Feniks Europa: naoorlogs Europa en de late ‘ontdekking' van de holocaust

Historicus Willem Melching las de vuistdikke Postwar: a history of Europe since 1945 van de Britse auteur, historicus en professor Tony Judt. Hij prijst het boek, plaatst kanttekeningen en becommentarieert een aantal onderwerpen: de ‘herrijzenis van Europa uit de as van stalinisme, fascisme, nazisme en Tweede Wereldoorlog', de economische bloei in de jaren vijftig en de val van het iJzeren gordijn. in het uitgebreide essay in de epiloog over het moderne Europese geheugen schetst Judt de ontwikkeling van de plaats van de holocaust in het Europese openbare debat. Volgens Melching blijkt de epiloog de ‘heimelijke kern van het boek'.

 

Dit werk van Tony Judt mag met recht een magnum opus heten. Het is een zeer geslaagde synthese van de geschiedenis van Europa sinds 1945 in meer dan 900 pagina’s. Judt beperkt zich niet tot de politieke geschiedenis, ook economie en cultuur komen ruim aan bod. Anders dan veel van zijn collega’s betrekt hij ook Oost-Europa in zijn werk. En last but not least, hij schrijft in de beste Engelse tradities: soepel, aanstekelijk en met de juiste dosis anekdotes en humor. Op elke bladzijde is wel een pakkende one-liner te vinden. Judt heeft namelijk overal een verfrissende mening over: van de filosofie van Sartre tot en met het voetbaltalent van Beckham.

Kritiek is bij een werk van deze omvang altijd mogelijk. Zo komt de interactie tussen de Verenigde Staten en de Europese landen nauwelijks aan de orde. Dat is merkwaardig aangezien de buitenlandse politiek ten tijde van de Koude Oorlog juist in nauwe samenwerking met de VS tot stand kwam. Judt is ervan overtuigd dat Parijs de culturele hoofdstad van Europa was en is. Dat lijkt me onzin. Nadat in 1958 de zwarte coltrui uit de mode raakte, ging deze positie over naar andere steden, zoals Londen en Amsterdam, en door de globalisering van de cultuur vooral ook New York. Franse intellectuelen waren volgens Judt belangrijk. Ik betwijfel dat, de grote filosofen van deze tijd komen uit Duitsland (Habermas) of de Verenigde Staten (John Rawls). Wél krijgen de Stalinaanbiddende Franse intellectuelen er van Judt stevig van langs. Door hun kritiekloze houding ten aanzien van de Sovjet-Unie plaatsten Franse intellectuelen zich tot ver in de jaren tachtig buiten het serieuze intellectuele debat.

 

Feniks Europa

Het centrale thema in het boek is de herrijzenis van Europa uit de as van stalinisme, fascisme, nazisme en Tweede Wereldoorlog. Judt wijst op een fundamentele paradox in de Europese beschaving van de twintigste eeuw: tot 1945 was Europa het werelddeel met de hoogste graad van materiële vooruitgang. Nergens ter wereld, wellicht met uitzondering van de USA, waren mensen zo rijk, gezond en geletterd als in Europa. Maar tussen 1914 en 1945 verviel dit zelfde werelddeel in een misdadigheid die de mensheid nog nooit had gezien. Dieptepunt was de industriële vernietiging van de joden in de Duitse concentratiekampen. Het is zeer opmerkelijk dat juist Europa na 1945 als een feniks is herrezen en een vrijheidlievende, seculiere en integrerende beschaving heeft weten op te bouwen. Nog steeds is, volgens Judt, Europa een model voor andere landen. Europa kent meer sociale cohesie dan de Verenigde Staten, heeft ruime politieke vrijheden, en ook nog een hoogwaardige economie met een bijzonder hoge productiviteit. Europa is voor tal van landen een navolgenswaardig model. Overigens is deze idylle niet onbedreigd. Een gevaar ziet Judt in de aanpassingsproblemen van ruim vijftien miljoen moslims.

