De bezieling van een monument : een geschiedenis van de Vriendenkring Vught

 

Vrijwel tegelijk met de opening van het Nationaal Monument Kamp Vught in 1990 richtten ex-gevangenen een Vriendenkring op. De Vriendenkring heeft tal van activiteiten ontplooid, zijn stempel op de inrichting van het monument gezet en veel betekend voor de onderlinge steun. Tom de Ridder beschrijft de voorgeschiedenis, de motieven van de oprichtsters en de belangrijkste resultaten van veertien jaar werkzaamheid.

 

1945-1990: De voorgeschiedenis

Het vrouwelijk element uit de oorlogstijd

Bijzonder ontevreden over de plannen voor het Nationaal Monument Kamp Vught, richt een aantal vrouwelijke ex-gevangenen de Vriendenkring Vught op. In een grimmige brief zetten zij uiteen wat hun niet bevalt.

Als er geen kamp Vught was geweest, was er ook geen Vriendenkring Vught geweest, dat spreekt vanzelf. Maar ook als er geen Nationaal Monument Kamp Vught was geweest, was er geen Vriendenkring Vught geweest. De oprichting van de Vriendenkring in 1990 was een reactie, uit onvrede en bezorgdheid, op het monument, dat in hetzelfde jaar was geopend.

 

Dank voor de hulp

Het huidige nationaal monument kwam pas vijfenveertig jaar na de oorlog tot stand. Dat betekent niet dat er in Vught al die tijd niets herinnerde aan de periode 1940-1944. In het gemeentehuis van Vught hangt een oorkonde, gedateerd december 1945, waarmee namens de ‘Belgische Oud-politieke gevangenen van het Concentratiekamp te Vught’ dank wordt gezegd voor de hulp die de gevangenen van buiten het kamp kregen. De Belgen drukten met de oorkonde ‘hun oprechte erkentelijkheid uit aan de bevolking van vught voor de liefdevolle hulp welke hun van harentwege verleend werd in den loop van hun harde en pijnlijke interneering (...). Zij zullen steeds met ontroering aan de blijken van solidariteit vanwege het Nederlandsche volk terugdenken, dat, even zwaar lijdende onder de Hitle-riaansche verdrukking als zijn Belgische broeders, ondanks eigen rampspoed toch den wil en de kracht vond om de smart en de ellende van anderen te lenigen.’

Aan de Belgen die in kamp Vught gevangen hebben gezeten herinnert ook een steen naast het Ns-station Vught.

Uit diezelfde eerste naoorlogse jaren stamt een glas-in-loodraam in het gemeentehuis, aangeboden aan de

gemeente Vught door het Nederlandse Rode Kruis, ‘voor betoonde barmhartigheid’.

En in 1947 werd een monument opgericht in de bossen dicht bij het voormalige kamp, op de plaats waar honderden mensen waren gefusilleerd.

 

Een tentoonstelling

Maar de geschiedenis van het nu bekende Nationaal Monument Kamp Vught begint pas in 1979. Dan komt A. Daniëls, inspecteur van de penitentiaire instellingen in Nederland, de burgemeester van Vught vertellen dat de jeugdgevangenis Nieuw-Vosseveld, gevestigd op het voormalige kampterrein, gerenoveerd gaat worden. Burgemeester D. Reitsma is het met Daniëls eens dat er iets van het voormalige concentratiekamp bewaard moet blijven. Die mogelijkheid doet zich ook voor, want in de renovatie-plannen voor de gevangenis komt het voormalige crematorium buiten het gevangenisterrein te liggen. Het crematorium wordt nog in hetzelfde j aar 1979 opgeknapt en de grond eromheen komt beschikbaar, maar het wachten is vervolgens wel op de uitvoering van de renovatieplannen van Nieuw-Vosseveld. Dat wachten gaat jaren duren.

In 1984 is er opnieuw beweging. In de barakken van het voormalige kamp zijn al geruime tijd Molukkers gehuisvest, maar die zullen naar het schijnt dit ‘woonoord Lunetten’ op afzienbare termijn gaan verlaten. Vanuit het voormalig verzet, om precies te zijn: de Stichting Samenwerkend Verzet, komt een oproep om het kamp niet af te breken, maar te behouden. ‘Het is toch te gek dat onze kinderen naar Sachsenhausen moeten om een concentratiekamp te zien. (...) Het moet toch mogelijk zijn minimaal één barak en de dodencel te laten staan. (...) Het wordt tijd dat er een groot monument komt. Voor de generaties na ons. (...) Het kamp Vught moet een ontmoetingscentrum worden waar ouderen én jongeren samen kunnen praten over wat er in de oorlog gebeurd is en wat er nu gebeurt. Ouderen moeten de jeugd vertellen over het kamp, over de verschrikkingen van fascisme.’1

Er gebeurt meer in Vught in 1984, het jaar dat daar veertig jaar bevrijding wordt gevierd. In oktober wordt op het station een gedenkteken onthuld ter herinnering aan degenen die vandaar op transport zijn gegaan, en de Oud-

heidkamer richt een bescheiden tentoonstelling in met voorwerpen en documenten over het voormalige kamp. Van die tentoonstelling wordt gewag gemaakt in de landelijke pers, het Nos-Journaal besteedt er aandacht aan, en het gevolg is dat het storm loopt. Onder de duizenden bezoekers zijn veel ex-gevangenen. Een van hen, Hetty Voüte, treft een kopie aan van het briefje dat zij indertijd uit de trein had gegooid, toen de gevangenen in september 1944 naar Ravensbrück en Sachsenhausen werden gevoerd; zij stelt zich voor aan de beheerder van de Oudheidkamer, Gerard Scharff, en schenkt later het originele briefje, dat in haar bezit is. Ze is niet de enige. Veel voorwerpen die nu in de Oudheidkamer (tegenwoordig: Vughts Historisch Museum) te zien zijn, zijn in 1984 en de jaren daarna geschonken, mede door de campagne die daarvoor is gevoerd door ex-gevangenen. Er ontstaan al snel nauwe banden tussen Scharff en een aantal vrouwen uit kamp Vught. In december 1984 doen Eva Furth-Halverstad en Tineke Wibaut-Guilonard een oproep in de pers om steun te verlenen aan het plan om een van de voormalige barakken te behouden ‘in de vorm van een museum voor de steeds groeiende verzameling documenten en voorwerpen’ die de Vughtse Oudheidkamer in beheer heeft. Daar kan dan een permanente tentoonstelling komen over ‘het leven in en om het kamp Vught’. De oproep heeft honderden briefkaarten met adhesiebetuigingen tot resultaat.

 

De oprichting

Pas in 1986 komt er geld beschikbaar voor de renovatie van Nieuw-Vosseveld. Samenwerkend Verzet en de gemeente Vught slaan de handen ineen en komen in hetzelfde jaar gezamenlijk tot de oprichting van de Stichting Nationaal Monument Kamp Vught. Voorzitter wordt de Vughtse burgemeester, D. Reitsma. De andere bestuursleden zijn de Vughtse wethouder van Monumentenzaken en een oud-bankier, plus Peter Molthoff en Ed Mager vanuit Samenwerkend Verzet. Verder kan de stichting bogen op een uitgebreid en indrukwekkend Comité van Aanbeveling, met onder anderen prins Bernhard, de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer en de vice-president van de Raad van State. De Stichting Nationaal Monument Kamp Vught (ik zal verder spreken van: het nmkv) maakt bekend dat er ‘een bezinningscentrum’ moet komen, ‘waar getracht zal worden in beeld te brengen wat dictatuur en terrorisme kunnen aanrichten, hoe een maatschappij functioneert onder de zware druk van een bezetter en hoe men zich het leven in een concentratiekamp moet voorstellen’.

De Stichting start voortvarend. Het is de bedoeling dat het monument al in mei 1988 wordt geopend door koningin Beatrix. Door ‘allerlei misverstanden tussen diverse ministeries en de trage ambtelijke molens’ blijkt die datum niet haalbaar, maar op 18 april 1990 wordt het Nationaal Monument dan toch officieel geopend, door de koningin. De initiatiefnemers mogen beslist tevreden zijn, zij hebben in korte tijd heel veel weten te bereiken. Weliswaar zijn de ontvangstruimte, de inrichting van het terrein en de hele entourage dan nog zeer bescheiden vergeleken met wat er nu, in 2004, te zien is, maar het belangrijkste is verwezenlijkt: een plaats waar men kan herinneren en herdenken, waar tentoonstellingen kunnen worden gehouden en waar educatieve activiteiten kunnen worden ontwikkeld.

Dit kan ik wel zeggen. Een concentratiekamp verliederlijkt de mens. Het haalt alle beschaving (het is al zo weinig) van je en je wordt pauper mee. Doe je dat niet, ben je genoodzaakt om veel leed in jezelf te verkroppen, hetgeen de ergste gevolgen met zich neemt.

(R.S. de Boer)

Maar niet iedereen is in alle opzichten content. Op 24 april 1990, zes dagen na de officiële opening van het monument, wordt de Stichting Vriendenkring Nationaal

Monument Vught opgericht. Het verklaarde doel van de Vriendenkring is het nmkv te helpen bij het in stand houden van het monument en van de permanente tentoonstelling. Maar het is duidelijk dat naast de ambitie hulp te bieden er ook zeker de behoefte is een vinger in de pap te verwerven bij het nmkv.

Voor de achtergrond van het ontstaan van deze Vriendenkring moeten we naar het Nieuwe Kafé in Amsterdam.

 

Het Nieuwe Kafé

In het Nieuwe Kafé, bij de Nieuwe Kerk in Amsterdam, komt al sinds 1985 eens in de zes weken een groep bijeen van voornamelijk vrouwen. De meesten zijn ex-gevange-nen van Vught, Ravensbrück en andere oorden in Duitsland en Polen waar de nazi’s hen hebben gebracht, soms via tal van bizarre en gruwelijke verplaatsingen. Mannen zijn welkom, evenals de kinderen van mensen die in het verzet en/of de kampen zaten.

Hetty Voute, een van de initiatiefneemsters, schrijft dat ze ermee zijn begonnen ‘omdat we merkten dat er onder ons waren die begonnen te vereenzamen en dat moest niet. Dat was ons “doel” als je dat zo zou willen noemen (...). Puur menselijk, maar we waren en zijn beslist geen “groep” we zijn een ongestructureerd groepje ongeregeld. Beslist wel met kritiek op de (...) ongevoeligheid van cvr (...).’7 Met cvr bedoelde zij het comité Vrouwen van Ravensbrück.

De relatie tussen de bijeenkomsten in het Nieuwe Kafé en dit cvr is van belang, want er is een grote overlap tussen de Vught- en de Ravensbrückvrouwen. Veruit de meeste Ravensbrückvrouwen zijn eerder in Vught geweest. Een van de trouwe bezoekers van het Nieuwe Kafé schrijft dan ook: ‘Toen er dus behoefte was elkaar vaker te zien is dat aanvankelijk geprobeerd via het comité Vrouwen van Ravensbrück. Het bestuur van dit comité bestond echter uit communistische vrouwen die oordeelden dat dit niet nodig was. Daarop werden “de koffieochtenden” (meestal een hele dag) in het leven geroepen zonder bestuurlijke nonsens en dat werd een groot succes. (...) Er werd nergens zoveel en zo intens gelachen als op deze bijeenkomsten.’8

De koffieochtenden, ook wel ‘meidendagen’ genoemd, kennen nauwelijks organisatie. Er zijn geen uitnodigingen, geen leden en geen niet-leden, geen agenda’s. Er is wel de behoefte elkaar te ontmoeten, informeel en zonder verplichtingen, om te praten over de dagelijkse dingen, de prettige gebeurtenissen, de sores, en misschien soms ook over wat ze in de oorlog hebben meegemaakt. In de woorden van de Vriendenkring Vught: de bijeenkomsten zijn ontstaan ‘vanuit de dwingende noodzaak elkaar te steunen omdat bleek dat met het ouder worden (...) de behoefte aan begrip groter werd, begrip vanuit het gezamenlijk beleefd hebben, het gezamenlijk weten. (...) De bijeenkomsten functioneren ook nogal eens als een sociale controle. “We hebben die en die al een tijdje niet gezien. Weet iemand wat er aan de hand is?” (...) Een telefoontje is meestal voldoende om te horen wat er aan schort en de persoon in kwestie is de volgende bijeenkomst weer van de partij. (...) Er is sprake van een grote zorg naar elkaar toe. (...) Vaak komen nabestaanden die op zoek zijn naar mensen die hun vader, moeder, broer of zuster hebben gekend. Het is bijna onbegrijpelijk hoe vaak dat het geval is. Velen blijven komen omdat het contact met lotgenoten van degenen die zij verloren een bepaalde steun geeft. Maar ook als geen informatie wordt gekregen blijft heel vaak het contact gehandhaafd.’9 Gezelligheid en onderlinge steun, zo laat zich de functie van het Nieuwe Kafé het beste typeren.

