Vergelding kent geen leeftijd : ‘Potgieterlaan 7; een herinnering’ van Sytze van der Zee

‘Het maakt geen verschil, NSB’er of NSB-kind, iedereen moet boeten, vergelding kent geen leeftijd’. In één zin maakt Sytze van der Zee, oud-hoofdredacteur van het Parool, in zijn autobiografische boek Potgieterlaan 7 de positie van NSB-kinderen duidelijk. Ook hij is een ‘NSB-jong’ dat evenals tienduizenden andere kinderen opgroeide in een gezin dat fout was. Van der Zee (1939) beschrijft op beeldende wijze de herinneringen aan zijn jeugd, waar de oorlog en de verkeerde politieke keuze van zijn ouders als een rode draad doorheen lopen.

De titel van het boek is een verwijzing naar het adres in Hilversum waar het gezin Van der Zee tijdens de oorlogsjaren woonde. Zijn vader, opgeklommen van slagersknecht tot handelsreiziger, wordt na de Duitse inval lid van de NSB en meldt zich ook aan voor de WA, de knokploeg van de NSB. Zijn moeder die aanvankelijk tegen was, volgt haar man schoorvoetend in diens keuze, al legt zij haar schroom opmerkelijk snel af. Zo wordt zij opgevoerd als collectante voor de zwaar besmette organisatie Winterhulp, wat tot gevolg heeft dat iedereen in de buurt haar met de nek aankijkt.

Dat zegt iets over haar politieke stellingname en het aanvaarden van de consequenties daarvan.

Ook Sytze's oudste broer Wim collaboreerde, voorzover je dat kunt zeggen van iemand van zijn leeftijd. Als elfjarige werd hij lid van de Jeugdstorm, de jeugdorganisatie van de NSB. Maar fanatiek was hij niet: ‘Omdat hij op een dag weigerde met de andere stormers een jongen af te tuigen die in de ogen van de vaandrig iets had misdaan, had hij het dringende advies gekregen niet meer terug te komen. Anders zou hij er worden afgetrapt, en dat zou weinig eervol gebeuren, had de vaandrig hem verzekerd. Ze vonden toch al dat Wim als stormer te weinig inzet en nationaal-socialistische bezieling toonde.’

Zijn ouders waren evenmin fanatiek te noemen. Vader Van der Zee werd in 1940 lid van de NSB om zich twee jaar later al weer af te melden, alsof het een vergissing betrof die ongedaan moest worden gemaakt.

Maar vandaag kunnen we stellen dat geen enkele NSB’er dat ooit gelukt is. Eens NSB’er, altijd een NSB’er: ‘Als je eenmaal in die draaikolk bent terechtgekomen, is er geen weg meer terug. Dat heb ik bij mijn vader, mijn moeder, bij alle NSB’ers gezien. Eigenlijk al op het moment dat ze hun foute keuze maakten, waren ze veroordeeld, pleegden ze in de een of andere vorm landverraad, waren ze voorgoed getekend. Sommigen zullen nooit meer de draad oppakken, ze hebben een baantje hier, een baantje daar, maar het cement is uit hun leven.’

 

Daarvan zou je als buitenstaander nog kunnen zeggen: eigen schuld, dikke bult. Maar ook dit boek is een illustratie van hoe kinderen ongewild het slachtoffer worden van de keuze van hun ouders. En voor de meesten is deze term, met alle nuances die daarin zijn aan te brengen, zeker niet te zwaar. Want denk je eens in wat het voor een kind betekent om niet meer welkom te zijn op je oude school, niet te worden uitgenodigd op feestjes, gemeden te worden door kinderen uit de buurt, ja zelfs door je naaste familie, niet meer te worden gegroet, uitgescholden te worden. Van dat laatste geeft Van der Zee meerdere voorbeelden, onder andere toen hij als dertienjarig kind in het ziekenhuis lag. Let wel, het is 1953 en dus acht jaar na dato: ‘“Hé, Van der Zee, is jouw vader geen NSB’er?”. Ik reageer niet, tegen wie heeft hij het? Weer schreeuwt de jongen over de zaal, oorverdovend: “Hé, zijn jullie geen vuile NSB’ers?” Ik zou hem moeten doodslaan, maar ik kan niet eens meer lopen. Ook zit er geen eelt meer op mijn voetzolen, ik heb het er in repen van afgescheurd. Later pak ik hem wel, en ik stop mijn hoofd onder de dekens en huil.’

