Maatschappelijk werk voor oorlogsgetroffenen : specifiek of algemeen?
Naar schatting telt Nederland in het jaar 2000 ongeveer 4.500.000 ouderen. Zij hebben allen de Tweede Wereldoorlog meegemaakt Velen van hen zijn oorlogsgetroffenen, zij zijn blootgestaan geweest aan geweld.
Oorlogsgetroffenen hebben in de meeste gevallen jarenlang de herinneringen aan de oorlogsgebeurtenissen 'buiten de deur' weten te houden door zich b.v. met alle energie op het werk of op het gezin te werpen. Ouder worden gaat echter gepaard met verlies van werk en kinderen verlaten het huis, waardoor de kans levensgroot aanwezig is, dat herinneringen aan de traumatische oorlogs gebeurtenissen weer de kop opsteken. Bij een zeer groot aantal oorlogsgetroffenen is dat het geval.
Oorlogsgetroffenen hebben niet alleen recht materiële hulp, waarin wordt voorzien door diverse speciaal in het leven geroepen wettelijke regelingen, maar ook op immateriële hulp. Tot begin jaren '80 waren de beleids actoren binnen het beleidssysteem 'maatschappelijk werk voor oorlogsgetroffenen' de overheid, met name het Ministerie van CRM, de 'financier', én de instellingen die dit maatschappelijk werk verleenden, de zgn. specifieke instellingen: Stichting 1940-1945, JMW en Stichting Pelita. Begin jaren '80kwamen er enkele nieuwe beleidsactoren bij, namelijk de SBO, die zich eveneens wilde ontwikkelen toteen specifieke instelling, én het AMW.
Sinds begin jaren '80 heeft er een discussie plaats gevonden over de vraag door wie het maatschappelijk werk voor oorlogsgetroffenen het beste verleend zou kunnen worden. Voor de overheid werd het sleutelbegrip 'integratie', hetgeen het beste zou kunnen gebeuren door kennisoverdracht naar het AMW en uiteindelijk eveneens overdracht van de uitvoering naar het AMW. De specifieke instellingen stelden zich echter op het standpunt, dat zij bij uitstek de aangewezen instanties waren om de immateriële hulp te verzorgen. Zij kregen daarbij steun van hun goed georganiseerde en invloedrijke achterban. Bovendien werd in diverse onderzoeken onder oorlogsgetroffenen de meerwaarde van de hulpverlening door de specifieke instellingen aangetoond. Het beleid van de specifieke instellingen was dan ook vraag gestuurd.
De SBO, die niet kon beschikken over een machtige en goed georganiseerde achterban, werd medio jaren '80 door het Ministerie van WVC niet in staat gesteld uit te groeien tot een volwaardige specifieke instelling. Ondanks felle protesten werd de SBO gedwongen tot een 'experiment': zij mocht slechts enkele maatschappelijk werkenden in dienst nemen en moest daarnaast een samenwerkingsverband aangaan met een drietal AMW's.
Begin jaren '90 werd de druk van de overheid groter, doordat de machtspositie van de specifieke instellingen kleiner werd. Om die druk te kunnen weerstaan, besloten de instellingen de handen ineen te slaan en hun krachten te bundelen. Diverse pogingen om te komen tot intensieve samenwerking zijn echter mislukt en de machtspositie van de overheid is steeds sterker geworden.
Inmiddels heeft de SBO al haar maatschappelijk werk overgedragen aan het AMW en Stichting 1940- 1945 heeft haar verzet tegen zo'n overdracht -onder voorwaarden- opgegeven. JMW bekleedt een door de politiek erkende bijzondere positie en is een instelling voor algemeen maatschappelijk werk voor de hele Joodse bevolkingsgroep. Stichting Pelita wenst -analoog aan het JMW-model- een brede instelling voor hulpverlening aan de hele Indische gemeenschap te zijn en verzet zich dan ook nog fel tegen een overdracht naar het AMW. Zij kan daarbij echter niet op erg veel politieke steun rekenen.
Geachte bezoeker,
De informatie die u nu opvraagt, kan door psychotraumanet niet aan u worden getoond. Dit kan verschillende redenen hebben,
waarvan (bescherming van het) auteursrecht de meeste voorkomende is. Wanneer het mogelijk is om u door te verwijzen naar de bron
van deze informatie, dan ziet u hier onder een link naar die plek.
Als er geen link staat, kunt u contact opnemen met de bibliotheek,
die u verder op weg kan helpen.
Met vriendelijke groet,
Het psychotraumanet-team.
32 pagina's | [Amsterdam] : [Vrije Universiteit]