 

Motieven

Het is tijdens een van de bijeenkomsten in dit Nieuwe Kafé, in januari 1990, dat een aantal vrouwen de koppen bij elkaar steekt en besluit zich te gaan bemoeien met de gang van zaken in Vught. De aanleiding is een kwestie die door de jaren heen regelmatig de gemoederen zal blijven bezighouden, namelijk het entreegeld. Zojuist is bekend gemaakt dat er een toegangsprijs betaald zal moeten worden voor het monument, dat in april geopend gaat worden. Voor veel ex-Vught-gevangenen is dat een onverteerbare gedachte: niemand behoort te moeten betalen, maar al helemaal niet de overlevenden en de nabestaanden van omgekomenen die de plek willen bezoeken waar het allemaal gebeurd is.

Louise Affolter-van de Montel, Hetty Voute, Tineke Wibaut-Guilonard en andere frequente bezoeksters van het Nieuwe Kafé besluiten aan de bel te trekken. Op 4 maart 1990 schrijft Tineke Wibaut, ‘namens een groot aantal “Vughtse Vrouwen’”, een zeer stevige brief aan het nmkv. Ze laat weten dat het voor hen ‘onacceptabel is entree te moeten betalen om de plek terug te zien waar voor ons zoveel ellende en verdriet aan verbonden is’, en wijst tegelijk op ‘een andere mogelijkheid om jaarlijks een bedrag bij elkaar te krijgen’, namelijk de oprichting van een ‘Stichting Vrienden van het Kamp Vught’.

Tineke Wibaut is er de vrouw niet naar om een dergelijke brief naar de brievenbus te brengen en vervolgens

rustig op een antwoord te gaan wachten. Al de volgende dag kunnen de lezers van het Brabants Dagblad kennis nemen van de verontwaardiging en verontrusting onder de voormalige gevangenen, en van de reactie van nmkv-voorzitter Reitsma.10 Deze noemt de suggestie van een vriendenkring bruikbaar, maar weet zeker dat zo’n vriendenkring het vereiste bedrag niet bij elkaar zal kunnen brengen. Wel is zijn hoop gevestigd op financiële bijdragen van de Nederlandse provincies en van de gemeente Vught (waarvan hij inmiddels geen burgemeester meer is). Kort daarna echter, de overheidsbijdragen waarop wordt gehoopt zijn er zeker nog niet, maakt het nmkv toch bekend dat de bezoekers ‘vooralsnog’ geen entree zullen hoeven te betalen. En dat is maar goed ook: Tineke Wibaut heeft in het Brabants Dagblad (14 maart 1990) de kwestie ‘onverdraaglijk’ genoemd en gedreigd wat ervan

zou kunnen komen: ‘Als oud-gevangenen bij het bezoek aan het monument moeten betalen, kom ik niet.’

Was de entreekwestie de enige reden om in actie te komen en een Vriendenkring op te richten? Zeker niet. De

 

7 Brief Hetty Voute aan Jolande Withuis 31 januari 1997.

8 Brief Nel Akkerman, maart 2003, in bezit van de auteur.

9 Brief Vriendenkring aan ICODO 23 februari 1994; idem 23 augustus 1996. Volgens Hetty Voute waren de contacten voor de nabestaanden van omgekomenen ook belangrijk omdat zij zo een

beeld kregen van hoe hun moeder nu geleefd zou hebben. Zie daarover J.C. de Moei, 'Herinneringen, met wie kun je ze delen? Interview met mevrouw H. Voute', VPG bijdragen 1996. Zie ook het interview met Bieneke de Bode, elders in dit nummer.

'Voormalige gevangenen willen vriendenkring. Voor exploitatie monument kamp Vught', Brabants Dagblad 5 maart 1990.

 

krachtige boze brief van de ‘Vughtse Vrouwen’ van 4 maart 1990 laat zien dat er veel meer was dat de initiatiefnemers in het Nieuwe Kafé niet beviel, en dat hen bevestigde in hun ‘vermoedens dat er iets heel erg mis dreigt te gaan’.

Zo was er het feit dat het bestuur van het nmicv uitsluitend uit mannen bestond. Maar de kampbevolking had voor een niet onaanzienlijk deel uit vrouwen bestaan, veel van die vrouwen hadden verbleven in een afgescheiden deel van het kamp, het Frauenkonzentrationslager (fkl), een van de dieptepunten in de geschiedenis van het kamp, namelijk de nacht van het bunkerdrama,6 was uitsluitend door vrouwen ondergaan, en velen hadden bovendien ook nog eens na de Vughtperiode zeer indringende gezamenlijke ervaringen opgedaan, in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück en elders. Voor hun collectieve belevenissen en voor de behoefte aan contact bood het Comité Vrouwen van Ravensbrück maar een zeer beperkte ruimte, maar het Nieuwe Kafé juist heel veel. En allerlei groepjes Vught-vrouwen waren elkaar door de jaren heen blijven zien. Geen wonder dat de geheel mannelijke samenstelling van het nmkv hun dwars zat.7 Hun brief noemt het ‘de hoogste tijd dat aan deze situatie een einde komt. De vrouwen speelden indertijd een grote rol, het zou een flater van de eerste orde zijn als straks bij de opening door onze Koningin, het vrouwelijk element uit de oorlogstijd door afwezigheid zou schitteren.’

Maar Reitsma was niet van plan hen tegemoet te komen. In het Brabants Dagblad van 5 maart wees hij erop dat twee NMKV-bestuursleden ‘door de samenwerkende organisaties van het voormalig verzet’ waren aangewezen. ‘Daar zijn alle geledingen in vertegenwoordigd en zo houden we een werkbaar geheel.’

 

Pretpark-ideeën

Er was een derde kwestie, namelijk de vraag wat voor karakter het monument eigenlijk zou moeten gaan krijgen. Het was de vrouwen een doorn in het oog dat het nmkv de bezoekers aan het monument de mogelijkheid wilde bieden ‘een gezellig drankje’ te drinken. Zij, ex-Vughtelingen, zouden daar op die plaats nooit behoefte aan hebben. ‘Wij denken dat het bestuur pretpark-ideeën heeft bedacht (...). Drankautomaten en dat soort zaken. We horen te weinig over het museum.’

In deze passages kondigen zich al diepgaande meningsverschillen aan tussen het nmkv en de Vriendenkring over de gewenste inrichting van het monument. En tegelijk klinkt ook al door dat deze vrouwen niet rustig zullen toekijken of het nmkv zijn beleid al of niet zal aanpassen, maar dat ze voornemens zijn daarbij een handje te helpen. ‘Tot nu toe hebben wij rustig afgewacht omdat wij veel vertrouwen hebben in de heren Scharff en Lamboo. Al jaren weten wij dat zij over Vught denken zoals wij er over denken.’ Maar van afwachten kan duidelijk geen sprake meer zijn, nu de heer Scharff zich ‘juist vanwege deze ontwikkelingen’ heeft teruggetrokken.

In het volgende hoofdstuk meer over de meningsverschillen over het karakter van het monument.

Tineke Wibaut noemde in haar brief nog een vierde bron van ongenoegen. Het lijkt een punt van mindere importantie, maar het geeft goed aan wat voor de vrouwen van de Vriendenkring belangrijke waarden waren. De brief klaagt over ‘de uiterst onelegante afhandeling van de giften’. Veel mensen hebben geld gegeven voor het monument, maar niemand heeft er ooit iets over gehoord. ‘Een simpel stencil met de mededeling dat het bedrag in goede orde is ontvangen zou toch wel op zijn plaats zijn geweest.’ Aandacht en zorgvuldigheid in de omgang met elkaar, dat was wat men bij de koffieochtenden in het Nieuwe Kafé nastreefde. Het zou ook in de activiteiten van de Vriendenkring voorop komen te staan.

1990-1991: De oprichting en het eerste boekje Concrete voorwerpen versus abstracte ideeën

 

Moet de bezoeker van het Monument Kamp Vught kunnen zien hoe het daar was in de oorlog, of moet hij aan het denken worden gezet over Noord-ler-land of Oeganda? De Vriendenkring kiest voor het maken van een boekje over het dagelijks leven in het kamp.

Op 24 april 1990 werd dan de Stichting Vriendenkring Nationaal Monument Vught officieel opgericht, met als bestuursleden Louise Affolter-van de Montel (voorzitter), Tineke Wibaut-Guilonard (secretaris), Hadde van der Linde (penningmeester) en Hetty Voüte. Het doel van de stichting was het ondersteunen van het nmkv en van het gedeelte van de Vughtse Oudheidkamer dat gewijd is aan het kamp Vught.

Het eigenaardige feit deed zich namelijk voor, dat geïnteresseerden in kamp Vught en zijn geschiedenis niet op één plaats in Vught moesten zijn maar zich naar twee plaatsen moesten begeven: de Oudheidkamer, gelegen in het centrum van Vught, en het monument op de plaats van het voormalige kamp, een heel eind buiten Vught (zie de plattegrond van de gemeente Vught, pagina 60). Tot op de dag van vandaag duurt deze wonderlijke situatie voort, hoewel de tentoonstellingsruimte in het vernieuwde monument toch zeker toereikend is om de collectie van het huidige Vughts Historisch Museum te kunnen bergen. Het is hier niet de plaats om al te diep in te gaan op de achtergronden van deze toestand, maar een belangrijke factor is de omstandigheid dat het nmkv in zijn begintijd niet in staat was een dergelijke collectie afdoende tegen diefstal te beveiligen op de afgelegen plaats waar het kamp zich bevond. Maar daarnaast speelt ook een rol dat er tussen Gerard Scharff en de initiatiefnemers van het monument verschillende inzichten waren gegroeid over hoe het monument eruit moest komen te zien. Voor dit

verhaal is van belang dat de Vriendenkring zich meer verwant voelde met Scharff.

De kwestie waar het om draaide laat goed zien waar het de Vriendenkring om ging.

De geest in 't kamp was over 't algemeen goed, al werd er door vriend en vijand gestolen, gevloekt, soms bij de beesten af. Daartegenover kunnen wij rijkelijk voorbeelden aanhalen van mensen die zich hier pas echt Christen toonden in de betekenis zoals Jezus dat wilde n.l. in het dienen bekwaam en offerbereid. Naast veel misère kan ik 't velen nazeggen: De kamptijd was een 'goed' deel van mijn leven. Door de druk van de melk komt de boter boven.

(A. Creveld)

 

Botsende visies

Op 18 september 1990 overlegden het nmkv, de Oudheidkamer en de Vriendenkring met elkaar. De sfeer was weinig harmonieus. In de weergave van Tineke Wibaut hield een van de bestuursleden van het nmkv, de heer Sengers, daar ‘een lang verhaal (...) waarin hij trachtte duidelijk te maken dat niet de geschiedenis van kamp Vught centraal staat maar enerzijds de nationaal socialistische gedachten die hebben geleid tot de rampen voor en tijdens de tweede wereldoorlog en anderzijds de gevolgen van soortgelijke systemen na de tweede wereldoorlog’. Dat was een benadering die de Vriendenkring volstrekt niet aanstond, en die Tineke Wibaut ertoe bracht aan de heren van het nmicv te vragen waarom in de naam van hun stichting dan eigenlijk de woorden ‘Kamp Vught’ voorkwamen. Boos maakte zij zich ook over hun uitspraak ‘dat niet langer gepraat moest worden over de gebeurtenissen in de tweede wereldoorlog’. Die opvatting was in haar ogen ‘nu juist een van de oorzaken dat zovele oorlogsgetroffenen met hun trauma’s geen kant uit konden en kunnen’. Zij liet niet na te vermelden dat de heer Voeten, de voorzitter van de Oudheidkamer, haar mening ‘met nadruk’ onderschreef.

Veel later, in 1996, herinnerde het bestuur van de Vriendenkring in een brief het nmkv nog eens aan deze bijeenkomst, en schreef het tevreden dat de twee besturen vanaf dat moment steeds meer naar elkaar waren toegegroeid. Maar bij die eerste ontmoeting, op 18 september 1990,

kwamen de botsende visies op het monument heel stevig tot uiting. De Vriendenkring ging het vooral om de concrete geschiedenissen van de individuen die in het kamp hadden moeten verblijven, het nmkv meer om een abstracte bezinning op de gevaren van vroegere en hedendaagse systemen en ideologieën. Met dat doel voor ogen had het nmkv gekozen voor een heel specifieke vormgeving van het monument.

 

 

Het karakter van het monument

Het karakter van het monument dat in april 1990 werd geopend, is in hoge mate bepaald door de architect Cees Breuker, die werkzaam was bij de gemeente Vught. In zijn ogen en die van het bestuur van het nmkv moest het monument beslist geen museum worden, maar een oord van stilte, bezinning en waarschuwing, een oproep tot waakzaamheid. Grote foto’s moesten herinneren aan recente situaties: Oeganda, Cambodja, Belfast, Chili, Peking, Roemenië. ‘Zo tillen we het gebeuren hier in Vught naar een wat bredere context’, aldus voorzitter Reitsma.

De centrale gedachte die men in steen heeft willen realiseren, luidt dat de propaganda en terreur van de nazi’s en elk totalitair stelsel is gebaseerd op het creëren van verwarring en het vervolgens met een krachtige boodschap opheffen van die verwarring. Hitlers redevoeringen bestonden dan ook uit lange, snelle, moeilijk te begrijpen stortvloeden van woorden, die de toehoorders in verwarring brachten. Maar op het hoogtepunt van de verwarring volgde dan de ‘verlossende waarheid’ van een korte, duidelijke boodschap, die daardoor extra indringend werd.