Zo zit het boek vol met kleine inkijkjes die, overigens zonder ook maar enigszins larmoyant te zijn, de pijn, het verdriet, de woede en de ergernis laten zien van een kind dat zich voortdurend bewust is van zijn verkeerde achtergrond. Zelfs onze lieve heer wordt gesmeekt hem van dat stigma te verlossen, maar tevergeefs. Uiteraard droomt Sytze, zoals waarschijnlijk alle NSB-kin-deren, van een heldenrol in het verzet of kind te zijn van een verzetsheld, dat mocht ook natuurlijk, graag zelfs: ‘Elke avond probeer ik het opnieuw: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede ...” en of God mij niet ergens anders wil onderbrengen, een paar huizen verderop bij de familie Blok bijvoorbeeld, van wie de vader als officier op de Grebbeberg is gesneuveld. De oorlogsweduwe is in de buurt een van de weinigen die mij vriendelijk teruggroet.'

Het is in dit verband grappig om te lezen hoe de twee oudere broers van Sytze bij de watersnoodramp in 1953 alles in het werk stellen om de helpende hand te bieden: het heldendom gloorde. Ook Sytze smeekte mee te mogen, maar uiteindelijk waren er teveel gegadigden en ging dit buitenkansje aan hun neus voorbij.

Er moest veel gecompenseerd worden door de kinderen Van der Zee. Het zal geen toeval zijn dat alle vier kinderen, door keihard werken, maatschappelijk uitstekend terecht zijn gekomen (al weet ik ook dat dit vele anderen, mede als gevolg van de beschadigde gezinssituatie, juist niet gelukt is). Wim had een topfunctie als secretaris van de Raad van Kerken, Henri bekleedde diverse correspondentschappen bij de Telegraaf, letje is een succesvol advocate en Sytze werd uiteindelijk hoofdredacteur van de verzetskrant het Parool: ‘Je had iets goed te maken. Je moest dubbel je best doen om iets te bereiken, want iets goed doen, was niet goed genoeg. Je moest beter zijn, agressiever, weerbaarder’, aldus de auteur in een interview naar aanleiding van zijn boek.

Uit Potgieterlaan 7 komt het beeld naar voren dat veel van wat er bereikt is door de kinderen Van der Zee, ondanks het gezin is.

Los van de NSB-achtergrond omschrijft Sytze van der Zee het gezin als kil en liefdeloos. Het is een gezin waar veel geruzied wordt, maar waar als gevolg van het stigma dat de familie met zich meedraagt toch een sterke onderlinge solidariteit heerst, met name bij de vier kinderen: ‘De kiem voor dit netwerkje moet zijn ontstaan tijdens die eerste traumatische maanden na de bevrij-ding, toen wij kinderen het gevoel hadden door iedereen niet alleen in de steek te zijn gelaten, maar ook verraden. Het was een periode waarin mijn moeder het leven niet meer aankon en wij het zelf moesten uitzoeken. Alle zekerheden waren in één klap weggevaagd en er brak een periode van verval, anarchie en verwerping aan. Wij wisten dat als wij geen poging deden om het met elkaar te redden, er geen perspectief meer was, geen uitweg uit de schande.’

De lotgevallen van het gezin Van der Zee in de naoorlogse jaren lijken exemplarisch voor de geschiedenis van praktisch elk NSB-gezin. Het is een bekend verhaal. Vele NSB’ers, met name de mannen, werden direct na de oorlog opgepakt en bestraft.

De gezinnen bleven zonder inkomsten achter en raakten vaak volledig ontwricht. Ook het gezin Van der Zee treft dit lot. Vader wordt gearresteerd door de Politieke Opsporingsdienst en veroordeeld tot een jaar opsluiting in een strafkamp. Wat frappeert is dat het achtergebleven gezin geen idee heeft waar hij is heengevoerd: ‘Mijn vader lijkt in het niets te zijn opgegaan en we maken ons grote zorgen. Misschien is hij wel dood? Mijn moeder probeert bij allerlei instanties aan de weet te komen waar hij is gebleven, maar overal vangt ze bot’. Uiteindelijk komen ze er toch achter.

