Niet getekend, wel geraakt : De intergenerationele overdracht van WOII-trauma's
In hoeverre kunnen ingrijpende ervaringen van grootouders tijdens de Tweede
Wereldoorlog invloed hebben op hun kleinkinderen? Onno Sinke, zelf een
kleinkind met een beladen familiegeschiedenis, gaat op onderzoek uit.
Op de foto staat een donkere man, nonchalant geleund
op een geweer. Voor hem ligt een net geschoten tijger, de kop omhoog gehouden met een stuk hout. Achter
hem staan enkele mannen in uniform. De man is mijn
opa, Vic Toers Bijns, eerste luitenant in het KNIL, het
Koninklijk NederlandsIndisch Leger. De foto uit de jaren
dertig was thuis het enige dat aan Indië herinnerde. Helemaal onbegrijpelijk was dit niet. Mijn opa maakte
tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van een verzetsgroep, werd verraden en vervolgens onthoofd door
de Japanse bezetter. Zo verloor mijn moeder op haar
zesde haar vader. Zelf bracht ze de oorlog met haar moeder
en zusjes onder zeer moeilijke omstandigheden door
in kamp Bangkinang op Sumatra. Ze balanceerde er op
het randje van de dood.
Hoewel ik de details niet weet, heeft de oorlog grote
invloed gehad op mijn oma en haar drie dochters. Een
schijnbaar onschuldig detail laat de impact van deze periode
zien: dertig jaar later kon mijn moeder nog steeds
wakker schrikken uit angst haar rugzakje kwijt te zijn. Haar was als vierjarige, op weg naar het kamp, ingeprent
dit koste wat kost bij zich te houden. In hoeverre worden
dit soort ingrijpende oorlogservaringen doorgegeven
aan volgende generaties?
IMPACT MAGAZINE NR. 2 17
Geen overdracht trauma’s
Als eerste ga ik te rade bij Marinus van IJzendoorn, hoogleraar Child and Family Studies aan de Universiteit
Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij doet al
jarenlang onderzoek naar de intergenerationele overdracht
van WOIItrauma’s van Holocaust overlevenden. Bijna al het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe
is gedaan richt zich op deze groep. ‘Ik heb geen aanwijzingen
voor een overdracht van trauma bij grootouders
op hun kleinkinderen’, schrijft hij per email. ‘Op zichzelf
beschouwd is dat een gelukkige uitkomst van een aantal
zorgvuldig uitgevoerde studies met de Holocaust als
traumatische reeks van gebeurtenissen. Het geeft hoop
dat er sprake is van herstel, weliswaar niet binnen één
generatie maar wel over generaties heen. De menselijke
soort toont zich ook hier veerkrachtig.’ Toch maakt hij een voorbehoud. Onder bepaalde
omstandigheden kan er wel degelijk sprake zijn van
overdracht van het trauma. Van IJzendoorn en zijn medeonderzoekers vonden namelijk dat de aanwezigheid
van symptomen van dissociatie het
soms schijnbaar
gedachteloos buiten de werkelijkheid vertoeven bij
grootouders die als kind de Holocaust hadden meegemaakt
in de volgende generatie de kans verhoogde
dat de productie van het stresshormoon cortisol een
afwijkend patroon vertoonde. Dit betekent dat de meest
ernstig getraumatiseerde Holocaust overlevenden mogelijk
toch niet helemaal in staat zijn hun trauma weg
te houden van hun kinderen.
Hoe kan het dat mensen er in het algemeen in slagen
om hun trauma niet door te geven aan hun kinderen en
kleinkinderen? Er zijn volgens Van IJzendoorn verschil-
lende verklaringen mogelijk. Een van de meer plausibele
verklaringen is dat het Holocausttrauma niet veroorzaakt
is door de ouders of verzorgers. Zodoende komen
de kinderen niet voor het onoplosbare dilemma te staan
waarmee de meeste door hun eigen ouders mishandelde
kinderen geconfronteerd worden, namelijk dat
de dader tegelijk ook een belangrijke rol speelt in de
gehechtheid van het kind. ‘Daarnaast hebben we ook de
mogelijkheid geopperd dat veel Holocaust overlevenden
in de periode voorafgaand aan WOII zich veilig hadden
kunnen hechten en zo na de oorlog een herinnering aan
een veilige basis hadden waarop een eigen gezinsleven
kon worden opgebouwd’, schrijft Van IJzendoorn.
