Het verhaal van een ’’kampmeisje”
In de gespreksgroep kregen wij allen de gelegenheid om ons eigen verhaal te vertellen. Een "lk-verhaal". Op verzoek van één van de gespreksleiders heb ik mijn levensverhaal opgeschreven - zo beknopt mogelijk. om het bruikbaar te maken voor publikatie. Verschillende leden van mijn kring waren namelijk erg aangedaan door mijn relaas; sommigen waren zelfs in tranen. Ik was daar nogal onthutst van. Toen mijn emoties wat wegebden -eerlijk over jezelf praten is erg eng - begreep ik dat men in mijn lotgevallen en gevoelens veel had herkend. Het werd een doorbraak: velen durfden nu openlijk te huilen na jaren van flink doen. De bovendrijvende gedachte was: we hebben dezelfde dingen meegemaakt, hetzelfde verdriet daarover en we zijn nu geen eenlingen meer. Verder hebben ex-kampkinderen gemeen dat ze hunkeren naar erkenning Erkenning van ons verdriet.erkenning van ons "anderszijn. (Waarom Joden wel. en wij niet?) Wij zijn producten van twee werelden, twee culturen.
Wat schrijven me doet? Om te beginnen doe ik 't al sinds mijn puberteit. Over Indië schrijven bezorgde me - en dat doet het nog - barstende hoofdpijn. hartkloppingen en een onbeschrijflijke onrust. Schrijven is namelijk een eenzame en pijnlijke belevenis, want je ondergaat telkens opnieuw oud zeer. Toch ga ik door Soms met grote tussenpozen - om op verhaal te komen - en dan zet ik door, het moet. want na mijn generatie is er niemand meer die kan zeggen "Ik heb het zelf meegemaakt en gezien, ik woonde daar en ik sprak de taal.”
Schrijven is een soort balans opmaken, een bevrijding van het gemoed Voor mij is het ook het zoeken naar 't antwoord op de vraag "Wie ben ik?" Dit is erg belangrijk voor Indische Nederlanders. Als ik met dit verhaal andere Indische Nederlanders kan helpen bij het zoeken naar hun identiteit, dan doe ik dat graag.
Er is in Nederland een ontstellend gebrek aan kennis over het leven in 't oude Indië, al is er genoeg informatie in geschiedenisboeken en oude archieven. Noch het onderwiis, noch de media maken hier gebruik van. Gevolg: een wildgroei van vooroordelen. Om dit te doorbreken ben ik over het Indische leven gaan schrijven. Ik wilde in elk geval aan mijn kinderen doorgeven wie hun grootouders en overgrootouders waren. Tot in de compagniestijd.
Hoe hard die mensen daar hebben gewerkt in een moordend klimaat onder zeer primitieve en barre omstandigheden De Indonesiërs van nu plukken er nog de vruchten van Slecht of goed: mijn kinderen moeten de waarheid daarover weten. Geschreven getuigenissen zijn kostbare historische documenten en ze mogen niet verloren gaan.
Misschien krijgen wij dan eens gehoor bij het grote Hollandse publiek dat ons negeert, ons niet erkent en ons geen eigen identiteit gunt
Moge het een geluid zijn - mét mijn verhaal - met een lange duidelijke echo.
Ik ben geboren op 15 december 1925 te Bandoeng. Vader Indischman. hij was tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland om te studeren. Leerde mijn moeder daar kennen op de H.B.S. In die tijd werden Indische mensen (Indische Nederlanders, geen Indonesiërs) "katjangs" genoemd.
Mijn Hollandse grootouders hebben zich zes iaar lang verzet tegen het huwelijk van mijn ouders. Ze vonden een ' katjang' minderwaardig en in hun ogen deed hun dochter een huwelijk beneden haar stand. Dat mijn vader een verfijnd mens was zagen ze niet en ook beseften ze niet dat hi| eigenlijk beneden zijn stand trouwde, want hij stamde uit een geslacht van oude pioniers die al vanaf de compagmestijd belangrijke en verantwoordelijke posities hadden in het oude Indië.
