Ook ‘gemengd-gehuwden’ leefden in doodsangst : Uitstel deportatie was ‘bis auf weiteres’

In de Tweede Wereldoorlog werden joden die getrouwd waren met niet-joden en een kind hadden, voorlopig niet op transport gesteld.

Loucky Content, journaliste, is bezig met een onderzoek naar wat de groep ‘gemengd-gehuwden’ heeft meegemaakt. Mensen van de doelgroep die aan dit onderzoek willen meewerken, kunnen contact met haar opnemen.1

In onderstaand artikel volgt een eerste indruk van dit lopende onderzoek.

Plotseling begreep ik er niets meer van. Tijdens de verhuizing van mijn moeder had ik in een oude schoenendoos - ja, altijd weer in een oude schoenendoos - in het kastje waarin mijn vader zijn sigaren bewaarde, vergeelde papieren gevonden die me in grote verwarring brachten. Valse paspoorten, en attesten waarin een gynaecoloog schreef dat mijn moeder zwanger was. Dat was begin 1942.

Maar ik had nooit een ouder broertje of zusje gehad. Mijn moeder was ook helemaal niet in verwachting geweest, vertelde ze meteen. Het probleem was juist dat ze aanvankelijk niet zwanger werd. Maar een valse zwangerschapsverklaring moest mijn vader uit handen van de Duitsers houden. Het duurde even voordat ik begreep dat een ongeboren en zelfs nog niet verwekt kind van levensbelang was geweest voor mijn joodse vader: immers als zijn ‘arische’ vrouw zwanger was, zou hij voorlopig niet gedeporteerd worden. Mijn moeder vertelde het op een toon alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ik vond het onbegrijpelijk.

Mijn moeder zei: ‘Toen ik maar niet zwanger werd en dat levensbedreigende gevolgen voor je vader bleek te hebben, hebben we het geluk gehad een dokter te vinden die bereid was een valse zwangerschapsverklaring te tekenen.’ Met dankbaarheid sprak ze na zoveel jaren nog de naam van die dokter uit: ‘Van Tongeren’.

Enige maanden later was mijn moeder echt in verwachting, en in de zomer van 1943 werd ik geboren. Toen was mijn vader weer een beetje veiliger: een echte dochter bood een ‘gemengd-gehuwde’ joodse man meer bescherming dan een papieren embryo! Hij hoefde voorlopig - bis auf weiteres - niet naar Duitsland.

Er zaten in die doos ook valse persoonsbewijzen van mijn ouders. Identiteitskaarten waarop mijn vader een Franse ingenieur was, en mijn moeder een Belgische huisvrouw. Mijn vader was de meest ontechnische man die ik ooit heb gekend, en zijn Frans was schoolfrans. Het is maar goed dat ze met die valse papieren nooit over de grens zijn gevlucht, want dat zou zeker slecht zijn afgelopen. Maar ze hadden er dus wel over gedacht om het land uit te vluchten. Zo veilig waren ze dus niet geweest.

 

Mijn verwarring werd nog groter toen ik ook nog een oproep voor mijn vader vond waarin de SS-Sturmbannführer hem opriep zich ‘vrijwillig’ te laten steriliseren. Dat was begin 1944 geweest. Had hij dat gedaan? En hoe kon ik dan toch in 1945 een broertje hebben gekregen? Mijn moeder vertelde dat ze na die oproep naar de Duitsers was gegaan om te zeggen dat mijn vader te ziek was om zich te laten steriliseren. Ze zeiden dat hij dan maar een paar weken later naar het ziekenhuis moest komen. En dat heeft hij nooit gedaan.

Bij het horen van deze verhalen uit de mond van mijn moeder ontstak zich in mij een wilde woede. Wat was dit allemaal voor waanzin? Natuurlijk in de hiërarchie van het leed was een valse zwangerschapsverklaring niets vergeleken bij Auschwitz, en een oproep om je te laten steriliseren was weer niets vergeleken bij Bergen-Belsen. Maar toch.

