Plattegrond van een trauma: 'Waar moet ik nou last van krijgen? Sodemieter op’
Bart Hetebrij, humanistisch geestelijk verzorger voor veteranen, sprak met uitgezonden militairen en hun partners. Hier vindt u de door hem opgetekende uitzendervaringen van beroepsmilitair john (39 jaar) die in 1996 met IFoR aantrad in Bosnië en Herzegovina. johns partner, Tamara, komt in het volgende nummer van Cogiscope aan het woord.
Als jongen trok ik veel alleen de natuur in. Ik lag gewoon plat op mijn rug in het veld te luisteren naar de vogels, snoof de geuren van de graslanden op, voelde de warmte van de zon op mijn gezicht, dat was voor mij het ultieme vrijheidsgevoel. In dat opzicht ben ik een einzelganger, denk ik. Dat zit gewoon in mij. Er alleen op uit gaan, was geen vlucht voor thuis. Ik kom uit een fantastisch gezin en kan terugkijken op een geweldig mooie jeugd. Behalve soldaatje spelen met mijn broers, werd mijn belangstelling voor het militaire vak ook gewekt door mijn opa die beroeps was bij de luchtmacht in Duitsland. Menig zomervakantie heb ik daar doorgebracht. Later, in 1988, ben ik zelf als dienstplichtige bij de luchtmacht terechtgekomen. Ik werd korporaal bij de bewaking van de vliegbasis Soesterberg. De onderlinge saamhorigheid, de kameraadschap, die ik daar ervaren heb, vond ik niet in de burgermaatschappij. Na wat in de beveiliging gewerkt te hebben, besloot ik me weer aan te melden bij defensie. In !994 kwam ik als een van de eerste BBT’ers (Beroepsmilitair Bepaalde Tijd) op in Steenwijk. Na een infanterieopleiding en wat functieoplei-dingen werd ik geplaatst bij een zwaar transport-compagnie als Mercedes Benz (MB)-chauffeur / radiobediener. Als compagnie hebben we in 1995 steun geleverd bij de overstroming van de grote rivieren in de Betuwe. We brachten bedden en matrassen naar punten waar tijdelijke noodop-
vang ingericht werd. In datzelfde jaar ben ik nog naar de Antillen geweest en heb ik de ellende van orkaan Louis mogen aanschouwen. Deze orkaan had Sint Maarten veranderd van een prachtig tropisch paradijs in een plek overdekt met bruine smurrie. De mensen daar hebben een grote indruk op mij gemaakt. Ondanks de ellende waren ze enorm positief ingesteld en erg vindingrijk, van niets maakten ze iets. Hoe anders was dat in Bosnië waar wij als zwaar transporteenheid in 1996 naar toe uitgezonden werden. Wij gingen daarheen om mensen te helpen en hadden het mandaat om desnoods met geweld zaken af te dwingen. Maar de praktijk was anders. Wij waren daar absoluut niet gewenst en kregen geen enkele medewerking van de burgerbevolking. Integendeel zelfs. Als chauffeur van de konvooi-begeleiders heb ik heel Bosnië gezien. Wat mij enorm raakte was dat de kinderen niet alleen hun middelvinger tegen ons opstaken, maar op pleisterplaatsen de ruiten van onze voertuigen ingooiden en probeerden onze wapens uit de voertuigen te grissen. Deze gebeurtenissen klopten niet met mijn plaatje van hoe het zou moeten zijn. Waarom niet wat dankbaarheid en respect tonen? Wij zijn er voor toch voor hen?
Dat was de eerste verwachting die niet uitkwam. De tweede zou niet lang op zich laten wachten. Ik moest iemand naar Sisava brengen met de MB. Van te voren vraag je dan of de route mijnenvrij is. Dat werd bevestigd. Op de heenweg bekroop mij al de twijfel. Op sommige plekken zag ik veel munitieresten liggen. De dag ervoor waren er in de buurt schotenwisselingen geweest. Op de te-
rugweg zag ik iets verdachts aan de kant van de weg. Ik stapte uit om het voorwerp te inspecteren. Ik kreeg de schrik van mijn leven. Ik staarde naar wat leek op een klein formaat televisie op pootjes. Het was een horizontale effectmijn. Eén draad zat vast aan de batterij. Het andere draadje schommelde in de wind net boven het contact-puntje. Roerloos zat ik naar het apparaat te staren, niet in staat om me te bewegen. Verstijfd van angst voelde ik mijn broek nat worden. Dat was mijn eerste stresservaring. Bij herbeleving van dat moment heb ik nog steeds last van stressincontinentie. Toen is mijn vertrouwen in de leiding beschadigd, de route was gewoon niet ‘gec-leared’.