Een derde verklaring zou een sterke oriëntatie op de
toekomst en op zingevende activiteiten kunnen zijn. In een metaanalyse van de effecten van de Holo caust
op de eerste generatie uit 2010 bleek dat het leven
in Israël een buffer vormde tegen sommige negatieve
gevolgen hiervan. Van IJzendoorn: ‘Dat kan een uitdrukking
zijn van een sterke oriëntatie op de toekomst maar
ook de bufferende werking van een samenleving met
lotgenoten zijn, waarin op den duur ook erkenning en
herdenking van het Holocaust
leed ingebed was.’
Tot slot wijst Van IJzendoorn
op het mogelijk belang van
genetische factoren. Uit eerder
onderzoek onder vluchtelingen als gevolg van de
Rwandese genocide was gebleken
dat personen die beschikten over de zogenaamde
‘deletievariant’ van het gen
ADRA2B vaker last hadden
van herbelevingen van hun
trauma. In hun onderzoek naar Holocaust overlevenden
vonden Van IJzendoorn en zijn
collega’s dat juist de dragers
hiervan een minder afwijkend
patroon in de afscheiding van
het stresshormoon cortisol
hadden, meer dan een halve
eeuw na de Holocaust. Dit zou
veroorzaakt kunnen zijn door het feit dat de
dragers van deze genetische variant op jongere
leeftijd gedwongen waren om de confrontatie
met het trauma van de Holocaust aan te
gaan, te herbeleven en voor zover mogelijk te verwerken. Overbeschermend
In de meeste gevallen wordt het trauma dus niet doorgegeven aan volgende generaties. Maar hoewel wetenschappelijk
onderzoek laat zien dat er geen aantoonbaar
verband is gevonden betekent dit niet dat de oorlog
geen invloed op hen kan hebben. Om hier meer over
te weten bel ik met Inez Schelfhout, GZpsycholoog
bij
Centrum ’45 in Oegstgeest en werkzaam binnen het
team van de naoorlogse generatie. Schelfhout, begin
dertig, maakt zelf onderdeel uit van de derde generatie. Haar interesse voor het oorlogsverleden van haar grootouders
begon al op jonge leeftijd. Ze raakte geïntrigeerd
door de vraag hoe het toch kon dat haar grootouders
zulke veerkrachtige mensen waren terwijl ze tijdens de
oorlog verschrikkelijke dingen hadden meegemaakt. Zowel haar opa als haar oma zaten tijdens de Japanse
bezetting van NederlandsIndië in interneringskampen
en kwamen als wezen uit de oorlog.
In haar werk heeft ze veel te maken met mensen uit de
naoorlogse generaties van verschillende achtergronden.
Er zijn echter nog nauwelijks mensen van de derde
generatie in behandeling bij Centrum ’45, een instelling
voor topklinische zorg. ‘Het zou goed kunnen dat de
derde generatie zich pas over tien, twintig jaar meldt’, zegt Schelfhout. ‘Ook de tweede generatie heeft vaak decennialang goed gefunctioneerd voordat ze klachten
ontwikkelde. Bij aanmelding zien we vaak iemand van
middelbare leeftijd, waarbij de oude copingsstrategieën
niet meer toereikend zijn. Daarbij is het belangrijk te
Volgens Rachel Yehuda, hoogleraar aan de Mount
Sinai School of Medicine in New York, hebben de
verschrikkingen van de Holocaust niet alleen op
psychologisch vlak, maar ook op genetisch vlak sporen achtergelaten bij de overlevenden en zelfs
hun nakomelingen. Deze invloed van de omgeving op
de genen is in principe een nuttig mechanisme. Het
betekent dat het lichaam manieren heeft om zichzelf
aan te passen aan de omgeving en ervoor te zorgen
dat ook de volgende generatie goed uitgerust is. Zie
voor meer informatie het verslag van het jaarcongres
van de NtVP elders in dit blad.