De basis voor het naoorlogse Europa waren de lessen uit de jaren twintig en dertig. De totalitaire systemen waren er namelijk in geslaagd de democratie af te troeven, omdat ze de bevolking de suggestie van veiligheid, welvaart en geborgenheid boden. Juist op deze punten schoot de negentien eeuwse liberale democratie tekort, die was juist sterk individualistisch georiënteerd. Dit individualisme liet zich niet verenigen met het collectivisme van de moderne massa-sa-menleving. We zien dat in verschillende landen er al tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt nagedacht over de naoorlogse ordening. In talloze rapporten krijgt de verzorgingsstaat, de welfare state, de eerste contouren. Het is niet voor niets dat in vrijwel alle landen er na de oorlog een coalitie ontstond van christen-democraten en sociaal-democraten. Bij ons staat deze samenwerking bekend als de ‘Rooms-Rode-coalitie’. De consensus tussen deze twee groepen gaf het naoorlogse Europa een missie én een breed politiek draagvlak om deze missie uit te voeren. Het aanhalen van de broekriem in ruil voor de opbouw van de verzorgingsstaat, zo kan de wederopbouw van het naoorlogse Europa in het kort worden samengevat.

Een andere factor die voor consensus zorgde, was de gemeenschappelijke angst voor de Sovjet-Unie. De politiek van Stalin was buiten Europa eenduidig agressief. Binnen Europa wekte Stalin aanvankelijk de suggestie dat hij wilde samenwerken in democratische ‘anti-fas-cistische’ coalities, maar al spoedig bleek dat de locale communistische partijen in Oost-Europa uit waren op de alleenheerschappij. De tweedeling van Europa die in de jaren 1945-1949 tot stand kwam, was volgens Judt een ramp. Het resultaat was een ijstijd die veertig jaar zou duren. Judt zelf zegt hierover: ‘Eastern Europe was slipping away into a coma (-) that would last for forty years.’

 

Jaren van overvloed

Na de magere jaren begon in West-Europa rond 1952 een ongekende economische groei. Deze jaren van overvloed duurden tot de beruchte oliecrisis van 1973. Nog nooit had de wereld zo’n grote en vooral langdurige economische groei gezien. In Duitsland was de groei 6,5%. Dat was twaalf keer zo groot als onder Hitler en vier keer zoveel als onder Bismarck, en dat waren al periodes van onstuimige groei!

De gevolgen van deze economische groei waren niet alleen materieel, maar ook immaterieel. De Europese boerenstand werd bijvoorbeeld gedecimeerd, wat leidde tot een ontvolking van het platteland. De welvaart werd zichtbaar in nieuwe fenomenen zoals supermarkten, ijskasten en natuurlijk de auto. Judt maakt een zeer wijze opmerking over het massa-toerisme: ‘the more popular a foreign destination, the quicker it be-came to resemble - in all essential features save climate - the tourist’s point of origin.’ De welvaart bracht ook een communicatierevolutie teweeg. De televisie maakte niet alleen de wereld zichtbaar, maar creëerde een nieuwe dimensie in de nationale identiteit. Omdat iedereen naar hetzelfde programma keek, ontstond er vanzelf een gevoel van saamhorigheid én slaagde de televisie erin om bepaalde (heikele) thema’s op de nationale agenda te zetten. Televisie in Nederland zette thema’s als de politionele acties, het KZ-syndroom, de geboortebeperking en het overheidsgeweld op de agenda.

Mede onder invloed van de televisie, de toegenomen welvaart en de langere schooltijd ontstond er een zelfstandige jeugdcultuur. Dit was een nieuw verschijnsel: pubers waren geen mi-ni-volwassenen meer, maar vormden een eigen subcultuur van ‘tieners en twens’. Dankzij de welvaart wist de jeugd zich voor het eerst in de wereldgeschiedenis een plaats te veroveren als zelfstandige consument. Consumeren betekende dat de jeugd door middel van kleding, haardracht en muziek een eigen identiteit creëerde. Aanvankelijk was dat als ‘nozem’, ‘Halbstarke’ of ‘Teddy Boy’ later kreeg de Amerikaanse hip-pie-stijl de overhand.