Het leek mij pertinent verkeerd om te zeggen dat de gemengd-gehuwden in de oorlog met rust waren gelaten. In ieder geval liet de zaak mij niet meer met rust. Ik wilde uitzoeken wat de joodse mannen en joodse vrouwen die in de oorlog met een niet-joodse partner getrouwd waren geweest, mee hadden gemaakt. En met die ervaringen wil ik een boek gaan schrijven.

Het werd me al gauw duidelijk dat de lotgevallen van de ge-mengd-gehuwden in de standaardwerken over de Tweede Wereldoorlog (De Jong, Presser, Herzberg enzovoort) en in de tot op heden verschenen deelstudies slechts marginaal behandeld zijn. Ik dook daarom ook de archieven in. En ik ging ook verhalen optekenen van mensen die in de oorlog gemengd gehuwd waren geweest.

Al bij de eerste interviews bleek me dat het wijd verbreide idee dat gemengd gehuwden in de oorlog ‘niets mee zouden hebben gemaakt’ inderdaad niet klopte met de werkelijkheid. Bijna alle anti-joodse maatregelen die aan de deportaties vooraf zijn gegaan hadden ook op deze categorie vervolgingsslachtoffers betrekking. Ze werden even erg gediscrimineerd. Ze verloren bijna altijd hun werk. Hun bezit werd afgepakt. Ze raakten in financiële moeilijkheden. Vaak moesten ze ook verhuizen. Ze moesten ook een ster dragen. Velen kwamen tijdelijk in Westerbork terecht.

Toen de Duitsers besloten vanaf juli 1942 de joden naar Duitsland te deporteren, konden ze niet alle 140.000 in Nederland verblijvende joden tegelijk op de trein zetten. De meeste gemengd-gehuwden konden voorlopig - bis auf weiteres - in Nederland blijven. Alleen de meeste joodse mannen zonder kinderen kregen geen uitstel. Maar de andere gemengd-gehuwden konden een verklaring van een ‘gemengd huwelijk’ afleggen en kregen dan voorlopig uitstel van de ‘arbeidsverruiming in Duitsland'.

Maar de angst opgeroepen te worden en niet over de goede papieren te beschikken was steeds aanwezig. ‘Iedere keer als de bel ging, schrok je je een ongeluk', zegt iemand. De meeste ge-mengd-gehuwden hebben de oorlog overleefd dankzij dat ‘voorlopige uitstel’.

Uit hun verhalen blijkt dat ze al die jaren in grote angst hebben geleefd. Maar na de oorlog waren er de verschrikkelijke verhalen over de kampen, en over het onderduiken. Wat hadden zij daarmee vergeleken als gemengd-gehuwden meegemaakt? Daarom lieten ze weinig van zich horen. Ze stelden zich bescheiden op. Of beter nog: ze stelden zich helemaal niet op. Ze meldden zich eenvoudigweg niet bij instanties. Als groep wilden ze liever helemaal niet meer bestaan. Aan naoorlogse registraties deden ze meestal niet mee. Ze waren doodsbang om opnieuw op lijsten te komen.

Met hun joodse identiteit liepen ze niet te koop. Daar wilden ze eigenlijk liever niet aan herinnerd worden. Dat was immers de oorzaak van alle ellende geweest. Veel gemengd-gehuwden vonden zwijgen het beste.

Het is niet gemakkelijk mensen te vinden die ik kan interviewen over hun lotgevallen als gemengd gehuwde in de oorlog. Ze zijn inmiddels heel oud. Bovendien hebben ze de oorlog ver weg gestopt, ook al omdat de herinneringen daaraan nog pijnlijk zijn.