De typisch Indische "grote familie" waar mijn moeder in terecht kwam. stapte ze dus al bevooroordeeld binnen. Ze kon zich met aanpassen en ze wilde dat ook met want Indische mensen waren min". Door de bekrompen opvattingen van haar ouders heeft ze levenslang in angst gezeten dat haar kinderen ook met de nek zouden worden aangekeken Met mijn vader was ze heel gelukkig - dat wel - en loen ze ontdekte wat een interessante geschiedenis achter zijn hele Indische familie school, vond ze dat toch wel mooi Het waren mensen met vechtlust en ze waren niet stuk te krijgen, hadden altijd weer de moed om opnieuw te beginnen als ze met een klap alles kwijt raakten in de een of andere crisis. Intussen werden al onze slechte eigenschappen op onze Indische afstamming geschoven en bleef moeder zich hooghartig gedragen tegenover mensen met "Indisch bloed'
Het eerste kind van mijn ouders werd kort na hun aankomst in Indië (1920) geboren. Ze was spastisch. Ik werd het tweede kind en na mij volgden nog twee zusies en een broertje (Het oudste zusje stierf in 1940.)
Toen ik acht jaar was stierf mijn vader aan een tropische ziekte. Ik was
een vaderskind en ik heb hem heel bewust zien sterven.
Mijn moeder ging les geven. Ze was een erudiete vrouw, ze had gestudeerd en voor mij is ze een wandelende encyclopedie geweest. Ze was ook heel dapper. De taak die ze kreeg - vader en moeder tegelijk zijn - heeft ze bewonderenswaardig gedaan, maar het heeft mij stuk gemalen.
Na de dood van mijn vader werd ik bij een kinderloze tante in huis gedaan omdat ik niets meer deed. Een jaar lang was ik blanco, wilde dood, smeet met schoenen en boeken door de kamer, wilde weglopen en plaste in bed
Mijn moeder kon daar. heel begrijpelijk, niet tegen op.
Bij de tante kwam ik onder een streng regime. Eigenlijk ben ik op een heel griezelige manier volwassen geworden: voor mij begon bi| die tante het concentratiekamp. Er werden dingen van mij geëist die ik niet begreep en de meest kinderlijke fouten werden op een vernederende manier openlijk besproken. Dat bedplassen bijvoorbeeld, daar schreef tante lange brieven over aan de schooljuffrouw. Eens ben ik drie dagen alleen in mi|n kamer opgesloten en kreeg droog brood met water. Had ik mijn tanden vergeten te poetsen dan werd ik geslagen en met andere kinderen had ik geen kontakt.
Ik leerde het spelen af. Alleen op de padvinderij kon ik met volle teugen -één uur per week -volledig een stoeiend kind zijn. Op school lag ik eruit omdat de juffrouw mij in de klas belachelijk maakte (door die brieven van tante) en ik herinner me dat ik in de klas zat en aan niets dacht. Ik staarde maar wat naar de bomen. Terug in het gezin - na een jaar - wilden mijn zusies me met meer accepteren als speelgenootje en helaas heeft mijn moeder toen niet ingegrepen Mijn enige troost was lezen. Op onwaarschijnlijk |onge leeftijd las ik de zwaarste kost en het gevolg was een woordenschat en een vroegwijze manier van denken waar de schooljuffen geen raad mee wisten
In 1941 werd mijn moeder overgeplaatst naar Malang in Oost-Java waar ik in de derde klas van de H.B.S.-B terecht kwam. Mijn moeder gaf aan diezelfde school les in Frans.
Omdat we nog geen huis hadden woonden we de eerste twee maanden in een soort pension. Het rommelde in die tijd al in Azië en de regering had allerlei hol gepraat over paraatheid en pal staan. In het hotel-pension logeerden een stel jonge vliegofficieren en andere militairen die waren opgeroepen. Eén van die vliegeniers werd mijn eerste liefde. Een echte normale bakvissenaanbidding had ik voor die aardige, knappe kerel.