Het was de bedoeling dat de bezoekers van het monument dat mechanisme, die totalitaire beïnvloedingsme-thode, aan den lijve zouden beleven. Het ontwerp van het monument moest dus verwarring zaaien, ‘laten voelen hoe beïnvloedbaar we zijn’. Daarom was er wel een barak te zien, maar de muren en het dak waren van glas en de stapelbedden stonden in de open lucht. Die stapelbedden waren bovendien onvolledig, de bedbodems ontbraken. Het ging immers meer om ‘architectonische tekens die verwijzen naar het kampverleden’ dan om dat concrete verleden zelf.

Verder werd gedacht aan het bouwen van een dodencel, maar dan in de open lucht en rudimentair, dat wil zeggen: alleen de vloer en een kozijn met een deur, die dan door de wind open en dicht zou waaien. Aan het prikkeldraad rondom moesten belletjes worden gehangen die eveneens onder invloed van de wind zouden Mingelen.

‘Alles is symbolisch hier’, lichtte Reitsma toe. Daarom waren de borden met teksten ook van doorzichtig plastic gemaakt, zodat men er voortdurend doorheen kon kijken en zich bewust was van een omgeving waar men niet uit kon. In de woorden van architect Breuker: verwarring ‘is gecreëerd door allerlei rudimenten van het oorspronkelijke kamp zó vorm te geven, dat zij nog slechts verwijzen naar een “mogelijke” werkelijkheid. Door de teksten wordt deze “mogelijke” werkelijkheid weer heel specifiek.’ Verder werd er op het terrein een aantal poorten geplaatst, als symbolen van ‘de verdeel- en heersgedach-ten van de nazi’s’.

Het is een benadering die het pregnantst tot uiting komt in Breukers zin: ‘Omdat het crematorium uit zichzelf voldoende zeggingskracht had is hier maar weinig veranderd.’

De activiteiten van de Vriendenkring staan in scherp contrast met deze benadering. Zij vormen een lange reeks van pogingen de geschiedenis juist niet symbolisch maar nauwgezet en feitelijk te reconstrueren. Hoe had deze plek eruit gezien, wat was er gebeurd, en wie waren de mensen die het hadden moeten meemaken?

 

Verhalen over de dingen die bleven

Aan het eind van 1990 kon de Vriendenkring tevreden constateren dat het handjevol donateurs waarmee ze waren begonnen, er inmiddels 99 waren geworden. Iedereen had ten minste 25 gulden betaald, en in overeenstemming met het doel van de Vriendenkring hadden zowel het nmkv als de Oudheidkamer 99 maal 5 gulden ontvangen.

maar daarbij liet men het niet. In 1991 verscheen de eerste uitgave van de Vriendenkring. Tot en met 1995 zou er jaarlijks een boekje op volgen, als resultaat van het harde werken van Hetty Voüte, Tineke Wibaut en anderen.

Dit eerste boekje, Verhalen over de dingen die bleven, staat op naam van Hetty Voüte, maar het is zeker de vrucht van de samenwerking met Tineke Wibaut en de eerdergenoemde Gerard Scharff. Simpel van uitvoering en op niet

meer dan 33 pagina’s A5-formaat, fungeert het als een toelichting bij allerlei voorwerpen en documenten die in een aantal vitrines in de Vughtse Oudheidkamer te zien zijn. De tekst roept in korte fragmenten een beeld op van het dagelijks leven in het kamp. De bewoordingen zijn direct, onopgesmukt en van een grote zeggingskracht.

Opvallend zijn de tekenen van levensdrang en levenskunst tussen de beschrijvingen van nare en angstige situaties. Veel illegale werkers zijn, voordat ze in Vught terechtkwamen, in een gevangenis opgesloten geweest. Daar kwam, na de eerste schok van de arrestatie, ‘de periode waarin de aard van de verzetsman of -vrouw weer gewoon boven komt. De gevangene ontdekt gaten, spleten, buizen naar aangrenzende cellen waarlangs nieuwe contacten tot stand komen. (...) Zowel mannen als vrouwen hebben met een naald die ze toevallig bemachtigen de schitterendste handwerken gemaakt. Met deze mentaliteit gewapend wordt de gevangenschap een soort uitdaging.’ Bij een afbeelding van een zakdoek met geborduurde namen wordt beschreven dat Velen hun rode zakdoek, gekregen van het Rode Kruis, op die manier bewerkten. ‘Iedereen wil de namen van zijn lotgenoten bij zich houden, het is een soort veilig verbond. Na de bevrijding houdt het borduren soms midden in een naam op, de draad hangt er nog bij...’ En bij een afbeelding van eetgerei staat te lezen dat de gevangenen plexiglas en aluminium gapten van de vliegtuigsloperij achter in het kamp, als ‘onuitputtelijke bron voor gebruiksvoorwerpen, sieraden, cadeautjes en kleine attenties die het leven voor elkaar wat feestelijker maken’. Een tekening van een aantal wc-potten op een rij wordt vergezeld door de fraaie tekst van een lied dat de vrouwen daar zongen: ‘Met zijn zessen op een rijtje / En van schrik leg je geen eitje.’ En er wordt vermeld dat je ’s nachts, als iedereen naar bed was, rustig rond de kachel kon zitten in het dagverblijf, waar dan ‘in alle gezelligheid de lekkerste hapjes’ werden klaargemaakt.

 

[Over handwerken, knutselen aan cadeautjes voorthuis, tekenen, bridgen:] Deze bezigheden verplaatsten ons als het ware even in het normale leven, waar we zo naar smachtten. Het was de grote kunst om dit normale leven op te roepen en dit niet te doen met domme dromen, die alleen maar het heimwee ondragelijk maken, maar met middelen die op zichzelf bevredigen. Dan liep je niet het gevaar alleen het verlangen op te roepen en daardoor overmeesterd te worden.

(Mien Harmsen, Der vrouwen moed)

 

Steeds blijft de tekst van het boelqe dicht bij de voorwerpen uit het dagelijks leven en bij wat die voorwerpen voor de gevangenen betekenden. Bijvoorbeeld over de hulp die werd georganiseerd van buiten het kamp, door ‘mensen die de pakjes maken en de briefjes en pakketten het kamp inbrengen om weer nieuwe briefjes eruit te smokkelen. (...) de dappere vrouwen en mannen die door hun optreden het leven in het kamp draaglijker hebben gemaakt.’

Wat schreven deze opgepakte verzetsmensen eigenlijk in die briefj es naar huis? En waarover schreven ze niet? Hetty Voüte verplaatst ons naar de positie van de gevangene die maandenlang geen enkele verbinding met thuis heeft gehad en nu in de gelegenheid is iets te schrijven. ‘De gedachte aan thuis. Je weet hun angst, hun onzekerheid en je weet dat jij dat veroorzaakt hebt, maar je hebt niet anders kunnen doen! Wat een verscheurdheid voor ieder van ons die daar zit en hoe weinig laten we daarvan merken. Maar zelden komt iets hiervan in brieven naar buiten.’ Toch geeft zij zo’n fragment weer, niet uit een gesmokkelde maar uit een officiële brief, waarin iemand aan zijn ‘Beste Vrouw en Kinderen’ schrijft: ‘Ook vraag ik u allen om vergiffenis voor hetgeen ik u door mijn onvoorzichtigheid heb aangedaan, ik kan mij zelf maar niet vergeven dat ik op mijn leeftijd nog zoiets heb kunnen doen (...).’

Over de allerergste dingen zwijgt men. De vrouwen die het bunkerdrama hebben overleefd, spreken daar nooit een woord over, zo maakt Hetty Voüte duidelijk. Ze citeert uit een briefje van haar aan Tineke Wibaut, die op dat moment in het kampziekenhuis ligt en de beruchte nacht heeft meegemaakt: Sjouke de Haas is vrijgelaten, ‘ze zal naar jouw moeder gaan en zeggen dat je het prima maakt... P.S. Sjouk zal je moeder ook van Philips vertellen, natuurlijk niets over de bunker.’

Heel typerend is de tekst bij een foto waarop we een soort plantsoentje zien met daaromheen ‘mooie, van witte berkenstammetjes gemaakte hekjes’. Soms had je de kans een wandeling door het kamp te maken, bijvoorbeeld naar de tandarts, en dan kon je daarvan genieten. Je moest dan niet te ver weg kijken, naar de hoge hekken, maar wel naar ‘die vriendelijke berkenstammetjes’. Trouwens, in een van de vrouwenbarakken is met Kerstmis 1943 een kerststalletje gemaakt van witte berkenschors.

Dit vermogen te genieten van wat er was ondanks de omstandigheden, dat zo duidelijk spreekt uit Verhalen over de dingen die bleven en uit allerlei andere activiteiten van deze vrouwen, was zeker niet algemeen en viel ook niet bij iedereen in goede aarde. Hetty Voüte laat daar in dit boekje niets van merken, maar elders wel: ‘Het waren de communistische vrouwen in Vught (...) die ons met de term oranjekapitalisten begroetten toen we na 6 maanden gevangenis in Vught aankwamen en enthousiast waren omdat het er zo mooi en vrij was!’19

 

TOM DE RIDDER

Tom de Ridder is redacteur van ICODO-info

 

  Deze en diverse andere gegevens over deze periode heb ik van de heer Scharff.

   Het motto van de oproep was 'Ex-Vughtelingen steunen Vughtena-ren'. Tineke Wibauts boek over haar kampervaringen. Zo ben je daar (Amsterdam 1983), was een belangrijke bron van gegevens voor de tentoonstelling in oktober 1984, maar Scharff en zij kenden elkaar toen nog niet.

De namenlijst van het Comité van Aanbeveling vermeldt ook dr.ir. F. Philips, hier opgevoerd als erelid van de Nederlandse Vereniging van Ex-politieke Gevangenen.

Brabants Dagblad 11 maart 1989. Voorzitter D. Reitsma van het NMKV noemt de vertraging 'een nationaal schandaal'.

 

De goede betrekkingen met het Koninklijk Huis waren door het uitstel niet bevorderd. Beatrix had namelijk al begin 1987 toegezegd de opening in mei 1988 te verrichten, maar toen kwam er een kink in de kabel. 'We moesten de koningin afzeggen. Volgens het Hof was het de eerste keer dat zoiets gebeurde,' aldus D. Reitsma in Brabants Dagblad, speciale bijlage april 1990.

 

In de nacht van 15 op 16 januari 1944 waren 74 vrouwen, bij wijze van straf, opgesloten in een cel van minder dan negeneneenhalve vierkante meter. Tien vrouwen waren de volgende ochtend overleden, een was krankzinnig geworden, een overleed nog vier maanden later aan de gevolgen, velen waren door de ervaring voor hun leven getekend. Over dit bunkerdrama later meer.

 

   Onder de tweeëntwintig prominenten in het Erecomité vinden we één vrouw, mr. L.A. Barendsen-Cleveringa, voorzitter van het Comité Nationale Herdenking. Mogelijk is dat feit Tineke Wibaut ontgaan, want zij schrijft dat naast het bestuur ook het Erecomité louter uit heren bestaat.

 

   Brief Tineke Wibaut 4 maart 1990; Brabants Dagblad 14 maart 1990. Het protest heeft op dit punt succes gehad: de bezoekers van het monument konden daar tot voor kort geen koffie of iets dergelijks krijgen. Dat is pas veranderd sinds de opening van de nieuwbouw in 2002.

 

   Bert Lamboo was de beheerder van het geniemuseum op de Van Brederodekazerne, gelegen op het voormalige kampterrein; daar werden allerlei in de grond gevonden voorwerpen uit de kampperio-de tentoongesteld.

 

   Document Vriendenkring, 8 oktober 1990.

 

   David Koker schrijft op 28 december 1943 in zijn Dagboek geschreven in Vught dat er na vluchtpogingen belletjes aan het prikkeldraad werden gemaakt. Uiteraard klingelden die niet in de wind. De bekende ex-gevangene Piet Maliepaard maakte ook melding van flessen met belletjes die aan de omheining van het vrouwenkamp werden gehangen, in een poging herenbezoek tegen te gaan (archief NIOD).

 

   De tekst van het laatste plastic bord, met als thema 'Beïnvloedbaarheid', eindigde met de zin: 'De schaduwen van dit verleden mogen u bijlichten, waar ook ter wereld, op uw pad naar de toekomst.' Jarenlang heeft de Vriendenkring geprobeerd deze tekst, afkomstig van de NMKV-bestuursleden Reitsma en Sengers, van dat bord te laten weghalen.

1® Bronnen: toelichting Cees Breuker, opgenomen in juryverslag afstudeerjaar 1981, archief NMKV; eindverslag adviescommissie inrichting NMKV 16 juni 1989; bezoekershandleiding NMKV 1991; 'Verwarring voelbaar in Monument Kamp Vught', Algemeen Dagblad 13 april 1990; 'Een waarschuwing die indruk maakt', Haagsche Courant 17 april 1990; "'Concentratiekamp geen museum"'. Het Parool 17 april 1990; 'Wat Idi Amin in Lunetten doet', Nederlands Dagblad 4 mei 1990.