Jeugd leek de norm en dankzij de pil kon de jeugd zich ongestoord aan de seksuele revolutie wijden. Overigens is het zeer de vraag of het seksuele gedrag daadwerkelijk veranderde of dat alleen het publieke debat over seks veranderde. In ieder geval kwam er wel meer ruimte voor seksuele minderheden. Een deel van de jeugd raakte ook politiek geëngageerd en nam standpunten in over de Derde Wereld, de Amerikaanse buitenlandse politiek en niet te vergeten het gedrag van ouders en grootouders ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

 

Het einde van de tweedeling

Na de oliecrisis van 1973 zou het ‘nooit meer worden zoals het was’. De vette jaren waren voorlopig voorbij, de broekriem moest worden aangehaald en de West-Europese samenleving begon aan een transformatie van een industri-ele naar een postindustriële samenleving. Een diepe crisis en structurele werkloosheid waren decennialang de bijverschijnselen. Uiteindelijk zou West-Europa herboren uit deze identiteitscrisis te voorschijn komen. Dat was in het Oosten bepaald niet het geval. De sovjetideolo-gie verloor in 1968 met de inval in Praag haar laatste restjes geloofwaardigheid. Voor hardnekkige gelovigen, met name in Frankrijk, deed de publicatie van de Goelag Archipel van Alexander Solsjenitsin in december 1973 de rest.

Niet voor niets lieten de dissidenten in de Oost-Europese landen na 1968 elke hoop op hervormingen varen en concentreerden zij zich voortaan op de ‘klassieke’ mensenrechten zoals: vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen. Het doel van groepen als KOR in Polen en Charta ’77 in Tsjecho-Slowakije was de reconstructie van een ‘civil society’. De enige uitzondering hierop waren de meeste Oost-Duitse kunstenaars en intellectuelen. Zij bleven hardnekkig geloven in de meerwaarde van het socialisme en beschouwden de Duitse deling als welverdiende straf voor Auschwitz.

Ook de Oost-Europese economie raakte definitief achterop. Judt besteedt veel aandacht aan de door het Westen verstrekte leningen, maar veel erger was het besluit van de Oostbloklanden om te stoppen met diepte-investeringen om in ieder geval de consumptiegoederen voor de bevolking te kunnen financieren. Typerend is de toestand in de DDR. Dit land had bij de val van de Muur in 1989 een buitenlandse schuld van vijfentwintig miljard dollar . Maar dat is een klein bedrag wanneer we bedenken dat er sinds de eenwording van Duitsland meer dan 1200 miljard euro in de voormalige DDR is geïnvesteerd. Economie is niet altijd Judt zijn sterkste kant. De val van de Muur en de ondergang van het sovjetimperium zijn de belangrijkste naoorlogse gebeurtenissen. Hoe kon een supermacht in zo’n korte tijd volledig instorten? In ieder geval niet door het optreden van de dissidenten. Hoe moedig ook, ze hadden slechts een marginale betekenis. De kern van het probleem was de structurele zwakte van de planeconomie. Een planeconomie kan per definitie niet functioneren, omdat er altijd een gebrek aan reële informatie is over de wensen van de consumenten en de capaciteiten van de economie. Bovendien liep de zaak totaal vast in bureaucratie, corruptie en incompetentie.

Het Oostblok, inclusief de Sovjet-Unie, was begin jaren tachtig rijp voor de sloop. De man met de hamer kwam in het voorjaar van 1985: Michael Gorbatsjov. Volgens Judt deed Gorbatsjov maar wat: ‘He surely had no idea what he was doing’. Ik denk dat Judt daar wel eens gelijk in kon hebben. Het resultaat was er dan ook naar. Zes jaar na zijn aantreden was het sovjetimperium geïmplodeerd en bestond zelfs de Sovjet-Unie niet meer. Eindelijk waren de Oost-Europese landen verlost van de verstikkende omarming van de grote bondgenoot.