Na de gezinshereniging volgt, zoals gememoreerd, de maatschappelijke uitstoting, het isolement, de ontreddering, de vervreemding, het onbegrip, de schuldgevoelens, de frustraties, de eenzaamheid. Welk beeld moet een kind dat in deze atmosfeer opgroeit krijgen van zijn ouders, van de wereld om hem heen?

Niet voor niets omschrijft Sytze van der Zee zich zelf als een wantrouwend mens, niet gemakkelijk voor anderen en ook niet voor zichzelf, altijd op zijn hoede, zich nergens veilig voelend, een outsider die nog altijd ‘het gevoel heeft er niet bij te horen’. Veel NSB-kinderen zullen zich in dit beeld herkennen. Het is een identiteit die voortvloeit uit een levenshouding van niet op mogen vallen, inschikkelijk zijn, je gedeisd houden en dat alles vanwege de schuld en schaamte die aan je kleeft door dat vermaledijde verleden van je ouders. Een verleden dat bovendien nog eens onbespreekbaar is, waar een absoluut taboe op rust. Dat gold niet alleen binnen het gezin, maar ook naar buiten toe. Met de schade en schande die aan dat verleden kleeft loopt niemand graag te koop. Maar het navrante is dat het juist deze houding is die mensen in de problemen brengt. Want, hoe begrijpelijk dan ook: het opkroppen van je diepste zieleroerselen is voor niemand heilzaam. De oprichting van de Werkgroep Herkenning, een zelfhulp-organisatie voor ‘kinderen van foute ouders', die de publiciteit niet schuwt, is dan ook een juiste stap geweest.

Sytze van der Zee heeft zijn boek geschreven met opvallend weinig wrok jegens de Nederlandse samenleving. Dat is een prestatie op zich, want de valkuil van het schrijven van een aanklacht is natuurlijk levensgroot aanwezig voor iemand in zijn positie. Ook is het geen poging zijn ouders te rehabiliteren. Hij noemt het zelf ‘het afleggen van rekenschap’. Zijn boek is een persoonlijke zoektocht naar hoe het toen was, naar het waarom van de foute keuzes van zijn ouders, een zoektocht naar hun motieven, hun drijfveren, Bijvoorbeeld: was hun keuze een ideologische of een opportunistische, was er sprake van antisemitisme of niet? Het zijn dit soort vragen waar Van der Zee een antwoord op wil. Maar helaas, uitsluitsel volgt er niet. Het gezinsgeheim dat de oorlogsperiode al die jaren heeft afgedekt, zorgt ervoor dat de uiteindelijke antwoorden in het boek uitbiijven en dat de pogingen daartoe in feite niet meer dan gissingen zijn: 'Dat het niet bespreekbaar was, dat vond ik het allerergste. Daar ben ik nog steeds boos over. Het was anders geweest als we het een keer hadden uitgesproken. Mijn vader begreep absoluut niet wat zijn beslissing in het leven van zijn kinderen heeft aangericht. Hij snapte ook helemaal niet waarom ik later zo in die oorlog dook. Het gezeur over de oorlog moest maar eens afgelopen zijn, vond hij.’ Maar als dat verleden je zo getekend heeft en zoveel vragen heeft opengelaten, dan is dat kennelijk teveel gevraagd. Potgieterlaan 7 vormt daarvan het bewijs. Toch heeft het schrijven van dit boek Sytze van der Zee niet opgeleverd wat hij ervan had verwacht. In een interview constateert hij met enige spijt: ‘Ik had gehoopt dat als het boek klaar was, ik een grote bevrijding zou voelen. Maar ik voel eerder een soort leegheid. Uitputting. De opluchting moet nog komen, denk ik.’

 

Zee. Sytze van der, Potgieterslaan 7; een herinnering. Amsterdam: Prometheus, 1997.

Referentie: 
Wim D. Visser | 1997
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [14] | 2 | 94-98