Ik herinner me een lach, een ingehouden slappe lach. Ik moet een jaar of zeven zijn geweest.
Het was 4 mei, eind jaren ’90. Ik zat bij mijn oom en tante op de bank toen de twee minuten stilte net waren begonnen. Vlak daarvoor zei mijn oom met strenge blik dat ik en mijn nichtjes en neefjes maar moesten denken aan wat opa en oma hadden meegemaakt. Dat we Indo’s waren wisten wij kleinkinderen dondersgoed, zo leerden we elkaar Indonesische scheldwoorden, maar van de oorlog wisten we niets. Toen na de stilte het volkslied werd ingezet barstten wij in een daverend lachen uit.