 

Gerard Scharff maakte deel uit van de genoemde adviescommissie, samen met architect Breuker, Bert Lamboo en de heer Temming, directeur van het oorlogsmuseum in Overloon. Kort na het uitbrengen van het advies distantieerde Scharff zich in een brief aan het NMKV van de ontwikkelingen. Hij vertelde mij dat de opzet hem aan de Efteling deed denken.

Network Scan Data

Het muziekleven (...) was een der belangrijkste middelen om in de niet zeer aangename omstandigheden iets terug te winnen van het normale leven. Men verdrong natuurlijk enorm veel, dat was ook nodig, want indien men er geregeld bij stil had gestaan wat er zou kunnen gebeuren en wat ieder van ons boven 't hoofd hing, was men na korte tijd rijp voor een krankzinnigengesticht geweest, leder zocht zich te bevrijden van deze last, al was het maar door dagelijkse gesprekken met medegevangenen over aangenamere zaken; anderen schreven gedichten of wetenschappelijke verhandelingen, weer anderen bedreven een soort kunstnijverheid. Of men ging zondags naar de bioscoop of speelde voetbal. Gedeeltelijk werden deze dingen door de ss toegestaan en in wezen behoort dit ook weer tot hun geraffineerde systeem, want er ontstond natuurlijk altijd een spanning tussen het dagelijkse leven en de tijdelijke of zelfs incidentele veraangenaming ervan.

(Marius Flothuis)

In het zeer beperkte bestek van dit boekje passeren nog veel meer aspecten van het kampleven de revue. Zo gaat het bijvoorbeeld over de kerkdiensten, over de muziekuit-

Zakdoek met geborduurde namen (foto: Rianne Heijmans)

voeringen, maar ook over de fusillades. Over de kapo’s, ‘gewetenloze handlangers van de SS die uit hun naam ons met slagen en geweld opzwepen’. En over medegevangenen die ’s avonds door het prikkeldraad naar buiten gaan en beladen met etenswaren terugkomen: de ‘hekkemei-den’, de ‘prikkeldraadvriendinnen van de kapo’s’.

En natuurlijk gaat het ook over de joden, die in een aparte afdeling van het kamp zij n opgesloten - twee volkomen verschillende werelden, deels naast elkaar, deels door elkaar heen. Hetty Voute beschrijft dat de Haftlinge weten waarom ze er zitten, brutaal zijn en zoveel mogelijk proberen te saboteren, terwijl de joden verlamd zijn door de dreiging van deportatie en juist hard werken, in de hoop daardoor langer gespaard te blijven. Dat kan strubbelingen geven als Haftlinge en joden samen in één barak bij Philips werken.

Ik schreef van de a[rische] vrouwen, dat ze als enig richtinggevend principe hadden: het hier zijn van elkaar met zijn politieke zin. Ons hier zijn heeft geen politieke zin. Voor ons zijn alle andere levensinhouden ook vervallen, net als bij hen, dus hebben wij niets meer, worden richtinglozen, terwijl zij eenzijdig en strak gericht zijn. Dit laatste is geen veroordeling, (het eerste ook eigenlijk niet).

(David Koker, Dagboek geschreven in Vught, 27 januari 1944)

Voütes boekje eindigt met een oproep aan alle oud-gevan-genen om spullen uit hun kamptijd die ze mogelijk nog in een oude doos bewaren, af te staan aan de Oudheidkamer. ‘Zo’n doos bevat een loodzware last en het deksel blijft dicht. En toch, als wij er straks niet meer zijn, weet niemand meer waar die inhoud voor staat (...).’ ‘In die oorlogsjaren hebben we meer ervaren, meer hoogten en diepten leren kennen dan we in het verdere leven nog tegenkomen. Die enkele tastbare resten die bewaard bleven kunnen deze ervaringen doorgeven.’

De allerlaatste pagina is voor een afdruk van een briefje van 16 april 1944. Hetty vertrekt naar een buitencommando en schrijft in haar stevige handschrift, op een miniem stukj e papier, aan Tineke Wibaut in het kampziekenhuis:

Lieve lieve Tinus!

Hou je taai.

Wij laten elkaar nooit meer los. dikke zoen Hetty

En het bijschrift: ‘Veel vriendschappen in de kampen gesloten blijken vriendschappen voor het leven. In januari 1991 schrijven Hetty en Tinus samen dit boekje.’

In 't algemeen is 't zo dat banden die hiertussen de mensen ontstaan van andere aard zijn dan alle andere en volstrekt onverbrekelijk. (Marius Flothuis in een clandestiene brief aan zijn vrouw, 5 mei 1944)

Overige activiteiten

Al in de eerste jaren van het Monument Kamp Vught dreef de openstelling voor bezoekers op de inzet van een grote groep vrijwilligers, en dat is nog steeds zo. De Vriendenkring liet zijn waardering voor hun werk regelmatig blijken. Zij kregen bijvoorbeeld allen het boekje Verhalen over de dingen die bleven, met een brief waaruit ik citeer: ‘Met bewondering kijken wij naar de wijze waarop u uw werk in het Nat. Monument doet, uw plichtsbetrachting en uw inzet. Voor ons die weten hoe het kamp was is het fijn te zien met hoeveel toewijding u hier bezig bent.’

De mensen van de Vriendenkring bleven bezig met de vormgeving van het Nationaal Monument. In 1991 zorgden zij voor de aanleg van een ereveldje bij de asputten naast het crematorium. In die putten was na de oorlog de as verzameld van degenen die er gecremeerd waren. Op een eenvoudige bank, naast een toverhazelaar, kon nu ieder die dat wilde in alle rust de doden herdenken.

Over andere aspecten van de vormgeving van het monument bleef onenigheid de kop opsteken. In een brief aan mr. G.J. de Graaf, de burgemeester van Vught en de opvolger van Reitsma als voorzitter van het nmkv (3 december 1991), zette architect Breuker zijn concept nog eens uiteen, nu naar aanleiding van een nieuw twistpunt, namelijk over de plaats waar dakspanten van een barak geplaatst moesten worden. Die spanten moesten zijns inziens beslist niet boven de bedden komen (waar ze natuurlijk in het kamp juist wél hadden gestaan), want dan zou het concrete verstorend werken op het abstracte. Die bedden waren immers helemaal geen concrete bedden. Net zoals de dichte wand versus de glazen ruimte ‘verwijst naar het verrassingselement in de propaganda’ (zie hierboven), zo verwijzen ook ‘de bedden, slechts als frame weergegeven, (...) naar de grote aantallen mensen en indirect naar de omvang van het leed. (...) Ook hier gaat het in eerste instantie dus niet over de concrete bedden of slaapzaal in Kamp Vught, doch over een bedachte omgeving die uitnodigt tot bezinning...naar aanleiding van.’ ‘De abstracte vormgeving gebruikt slechts abstracte elementen (uit de concrete wereld) en verwijst naar mogelijke inhouden die niet direct te duiden zijn en tot op zekere hoogte ambivalent zijn.’

Dat was allemaal niks voor de Vriendenkring. Tineke Wibaut tekende op deze brief aan: ‘Een en ander is inderdaad zo abstract dat het risico groot is dat het gehele monument in een abstractie wegzinkt.’

Begin 1992 herdenkt de Vriendenkring een van de dieptepunten uit de kamptijd: het bunkerdrama. Een paar maanden later is er juist aandacht voor een luchtiger kant: de liedjes van Pooh en Piglet.

1992: De herdenking van het bunkerdrama En de liedjes van Pooh en Piglet

 

Begin 1992 kwam de Vriendenkring met een nieuwe, zeer concrete vrucht van zijn activiteit naar buiten. Op 16 januari, precies achtenveertig jaar na het beruchte bunkerdrama, droeg hij aan het nmkv een herdenkingssteen over ter herinnering aan de tien vrouwen die daarbij waren omgekomen. Wat was er in die nacht van 15 op 16 januari 1944 en in de dagen daarvoor gebeurd?

 

Een Duitse medegevangene gaf allerlei informatie door aan de kampleiding. Haar werd te verstaan gegeven dat ze daarmee moest ophouden, en dat anders haar haar zou worden afgeknipt. Maar ze hield niet op, en de vrouwen knipten inderdaad haar haar af. Ook dit vertelde zij aan de kampcommandant, inclusief de naam van Non Verstegen, de vrouw die de schaar had gehanteerd. Toen werd de grond in de barak haar te heet onder de voeten en deed ze een vluchtpoging. Bij die poging werd ze vanuit een wachttoren neergeschoten; ze overleed een paar dagen later.

Non Verstegen werd in een cel opgesloten en moest de namen van haar medeplichtigen noemen, maar dat deed ze niet. De omstandigheden in de cel waren ellendig. Negentig vrouwen besloten zich met haar solidair te verklaren en zetten hun naam op een lijst.

Na een paar dagen volgde de straf. Vierenzeventig vrouwen werden in cel 115 van de bunker geperst, een ruimte van twee meter zevenentwintig breed, vier meter twaalf lang en twee meter vijfendertig hoog, met vrijwel geen luchttoevoer. Pas veertien uur later ging de celdeur weer open. Tien vrouwen waren overleden. Hun namen zijn, in volgorde van hun geboortejaar: Mina Hartogs-Samson, Lammerdina Holst, Anna Gooszen, Maartje den Braber, Johanna van den Hoek, Huiberdina Witte-Verhagen, Lena Bagmeijer-Krant, Lamberta Buiteman-Huijsmans, Antoinette Janssen en Nellie de Bode. De eerstgenoemde was 58 jaar, de laatstgenoemde 38.

Veel mensen hebben het over de tijd voor en na de oorlog, maar de vrouwen die dit hebben meegemaakt spreken vaak over voor en na de bunker.

Nabestaanden

Het verhaal van de herdenkingssteen maakt duidelijk wat de Vriendenkring belangrijk vond: bekendheid geven aan wat er is gebeurd, herdenken van de slachtoffers, met vermelding van hun namen, én contact bewerkstelligen tussen de nabestaanden en degenen die erbij waren.

De aanzet werd gegeven door de dochter en de schoonzoon van Bep Buiteman, een van de omgekomenen. Hermi-ne Bongaerts-Buiteman en Joop Bongaerts hadden al eens tegen elkaar gezegd dat er eigenlijk in de nog steeds bestaande cel 115 een gedenkplaat zou moeten komen. Bij de opening van het Monument Kamp Vught, in april 1990, kwamen zij in contact met mensen van de Vriendenkring en hoorden toen ook van de bijeenkomsten in het Nieuwe Kafé. Hermine Bongaerts ging die bijeenkomsten bezoeken; zij was de eerste nabestaande van de tien in de bunker gestikte vrouwen die bij de Vriendenkring bekend was. In dat gezelschap hebben zij en haar man Joop hun idee van een gedenkplaat genoemd en werd dat idee onmiddellijk overgenomen. Veel vrouwen hadden een dergelijk idee al langer in hun hoofd. In het voorjaar van 1991 werd een comité gevormd om geld bijeen te krijgen en de steen te realiseren.2

En zo gaan de dagen voorbij, die we niet kunnen aftellen, omdat niemand weet wanneer zij er uit komt, praten en lachen we onze afkeer van het voortdurende geschreeuw weg, waar je soms toch eigenlijk niet tegen op kunt, sluit je je af voor de ellende van transporten, strafexerceren van de mannen en soms ook van ons vrouwen, urenlang appèl staan, meldingen met bunkerstraf als gevolg, begraaf je je verlangens naar huis, maar sluit je vriendschappen voor het leven en voel je je steeds hoger uitgroeien boven het rapalje dat je tracht te knechten.

 

(Riet Goedhart-van Alebeek)

Maar dat niet alleen. Tineke Wibaut, zelf een van de vierenzeventig bunkervrouwen, en anderen gingen hun best doen om zoveel mogelijk verwanten van de tien omgekomen vrouwen op te sporen. Uiteindelijk konden vier kinderen, inmiddels rond de 60 tot 65 jaar oud, en elf andere familieleden op 16 januari 1992 aanwezig zijn bij een besloten bijeenkomst bij de steen, die was aangebracht naast cel 115. Ik citeer uit het verslag van Tineke Wibaut: ‘Vier kinderen van toen, nu volwassen mensen. Ze hebben met elkaar gemeen dat er thuis nooit over gesproken kon worden. Als ik ze nu met elkaar zie praten en praten, is het onvoorstelbaar dat ze elkaar niet al jaren kennen. Om 11 uur gaan ze, met een aantal familieleden, samen naar de plaats waar de steen is aangebracht. Dit is hun moment. Naast elkaar staan ze tegenover de steen met de namen van hun moeders. Een plek waar zij bloemen kunnen leggen. Samen gaan ze naar de asputten aan de achterkant van het gebouw. Twee van hen weten het sinds kort, twee horen het vandaag. Hier is het gezamenlijke graf van hun moeders. Wij, zes Vughtse vrouwen van toen, wij zien het aan en wij zijn ontroerd en heel erg blij, dat we eraan meegewerkt hebben ze bij elkaar te brengen.’

