De glamour van het slachtofferschap: Oorlogsslachtoffers en hun imitatoren
NIOD-onderzoeker David Barnouw sprak in augustus 2005 op het congres ‘Still going strong' voor Joodse kindover-levenden.
Hij schetst de ‘democratisering' van de geschiedschrijving, de toegenomen aandacht voor ‘oral history' en wijst op de gevaren daarvan. Die illustreert hij met een reeks van voorbeelden, vooral uit de oorlogsliteratuur.
De Tweede Wereldoorlog-viersterren-generaal is vanuit eigen perspectief. Het zullen meer de
allang overleden, de Auschwitz-overlevende, de verhalen van slachtoffers dan van helden zijn
verzetsstrijder, de koerierster, de dwangarbei- en de herinnering zal een grote plaats innemen.
der en de Oostfrontstrijder zullen ons binnen Ik wil het hebben over de valkuilen van de her-
tien a vijftien jaar verlaten hebben. Het zullen innering, of moet ik liever spreken van de slan-de toenmalige kinderen zijn, jullie dus, die ons genkuilen van de herinnering? de verhalen van de oorlog zullen brengen, ieder
Verhalen van mensen, gewone verhalen van gewone mensen, worden steeds belangrijker bij wat wij ‘geschiedenis’ noemen. Werden onze ouders en grootouders nog grootgebracht met verhalen over graven en gravinnen, prinsen en prinsessen, koningen en keizerinnen, nu is dat grondig veranderd. Dat gebeurde gedeeltelijk door een geschiedenisbeweging als de History Workshop in Engeland, die met name de arbeider en de arbeidster aan het woord liet. Zo zou je een veel beter beeld van met name de sociale geschiedenis krijgen, was het idee. Het VPRO-programma Vastberaden, maar soepel en met
mate: herinneringen aan Nederland 1938-1948 van Keller, Hofland en Verhagen uit 1974 beoogde dat ook: de oorlog door de ogen van ‘gewone’ mannen en vrouwen.
en was Anne Frank niet ook een ‘gewoon' meisje?
De televisie is als kennisoverdrager, ook van geschiedenis, een steeds belangrijker rol in het dagelijks leven gaan innemen. Daar waren aanvankelijk ook alleen hoogwaardigheidsbekleders aan het woord, ministers of staatshoofden, directeuren of vakbondsvoorzitters. Maar in de talloze praatprogramma’s die de laatste jaren het beeld vullen, komen vooral ‘gewone’ mensen voor.
Over de Tweede Wereldoorlog bestaat een vracht aan literatuur, niet geschreven door generaals of staatslieden, maar door ‘gewone’ mensen. Mijn eigen instituut, het NIOD, heeft in 1953 het boek Dagboekfragmenten uitgegeven, nog steeds één van onze mooiste uitgaven, want hier zie je door de ogen van meer dan twintig, dertig ooggetuigen de oorlog aan je voorbij trekken. Het merendeel van onze bijna tweeduizend oorlogsdagboeken is geschreven door ‘gewone’ mensen. En was Anne Frank niet ook een ‘gewoon’ meisje?
Ik ga u een somber beeld schetsen over valse herinneringen, pseudo-herinneringen of gewoonweg verzinsels. Het is uiteraard moeilijk uit te maken wat waaronder valt. Er zijn bijvoorbeeld herinneringen die later niet blijken te kloppen, maar die geheel te goeder trouw naar voren zijn gebracht.
Een goed voorbeeld daarvan zijn de getuigen in het proces in Israël tegen Demjamjuk eind jaren tachtig. De Nederlandse psycholoog Willem Wagenaar, die als getuige-deskundige optrad, heeft belangrijke zaken opgemerkt over getuigenissen die over zaken gaan van meer dan een halve eeuw geleden. Het menselijke geheugen is niet zo onfeilbaar als wij zouden willen, integendeel. Maar de getuigen dienen wel als te goeder trouw te worden aangemerkt. In dit speciale geval moet je ook wijzen op het verschil tussen juridisch waar en historisch waar. Een rechter stelt soms veel zwaardere eisen dan een historicus.
Het niet onfeilbare geheugen geldt ook voor degenen die in het kader van het Spielberg-project zijn geïnterviewd. Ik heb eerder al eens opgemerkt het een gemiste kans te vinden dat er niet kritisch geïnterviewd is, maar dat het persoonlijke verhaal centraal staat. Interessant en belangrijk voor de geïnterviewde en de familieleden, maar of men er over twintig, dertig jaar nog wat aan heeft, blijft voor mij een grote vraag. Allemaal te goeder trouw, zeker, net als de persoon uit het volgende citaat dat ik in De Telegraaf vond:
’Deze concentratiekampoverlevende is bij een aantal scholen in ons land een bekend man wegens de lezingen over concentratiekampen die hij geeft. Maar aangezien hij in zijn beschrijvingen van het leed dat de mens daar werd aangedaan geen enkel detail spaart, vrezen zijn kampcollega’s wel eens dat hun vriend B. iets overdrijft.’