Deze |onge vent is vóór de oorlog met Japan verongelukt in zijn Tigermoth - door sabotage, bleek achteraf. Het verdriet dat ik daarover gehad heb! Hel deed pijn. wan! goed beschouwd had die man geen enkele kans gehad om zich ie verdedigen, geen schot heelt hij kunnen lossen in een eerlijk gevecht. Het was een oneerlijke, achterbakse vijand en het doel me nu nog verdriet als ik aan hem denk.
Acht december de aanval op Pearl Harbour en in februari 1942 de inval van de Jappen. De Japanse stoottroepen waren angstaanjagend, wij zagen kleine gedrongen gestaltes met zulke opvallend korte gebogen onderbenen dat de zwaarden, die de officieren droegen, biina over de grond sleepten Zij sloegen hun tenten op in het park voor ons huis en wij moesten voor de veiligheid in huis blijven achter geblindeerde ramen en gesloten deuren. Je fluisterde - want er was ons verteld dat de Jappen vlakbij een heel gezin hadden verkracht. Een grootmoeder, een moeder en de twee dochters van 16 en 14 jaar. Eén van die meisjes is er in gestikt volgens de verhalen.
Om ons stadsgedeelte werd een hoge prikkeldraadheg gemaakt De stoottroepen waren inmiddels verdwenen Toen volgden de inkwartieringen - we hebben de gekste en raarste vogels in huis gehad. We leerden intussen door - clandestien - op de zogenaamde ' Vliegende H.B.S..’' Mijn moeder gaf les in Frans en Wiskunde Wij vonden het erg spannend, maar voor de leerkracht die gepakt werd was 't minder leuk: die kwam bij de Kenpeitai terecht (de Japanse Gestapo). Ik ben in die tijd voor het eerst geslagen door een Japanse schildwacht die ik niet had gezien. We leerden buigen, buigen en nog eens buigen.
We hadden altijd nog pianoles, daarvoor gingen we buiten het kamp (met een pasje) naar een lieve Indische dame die nog niet was opgepakt; ze speelde prachtig Chopin voor ons. Ze bewoonde een ruim Indisch huis en de concert-vleugel waar wi| op mochten spelen stond in de mooie grote kamer. Helaas duurde die vreugde met lang. Het kamp ging dicht, onze eigen studiepiano werd weggehaald en 't was afgelopen met de lessen. Muziek maken was te goed voor overwonnen mensen als wij.
Het eten was in die periode nog niet slecht. We konden alles peperduur kopen op een kleine pasar naast de kamppoort die bewaakt werd. Door een Jap. De Kenpeitai heeft in dit kamp erg huis gehouden. Het gebouw lag achter de straat waar we later naar overgeplaatst werden (Om verwarring te stichten en uit pesterij lieten de Japanners de mensen in het kamp telkens verhuizen.) Er hing in die straat een griezelige sfeer, vooral 's avonds.
Soms hoorde ie de akeligste dingen en sommige mensen die werden opgepakt zag je nooit meer terug. Eén mevrouw die wèl terug is gekomen kon bijna niet meer lopen want ze hadden iets gedaan aan de pezen van haar voeten.
Opeens werd er straat voor straat aangezegd dat we ons moesten voorbereiden op een massaal transport. We wisten met waarheen. Er werd gefluisterd dat het een dodentransport kon zijn De Jappen wilden van ons af en ze zouden de Europese vrouwen en kinderen op open boten zetten zonder enige voortstuwing, zonder voedsel, dan afdouwen en op zee laten omkomen.
De dag dat wij op die militaire vrachtwagens werden geduwd zal ik nooit vergeten. Grimmige soldaten hadden - met ontblote bajonetten op het geweer - de straten waar wij door moesten rijden afgezet. Het stond in de stad zwart van de mensen Allemaal nieuwsgierigen, maar het meest nog oude bedienden die nog een glimp wilden opvangen van hun "mevrouwen , de kleine nonnie's en de jongetjes die ze in goede tijden hadden verzorgd en vertroeteld.