ONDERZOEK EPIGENETICA
Inspectie door generaal Cramer. 1e luitenant in het KNIL Vic Toers Bijns geheel rechts. Jaren dertig, Nederlands-Indië.
Hoe kon het toch dat haar grootouders
zulke veerkrachtige mensen waren terwijl
ze tijdens de oorlog verschrikkelijke dingen
hadden meegemaakt?
IMPACT MAGAZINE - NR. 2 19
vermelden dat we maar een kleine populatie van tweede en derde generatie WOII-slachtoffers zien. Een groot deel hoeft geen beroep te doen op psychische hulpverlening. De derde generatie lijkt daarnaast ook anders met de invloed van de Tweede Wereldoorlog op hun familie om te gaan. Doordat de indirecte blootstelling aan het trauma verder weg is, kunnen ze veerkrachtiger overkomen.’
Hoewel er dus nog relatief weinig onderzoek is gedaan naar de overdracht van oorlogstrauma’s op de derde generatie, heeft Schelfhout door haar klinisch werk wel een indruk gekregen van de problemen die bij deze groep kunnen spelen. Tijdens de zogenaamde groepsgezinsdagen van cliënten van Centrum ’45 kwamen soms ook derde generatieleden met hun ouders mee. Uit de gesprekken die daar werden gevoerd, bleek dat hun ouders soms heel bezorgd en beschermend konden zijn omdat zij wilden vermijden dat zij hun kinderen hetzelfde aan zouden doen wat hen was aangedaan.
Dit kan er toe hebben geleid dat de kinderen meer moeite hebben om los te komen van hun ouders.
Creatieve verwerking
Hoe kunnen mensen van de derde generatie het beste met hun soms zwaar beladen familiegeschiedenis omgaan? Zij kunnen leren om gezonde krachtbronnen aan te boren om hun familiegeschiedenis betekenis te geven, zegt Schelfhout. ‘Dat kan zijn door creatief bezig te zijn en te schrijven of te fotograferen, maar ook door deze zingeving in je werk te zoeken, zoals ik heb gedaan. In de praktijk zien wij dat er een grotere kans is dat de overdracht stopt als je de betekenisgeving kan integreren en het een plek kan geven.’ Sterker dan de eerste of tweede generatie, zet de derde generatie in op creatieve hulpbronnen. Ze hebben volgens Schelfhout meer psychische ruimte om naar het verleden te kijken. ‘De tweede generatie was soms te verstrengeld met hun ouders, ze waren te loyaal ten opzichte van hun ouders om met hun familiegeschiedenis aan de haal te gaan.’
Dit verhaal herken ik. Ook ik doe onderzoek naar mijn eigen familiegeschiedenis met als uiteindelijk doel om hun verhaal op te schrijven. Door mijn zoektocht trekt de nevel der geschiedenis langzaam op. Mijn opa en oma, mijn moeder en mijn tantes krijgen steeds meer een gezicht. Ik weet wat ze gedaan hebben, waar ze geleefd hebben, wat ze gevoeld hebben. Ik weet waar ik vandaan kom, ik heb het gevoel weer ergens bij te horen. Op een bepaalde manier heeft mijn onderzoek een helend effect. Ik ben dan wel geraakt door de oorlog, maar niet getekend.
In: Impact magazine: over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen, ISSN 2543-2591 | 1 | 2 | juli | 16-19
https://oorlog.arq.org/sites/default/files/domain-50/documents/impact_magazine-02-def-50-15089360951032892898.pdf