En die inspanningen gingen door, want van zes van de tien omgekomen vrouwen waren nog geen nabestaanden gevonden. ‘De bijeenkomst heeft ons geleerd hoe belangrijk het is voor de “kinderen”, te weten waar de as van hun moeder ligt. Hoe belangrijk het is met elkaar erover te kunnen praten en hoe goed het kan zijn, te praten met vrouwen die samen met hun moeder in het kamp hebben gezeten. Daarom willen wij ook doorzoeken naar nabestaanden van andere vrouwen. Kunt u ons helpen, hebt u een van de vrouwen gekend, kent u nabestaanden of andere familieleden, bel of schrijf dan graag naar het secretariaat van de Vriendenkring Vught.’

Het werd een jaarlijks terugkerende traditie dat de overlevenden uit de bunkernacht en de kinderen van de vrouwen die het niet overleefden, op 16 januari bij de herdenkingssteen bij elkaar kwamen.

De sfeer in een dergelijk kamp is moeilijk te beschrijven. Over leed wordt weinig gepraat, in verhouding tot het grote aantal bewoners is het er stil. Zelfs op zondagmiddagen met goed weer, wanneer je eindeloze rijen mannen ziet schuifelen, hier en daar een bekende aanhouden of zich op een afstand verdringen om naar de achter dubbel prikkeldraad bevindende vrouwen te loeren, hoort men feitelijk niets. Stilte en nog eens stilte van een niet te omschrijven spanning.

In de engere ruimte van de barakken is meer geluid, maar in een huiskamer met twee spelende kinderen zal het geluid intenser zijn dan in deze barakken met een bijna tweehonderd mannen, met een houding die duidt op een steeds 'op zijn qui vive' zijn.

(R.S. de Boer)

Na de bijeenkomst in de ochtend van 16 januari met de nabestaanden, was er ’s middags een grotere samenkomst met meer dan honderd mensen. De vrijwilligers van het nmicv hadden zich zeer ingespannen voor de organisatie daarvan en de Vriendenkring vergat niet hen daarvoor te bedanken (‘Lieve mensen, wat moesten we zonder jullie’), en voor hun betrokkenheid in het algemeen: ‘Het is als in de jaren van het kamp, toen zoveel Vughtenaren zich hebben ingezet, met gevaar voor eigen leven, voor ons, Vughtelingen. Gevaar voor eigen leven is er gelukkig niet meer. Het maakt jullie inzet niet minder belangrijk, want nu gaat het erom te voorkomen dat mensen ooit nog weer door dictatuur en geweld in levensgevaar komen.’

'Bunker en krematorium'

In hetzelfde jaar 1992 verscheen een tweede boekje van de Vriendenkring, ditmaal geschreven door Tineke Wibaut met medewerking van Hetty Voute: Kamp Vught 1943-1944. Bunker en krematorium. Het werd uitgegeven door het

NMKV.

Met dit boekje in de hand kon de bezoeker van het monument zich oriënteren op de plaats van de bunker en het crematorium in het oorspronkelijke kamp, ook door middel van foto’s en plattegronden. De tekst beschrijft wat er daar is gebeurd, hoe het leven in de bunker was, hoeveel mensen in het kamp zijn gestorven en vlak buiten het kamp zijn gefusilleerd. De stijl is nuchter, maar beklemmend.

 

Nauwgezetheid is weer een kenmerk. Het aantal cellen, de oppervlakte, de werking van het raam, de plaats van het luchtgat waardoor men contact met elkaar kon houden (‘Je kende iedereen bij stem’), alles wordt precies vermeld. Voor de mannen betekende het verblijf in de bunker wachten op de dood. In de maand augustus 1944 werden meer dan tweehonderdvijftig mannen neergeschoten. Hetty Voüte, die in augustus/september 1944 een tijd in de bunker opgesloten zat, beschrijft de herdenkingsdiensten die er 's avonds voor hen werden gehouden via de buizen van het communicatiesysteem.

Ik heb in barak 4 tot ongeveer augustus [1944] gezeten. Vóór ons zaten er de mannen uit Haaren, die in deze maand gefusilleerd zijn. 's Morgens werden kleren van deze gefusilleerde mannen in onze barak gebracht om te wassen. (...) Daarna werden die kleren achter onze barak op drooglijnen gehangen. Aldus herkenden zelf bij herhaling vrouwen de kleren van hun mannen en verloofden. Wat zich dan voor tonelen afspeelden behoef ik niet nader te beschrijven.

(Marian Anderson)

Tineke Wibaut verhaalt uitgebreid over de aanloop naar het bunkerdrama, over de nacht zelf en over de dagen en weken daarna. Zij was erbij en beschrijft hoe de arts mevrouw Nievelstein haar medegevangenen vertelde wat zij moesten doen om weinig zuurstof te gebruiken. Hoe de angst toesloeg, de dorst, de chaos. Hoe een van de vrouwen gek werd en om zich heen sloeg en beet. Hoe de volgende ochtend tien vrouwen dood en vierentwintig bewusteloos waren. Dat Non Verstegen pas op 7 maart terugkeerde in het kamp, nog steeds zonder namen te hebben genoemd. Dat berichten over de gebeurtenissen al snel de buitenwereld en de illegale pers bereikten. En dat de herinneringen in het kamp werden weggestopt en ingevroren. Veel grappen en grollen. Drie maanden later zong men bij de Paasre-vue een lied met daarin de tekst: Naar de bunker, bunker, bunker, Kiele, kiele bunker, kiele, Mele hopsasa. ‘De pijn en de paniek zijn voor later, als de vrouwen weer thuis zijn.’

Het boekje vertelt ook over de galg in het kamp, waar in september en oktober 1943 tientallen Belgische illegale werkers zijn opgehangen, over het crematorium en over de putten achter het crematorium waar de as uit de ovens werd bijeengebracht. In de Noord-Brabantse urn van de urnengalerij van het Nationaal Monument op de Dam, is as uit deze putten vermengd met Noord-Brabantse aarde.

Enquête

Het jaar 1992 stond bol van de activiteiten van de Vriendenkring. De voormalige kampgenoten die het bestuur vormden, moeten wel bijna dagelijks in de weer zijn geweest. Lotty HufFener-Veffer, die al van het begin af aan veel werk verzette en in 1992 tot het bestuur toetrad, was 71 jaar, Tineke Wibaut 70, Hetty Voüte 74 en Louise Affolter 67. Ook Ed Mager, die oorspronkelijk deel uitmaakte van het bestuur van het nmkv, was inmiddels ingeschakeld bij het werk van de Vriendenkring.

Direct na de drukte rond de totstandkoming en overdracht van de gedenksteen en het schrijven van het boekje ‘Bunker en krematorium’, maakte men alweer plannen voor een volgende uitgave. Daarin moest te lezen zijn waar de gevangenen die in Vught aankwamen eerst hadden verbleven, en vooral ook: wat hun lotgevallen waren geweest na hun Vught-periode. Om daarvan een verantwoord en voldoende geschakeerd beeld te kunnen geven, stuurde de Vriendenkring een enquête rond. Voormalige gevangenen, of ook familieleden en vrienden, werd gevraagd een formulier in te vullen met gegevens over plaats en datum van arrestatie, reden van arrestatie (geloof, ras, diefstal, jodenhulp, ander verzet, gijzeling), de data van achtereenvolgend verblijf in politiebureaus, gevangenissen en kampen, en de afloop: vrijgelaten, bevrijd, teruggekeerd, overleden, vermist, met de datum.

Er kwam op de enquête een flinke respons. Een halfjaar later waren er al bijna tweehonderd formulieren binnen en de verwerking daarvan was een tijdrovende zaak. Nog lang niet iedereen had een computer thuis staan, en de administratieve arbeid voor de enquête, maar ook voor de normale correspondentie, de periodieke vriendenbrieven enzovoort, drukte zwaar op de paar mensen die dit werk op zich hadden genomen. Zou Philips niet bereid zijn de Vriendenkring een computer en een printer te schenken? Philips had immers nauwe historische banden met kamp Vught: het had er een productie-eenheid gehad, het bekende Philipscommando. Lotty Huffener en Tineke Wibaut gingen op bezoek in Eindhoven en wisten de benodigde apparatuur los te praten. Wat de multinational voor de goede zaak over had was niet het nieuwste van het nieuwste, maar het gebaar werd zeker gewaardeerd. In het archief van de Vriendenkring bevindt zich een kopie van een bloknootvel met de tekst ‘Vught-vrouwen van oud-Phi-lipscommando bijeen, Hartelijk dank voor de computer’, met elf handtekeningen, zonder twijfel geplaatst tijdens een van de bijeenkomsten in het Amsterdamse Nieuwe Kafé.

Eind 1993 was het boek klaar en degenen die eraan hadden meegewerkt, ontvingen het toen ook. Maar om diverse redenen besloot de Vriendenkring het pas in 1994 echt te laten verschijnen. Daarover meer op pagina 38.

 

Pooh en Piglet

Hetly Voüte en Gisela Söhnlein kwamen uit dezelfde verzetsgroep, maar raakten pas in de gevangenis in Haaren, waar zij allebei geruime tijd vastzaten, met elkaar bevriend. Hun hele leven zijn zij dikke vriendinnen gebleven. Pooh en Piglet werden ze genoemd, de onafscheidelijke beer en varken uit Winnie-the-Pooh.

[14 juli 1944] Nies kwam naast me slapen, Hetty en Gisela eronder en hadden wij het zodoende best gezellig.

(H. Leuvenberg-v.d. Beijl, 'Mijn dagboek')

Hetty en Gisela fleurden het leven in Vught en later in Ravensbrück op door het schrijven van een grote hoeveelheid liedjes, steeds op makkelijk mee te zingen, bekende melodieën. Het ensemble P&P bracht ze bij tal van gelegenheden ten gehore, bijvoorbeeld tijdens een bonte middag met Pasen 1944 in Vught, en ook later in Ravensbrück, onder andere op oudj aarsdag toen zij een voorstelling gaven van Thomasvaer en Pieternel, en wederom tijdens een Paasrevue. In 1987 verschenen hun teksten en die van enkele andere vrouwen uit die tijd in een boekje dat werd geschonken aan de vrouwen die in Vught en Ravensbrück hadden gezeten. En zevenenveertig jaar na de oorlog zongen Hetty Voüte en Gisela Söhnlein hun liedjes opnieuw, aan de piano begeleid door hun medegevangene uit Vught Coen Affolter. Het cassettebandje dat van die opname werd gemaakt verscheen op 1 april 1992, ter gelegenheid van de seizoensopening van het Monument Kamp Vught.

 

Een paar tekstfragmenten uit de Paasrevue 1944:

Als 't zondag is, en heel mooi weer en lekker in de lucht

Dan zeg je tot je slapie, kom gauw de barak ontvlucht

Maak je armen en je benen

Nu maar eens lekker bloot

Want 't Mistvieh2® voelt zich 't beste thuis

fatsoenlijk in de goot

Ik heb drie hoog een mooie flat Geheel bedekt met dweilen En kom je 's avonds laat naar bed Dan kun je bij de buren verzeilen

Daar bij die kolen, die zwarte kolen daar staat de Kapo waar ik zoveel van hou Ik sta te sjanzen, heb reuze kansen Want ja, zo'n Kapo die blijft je eeuwig trouw

Uit Thomasvaer en Pieternel twee coupletten uit een lang lied over het transport in veewagons naar Ravensbrück:

Als de Moffen willen beletten Dat de Tommies ons ontzetten Ga je op transport

Reist per spoor, veilig, vlug, voordelig voor 't lichaam wat nadelig au!

Ramen hebben we niet nodig Zitten is ook al overbodig Daarom staan we maar Boren gaten; als we iets vertikken Is 't wel om te stikken, daar!

En nog wat voorbeelden:

Onze luis heeft neten gekregen

Hoeladiee, hoeladio

Een heel nest vol, het zijn er wel negen

Holadiee, hoeladio

Luis, luis, lelijke luis

Hoepel maar op, je kind'ren incluis

Luis, luis, lelijke luis

Anders kom ik met een kale kop thuis

De laatste woorden van de conference waren:

Pieternel en Thomasvaer Wensen u een goed Nieuwjaar En uiten daarbij deze wens Een vrije wereld En een vrij mens!

Er was ook nog het prachtlied over Ravensbrück-les-Bains, dat ‘zalig oord, bekend om al zijn mooie vrouwen’.

Op 24 april 1945 haalde het Zweedse Rode Kruis de Nederlandse vrouwen uit Ravensbrück. In Zweden maakten Hetty en Gisela hun laatste lied. Hun eerste lied in vrijheid beschreven zij zelf achteraf als een smartlap. Woorden als ‘eindeloos wreed prikkeldraad’ hadden zij eerder nooit willen schrijven. Het laatste couplet was:

Nu zijn wij niet meer gevangen

Achter 't eind'loos wrede prikkeldraad

Dit is het eind van ons verlangen

Van het hongerlijden en 't verraad

We reizen nu naar Zweden, ons voorlopig thuis

In de witte auto's van het Rode Kruis

Die ons redding kwamen brengen

Van achter 't eind'loos wrede prikkeldraad

1993: De namenwand Het feit van overleven verplicht

 

In 1993 brengt de Vriendenkring in het crematorium de namen aan van allen die in kamp Vught zijn gestorven. Het aantal donateurs stijgt gestaag, maar het werk begint de vrouwen van het eerste uur zwaar te vallen.

