Medeplichtig tegen wil en dank : Dwangarbeid bij de propaganda-afdeling van de UFA

Meer dan 500.000 Nederlandse mannen werden gedurende de Tweede Wereldoorlog in Duitsland tewerk gesteld. Piet Reijnen (1924) was een van hen, al is zijn verhaal uitzonderlijk. Hij kwam als camera-assistent te werken op de propaganda-afdeling van de UFA, de Duitse filmproductiemaatschappij. Daar was hij getuige van grote wreedheden, maar participeerde daar ook noodgedwongen in. Op zijn 48e stortte hij in en kwam uiteindelijk in therapie bij professor Bastiaans. Zijn casus staat centraal in een boek dat Wim Visser op dit moment aan het schrijven is over de Arbeitseinsatz. Dit artikel is een eerste introductie van dit bijzondere verhaal.

Al dertig jaar lag het manuscript thuis bij mij thuis in de kast, ik had er nooit meer naar omgekeken. Het bestond uit een grote stapel vergeelde papieren, folioformaat, verpakt in een lichtbruine kartonnen doos. En inmiddels was die doos bedekt met een klein laagje stof. Het is het manuscript van een zekere Piet Reijnen, die in de Tweede Wereldoorlog in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland tewerk was gesteld. Na de oorlog heeft hij zijn oorlogsherinneringen, als onderdeel van zijn therapie bij professor Bastiaans, aan het papier toevertrouwd. Het is een aangrijpend verhaal, een ego-document van bijna 400 pagina’s waaraan hij meerdere jaren heeft gewerkt. Wie is deze man, wat maakt zijn oorlogservaringen en problematiek zó ingrijpend, dat hij bij Bastiaans in therapie kwam?
Piet Reijnen werd op 29 maart 1924 geboren in Aalsmeer als jongste van vier kinderen. Daar bracht hij ook het grootste deel van zijn jeugd door. Op school was Piet een matige leerling die al op zijn dertiende ging werken, in de bloemenbranche. Geen vreemde keuze voor iemand die uit Aalsmeer komt en wiens vader ook in die sector werkzaam was. Naast zijn werk had Piet één grote hobby: film. In zijn vrije weekeinden was hij altijd te vinden in de plaatselijke bioscoop waar hij als filmoperateur actief was.
Op 29 maart 1942, de dag van zijn achttiende verjaardag, kreeg hij een oproep om in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland te gaan werken. Negen dagen later, op 7 april 1942, vertrok hij al naar Berlijn. Ook al ging hij met de nodige tegenzin, toch had hij zich voorgenomen om er het beste van te maken. Het lag ook zeker niet aan hem dat zijn verblijf in Duitsland niet zou worden waarop hij gehoopt had, integendeel.

 

Propaganda-afdeling UFA

Het manuscript van Piet Reijnen is de schriftelijke neerslag van zijn verblijf daar dat bijna twee jaar zou duren, van april 1942 tot januari 1944. Door een aantal toevalligheden, die hij uitgebreid beschrijft, komt hij op een plek terecht waarvan hij als filmhobbyist alleen maar had kunnen dromen: de UFA-studio’s in Babelsberg, vlakbij Berlijn. De UFA was toentertijd een mega-filmproductiemaatschappij, zeg maar gerust het Hollywood van die tijd. De rode draad van Piets verhaal wordt gevormd door zijn werkzaamheden als camera-assistent voor de propaganda-afdeling van de UFA. Ze gaan hand in hand met beschrijvingen van zijn privéleven, waarin de liefdesaffaire met Hilda, zijn Duitse vriendin die hij al direct bij aankomst ontmoet, centraal staat. De UFA-tijd zou de meest beladen periode van zijn leven worden door de ingrijpende gebeurtenissen die zich afspeelden op deze propaganda-afdeling.