Ik keek uit naar onze Amo. Ineens zag ik haar. Ze zag ons ook en vergat de soldaten en de geweren en trad naar voren uit de rij, strekte haar armen naar ons uit. Ik zag haar iets roepen en ook zag ik dat ze door onze tweede baboe naar achteren werd getrokken aan haar sarong. Het duurde maar een minuut misschien, maar het was een hartverscheurend afscheid voor altijd We hebben haar nooit meer terug gezien. (Pas na de oorlog kregen we bericht dat ze nog leefde en mijn moeder stuurde geregeld geld zodat ze niet van honger en armoe is gestorven.)
Wat er toen door ie heen ging. die baboe die ons allemaal ter wereld had helpen brengen was per slot van rekening een soort tweede moeder voor ons geweest.
Het transport was vreselijk. In geblindeerde treinen; boven op elkaar gepakt, alles potdicht en zo benauwd dat er verschillende mensen flauw vielen. De lucht in de wagons was om te sni|den en de toestand van de toiletten (als je er bij kon komen) was helemaal onbeschrijfelijk vies met overgeefsel en uitwerpselen en urine over de grond. Je moest in een rij staan en vele kinderen deden het in hun broek omdat ze te lang moesten wachten op hun beurt. De trein stond urenlang in de tropenzon, ging met schokken vooruit en achteruit.
Toen we eindelijk reden werd het ons duidelijk dat we richting Soera-baja gingen.
Het werd inderdaad Soerabaja Ook daar stonden we uren lang stil in de hete zon. Tegen de schemering kwam er weer beweging in het transport. We waren toen al negen uur onderweg1 In het donker reden we door het onherbergzame moerasgebied van Noord-Oost-Java. Je kon dat zien door een spleetje van de blindering. Drinken hadden we bijna met meer en toen we onze boterhammen op hadden bleek het zuinig bewaarde andere voedsel te zijn bedorven door de hitte. In een coupé verderop lagen een paar kinderen uit te drogen en volgens de praaties was er een dame gestorven tijdens de nacht
In het donker- midden in de nacht -stonden we ook nog een tijd stil. Ik moest zó nodig en de rij voor de WC was zó lang dat ik de stoute schoenen aantrok en aan de Javaanse soldaat op het achterbalkon vroeg of ik aan de kant van de spoorrails m’n behoefte mocht doen. Het was een beleefde man en hij wendde diskreet zijn hoofd af. Het was volle maan, het landschap was duidelijk te zien. Toen mijn zusje en ik goed en wel zaten, hoorden we een afgrijselijk gebrul Jappen' Op dat moment dacht ik "Nu krijg ik een kogel in m’n bips" - maar nee hoor; wij waren jonge meisjes en dat vonden die Jappen zo leuk dat ze brullend van de lach naar ons wezen. Ik vond dit een zeer vernederende belevenis.
Na meer dan vierentwintig uur was de treinreis ten einde. Eerst nóg weer uren lang wachten in de zon in die gloeiend hete trein. De stank was zo erg dat we blij waren met het beetje frisse lucht van het stations-emplacement naar bussen ± 200 meter verderop. We torsten onze bepakking zelf.
We droegen een rugzak en twee zijzakken en ik had nog een klem koffertje extra mee genomen voor m'n lievelingsboeken.
We wisten totaal niet waar we ons bevonden. In de bussen reden we door een warme en onbekende stad tot aan een stoffige straat met een poort aan het einde. We reden een ander kamp binnen!