Het volgende incident deed het vertrouwen in de leiding nog verder dalen. Tijdens een konvooi richting Banja Luka zagen we langs de kant twee politieagenten die bezig waren een oude man zwaar te mishandelen. We stopten het konvooi en het personeel van de ziekenauto begon de mishandelde man te behandelen. De man smeekte om zijn leven. Ik zag de angst in zijn ogen. Ons was duidelijk dat zij de man wilden vermoorden. Eén van de agenten probeerde de man uit de ziekenauto te halen. In reactie daarop heb ik mijn wapen doorgeladen, die vent een por gegeven en hem gewaarschuwd dat ik zou schieten bij elke verdachte beweging. Stijf van de woede en de adrenaline hoopte ik dat ze mij het excuus zouden geven om gericht te vuren. Ik had het echt gedaan en iedereen van onze club zou me daarin gesteund hebben. Maar wat gebeurt er tot onze verbijstering, we krijgen van hogerhand het bizarre, onbegrijpelijke bevel om door te rijden met het konvooi en die man achter te laten bij zijn toekomstige beulen. We hebben nog naar oplossingen gezocht. Ik stelde voor om de man mee te nemen en twintig kilometer verder af te zetten. Niets mocht baten, het bevel was onverbiddelijk: doorrijden en de man achterlaten. Hoezo ‘imple-mentation force’? We konden zelfs dit niet ‘opleggen’ aan plaatselijke criminele autoriteiten. Hoe kan je zo’n man achterlaten? Je tekent daarmee zijn executiebevel. Onbeschrijflijke woede en onmacht voelden we. Deze situatie is een van m’n terugkerende herbelevingen. Nog steeds kamp ik met dat enorme schuldgevoel over die man. Hadden we dat bevel toch niet moeten negeren? Had ik die agenten niet gewoon moeten afschieten? Had ik niet dit ... had ik niet dat? Zo blijf ik maar malen. Terug op het kamp dronken we een biertje, deden wat lacherig, om er vervolgens nooit meer over te praten. Het volgende konvooi stond alweer klaar voor vertrek.
Op weg van Split naar Santici, onze thuisbasis, reed een burgerauto ons tegemoet. Toen hij ons passeerde, keek de bestuurder minachtend mijn kant op, een hand losjes aan het stuur en in de andere hand een fles Slivo. Achterin zaten twee vrouwen. Een paar tellen later hoorde ik een enorme klap. De auto had zich in een van onze tientonners geboord. Het konvooi werd stilgezet. De man met de minachtende blik was op slag dood. De vrouwen achterin waren zwaar gewond. Ik heb geen enkele medisch opleiding, maar met mijn noodverbandje verbond ik het hoofd van een van de vrouwen en hielp met het aanleggen van een infuus. De hoofdwond was ernstig. De schedel lag open. Ik zat achterin de ambulance en moest haar ten koste van alles bij kennis houden. De zwarte roosjes op haar witte jurk waren rood gekleurd. Ik maakte daar een grapje over en ontlokte bij haar een glimlach. Ik zal die glimlach nooit vergeten. Eenmaal in het smerige lokale ziekenhuis, werd ze op een soort snijtafel gelegd. De arts liep hoofdschuddend weg. En daar lag ze als een hoopje oud vuil. Ze was meer dood dan levend. Ik weet niet of ze het toch nog gehaald heeft. Buiten op een muurtje stak ik een sigaretje op en voelde dat ik beefde. Tranen sprongen in mijn ogen. Ik kon het niet tegenhouden. M’n verdriet kreeg de vrije loop. Ik haatte die vent die met drank op niet alleen zichzelf omgebracht had maar misschien ook wel de vrouw die ik net in het ziekenhuis achtergelaten had. Ik voelde me zo onmachtig. Ook zij is één van de spoken die mij regelmatig bezoekt. Er zijn nachten dat ik haar hoor schreeuwen en ik haar bloed ruik. Er zijn nog wel meer zaken gebeurd waar ik nog steeds last van heb. Tijdens de uitzending dacht ik daar niet over na en er werd ook nauwelijks onderling over gesproken. Het werk ging door. Bij de psychologische de-briefing in het uitzendgebied vroegen ze mij of ik iets meegemaakt had waar ik later last van zou kunnen krijgen. Nee, natuurlijk niet, waar moet ik nou last van krijgen? Sodemieter op.