Eén wapenfeit domineerde het jaar 1993, namelijk de totstandkoming van een wand met de namen van de in Vught gestorven gevangenen. Hetty Voüte was de initiatiefnemer en drijvende kracht achter de namenwand. In februari 1992 had zij weer eens een bezoek gebracht aan het monument op de fusillade-plaats, met de namen van de gefusilleerde op stenen platen. Het ergerde haar dat die namen, aangebracht in 1947, nauwelijks nog te lezen waren.29 Langzamerhand vormde zich bij haar de gedachte dat er in het nmkv een wand zou moeten komen met de namen van alle omgekomenen, niet alleen de geëxecuteerden. Bovendien bleek haar al spoedig dat de namen en data op het fusillademonument niet volledig en niet altijd correct waren.

Hetty Voüte moet geweldig veel tij d hebben gestoken in het benodigde speurwerk. Bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (nu: Niod) vond ze, naast allerlei losse aantekeningen, een klein, met de hand geschreven boekje. In dit boekje, ook wel crematoriumregister genoemd, had een gevangene die in de ziekenbarak werkte de sterfgevallen genoteerd, met naam, data, oorzaak van overlijden, groepsachtergrond en geloof. Bij de gemeente Vught lag het ‘Sterbebuch 1944’, bestaande uit de overlijdensaktes die door een ambtenaar van de Duitse burgerlijke stand waren bijgehouden. Uiteindelijk kwam ook het Sterbebuch 1943 boven water, dat was verzeild geraakt in een Russisch archief in het voormalige Oost-Berlijn. Bij het Niod bevond zich verder het inschrijfboek van de Scheveningse gevangenis. Op 6 juni 1944 (D-day) was die gevangenis ontruimd en was het inschrijfboek meegekomen met de mensen die naar Vught waren overgebracht.

Met kruisjes achter de namen was aangegeven wie er in de maanden daarna waren gefusilleerd. Er kwam nog informatie van een Belgische organisatie van voormalige politieke gevangenen en ook de Oorlogsgravenstichting bood hulp. Alle gegevens moesten zorgvuldig met elkaar worden vergeleken om tot een zo accuraat mogelijke lijst te komen. Hetty Voüte heeft dit allemaal alleen gedaan, want zij wilde de volle verantwoordelijkheid dragen voor de juistheid van de gegevens op de namenwand.

Er is een foto waarop we Hetty Voüte thuis aan tafel zien zitten temidden van stapels computeruitdraaien en naast een maquette van de namenwand. De wand werd op 4 mei 1993 onthuld, in de gang naar de verbrandingsoven in het crematoriumgebouw. Hij bestond uit eenentwintig glazen platen, met per maand gerangschikt de namen en geboorte en sterfdata van de omgekomenen. De namen waren in veel verschillende kleuren uitgevoerd, zodat ieder individueel duidelijk herkenbaar was.30

En zo werd het mogelijk een naam te geven aan de anonieme personen waarover David Koker schreef in zijn dagboek uit Vught.31 Als hij op 28 maart 1943 schrijft: ‘De man naast mij is vanmorgen gestorven’, kunnen wij nu nagaan dat dat David Hamburger of Aaron Weil moet zijn geweest. Om dat soort dingen ging het de Vriendenkring.32

De Vughtse nachtegaal

Eveneens in mei verscheen een boekje over de namenwand, geschreven door Hetty Voüte en met als titel Het feit van overleven verplicht. Die woorden schreef de journalist Koos Koster in een brief, kort voor hij in 1982 in El Salvador werd vermoord. Het zijn woorden die kennelijk bij de Vriendenkring een grote indruk hebben gemaakt en die aansloten bij hun gevoel dat zij de plicht hadden de namen van de slachtoffers van kamp Vught vast te leggen. Het motto werd ook aangebracht op de namenwand zelf. In 1995 verhief het nmkv het tot motto van het hele Nationaal Monument.

Het boekje schetst summier de leefomstandigheden in het kamp en geeft gedetailleerde informatie over het aantal omgekomenen per maand dat het kamp bestaan heeft. Er is een grafische voorstelling van die aantallen, dezelfde voorstelling die ook de structuur van de namenwand bepaalde. Grafiek en tekst geven samen een zeer effectief beeld van de kampgeschiedenis.

 

± 3 uur [op 2 februari 1943] kwamen we per Diesel in Vught. De bevolking toonde maar matige belangstelling op onze wandeling van circa 1 uur naar 't Lager. Geen wonder ook. Naar ons later bleek paradeerden dagelijks enige tien- soms honderdtallen langs de via dolorosa.

(A. Creveld)

 

Zo zien we bijvoorbeeld hoge sterftecijfers in de eerste maanden (januari, februari en maart 1943): de conditie van de vele gevangenen die uit kamp Amersfoort zijn overgebracht is slecht en de omstandigheden in Vught zijn nog bar, vooral door het ontbreken van goed drinkwater. In april en mei is de sterfte in het Judendurchgangslager hoog: er zijn veel bejaarden in het kamp en onder de kinderen heersen mazelen en longontsteking. In september en oktober worden zevenentwintig Belgische verzetsmensen vermoord, in j anuari 1944 is er het bunkerdrama, en vanaf j uli de enorme aantallen fusillades van de verzetslui die op 6 juni uit de gevangenis in Scheveningen zijn overgebracht. De tekst van het boekje leest als een maandkroniek, precies en nuchter, en is tegelijk een eerbetoon aan de zevenhonderdzevenen-veertig slachtoffers: honderdzevenenveertig joodse en twee-honderdzevenendertig Schutzhaft-gevangenen, omgekomen door ziekte, verwondingen of ondervoeding, en driehonderdrieënzestig gewelddadig omgebrachten.

In het archief van de Vriendenkring bevinden zich diverse brieven van ex-gevangenen die schrijven dat ze niet aanwezig zullen kunnen zijn bij de inwijding van de namenwand. Heel persoonlijk van aard zijn die brieven vaak. Zo schrijft iemand aan ‘Geacht bestuur’ dat ze niet kan komen ‘omdat ik pas een staaroperatie heb ondergaan, en nog een druppeling moet ondergaan, tot 6 mei a.s. 3X per dag’. En een ander: ‘Wim heeft last van een verstandskies, die dwars in de mond groeit, en moet naar de kaakchirurg, vandaar. (...) Toch een moeilijke tijd voor vele mensen, nu je weer allen in het nare verleden terugdenkt. We blijven hoop houden dat men uit dit alles zal leren, want zoals het nu uitziet in de wereld is bar en boos.’ Een derde schrijft: ’Ben een beetj e laat met schrijven, maar dat geef wat problemen, het-is een beetje emoties je begrijpt het wel.’ Een ander, een man: ‘Het lukt mij niet om op deze manier te herdenken.’ Hij zal later de namenwand zeker bezoeken, maar dan alleen; ‘Ik voel me niet meer thuis tussen “oud-vrienden”, die ik niet meer herken en die andere herinneringen hebben dan ik. Intussen vind ik dat jullie uitstekend werk doen!’

Maar al dat werk begon wel zijn tol te eisen. Hetty Voüte, 74 jaar inmiddels, verzuchtte in een interview over de namenwand, dat ze dit nooit meer zou doen. ‘Laat een nieuwe generatie deze taken overnemen.’

Een halfjaar later, op 28 oktober 1993, overleed Louise Affolter-van de Montel, de voorzitter van de Vriendenkring. Hetty maakte in haar afscheidswoorden duidelijk wat een klap dat was. ‘Bij het wakker worden zie ik weinig perspectieven. Ik doe de dag op het nachtslot.’ Ze zei dat ‘wij vrouwen die in de oorlog samen gevangen zaten’, een eigen taal met elkaar hadden en dat Louise een van degenen was die hun die taal hadden leren spreken. Zij was ‘onze Vughtse nachtegaal’. Iedere avond zong zij ‘aan het draad’ (het prikkeldraad) het Nonnenkoor uit Casanova, en gaf daarmee haar medegevangenen weer moed.33

Alweer: de kracht van het zingen.

Kort voor de aankomst in Sachsenhausen werd de trein gesplitst: de vrouwen gingen naar Ravensbrück. Als gewoonlijk hadden ze meer geest- en wilskracht dan de mannen... ze zongen.

(Marius Flothuis)

 

Al met al werd het in 1993 steeds duidelijker dat de vrouwen van het eerste uur hun werk voor de Vriendenkring niet heel lang meer konden volhouden en dat versterking van buiten de kring van ex-gevangenen nodig was. Tineke Wibaut deelde intern al mee dat ze het secretariaat wilde overdragen. Twee kinderen van ex-Vughtelingen kwamen er in 1993 bij: Wim Visser nam het penningmeesterschap over van Hadde van der Linde en Bieneke de Bode ging samen met Lotty Huffener het adressenbestand verzorgen. Dat was langzamerhand uitgegroeid tot een aanzienlijke taak, want de Vriendenkring had inmiddels zo’n 245 donateurs.

Maar er bleven in de Vriendenbrieven oproepen verschijnen om de gelederen van de actieve kern te komen versterken.

 

1994: Eindpunt of tussenstation Een vouwkano met buitenboordmotor

De 'Bijzonder Betrokken Oudjes' beschrijven de oorlogswederwaardig-heden van achttien gevangenen en een kanotocht vijftig jaar later.

Begin 1994 nam het bestuur van de Vriendenkring een paar besluiten voor de nabije toekomst. De plaats van Louise Affolter als voorzitter werd tijdelijk ingenomen door Lotty Huffener, in afwachting van een definitieve oplossing. Tineke Wibaut bleef in naam nog even de secretaris, maar zou zoveel mogelijk taken doorschuiven naar Wim Visser of naar een van de ‘toegevoegde krachten’ Bieneke de Bode of Ed Mager. En het streven was dat zowel Tineke Wibaut als Hetty Voüte uiteindelijk functieloos zouden worden en alleen denktank zouden zijn. In de notulen van een bestuursvergadering staat te lezen dat zij beiden verlangend uitzagen naar een opvolger om daarna verder te kunnen gaan als ‘Bijzonder Betrokken Oudje’. Deze fraaie term gaat terug op een anekdote uit het eerste j aar van de Vriendenkring. In die tijd trokken de dames regelmatig een ochtend uit om ten huize van Lotty Huffener met de hand enveloppen te adresseren en de Vriendenbrieven daarin te vouwen. Daarna trokken zij dan naar het postkantoortje in de straat en zetten zich daar aan een tafeltje om die grote stapel te frankeren. Dat trok de aandacht van de chef van het postkantoor, die kwam vragen waar dat toch allemaal over ging. Na hun uitleg stelde hij vast dat zij dan wel ‘bijzonder betrokken’ moesten zijn. Dat klopte wel natuurlijk en de uitdrukking ‘bijzonder betrokken oudjes’ (of bbo) is met vreugde in de interne taal opgenomen.

 

Afnemende krachten

De pioniers raakten dus vermoeid, maar dat niet alleen: zij vonden ook dat hun belangrijkste doelen bereikt waren. Er was een gedenkplaat voor de vrouwen die in de nacht van het bunkerdrama waren gestorven, er was een ereveld bij de asputten, er was de namenwand en er zou spoedig een stiltekamertje komen in het crematorium. Verder was de verhouding met het bestuur van het nmkv in goede banen gekomen en was er een duidelijke relatie met de donateurs opgebouwd. Het gevoel bestond dat de Vriendenkring een tweede fase in kon gaan, met een bestuur waarin ook nieuwe mensen konden worden opgenomen. Men besloot wel dat alle bestuursledën ‘een eigen affiniteit’ met het kamp Vught moesten hebben. Daaronder moest worden verstaan: een familieband.

Ondanks de afnemende krachten van een aantal pioniers van de Vriendenkring kwam er nog veel tot stand. Zo werd, zoals al vermeld, per 1 april 1994 een ‘stiltekamer’ ingericht in het crematorium. Daar kon men de lijsten inzien met de namen van degenen die ook op de namenwand voorkwamen, zowel alfabetisch als chronologisch gerangschikt. Verder lag er deel 36 van de Gedenkboeken van de Oorlogsgravenstichting, waarin 1.426 namen staan van mensen die zijn omgekomen in de kampen Amersfoort, Vught en Westerbork? plus de namen van degenen die elders in Nederland zijn omgekomen maar van wie niet bekend is waar zij zijn begraven. Aan de muur hingen enkele foto’s van plaatsen in Nederland waar as uit Vught wordt bewaard.

Hetty Voüte vond in het archief van de gemeente Vught een lijst met de nabestaanden van degenen die in Vught waren gefusilleerd. Het plan was die lijst te vergelijken met recentere gegevensbestanden en om dan met die nabestaanden contacten te leggen. Ik weet niet of het daarvan is gekomen.

In het vooijaar van 1994 kwam een nieuwe folder van de Vriendenkring van de drukker, waarmee druk gewerkt ging worden. Mede dank zij die nieuwe folder liep het aantal donateurs op tot meer dan vierhonderd eind 1994.

33 Louise van de Montel zong ook regelmatig voor de bedrijfsradio van Philips in kamp Vught. De fluitist Everard van Royen schreef: 'In de grijze grauwheid van het kampbestaan was haar zuivere, heldere sopraan een ontroerende vrije vogelzang.' Zie Tineke Wibaut, Kamp Vught 1943-1944. In gevangenschap getekend, p. 56.