 
Wreedheden

Op de propaganda-afdeling werden in het diepste geheim films gemaakt, bedoeld om het moreel van de Duitse troepen hoog te houden. Daarbij werd gebruik gemaakt van concentratiekampgevangenen die als figuranten bij gevechtsscènes werden ingezet. Zij werden wisselend in Duitse uniformen en partisanentenue gehesen om uiteindelijk, vaak na zware mishandelingen, in deze gevechtsscènes te worden neergeschoten. Geen van de figuranten overleefde de opnamen. In zijn manuscript beschrijft Piet deze wreedheden in detail. Ook vanuit historisch oogpunt zijn de door hem beschreven gebeurtenissen uniek. Volgens ingewijden is er geen andere openbare bron bekend van genoemde UFA-praktijken, die plaatsvonden onder supervisie van het naziregime. Reden genoeg om te pogen deze onwaarschijnlijke geschiedenis, een onmiskenbare oorlogsmisdaad, te verifiëren.

 

Arbeitseinsatz

Zoals gezegd werden de werkzaamheden van Piet Reijnen verricht in het kader van de Arbeitseinsatz. Hij behoorde overigens tot de eerste lichting van niet-werkelozen die verplicht werd in Duitsland te gaan werken. Gesteld kan worden dat het lot van Piet uniek was, maar zijn verplichte tewerkstelling in Duitsland was dat geenszins. Hij zou dat lot uiteindelijk delen met ruim een half miljoen andere Nederlandse jongemannen. Kampte Duitsland in het begin van de jaren dertig met een omvangrijke werkeloosheid van 10-15%, halverwege de jaren dertig veranderde het arbeidsoverschot allengs in een tekort. Dat kwam omdat het naziregime zich op meerdere fronten ging voorbereiden op de oorlog. Met name de bewapeningsindustrie groeide razendsnel. Toen de oorlog eenmaal was uitgebroken en vele mannen onder de wapenen werden geroepen, nam in Duitsland de behoefte aan extra arbeidskrachten evenredig toe. Noodgedwongen moesten die wel uit de door Duitsland bezette gebieden, gerekruteerd worden. Naar schatting hebben er in de periode van september 1939 tot mei 1945 tussen de 6.691.000 en 8.435.000 buitenlandse arbeiders in Duitsland gewerkt, waarvan 46% vrouwen die voornamelijk uit Oost-Europa afkomstig waren. Het geeft aan hoezeer de economie van nazi-Duitsland afhankelijk was van buitenlandse arbeidskrachten. In Nederland zorgde het gedwongen karakter van de tewerkstelling ervoor dat de weerstand onder de bevolking toenam, zeker toen hele lichtingen van mannen uit hetzelfde geboortejaar systematisch werden opgeroepen. De protesten daartegen namen dan ook geleidelijk toe, met name vanaf het moment dat de Duitse politie een actief opsporingsbeleid ontwikkelde om mannen op te sporen die zich aan tewerkstelling onttrokken door onder te duiken.
De arbeidsomstandigheden van verreweg de meeste tewerkgestelden in Duitsland waren zeer zwaar, het arbeidsregime streng en het eten was, doorgaans, ronduit slecht en te weinig te noemen, gezien het zware werk dat moest worden verricht. Wat bovendien het leven van de dwangarbeider extra zwaar en stressvol maakte, waren de bombardementen die de Geallieerden vanaf 1943 uitvoerden op de stedelijke- en industriële centra in Duitsland waar de meeste dwangarbeiders werkzaam waren. Berlijn behoorde zelfs tot een van de gevaarlijkste plekken om te werken. Zeker aan het einde van de oorlog vonden er vrijwel dagelijks bombardementen plaats, soms tot wel vijf keer per dag Het hoeft geen verbazing te wekken dat daarbij ook honderden werknemers, waaronder vele dwangarbeiders, om het leven kwamen.

 