Voor ik de mijns inziens echte oplichters behandel, wil ik twijfelgevallen noemen die literair zijn, dus eigenlijk niet historisch waar hoeven te zijn. De schrijfster Helga Ruebsamen werd, nota bene door haar eigen broer, van leugens beschuldigd, omdat hun vader helemaal niet joods was en dat ze helemaal niet ondergedoken hadden gezeten. Haar verweer dat ze toch niet onder ede stond bij het schrijven van een roman, sneed hout. Of toch niet?
En de schrijfster en VN-columniste Carl Friedman is niet joods, hoewel ze dat wel graag zou willen zijn, is mijn indruk. Dat het Nieuw Israëlitisch Weekblad daar twee hele pagina’s én een hoofdredactioneel commentaar aan wijdde, is natuurlijk buiten proporties, maar laat wel zien hoe gevoelig een en ander lijkt te liggen. Veel langer geleden, in de jaren zestig, maakte De geverfde vogel van Jerzy Kosinski grote indruk. Het verhaal van het joodse jongetje in Polen, ondergedoken temidden van middeleeuws wrede boeren, leek zo oprecht, dat kon niet verzonnen zijn. En de schrijver hield ook heel lang vol dat het echt was. Tot hij door de mand viel en moest toegeven dat veel ervan verzonnen was. Een gewone oplichter dus, maar enkele jaren geleden werd zijn werk nog als volgt omschreven:
‘geen greep uit de rommelmand van het leven, maar een machtige samenvatting van al wat er aan primitiefs, bruuts, onzindelijks huist in discriminatie en rassenvooroordeel.’
erger dan erg, en kennelijk daarom betrouwbaar
Zo kan je van oplichting toch nog wat moois maken.
Ik kan dichter bij huis blijven en verwijzen naar Collaboratie en verzet 1940-1945. Een poging tot ontmythologisering uit 1969. Moet ik de schrijver nog noemen?
In drie dikke pockets wordt op knappe wijze een beeld van de bezetting geschetst met slechts één doel; de schrijver zelf neerzetten als een wakkere verzetsstrijder temidden van een poel van laffe, zwakke, onderdanige en collaborerende niet-joden. Ook dit boek maakte grote indruk, maar ook in dit geval werd de schrijver uiteindelijk als bedrieger te kijk gezet.
De finale ontmaskering van Weinreb in 1976 betekende natuurlijk niet het einde van oorlogs-bedrog. Wat te denken van Eibert Meester die halverwege de jaren zeventig onder invloed van een LSD-behandeling van professor Bastiaans zich een verzetsverleden bleek te herinneren. Alles gelogen.
In 1987 zou de acteur Jules Croiset claimen dat hij door neonazi’s was ontvoerd en mishandeld en dat zulks aantoonde dat het antisemitisme oprukte. Hij bleek een en ander zelf geënsceneerd te hebben en naast deze zelfontvoering bleek hij ook nog antisemitische brieven aan bekende Nederlanders geschreven te hebben. Het optreden van deze acteur was het hoogtepunt, of eerder gezegd dieptepunt, van wat als de affaire-Fassbinder de wereld is ingegaan. Het Vuil, de Stad en de Dood, diens toneelstuk over
een rijke jood, zou in Nederland worden opgevoerd en met name de naoorlogse joodse generatie, verenigd in de actiegroep Alle Cohens Aan Dek, wist een openbare opvoering te verhinderen. Croiset had met zijn stentorstem meegeroepen om een verbod, maar dat was hem waarschijnlijk niet genoeg geweest.
In 1995 werd de wereld opgeschrikt door de hartverscheurende jeugdherinneringen van een Zwitserse klarinettist, Benjamin Wilkomirski, die in 1939 geboren was. Wat hij in de kin-derbarakken van Majdanek en Birkenau meegemaakt had, was erger dan erg, en kennelijk daarom betrouwbaar. Binnen een paar jaar werd onomstotelijk bewezen dat Wilkomirski deze kampen hoogstens als toerist had gezien en de rest ook bijeen had gelogen. Zijn deconfiture was ook een slag voor de Hidden Child beweging, die hem tot dé universele Child Survivor had gekroond. Vanzelfsprekend was zijn getuigenis ook door het Spielberg-project vastgelegd, maar ik neem aan dat die tapes nu achter slot en grendel liggen.