Dé gebeurtenis van 1994 was wel de presentatie op 1 april van het boekje Kamp Vught 1943-1944. Eindpunt... of tussenstation, geschreven door Tineke Wibaut en Ed Mager. Op 8 april was de eerste druk al op en in diezelfde maand verscheen de tweede druk.

Hoe was het uiteindelijk gegaan met de enquête die de Vriendenkring in 1992 had gehouden, om te weten te komen waar de Vught-gevangenen vandaan waren gekomen en in welke kampen zij na Vught nog hadden moeten verblijven? Honderdtweeëntachtig reacties waren ontvangen. Honderdtwintig van die reacties waren van ex-gevan-genen zelf, 62 van nabestaanden. Relatief veel van de reacties, namelijk veertien, hadden betrekking op gijzelaars, relatief weinig, namelijk achttien, op wegens ras of geloof vervolgden.

Reageren op de enquête was velen zwaar gevallen. Heel wat reacties waren voorzien van de toevoeging ‘in tranen opgeschreven’. Maar het spreekt vanzelf dat uit de 182 antwoorden weinig te concluderen viel over de totale groep van zo’n 30.000 personen die in kamp Vught gevangen hebben gezeten. Dat doet het boekje dan ook niet. In plaats daarvan vat het allerlei bestaande informatie samen, over de herkomst van de eerste groepen die in Vught kwamen, over de indelingen die in het kamp bestonden, over de diverse buitencommando’s.

Vermeld wordt dat Vught voor 747 mensen ‘eindpunt’ was, met verwijzing naar de namenwand.

Voor een onbekend aantal mensen was Vught ‘eindstation’: zij kwamen vrij omdat zij hun straf hadden uitgezeten of omdat hun gijzeling werd opgeheven, soms ook zomaar, bij voorbeeld omdat het Kerstmis was. Voor zover bekend zijn drieënnegentig mensen Vught ontvlucht.

Voor vele duizenden was Vught ‘tussenstation’. Al in de eerste maand, januari 1943, begonnen de transporten naar Westerbork. Het boekje noemt diverse van die transporten, met data en aantallen. Zo ook transporten van politieke gevangenen, zoals een groot transport naar Dachau op 24 mei 1944. En het geeft op een heel summiere, ingehouden maar toch pregnante manier een indruk van de omstandigheden in de Duitse en Poolse kampen en gedurende de transporten en dodenmarsen.

Zo spiernaakt als we waren, moesten we langs al die Duitse kerels lopen. Er waren vrouwen bij met erg uitgezakte lichamen en daarom stonden zij elkaar aan te stoten en te gillen van het lachen. Ik vond dit zo vreselijk en heb er drie dagen lang om gehuild en kon er maar niet over heen komen. Later was ik aan dergelijke dingen wel gewend, toen ik in Polen was.

(Vogeline Kat)

 

Het normale burgerverkeer

Verreweg het grootste deel van het boekje bestaat uit verhalen op basis van interviews met in totaal achttien Vugh-telingen. Ze geven met elkaar een levendig beeld van de , bizarre belevenissen van diverse categorieën gevangenen, waarin het verblijf in kamp Vught een kortere of langere episode vormde. Drie van de achttien geïnterviewden zijn joods, maar wat vooral opvalt: slechts vier zijn vrouw. Het zal wel aan de samenstelling van de groep geïnterviewden liggen dat er in de verhalen, naast heel veel ontbering en ellende, ook zoveel spanning en avontuur zit. We tellen drie student-gijzelaars, vier Engelandvaarders, liefst vier personen die ontsnapt zijn (drie mannen, één vrouw).

Neem de wederwaardigheden van de studenten en wat de Duitsers aanduidden als ‘plutocratenzonen’, die begin februari 1943 werden opgepakt als represaille voor de aanslag op generaal Seyffardt, commandant van het ‘Vrijwilligerslegioen Nederland’. Achttienhonderd hebben er in Vught verbleven in het ‘Studentenlager’, tot 21 april. Toen werden ze naar Duitsland vervoerd en tewerkgesteld. We lezen over Jan Buyser, die naar Bazel wist te vluchten, in een Zwitsers vluchtelingenkamp terechtkwam, vier maanden later ontsnapte naar de Pyreneeën, weer later met een pilo-tenvluchtlijn Spanje bereikte en uiteindelijk in Engeland bij de Nederlandse mariniers werd ingedeeld. Eind 1945 vertrok hij naar Nederlands-Indië, werd ingezet bij Soerabaja en was pas eind 1946 weer thuis, bijna vier j aar na de razzia.

Ook de geslaagde ontvluchting van Gijs van Haaften uit een buitencommando in Arnhem leest als een jongensboek. Nog spannender is het verhaal van Kas Rienstra, die na Vught in het Rotterdamse Huis van Bewaring kwam, in Einzelhaft, en daar op 6 juni 1944 in een spectaculaire actie bevrijd werd door verzetsmensen in ss- en NSB-uni-formen. Kas richtte daarna een Knokploeg op in Barneveld en bleef tot het eind van de oorlog actief. Voor een baan bij de overheid werd hij afgewezen omdat hij ‘jaren niet aan het normale burgerverkeer had deelgenomen’. In plaats van hem werden twee jongens aangenomen die in 1942 vrijwillig naar Duitsland waren gegaan.

Engelandvaarders zijn, zoals gezegd, goed vertegenwoordigd in Eindpunt... of tussenstation. In het verhaal van Theo Vrins zitten maar liefst drie pogingen per boot de Noordzee over te steken, alledrie geëindigd in aanhouding door de Duitsers. Twee keer heeft Theo Vrins in Vught gezeten, hij is ter dood veroordeeld en heeft diverse Duitse tuchthuizen van binnen gezien. Op zijn tocht na de bevrijding per fiets terug naar Nederland, werd hij door veel Duitse burgers geholpen, onder andere door een echtpaar dat al hun elf zoons in de oorlog had verloren.

Ontroerend is het verhaal van Engelandvaarder Jaap van Mesdag. Hij en Ernst Sillem werden in de nacht van 31 augustus 1942 met hun vouwkano met buitenboordmotor door een Duits schip uit de Noordzee gevist. Amersfoort, Vught, weer Amersfoort, Natzweiler en Dachau volgden. Maar Jaap en Ernst hadden een afspraak gemaakt en die kwamen ze vijftig jaar later na. Op 23 juli 1992, Jaap was zeventig, voeren ze samen alsnog in een vouwkano met buitenboordmotor in achttien uur naar Engeland.

De afschuwelijkste verhalen zijn die van de vrouwen en, zoals te verwachten, die van de joden. Die verhalen beschrijven bijvoorbeeld het krankzinnige gesleep met gevangenen kriskras door Duitsland in de barre laatste maanden van de oorlog, te voet en in open of gesloten treinwagons. Of het uitzonderlijk zware lot van Nel Pooters, die tien maanden lang tussen mensen van andere nationaliteiten zat, met wie ze niet kon praten en die hun eigen groepen vormden: ‘eenzaam temidden van duizenden’.

[6 september 1944, wschl.] Zo stonden wij dan op appèl van 's morgens 6 uur tot 's middags 1 uur. (...) Inmiddels traden aan: de Scheve-ningse gevangenissen, Pompstation, Windekind, Haren, de Bunker van Vught, waarbij onze vriendinnen, en toen het meest tragische van alles, het ziekenhuis. De laatste barak leverde alleen invaliden op handkarretjes. Van sommigen was bijna niet meer te constateren of zij leefden of niet. Het leek wel een bedevaart. In- en in-tragisch was dit. Eerst gingen alle mannen de poort uit. Het was een vreemd gezicht, zo al die streepjespakken weg te zien marcheren, niet wetende waarheen. Toen alle mannen verdwenen waren konden wij 'gaan'. Heus niet met hangende doch met opgeheven hoofden gingen wij op weg naar het door ons allen zo vervloekte Duitsland. Wij daagden hen uit door de laatste minuten op Hollandse bodem tenminste Hollandse liederen te zingen.

(H. Leuvenberg-v.d. Beijl, 'Mijn dagboek')

1995: Tekeningen en een beeld 'Eigen lijden niet tellen7

In Vught zijn veel portretten getekend. De Vriendenkring gaat op zoek naar de levensverhalen achter die portretten.

Ook al had de Vriendenkring inmiddels veel tot stand gebracht, de energie was nog lang niet op. In januari 1995 verscheen het boek van Hans Olink over het bunkerdrama.2 Tineke Wibaut sprak bij de presentatie en maakte wel duidelijk hoe zwaar de herinnering nog steeds viel, maar vlak daarna stuurde ze al weer uitgebreide brieven met folders aan Belgische verenigingen van ex-politieke gevangenen, om te proberen ook daar meer donateurs te werven voor de Vriendenkring.

En binnen een week liet ze die brief volgen door een schrijven aan, opvallend genoeg, alleen de vrouwelijke

donateurs van de Vriendenkring, waarin ze ‘de Vughtse Vrouwen’ opriep geld te storten voor het volgende project, de plaatsing van een beeldje op het voormalige kampterrein. Het ging om een replica van het monument dat in Leiden ‘alle Leidse vrouwen uit het verzet 1940-1945’ eert. Het beeld, gemaakt door Truus Menger, stelt vier moeizaam voortlopende vrouwen voor; een van hen draagt op haar rug nog een vijfde vrouw. Zij maakten deel uit van de groep van tweehonderd Nederlandse vrouwen die vanuit Vught via Ravensbrück in een buitencommando van Dachau terechtkwamen, en die bij de nadering van de Amerikanen op een zware voettocht moesten. Tot deze groep behoorde Co Vijlbrief, en in het voetstuk van het Leidse monument staat gekerfd: ‘Hommage aan Co Vijlbrief. Zij was degene die tijdens de voettocht, 42 jaar oud, de danseres Suze van Hall op haar rug nam. Suze kon niet meer en had gezegd: laat me maar gaan, ik kan toch niet meer dansen. Maar Cootje zei: wij laten je niet achter, jij moet later voor ons dansen.

De replica was door Jan van der Blom, de in 1994 gestorven weduwnaar van Co Vijlbrief, nagelaten aan het nmkv en de Vriendenkring had beloofd te zorgen voor het geld voor een sokkel. De Vriendenkring liet op de sokkel een toepasselijke tekst zetten: Eigen lijden niet tellen als het erom gaat het lijden van een ander te verlichten.

 

Portretten

Het beeldje werd onthuld op 1 april 1995, bij de opening van het bezoekseizoen van het Nationaal Monument. Bij diezelfde gelegenheid werd een tentoonstelling geopend van tekeningen en portretten die in kamp Vught waren gemaakt en werd een bijbehorend boekje van Tineke Wibaut gepresenteerd.
De voorbereiding had heel wat tijd gekost. Jeroen van den Eijnde, directeur van het nmkv, Gerard Scharff, beheerder van de Vughtse Oudheidkamer, en Tineke Wibaut hadden in diverse bladen oproepen geplaatst om materiaal te sturen en om biografische informatie te verstrekken over een lange lijst met name genoemde kunstenaars die in Vught gevangen hadden gezeten. Tineke Wibaut heeft heel veel research gedaan in boeken en archieven en zij interviewde een groot aantal mensen. Uit haar boelq'e leid ik af dat ze in ieder geval twee kunste-

naars en zeven geportretteerden heeft gesproken en ook nog elf nabestaanden. Door die gesprekken ontdekte ze bijvoorbeeld een aantal clandestiene brieven die de beeldhouwer Frits van Hall uit Vught had weten te sturen en waarin hij beschreef hoe er in Vught een speciaal atelier heeft bestaan waar kunstenaars hebben gewerkt.

In In gevangenschap getekend staan zevenenveertig portretten afgedrukt van in totaal vijfenveertig personen, gemaakt door in totaal twaalf bij naam bekende en vier niet geïdentificeerde tekenaars. Daarna volgen verhalen over vijfendertig kunstenaars en geportretteerden. Die verhalen, sommige van minder dan een bladzijde, de langste meer dan tien bladzijden, geven samen een rijk beeld van de omstandigheden waaronder getekend, geleefd en gestorven werd, zowel in Vught als in Dachau en andere kampen. Ook de levens voor de oorlog en de activiteiten, veelal de verzetsactiviteiten, in de oorlog worden met zorg en oog voor detail beschreven.

Maar het begint natuurlijk met een inleiding, die door Tineke Wibaut werd aangegrepen om nog weer eens zowel de dieptepunten uit de Vughtperiode te schetsen als te wijzen op de veerkracht van veel gevangenen. Kennelijk

De latere jaren Het kindermonument

Een late, maar wel heel tastbare vrucht van het werk van de Vriendenkring, de grote wens van Lotty Huffener, komt in 1999 tot stand: het kindermonument. Tineke Wibaut en Hetty Voute zijn dan al overleden.