Therapie

De gruwelpraktijken waarvan Piet Reijnen op zijn werk gedurende bijna twee jaar, soms een paar keer per week, getuige was tarten elke beschrijving. Maar wat zijn situatie nog dramatischer maakt is dat hijzelf als notoir slachtoffer, ook actief betrokken was bij deze gruwelijkheden. Want hoe je het ook wendt of keert, hij heeft daarin een aandeel gehad hoe gering zijn rol ook was. In feite is hier sprake van dader-slachtofferproblematiek, een bekend fenomeen in de psychosociale hulpverlening. Het kan niet anders of het schuldgevoel dat gepaard ging met dit ‘daderdeel’ was enorm, ondanks de verzachtende omstandigheden vanwege het gedwongen karakter van het werk. Piet had uiteraard een zwijgplicht, en wel op straffe van de dood. Hij leefde voortdurend met het verschrikkelijke dilemma dat als hij zich aan het werk zou onttrekken dat niet alleen zijn eigen lot zou bezegelen, maar dat hij daarmee ook het leven van zijn familieleden en geliefde op het spel zette. Eind 1943 kreeg hij, bij hoge uitzondering, enkele weken verlof die hij in Nederland mocht doorbrengen. Hij vertrok met de trein op 7 januari 1944 en zou niet meer naar Berlijn terugkeren. In eigen land raakte hij het laatste oorlogsjaar bij verzetswerk betrokken en zou daar tot het einde van de oorlog in actief blijven. Na de oorlog pakte hij zijn oude werkzaamheden weer op, trouwde en kreeg drie kinderen. Jarenlang functioneerde hij uitstekend tot hij op zijn achtenveertigste, begin jaren zeventig, volledig instortte. Lichamelijk was er al van alles met hem aan de hand, maar ook psychisch was hij in 1972 aan het einde van zijn latijn. Als gevolg daarvan werd hij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij kwam als vanzelf in het hulpverleningscircuit terecht, maar zijn lichamelijke en psychische klachten hielden aan. Hij werd geplaagd door frequente en hevige nachtmerries. Op een gegeven moment was zijn psychische gesteldheid dermate verontrustend dat hij eind jaren zeventig terecht kwam bij de bekende ‘oorlogspsychiater’ professor Bastiaans. Deze stelde de diagnose ‘KZ-syndroom’, in huidige terminologie een posttraumatisch stress-syndroom. Als onderdeel van zijn therapie vertrouwde Piet zijn oorlogservaringen aan het papier toe. Het idee was dat hij op die manier zijn oorlogsverleden als het ware van zich af schreef. In de optiek van Bastiaans was dat de manier bij uitstek om meer grip te krijgen op het verleden en dat in zijn huidige leven een plek te geven. Dat is maar deels gelukt. In het voorwoord van zijn manuscript verwoordt hij het zelf zo: ‘Mijn leven is in de twee jaar dat ik bij de UFA gewerkt heb een totale vernietiging geworden. Ruim dertig jaar heb ik alle leed alleen moeten verwerken, geen dag ging voorbij of ik zag de beelden voor me, de nachten waren een verschrikking. Nu op zestigjarige leeftijd denk ik nog dagelijks aan mijn verleden. Een enkele maal lukt het mij om eens een keer te lachen, maar de keren dat ik huil is groter.’

 

Referenties

Enning, Bram, De oorlog van Bastiaans: de LSD-behandeling van het kampsyndroom. Amsterdam: Atlas Contact, 2009.

Jonge, Martha de, Arend Veeninga, Marcel van den Hout & Anton Hafkenscheid, ‘Als slachtoffers ook daders zijn: agressie en dadergedrag bij veteranen en andere oorlogsgetroffenen met PTSS’, in: MGV (2007) 5, pp. 383-392.

Lawick, Justine van, ‘De dynamiek tussen daders en slachtoffers’, in: Cogiscope (2005) 3, pp. 18-24.

Sijes, B.A., De arbeidsinzet, De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945. Den Haag: Martinus Nijhoff, 1966.

Volder, Karel, Werken in Duitsland 1940-1945. Bedum: Uitgeverij Profiel, 1990.

Wim D. Visser is historicus en werkt als beleidsadviseur voor Impact en Cogis.

 

Referentie: 
Wim D. Visser | 2016
In: Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van schokkende gebeurtenissen, ISSN 1871-1065 | 13 | 3 | oktober | 12-16
https://oorlog.arq.org/sites/default/files/domain-50/documents/cogisscope-03-2016-50-14888878771042654996.pdf
Trefwoorden: 
arbeidsinzet, Bastiaans, J., dader-slachtoffer, dwangarbeid, dwangarbeiders, KZ-syndroom, Posttraumatic Stress Disorder (PTSD), Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), propaganda, psychotrauma (nl), PTSD (nl), PTSS, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)