Als ik nu na ruim vijftig jaar met ze praat, dan valt het me op dat ze altijd weer lichtelijk verbaasd zijn dat er iemand is die belangstelling heeft voor hun verhaal. Vaak beginnen ze het gesprek met de mededeling: ‘Ik heb niet veel meegemaakt, hoor. We zijn zo klaar.’ Daarna zitten we dan uren te praten.

 

Bepaalde episodes roepen nog steeds veel pijnlijke herinneringen op. De bejaarde mijnheer X tegenover me in zijn Haagse flat is nog steeds beducht om te praten: ‘Denk erom, ik vertel 't je nu wel, en je mag ’t ook opschrijven en publiceren, maar je mag absoluut niet laten uitkomen wie ik ben.' Hij is joods en hij was in de oorlog getrouwd met een niet-joodse vrouw. ‘Ik ben de oorlog doorgekomen omdat ik - zoals dat toen heette - gemengd gehuwd was. En omdat ik een kind had’, zegt hij.

Hij is niet de enige die absoluut anoniem wil blijven. Enkelen willen helemaal niet met me praten als ik ze voorzichtig via vrienden of kennissen benader. Want het valt nog steeds niet mee om uit te leggen hoe je je voelde als je besloten had je ‘vrijwillig’ te laten steriliseren om niet gedeporteerd te worden. En om te praten over de tweestrijd en de diepe vernedering die je daarover voelde. Een geïnterviewde zegt daarover: ‘Ik vind die sterilisatie nog altijd een voor-

beeld van de volkomen geperverteerde ziekte van het nazi-regi-me.'

Wat gaat er door je heen als ze je ouders weghalen en jij mag blijven, omdat je gemengd gehuwd bent? Hoe moetje de verwarde gevoelens uitleggen die je daarover hebt. Nog steeds. Ook nu nog - na al die jaren - gaat mijnheer X huilen als hij vertelt hoe zijn ouders die laatste nacht bij hem in huis hebben geslapen voor ze de dag daarop werden opgehaald. Hij moest machteloos toekijken en heeft ze nooit meer gezien. Maar hij heeft de oorlog overleefd, want ‘hij was gemengd gehuwd, met kind’. Hij heeft 'geluk’ gehad, wordt er gezegd, en dat vindt hij zelf ook wel.

Maar toch.

Een vrouw bij wie ik op bezoek ga om haar verhalen over haar ‘gemengde huwelijk’ te horen, zegt: ‘Ik vond dat ik geen recht van spreken had. Geen recht van klagen had. Ik ben er nog.’ Maar haar gedwongen verhuizing, en de vernederingen telt ze niet mee. Ze was zo bang dat de Duitsers haar toch nog op zouden pakken, dat ze haar ster na de oorlog niet meteen af durfde te doen. Want als je de regels overtrad en je werd een strafgeval, dan was er bijna geen hoop meer. Maar ze heeft geen ‘geen recht van klagen’, zegt ze.

De verhalen worden soms met een verbazingwekkend understatement verteld. Een vrouw vertelt alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat ze in de oorlog met twee kleine kinderen door Nederland heeft gezworven omdat haar joodse man moest onderduiken. Hun huis was ‘gepulst’ (leeggehaald). Soms duiken op onverwachte momenten plotseling nog heimelijke angsten op. Een meneer vraagt ineens of ik mijn bandrecordertje uit wil zetten als het verhaal te indringend wordt.

Een joodse mevrouw in een katholiek bejaardenhuis vertelt me dat ze sinds haar man is overleden, soms een beetje bang is dat ze uit het huis zal worden gezet. Ze weet ook wel dat die angst eigenlijk onzin is, want het is een keurig bejaardentehuis. En zoiets zullen ze nooit doen. We leven in 1997. Maar toch. Ze heeft de dooppapieren van de grootouders van haar overleden man goed in de kluis opgeborgen. In de oorlog hebben die papieren immers ook haar leven gered.