"Dit is Lampersari in Semarang!" riepen de mensen uit de haveloze huisjes Dat wisten we nu tenminste. Er volgde een telling die uren duurde - alles in de gloeiend hete zon. Overal lagen door elkaar gesmeten en open gesprongen koffers en we zagen dat de Jappen inderdaad onze matrassen hadden vervoerd (een dag tevoren). We sliepen die eerste nacht evenwel op de grond, want onze matrassen waren er nog niet bij. Ze kwamen later en werden bij het uitladen zo maar op de vuile straat gegooid.
Het kamp Lampersari was niet voor de poes. Er is al veel over geschreven. Ik beperk me dus tot die gebeurtenissen die me het meest hebben geknakt inwendig.
Ten eerste de dood van Minke, het kleine meisje dat ik in het vorige kamp had verzorgd en op wie ik had gepast
Ten tweede de konstante angst dat mijn moeder zou sterven van de ontberingen. Wat moest ik dan als oudste? Ik zou dan officieel verantwoordelijk gesteld worden voor mijn zusjes en broertje. Hoe moest dat? Ze hadden me immers nooit geaccepteerd en wilden nooit naar me luisteren. Ik was de oudste en daarom ook degene die voor het harde werk werd uitgezocht. De jonge meisjes vanaf zestien jaar waren de sterken" in het kamp Ik heb wat afgesjouwd! In de rijstkookploegen. in de gedèkploeg van de Jap, op het patjolveld en dit alles op één theekopje rijst met watersoep per dag
(De patjolploeg bestond uit degenen die met de hak en de spa op het land moesten werken en de gedèkploeg hield zich bezig met het maken van een tweede omheining om het kamp heen - zwaar werk!)
Mi|n moeder werd zo mager dat ze nauwelijks meer lopen kon. Ze kreeg ook nog malaria-tertiana. Mijn zusjes konden op het laatst ook niet meer lopen omdat ze de hele dag en nacht leeg liepen van de dysenterie En ik sjouwde maar door. Ze hebben 't me niet in dank af genomen. Niet dat ik dat verwachtte, want wat ik voor het eigen gezin gedaan heb dat deed ik als vanzelf. Je had elkaar nodig om te overleven, maar dat ze me rot behandeld hebben vind ik wel onverteerbaar. Nu nog. Per slot heb ik grote risiko's gelopen en vele zware jobs volvoerd eten gestolen; en dat met alléén opgegeten. Ik bedoel hiermee dat ik alle gegapte afval eerli|k thuis deelde
Nu het hoofdstuk doktoren. Ik heb een groot gevoel van wantrouwen en soms zelfs van haat tegen specialisten. Ik vind de houding van vele doktoren zeldzaam arrogant. Ik denk dan aan die twee rotkerels die door de Jap in ons kamp geplaatst waren en die zich vol gegeten hebben omdat ze voor hun hulp betaling in natura vroegen. (Ze waren niet op die voorwaarde door de Jappen in ons kamp geplaatst.) De vrouwelijke doktoren waren fantastisch. Van die twee mannen werd het volgende verteld: een kind moest voor een tracheotomie naar het hospitaaltje en de moeder moest een blik melk - dat ze nog had - afgeven voordat de arts de ingreep wilde doen! Het kind had difterie en lag bijna te stikken
Mijn moeder werkte intussen wel met ons aan de schoolkennis die we nodig hadden. Ze werkte ons bij in Frans. Wiskunde en Engels uit geleende boeken en legde de kongruentie van driehoeken uit door met een stokje in het zand te tekenen We hebben met heel weinig papier en veel inspanning oneindig veel meer kennis opgedaan in dat kamp dan de kinderen van onze leeftijd in Holland op de H.B.S..