Zoals ieder jaar herdachten op 16 januari 1996 de nauwst betrokkenen de bunkernacht. Voor het eerst, zo schreef Tineke Wibaut in de Vriendenbrief, waren daar nabestaanden van Lena Bag-meijer bij. Maar de Vriendenkring was nog steeds op zoek naar de nabestaanden van vier van de tien vrouwen.

wilde ze in deze uitgave over tekeningen en portretten het beeld van de culturele bezigheden breder maken, want ze heeft het vooral over muziek en cabaret. En uit een van de clandestiene brieven die ze naar huis had geschreven, citeert ze een lijst met onderwerpen van lezingen die in het vrouwenkamp werden gehouden: ‘Stennie: dans, Gusta: boeken, Jopie: Montessori, Mevrouw Haak: Indië, Erica: individual psychology, Hetty: biologie, Riet: gedichten, Tante Jos: Bolivia, Bep Thoenes: Andersen’.

 

Sollicitatie

Twee weken na de presentatie van In gevangenschap getekend schreef Tineke Wibaut al aan iemand dat ze dacht over een tweede boekje met nog meer portretten en tekeningen die haar inmiddels waren aangeboden. Maar daarvan is het niet meer gekomen.

Aan haar en ook aan Hetty Voüte en Ed Mager drong zich met steeds grotere urgentie de vraag op of zij nog lang zouden doorgaan, of dat zij zich toch langzamerhand zouden terugtrekken en het werk aan jongeren overlaten. In de eindej aarsbrief van 1995 solliciteerden zij (weer eens) ‘naar een plaatsje in de bbo’.

Op 6 oktober 1996 overleed Tineke Wibaut.

Het was de bedoeling geweest dat Tineke Wibaut op 20 oktober een glas-in-loodraam zou onthullen in de Sint Petruskerk in Vught. Zij zou dat doen samen met twee dochters van vrouwen die in de bunkernacht waren overleden. Daar had zij op gestaan, want het estafettestolcje van de herinnering moest worden doorgegeven.

De moffen wisten de vrouwen in figuurlijke zin niet te buigen. Zij hielden zich buitengewoon kordaat, daarvoor is een woord van lof zeker op zijn plaats. De houding van de vrouwen in onze kampen is zodanig geweest, dat de mof er over kon knarsetanden.

(R.S. de Boer)

Het glas-in-loodraam verbeeldde de onderlinge solidariteit van de vrouwen in kamp Vught. Lang niet iedereen was er vergenoegd mee, vooral niet met het feit dat de Vriendenkring had opgeroepen geld ervoor te geven. Velen protesteerden. Zo ontving de Vriendenkring een verontwaardigde brief van een van de overlevenden van het

Herdenking bij kindermonument juni 2004 (foto: Tom de Ridder)

bunkerdrama, die erop wees dat ‘de roomse kerk’, die zich ‘allesbehalve loyaal’ had gedragen ten opzichte van joden, zigeuners, homoseksuelen en politieke gevangenen, wel erg lang had gewacht met het plaatsen van dit raam. Waarom waren overlevenden en nabestaanden niet geraadpleegd over deze zaak? ‘(...) van mij geen cent voor dat raam!’

Op 16 januari 1999 overleed Hetty Voüte. Tijdens de imponerende afscheidsdienst werd een collecte gehouden voor een gedenkteken voor het kindertransport waarmee op 6 en 7 juni 1943 alle joodse kinderen uit Vught werden weggehaald en dat maar door een enkeling is overleefd. Dit gedenkteken is zonder twijfel de belangrijkste activiteit geweest van de Vriendenkring in de latere jaren. Het was al lange tijd de grote wens van Lotty Huffener en zij heeft zich er samen met Hetty Voüte veel inspanningen voor getroost. Net als eerder bij de namenwand was het uitzoeken van alle namen en verdere gegevens een enorm karwei, en verder ging het er natuurlijk ook om een goed ontwerp voor het monument te vinden en fondsen te werven voor het project, dat begroot was op 140.000 gulden.

Ik had het er met moeder van de week over, hoe wij veranderen, hoe strak wij zijn geworden, hoe hard ook in onze houding en in ons oordeel ten opzichte van andere mensen. Vreugdeloos ook. Waarmee overigens niet gezegd wil zijn dat wij ons ongelukkig voelen. Ook ongeluk is een te menselijk affekt. Het is met ons gevoel zoals met een huid die op een bepaalde plaats heel strak is gaan spannen, je hebt dat wel bij verwondingen en die dan gevoelloos en overgevoelig tegelijk wordt. De gevoelens hebben dan als het ware geen kleur. Als er eens iets gebeurt dat ons anders gelukkig zou hebben gestemd, dan worden wij nu ontroerd, zodat wij soms tranen in de ogen krijgen. En als er eens iets onaangenaams is, of dreigt, dan beklagen wij ons niet, maar dan is het alleen of wij verlamd zijn. Het hele gevoelsleven wordt iets bij uitstek lichamelijks. En ontzaggelijk veel, verheugenswaardigs én onaangenaams, gaatje voorbij zonder datje reageert. (...) Vaak denk ik: je hebt hier de hoogste graad van bewustheid en van onbewustheid. De nuances daartussen, die het leven vroeger zo rijk maakten en zo vol mogelijkheden, ontbreken.

(David Koker, Dagboek geschreven in Vught, 3 juni 1943)

 

Weggesneden namen

Op 5 september 1999 kon Lotty Huffener het monument onthullen. Het bestaat uit acht rechtop geplaatste bronzen platen, met daaruit weggesneden de namen en leeftijden van de weggevoerde kinderen. Onder de platen ligt allerlei ‘achtergelaten’ kinderspeelgoed, eveneens in brons: een pop, een bromtol, een boek, een speelgoedauto.

Een van de sprekers was David Brodman, die behoorde tot de zeer weinigen die het kindertransport hebben overleefd. Hij herinnerde eraan dat voor veel joden kamp Vught een verschrikkelijk kamp is geweest: ‘Vught was Auschwitz zonder gaskamer.’

Tegelijk met de onthulling van het monument verscheen een boek van de Vriendenkring, geschreven door Janneke de Moei: Joodse kinderen in het kamp Vught. In de marges van de bladzijden geeft het boek in rode letters de namen van alle 1269 weggevoerde kinderen, met de leeftijd die zij hebben bereikt. Voor de oudsten was dat 17 j aar, voor de jongste nog geen week.

Het boek geeft, vooral gezien vanuit het perspectief van een aantal kinderen, een beeld van het leven van de joden in de eerste oorlogsjaren en vervolgens in kamp Vught. Het beschrijft hoe al dadelijk in januari 1943 de transporten naar Westerbork op gang komen. In mei worden de transporten steeds groter, de gezinnen met drie en meer kinderen ‘moeten door’. En dan komt al spoedig de grote catastrofe: op 6 en 7 juni moeten alle kinderen tot 16 jaar weg.

De Vriendenkring nu en in de toekomst Van wie is het Monument?

Als de voormalige gevangenen er niet meer zijn, wie vertegenwoordigt de Vriendenkring dan nog? Die vraag wordt al een tijd gesteld.

In 2002 is een sterk uitgebreid én vernieuwd Nationaal Monument Kamp Vught geopend, tot grote tevredenheid van de Vriendenkring. Louise Af folter, Hetty Voüte en Tineke Wibaut hebben het niet meer mee mogen maken, maar zij zouden zonder twijfel blij zijn geweest met de verwijdering uit het kamp van alles wat niet authentiek was, met de bouw van niet een glazen maar een echte barak (met een dak en met bedden in plaats van alleen de frames van bedden), met de algehele soberheid en verstilling zonder allerlei abstracte verwijzingen en symboliek en uitvoerige teksten.

Maar het is niet alleen die nieuwe situatie die aanleiding geeft tot de vraag wat in de toekomst de rol van de Vriendenkring kan zijn. De Vriendenkring telt nu zo’n zevenhonderd donateurs, maar dat zullen onvermijdelijk steeds minder ‘vrienden uit en door het kamp’ zijn en steeds meer ‘vrienden van het monument’. Wat zal het bestaansrecht zijn als de ex-kampgevangenen er niet meer zijn? Nu al maakt er van hen nog slechts één deel uit van het bestuur van de Vriendenkring. Hoe moet de positie zijn van de Vriendenkring ten opzichte van de Stichting Nationaal Monument Kamp Vught, die het terrein beheert en allerlei educatieve activiteiten verzorgt? Vanuit welke basis kan en mag men het beleid van het nmkv op dat gebied blijven beïnvloeden? Zo keerde de Vriendenkring zich bijvoorbeeld in 1995 faliekant tegen een plan van het nmkv om een tentoonstelling te maken over de periode na de oorlog dat Vught dienst deed als interneringskamp voor politieke delinquenten: zal men dat in 2005 of 2010 met hetzelfde gezag kunnen doen?

 

Quantité négligeable

Over die vragen wordt uiteraard al heel lang gesproken. Al in 1995 opperde de toenmalige penningmeester intern de mogelijkheid de Vriendenkring onder te brengen in het nmkv, bijvoorbeeld door het NMKv-bestuur uit te breiden met twee leden die in het bijzonder het contact met de vrienden/donateurs zouden behartigen.

In datzelfde jaar kwam een beleidsnota tot stand over ‘De rol van de Vriendenkring van het nmkv tot nu toe en in de toekomst’, met daarin veel aandacht voor de vraag hoe de verhouding tussen nmkv en Vriendenkring zou moeten zijn. De nota constateerde dat er veel respect was voor eikaars werk, maar dat het monument toch te weinig als ‘voor ons’ werd gevoeld. En omgekeerd vond men bij het nmkv mogelijk dat de Vriendenkring het monument te veel als ‘van ons’ zag. De toenmalige voorzitter van het nmkv, G.J. de Graaf, met wie de Vriendenkring overigens een goede band had, schijnt in 1996 gezegd te hebben dat ‘de Vriendenkring wel eens te veel op de stoel van het bestuur wil gaan zitten’. Maar Hetty Voüte klaagde dat ‘het nmkv ons als een quantité négligeable beschouwt’.

 

Steeds weer: het entreegeld

Eveneens in 1995 roerde de penningmeester ook weer eens de kwestie van het entreegeld aan. Hij wees erop dat met ingang van 1996 het nmkv een subsidie zou gaan krijgen die onder meer gebruikt zou gaan worden om het entreegeld af te schaffen. Dat betekende in zijn ogen het verdwijnen van een van de grondslagen van de Vriendenkring, die immers mede was opgericht uit verontwaardiging over het heffen van entreegeld en die zijn donateurs gratis toegang tot het nmkv bood. Dat zou met ingang van 1996 niet meer nodig zijn.

Overigens duurde het tot 1998 voor de entreeheffing werd afgeschaft. Al in 2000 waren er weer plannen opnieuw entree te gaan heffen maar die werden na hevige protesten ingetrokken. En eerder dit jaar was er wederom beweging. Het nmkv kondigde aan voortaan toch weer entreegeld te gaan vragen, gedwongen door een korting op de subsidie. Tegelijk maakte men bekend dat oud-gevangenen en hun nabestaanden wel gratis toegang zouden behouden, ook als zij geen donateurs waren van de Vriendenkring: zij zouden dan een apart pasje kunnen krijgen. Ook nu weer was er protest. Lotty Huffener reisde, veertien jaar na de oprichting van de Vriendenkring, naar Eindhoven om in een rechtstreekse tv-uitzending van Omroep Brabant te pleiten voor gratis toegang. Kort daarna werd bekend dat de provincie Noord-Brabant een subsidie zou verstrekken die het mogelijk zou maken het plan om entree te heffen weer in te trekken, maar zekerheid daarover is er op dit moment nog steeds niet.

Er is heel veel veranderd tussen 1990 en nu, zowel bij het Nationaal Monument als bij de Vriendenkring, maar onrust rond de entreeheffing is kennelijk periodiek onontkoombaar. Voor de vrouwen van het eerste uur vormde de kwestie een van de aanleidingen om de Vriendenkring op te richten: zij hadden in het kamp gevangen gezeten en vonden de gedachte dat er betaald moest worden om die plek weer te bezoeken onverdraaglijk. Louise AfFolter, Tineke Wibaut en Hetty Voüte zijn er niet meer, maar voor Lotty Huffener en de Vriendenkring als geheel blijft die gedachte een steen des aanstoots.

 

De presentatie was aanvankelijk voorzien voor november 1993, maar was uitgesteld wegens het overlijden van Louise Affolter

 

Hans Olink, Vrouwen van Vught. Een nacht in een concentratiekamp, Amsterdam 1995.

 

De tentoonstelling heette 'In kamp Vught getekend', het boekje Kamp Vught 1943-1944. In gevangenschap getekend. De tentoonstelling werd symbolisch geopend door vioolspel van Jaap van Zweden, wiens oom Johan in Vught had getekend. Het eerste exemplaar van het boekje werd aangeboden aan Thea Blankert-van Veen, niet alleen hoofd van de Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Bur-ger-oorlogsgetroffenen van het ministerie van VWS, maar ook dochter van een voormalige Vught-gevangene en daarom 'een van ons', zoals Tineke Wibaut haar noemde.

Referentie: 
Tom de Ridder | 2004
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [21] | 1 | [september] | 10-44
Trefwoorden: 
interviews, organisaties voor oorlogsgetroffenen, Tweede Wereldoorlog (1939-1945), Vught
Affiliatie auteur(s):