Velen blijken die doopbewijzen van grootouders nog ergens te hebben liggen. Een man laat me een envelop zien met doopbewijzen van zijn familie. Zijn vrouw was joods. Ze hadden de dooppapieren van de grootouders van zijn niet-joodse grootouders moeten tonen om zijn vrouw te redden van deportatie. Vaak was dat heel ingewikkeld. Vooral als die familie niet in Nederland was geboren. Soms komen brieven op tafel die iemand midden in de oorlog heeft geschreven naar kerken en gemeentese-cretaries van obscure dorpjes ergens in het buitenland. In het ontkerkelijkte Nederland van 1997 durven deze mensen de oude doopbewijzen van de niet-joodse overgrootouders nog steeds niet weg te gooien. Je kan nooit weten.

Veel gemengd-gehuwden hebben over hun ervaringen in de oorlog niet met hun kinderen gesproken. Ze wilden hun kinderen daar niet mee belasten. Een zoon die gehoord heeft dat ik een boek aan het schrijven ben, belt me op en vertelt dat zijn vader ondanks zijn gemengde huwelijk toch is deporteerd: ‘Maar hij heeft het overleefd en is teruggekomen uit dat kamp.’ Daarna zei hij altijd tegen zijn zoon: 'Ik bespaar je de verhalen.’

De bejaarde mannen en vrouwen maken op mij wel eens de indruk dat ze hun verhaal eigenlijk indirect aan hun kinderen willen vertellen. Ik ben daar alleen maar een doorgeefluik voor. Ze informeren ook af en toe of mijn boek al af is. Want ze willen dat hun kinderen het lezen.

Maar soms weten de kinderen van toen nog heel veel. Alhoewel ik mijn onderzoek beperk tot de generatie van de in de oorlog gemengd gehuwde ouders, kom ik soms toch ook met hun kinderen in contact. Kinderen die nu natuurlijk ook vaak al zestigers zijn. Soms blijken die kinderen van toen - nu ze zelf niet meer in het arbeidsproces zitten en ze wat meer tijd voor zichzelf hebben - het onrecht van toen wel van de daken te willen schreeuwen.

Een vrouw kan zich nog precies herinneren hoe ze met haar vader voor het eerst de straat op ging toen hij een ster moest dragen. Zij was toen achttien, en ze nam hem op sleeptouw: ‘Ik ben altijd met vader overal meegegaan. Ook toen hij de eerste keer met een ster op straat moest lopen. Dat durfde hij niet. Toen heb ik hem de straat op geduwd, om er overheen te komen.’

Ze vervolgt: ‘Er werd na de oorlog zo veel nadruk gelegd op die stakkers uit de kampen. Dat is heel begrijpelijk. Als je halfjoods was ging men ervan uit dat je niks meegemaakt had. Maar natuurlijk hebben we ontzettend veel meegemaakt, alleen al al die angsten.’

‘Mijn vader zei na de oorlog niets meer. Hij heeft er nooit meer iets aan gedaan. Hij heeft geen vergoeding gehad. Niks, niks. Hij heeft zijn zaak weer opgebouwd. Hij is weer opnieuw begonnen. Toen hij met pensioen ging, kreeg hij weer wat meer inkomen. Hij is in 1972 overleden. Hij is 86 geworden. Hij heeft nooit meer met een woord over de oorlog gesproken.’

Nu spreekt zijn dochter voor hem. Uit haar verhalen en uit de verhalen van de anderen blijkt dat de gemengd-gehuwden - en hun kinderen - de hele oorlog door in doodsangst hebben geleefd. Voor hen bracht de bevrijding de zekerheid dat de weggevoerde familie nooit meer terug zou komen. Ze hadden zelf 'geluk’ gehad. Maar vergeten kunnen ze nog steeds niet.

Noot

1. Reacties kunnen gestuurd worden aan: Loucky Content p/a Stichting ICODO Maliebaan 83 3581 CG Utrecht

Referentie: 
Loucky Content | 1997
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [14] | 2 | 14-18