Op een dag zag ik opeens onze pianolerares. Ze was met een later transport gekomen. Ze wenkte naar me vanachter zo'n doorgehakt raam. Ze lag in bed en een kind kon zien dat ze doodziek was. Niet ziek genoeg voor het hospitaaltje. Ze had struma. Ik zal nooit vergeten hoe ik haar aantrof. Vervuild omdat ze zichzelf niet kon wassen en verschonen. De mensen in haar huis hadden geen poot uitgestoken en de twee |ongens van acht en negen iaar waren nog te klein om te weten hoe je kleren moet wassen en een kamer moet opruimen. Zelfs de po was met geleegd. De mooie statige dame die we hadden gekend was broodmager geworden. ze beefde als een rietje en keek me met wanhopige, uitpuilende ogen aan. Ik heb alle vuile boel weggewerkt; mevrouw verschoond; het bed opgemaakt; de was (die stond te rotten in een teil drabbig water) uitgespoeld en op de bleek gelegd. Ik heb het sindsdien telkens wéér gedaan zodat m'n moeder wel eens zei; "Je doet waarachtig méér voor mevrouw dan voor ons". Ik ben woedend als ik daaraan denk. want ik vocht voor dat mens. Waarom? Ik vocht voor het laatste beetie waardigheid: namelijk dat het de moeite waard is om iemand te helpen die eens zo roerend mooi Chopin speelde. Ja. dat was het, ze moest blijven leven om ééns weer Chopin te kunnen spelen
Ik kan nog veel over dat kamp zeggen...
De laatste klap die we kregen was na de bevrijding. We behoorden nog tot de gepriviligieerden. we hadden rijke familie in Holland. Ze woonden in een mooi groot huis en ze zijn op hun manier hartelijk geweest, maar ze hadden geen benul van hetgeen wij hadden meegemaakt. In minder dan geen tijd werd mijn moeder als het enige oorlogsslachtoffer beschouwd, want ze had inderdaad afzichtelijke pellagrabenen. Dik en vuurrood. Dat wij onzichtbaar allerlei gebreken hadden, beseften ze niet. Mijn broertie was een stil watertje", hij speelde niet. Hij werkte om van de vijfde klas van de lagere school de sprong te maken naar de derde H.B.S.. Het was de hele dag stampen, parate kennis opdoen om toegelaten te worden in een klas waar je tenminste leeftijdgenoten om ie heen kreeg. Ik was de enige die een afgeronde opleiding had weten te bemachtigen in het kamp. Helaas waren driekwart van de leerkrachten die mij les hadden gegeven dood. Ik kreeg een verklaring van het ministerie dat ik zo en zoveel klassen H.B.S. had doorlopen. Omdat ik geschiedenis wilde studeren was ik in het kamp al begonnen aan Latijn. Bij die tante en oom deed ik een vluggertje Latijn en werd er alleen maar om uitgelachen.
Natuurlijk zijn we in het huis van die tante en oom aan het werk gezet Alweer korveeën. We vonden het niet erg: waren het gewend. Maar ik ben kwaad als ik denk aan al de kritiek die ze op ons hadden en ze schaften de werkster af omdat ze vonden dat met drie "sterke" jonge meisjes in huis zoiets niet nodig was. Verbeeld ie! Ik had spruw en een soort exceem en mijn zusjes hadden totaal geen normale reflexen meer. De dubbele voedselbonnen deelden we met oom en tante, dat wél
Ik heb daar gangen geschrobd, toiletten schoon gemaakt, de grote schoonmaak gedaan want tante wilde van de gelegenheid gebruik maken dat ze daar een goedkope kracht voor had. Weigeren durfde je niet; trouwens dat kwam niet in je hoofd op.
Om weg te zijn van huis ben ik de verpleging ingegaan. Ik wilde zelfstandig zijn De verpleegstersopleiding heb ik van het begin tot het einde leuk gevonden. Maar wat een onbegrip heb ik daar ontmoet!
Ik was het wajangpoppetje; ze vroegen me hoe ik Hollands had leren spreken. Over het leven in Indië, als je daar over sprak vonden ze je een opschepster.
Ik heb geleerd mijn mond te houden, want ze geloofden toch niet wat je hen vertelde.
Over het kamp sprak je helemaal nooit. Men vond de Jodenvervolging veel ijselijker om over te praten en aan jouw ellende hadden ze geen boodschap.