In !997 werd ik op mijn instituut bezocht door een Nederlands echtpaar dat al jarenlang in Utah in de Verenigde Staten woonde en mij vol verontwaardiging een merkwaardig boek overhandigde. De titel was To stubborn to Die.
A child of Nordhausen. A true Story en was geschreven door Cato Jaramillo, ook een Nederlandse emigrante. Het is een fantasievol geschreven boek over de bezetting en het bevatte tal van onwaarheden.
Om er een paar te noemen; de Amsterdamse joden waren gedwongen achter een hoge bakstenen muur in een getto te leven en de kleine Cato moest er via stinkende riolen naartoe om valse paspoorten af te geven. Hitler had ze vele keren gezien als hij op Amsterdamse pleinen toespraken hield. Een van die pleinen was ook gebruikt om vijf joden op te hangen. Het merkwaardigste onderdeel was het Nordhausen-ver-haal. Zij is op een verjaardagspartijtje, waar heel veel eten is, want de gastgevers zijn nazi’s. Op een gegeven moment worden de gasten, driehonderd kinderen, door Duitse soldaten opgepakt en op een schip geladen. Het weer buitengaats was zo slecht dat maar honderd kinderen deze barre tocht overleefden. Uiteindelijk belanden zij in het concentratiekamp Nordhausen in de Harz, waar ze hard moeten werken. Een van haar vriendinnetjes moet de hele dag gasovens schoonmaken en, het komt al bijna niet meer als een verrassing, Cato wordt ook nog eens door een bewaker verkracht. Het echtpaar dat mij dit boek bracht, was ook verontwaardigd dat deze auteur op Amerikaanse scholen lezingen over haar ‘wartime experience’ gaf. Op hun verzoek schreef ik een korte beschouwing, waarbij ik de nadruk legde op alle onzin. Terug in de Verenigde Staten wilden zij Cato aanpakken, met als resultaat dat zij op hun beurt voor belediging werden aangeklaagd. Uiteindelijk werd Cato door een rechter in het ongelijk gesteld. Een boek uit dezelfde periode Was God on Vacation. A WWII Autobiography, geschreven door Jack van der Geest, is ook in de Verenigde Staten uitgegeven, waar de auteur al jaren woont. Ook in dit boek is de oorlog één aaneenschakeling van spannende avonturen, waarbij Jack als verzetsman in Buchenwald belandt, daaruit weet te ontsnappen, waarop hij zich bij het Franse verzet aansluit, naar Engeland gaat, de invasie in Normandië meemaakt, de opmars in Nederland én het Ardennenoffensief. Hij eindigt als marinier in Nederlands-Indië en beleeft daar het eind van de oorlog. Iets te veel van het goede, wellicht?
Hoe verder weg van het werkelijke strijdtoneel, hoe gekker de verhalen kunnen zijn, lijkt het wel. Als ik in de Verenigde Staten een lezing houd, komt het vaak voor dat een van de aanwezigen mij na afloop komt vertellen dat zijn buurman Nederlander is en dat die Nederlander ook prachtige oorlogsverhalen heeft.
hoe verder weg van het werkelijke strijdtoneel, hoe gekker de verhalen
Een apart genre in de bedriegercategorie is het reïncarnatiegenre. Het probleem daarbij is natuurlijk dat je in reïncarnatie gelooft of niet; een beetje geloven kan niet. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er niet in geloof en het boek Onmogelijke herinneringen. Reïncarnatiebeelden van de holocaust door rabbijn Yonassan Gershom overtuigt mij in het geheel niet. Dat geldt ook voor En de wolven huilen van de Zweedse schrijfster Barbro Karlén, beide uitgegeven door de antroposofische uitgeverij Nieuw Geestesleven. Karlén is niet zomaar een holocaustreïncarnatie, nee, in een vorig leven was zij Anne Frank! Daar had de voorzitter van de Antroposofische Vereniging in Nederland wat moeite mee. Hij gelooft in reïncarnatie, maar er zitten volgens hem zoveel tegenstrijdigheden in haar boek dat hij in dit geval pleit voor ‘allergrootste voorzichtigheid en terughoudendheid’. Ik zou het oplichterij willen noemen én misbruik van de holocaust.
Als laatste voorbeeld, het haalde alle kranten, noem ik Enric Marco, de 84-jarige voorzitter van de Spaanse vereniging van voormalig gedeporteerden en de beroemdste Spaanse overlevende. Halverwege dit jaar viel hij door de mand; hij was wel tijdens de oorlog in Duitsland geweest, maar als vrijwillige arbeider.