Maar bij terugkomst was ik wel veranderd. M’n huwelijk liep niet meer. Ik had een andere kijk op het leven gekregen. Een om snoep jengelend kind in de winkel zou ik het liefst om z’n oren geslagen hebben. In mijn ogen was de hele wereld veranderd en niet ik. Ik merkte dat ik heel hard, koud en onverschillig geworden was. Ik zocht ook bewust confrontaties op. Als iemand te lang of verkeerd naar mij keek, ramde ik er op los. Op het werk ging dat ook prima. Ik werkte voor Justitie bij een beveiligingseenheid. Bij ongeregeldheden in de gevangenis werden wij ingezet en dat deed ik met verve. Ik werd betaald om me uit te leven. Ik zocht het gevaar op. Voor mij was het een uitlaatklep voor al mijn woede, onmacht en frustraties. Collega’s vonden wel eens dat ik teveel risico nam. Maar mijn motto was ‘in Bosnië hebben ze mij niet klein gekregen en dat gaat hier zeker niet gebeuren’. In 2001 sneuvelde mijn huwelijk, er was niets meer tussen ons.
Ondertussen ging het niet goed met mij. Ik dronk veel. Er waren vechtpartijen op straat. De spoken begonnen heftiger te worden. Om die te verdrijven, sloeg ik soms mijn halve inboedel aan gort. Ik leefde niet meer, maar werd geleefd door mijn herinneringen en herbelevingen. In die tijd leerde ik Tamara kennen. Zij accepteerde mij zoals ik was, die ervaring had ik niet uit eerdere relaties. Ze merkte dat ik nachtmerries had en ook mijn drankgebruik viel op. Toch wilde ze met mij verder, zozeer zelfs dat we getrouwd zijn en een huis gekocht hebben in het buitengebied. Ik zoek niet alleen de rust in het afgelegen wonen, maar ook het gevoel voor vrijheid en verbondenheid met de natuur. Enerzijds heb ik de behoefte om me terug te trekken, mezelf te isoleren, maar anderzijds ben ik ook op zoek naar verbondenheid met anderen. Dat is de paradox in mijn leven. De verbondenheid vind ik in de mede door mij opgerichte vereniging voor jonge veteranen. Saamhorigheid, kameraadschap, broederschap ervaren en er voor elkaar zijn, dat is de doelstelling van de vereniging. Met deze vereniging zijn we uit het isolement gestapt en proberen we anderen te bereiken die daar nog in zitten. Momenteel hebben we driehonderd leden.
Maar nu zit ik in Centrum ’45. Mijn leven is chaos. Ik ben emotioneel koud en afgevlakt door de medicatie. Ik moet door een gigantisch diep dal, maar ik heb vertrouwen dat ik hier uitkom. De kloof tussen Tamara en mij is aan het verbreden. Gelukkig is er nog communicatie, er is nog een brug tussen ons. Ik ben nu drie maanden bezig geweest om de diagnose PTSS te accepteren. De behandeling moet nog beginnen, maar Tamara en ik gaan het redden. Wij komen hier sterker uit.
Het gekke is, dat als defensie mij morgen nodig heeft, ik er weer sta, ondanks de nare erfenis waarmee ik opgezadeld ben vanuit mijn defen-sieperiode. Dat is ook wel paradoxaal, nu ik er over nadenk.
BART HETEBRIJ is humanistisch geestelijk verzorger veteranen Noord Nederland.
Cogiscope | 3