 

Holocaust en Europa

In een lange epiloog buigt Judt zich over de plaats van de holocaust in de samenleving en de politieke cultuur van de verschillende Europese landen. Op het eerste gezicht lijkt deze epiloog er een beetje bij te hangen, maar dat is schijn. Na lezing blijkt dat deze epiloog de heimelijke kern van het boek is.

Judt laat zien hoe vanaf 1945 langzaam maar zeker het besef van de enormiteit van de holocaust als misdaad is doorgedrongen in het bewustzijn van de verschillende Europese naties. Aanvankelijk was de holocaust een marginaal verschijnsel en ging alle aandacht uit naar de militaire strijd tegen Duitsland. De holocaust leek niet van belang te zijn en slechts weinigen hadden oog voor het lijden van de joden. Veel overlevenden spraken er overigens zelf ook liever niet over. Dat is inmiddels fundamenteel veranderd. De vernietiging van de Europese joden is het centrale thema van de Tweede Wereldoorlog en zelfs van de Europese geschiedenis van de twintigste eeuw.

Judt ziet de algemene erkenning van de tragiek van de holocaust zelfs als een uiting van politiek fatsoen. Langzamerhand begint tot de algemene opinie door te dringen dat de toenmalige bezette gebieden medeplichtig waren aan de vernietiging van de joden. De holocaust was onmogelijk geweest zonder de medewerking en administratieve ondersteuning van de autoriteiten in bezet Europa. Aandacht voor de holocaust is een erkenning van de schuld over de stilzwijgende collaboratie. Voor Nederland is deze redenering heel duidelijk. De ‘mythe van het massale verzet’ is langzaam vervangen door de herinnering aan het lot van de joden. Typerend is mijns inziens dat de Nederlandse rituelen zich hebben verplaatst van de Waalsdorpervlakte naar de Dam en niet te vergeten de Hollandsche Schouwburg.

In alle landen was sprake van een late ‘ontdekking’ van de holocaust. De oorzaak voor de amnesie was nationaal bepaald. De Duitsers waren de daders, de Fransen hadden volop gecollaboreerd en de Nederlanders hadden het hoogste aantal joden verloren. Toch was de vergeetachtigheid niet alleen onwil. De holocaust was tijdens de oorlog zelf eenvoudigweg niet erg belangrijk, en had bovendien nauwelijks enige strategische of militaire betekenis.

Het proces van herinnering kwam pas eind jaren vijftig aarzelend op gang. Judt volgt daarbij de bekende iconen: de publicatie van het dagboek van Anne Frank en vooral de Hollywood-film naar het dagboek, de processen tegen oorlogsmisdadigers in onder meer Ulm, Frankfurt en natuurlijk Jerusalem. Boeken, zoals in Nederland de bestseller Ondergang (1965) van Jacques Presser, maar ook films als Nuit et Brouillard (1955) en Le Chagrin et la pitié (1971) speelden een grote rol. De studentenbeweging pikte deze discussies op. Het is overigens de vraag of oprechte historische belangstelling de voornaamste drijfveer was. Kritiek op de houding van vaders en grootvaders was immers een prima methode om de politieke geloofwaardigheid van het ‘establishment’ te ondermijnen. Volgens Judt vond de definitieve doorbraak in z979 plaats door de uitzending van de TV-serie Holocaust. Niet alleen in Duitsland, maar ook in andere West-Europese landen had deze soap, met onder meer Meryl Streep, meer impact dan honderden geleerde boeken en documentaires.

Pas in de jaren negentig bereikte het besef van schuld het domein van de politieke cultuur. Duitsland nam het voortouw met de discussies over de monumenten op Unter den Linden in Berlijn in 1993 en in het kielzog daarvan in 2005 het grote Holocaustmonument vlakbij de Brandenburger Tor. Dit laatste monument roept natuurlijk de vraag op in hoeverre daders het recht hebben om hun eigen slachtoffers te herdenken. De symboliek laat niets te raden over: in het hart van Berlijn staan ruim 2700 pilaren in de grond genageld. Een grotesk monument voor een groteske misdaad. Daarmee is de holocaust definitief deel geworden van de politieke cultuur van de Bondsrepubliek. Of zoals de toenmalige bondskanselier Schröder het formuleerde: ‘Deze herinneringen zijn deel van onze identiteit.’