‘Ik bedoelde het niet kwaad. Ik merkte dat mensen beter naar mij luisterden en ik zo meer aandacht kreeg voor het leed van de slachtoffers van de concentratiekampen.’
De Japanse overlevenden van de twee atoombommen worden nog steeds gediscrimineerd, de mooie verhalen tijdens herdenkingen ten spijt; naar joodse overlevenden werd hier in Nederland na de oorlog nauwelijks geluisterd en ook in Israël stonden zij in de eerste decennia na de oorlog niet in de schijnwerpers, om
het voorzichtig te zeggen. Dat is, behalve in Japan, radicaal veranderd. Slachtoffer zijn is niet meer iets waar je je voor hoeft te schamen, integendeel, het kan je leven méér inhoud geven. Mijn collega Jolande Withuis schrijft daar regelmatig behartigenswaardige artikelen over, waarbij de titel van haar bundel Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur de inhoud goed weergeeft.
Het salonfahig zijn, om deze Duitse uitdrukking te gebruiken, van het slachtofferschap, maakt het voor niet-slachtoffers interessant om zich daar bij te voegen. Vroeger zou je een loser zijn, maar nu is er begrip voor je, veel begrip. Je hoeft niet te zeggen dat je Anne Frank goed gekend hebt, nee, je kunt nu zeggen dat je vader de familie Frank verraden heeft en daarmee je ‘five minutes of fame’ op televisie krijgen.
De voorbeelden die ik heb genoemd, vallen vanzelfsprekend niet in één categorie en ik heb niet voor niets het begrip ‘te goeder trouw’ naar voren gebracht.
De meesten van u zullen het met mij eens zijn dat de imitatoren een negatieve invloed hebben op de herinnering van de holocaust en tevens de ontkenners van de holocaust munitie in handen geven. De vraag is hoe zulke producties tot stand komen. Wat brengt een uitgever ertoe het te publiceren of een filmproducent om onzin te verfilmen? Om winst te maken, hoor ik u zeggen. Maar ook wordt er weinig, te weinig, op de feiten gelet. Een van de fatale zegeningen van het postmodernisme is de notie dat een feit geen feit is, maar een constructie, zodat je in principe alles wat vroeger een feit was, in twijfel kunt trekken.
En de inflatie van het begrip slachtofferschap is zo sterk, dat kleinste zaken zeer worden uitvergroot en de echte slachtoffers soms in de kou blijven staan.
Maar zou het ook kunnen zijn dat er schroom is om joodse overlevenden, échte en pseudo-over-levenden, kritisch te benaderen? Als je bijvoorbeeld vijf verschillende Auschwitz-overlevenden hebt geïnterviewd die zich allemaal herinneren dat ze door Mengele zijn geselecteerd, durf je dan te vragen of dat echt waar is? Een slachtoffer, en zeker een Auschwitz-slachtoffer, spreek je niet tegen. Voor je het weet, kun je voor holo-caustontkenner worden uitgemaakt. Kampveteranen zullen elkaar onderling wel eens op de vingers tikken als het om overdrijven gaat, mijn citaat uit De Telegraaf dat ‘hun vriend B. iets overdrijft’ bij zijn concentratie-kampverhalen, wijst daarop. Ik vrees dat zoiets bij holocaustoverlevenden minder gebeurt, daar was de eerste decennia na de oorlog de hiërarchie van het leed belangrijk: Auschwitz versus Theresienstadt, zal ik maar zeggen. Daar hebben de onderduikkinderen eigenlijk het meeste last van gehad. ‘Wat hebben die nu eigenlijk meegemaakt’, was het onterechte verwijt. Aan de andere kant: als er in principe geen verschil in leed meer is, als alles even erg is, dan staat het overleven van Auschwitz gelijk aan de klacht over een verregende vakantie. En dat zal toch niet de bedoeling zijn.
Zoals ik in het begin al zei, u allen, jullie allen, behoren tot de laatste groep die kan vertellen en schrijven over de oorlog, de laatste getuigen. In de literatuur is veel, zo niet alles geoorloofd, maar bij getuigenissen die voor ‘waar’ moeten doorgaan, is meer kritische distantie nodig vóór er tot publicatie wordt overgegaan. Ik kan u hier geen recept voor geven, maar als (zelf)kritische reflectie aanwezig is, is er al veel gewonnen.
DAVID BARNOUW is als onderzoeker werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 5 | 2 | 1 | 13-17