In Frankrijk was de stilte van regeringszijde na 1945 oorverdovend. Kunstenaars en vooral filmmakers stelden het verleden wél aan de orde, maar van officiële zijde werd niets vernomen. De oorzaak daarvoor lag in het Vichy-verleden. Dit onbezette deel van Frankrijk had naar hartelust gecollaboreerd. De Gaulle zweeg hierover om de nationale eenheid te bewaren. Mitterand zweeg omdat hij zijn carrière begonnen was onder dit collaborateurs-regime. Het was opzienbarend toen president Chirac in 1995 eindelijk deze stilte doorbrak.

In Nederland was de mythe van het verzet wel heel dominant en heel hardnekkig en dat terwijl nergens in West-Europa het percentage omgekomen joden zo hoog was als in Nederland. Uit alles blijkt dat de Duitsers zo succesvol konden zijn dankzij de soepele opstelling van de Nederlanders. Om een operatie als de holocaust te voltooien moet de hele samenleving namelijk meewerken, of op zijn minst passief toekijken. Het was pas in 1995 dat koningin Beatrix in een rede in Israël dit thema van de Nederlandse betrokkenheid aanroerde. Het is opmerkelijk van Judt dat hij juist dit moment aanwijst.

In West-Europa nam de bewustwording van de holocaust meer dan veertig jaar in beslag. In Oost-Europa speelde de holocaust tot 1989 geen enkele rol in het openbare debat. Ten dele was de oorzaak hetzelfde als in West-Europa: het ontbreken van betrokkenheid of op zijn minst passiviteit. Maar doorslaggevend was de marxistische ideologie. Het marxisme was gefixeerd op de klassenstrijd en daarmee op het gewapende verzet. Dat betekende automatisch dat de joden niet interessant waren. Ze waren immers alleen maar slachtoffers en zeker geen strijders in de anti-fascistische veldslag. Joden werden niet als volwaardige slachtoffers erkend en na de oorlog werden ze al snel uit de comité’s van voormalige gevangenen geweerd. Kampverhalen bleven beperkt tot de politieke kampen, zoals Buchenwald en Sachsenhausen. In de DDR kreeg deze ideologische wending een wel heel perverse draai. Volgens de officiële leer was de DDR de erfgenaam van het verzet en daarmee automatisch de bondgenoot van de Sovjet-Unie. Op onnavolgbare wijze werden de Oost-Duitsers zo van daders tot slachtoffers van de boze fascisten getransformeerd. Deze perverse logica wordt wel ironisch omschreven met de uitdrukking: ‘Hitler was eigenlijk een West-Duitser’. Ook in de andere Oost-Europese landen staat de bewustwording van de holocaust nog in de kinderschoenen. In deze landen, zoals bijvoorbeeld Polen, is men vooralsnog gefixeerd op het eigen lijden onder het stalinisme en communisme. Bovendien is er nauwelijks sprake van een joodse gemeenschap van enige omvang die dit probleem ter discussie kan stellen.

Toch is het van groot belang dat ook in de nieuwe lidstaten van de EU de holocaust bespreekbaar wordt. Erkenning van medeschuld aan deze duistere episode uit de nationale en Europese geschiedenis is in feite het entreebewijs tot de beschaafde wereld. Dat betekent erkenning van het eigen falen. Of zoals Judt volkomen terecht stelt: alleen wie zich de holocaust herinnert, kan ermee leren leven.

 

WILLEM MELCHING is als historicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en is onder meer auteur van Het socialisme, dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR 1945-2000.

Tony Judt, vertaald door Hanneke Bos en Wybrand Schiefer, Na de oorlog: een geschiedenis van Europa sinds 1945, Contact, 2006.

Tony Judt, Postwan a history of Europe since 1945, Penguin, 2005.

 

Referentie: 
Willem Melching | 2007
Cogiscope