En dan nog iets. Mannen.
Als twintigjarige meisje heb ik me dood geërgerd aan al die verwatenheid van doktoren. Ze werden in het ziekenhuis aanbeden door de hoofdzusters en ze gedroegen zich als hanen in een vol kippenhok Maar het erge in hun houding vond ik de manier waarop ze naar me keken. Ze keken net als de Jappen Het is nog een wonder dat mijn man me heeft weten te pakken, hij was een recht-toe recht-aan eerlijk mens en iemand die meer in me zag dan 'het snoepje van de week", en zo is hij nu nóg.
Ik kom soms - voor m'n eigen gevoel - erg fel en agressief over; vind mezelf geen aardig mens Dat komt door m’n moeder die altijd wat op me aan te merken had en alle leuke dingen de grond in boorde met de woorden: 'Pas op. je bent een Indisch meisje, wat zullen de mensen wel van je denken als ie dit of dat doet '. Ze leefde nog altijd met de ouderwetse ideëen van haar ouders die uit de hoogte deden tegen Indische mensen.
Mi|n moeder is op een symbolische manier om het leven gekomen. Ze werd aangereden door de zoon van de Indonesische ambassadeur en stierf een uur na het ongeval in een ziekenhuis - alleen. Wi| kwamen te laat - woonden te ver weg.
Op de crematie kwam de voltallige delegatie van de ambassade - met de ambassadeur zelf - ons kondoleren. Heel stijlvol. maar wat mij innerlijk omwoelde was de krans aan het voeteneinde van de kist waarin mi|n moeder lag opgebaard Op het lint stond "Republik Indonesia" De laatste eer aan iemand die zoveel geleden had in Indië, daar haar man had verloren en die als het ware geclaimd werd. Zoiets van "je hoorde ondanks alles toch bij ons, of je nu wilt of niet", en ik dacht aan al de Indonesische jongens en meisjes die ze Franse les heeft gegeven, want ze was goed voor haar inheemse leerlingen. Misschien heeft ze hen wel meer gegeven dan ze mi) gaf
Ik heb eindeloos met haar in de clinch gelegen en ze is hard voor me geweest en nooit heeft ze willen toegeven, me erkenning gegeven voor het feit dat ik in het kamp "de man" in het gezin ben geweest.
Ach. meer heb ik niet te zeggen, alleen denk ik wel eens aan de oude baboe die altijd weer beweerde dat toean (mijn vader) eens mijn moeder zou komen halen in eigen persoon. Om haar te brengen waar ze hoorde: namelijk bij hem. Nu, het lijkt erop dat 't ook zo gebeurd is. Mijn vader hééft haar gehaald en in stijl, want de hoogste instantie van Indonesië in Nederland kwam haar de laatste eer bewijzen
Ik zou niet direkt weten of ik geen lieve herinneringen aan m'n moeder heb. Maar ik wil haar geen onrecht aandoen.
Ze was altijd bereid om me te helpen als ik in de prut zat. Ze kwam op de kinderen passen als ik ziek was en ik kon alles met haar bespreken. Ik heb veel met haar afgepraat al was het dan ook vaak met weerhaken beiderzijds. Ze was en bleef keihard en hing meer aan m'n broer en zusters dan aan mij. Ik heb zielsveel van haar gehouden ondanks allerlei oud zeer.
Omdat ze te plotseling is gestorven heb ik nooit eens echt met haar uit kunnen praten, maar ik geloof dat zoiets na haar dood gebeurd is.
Ik droomde eens dat ik haar zag drijven in de watergang achter ons huis. Een bleek, griezelig lijk. Vanuit het limpide water stak ze een hand naar mij uit. Het was doodeng, echt een nachtmerrie. Ik dacht toen Ik moet haar redden, want het is mijn moeder
Mijn man die naast mij stond hoefde dat met te doen, vond ik; het was mijn taak. Op het moment dat ik zou springen om haar te bereiken en mijn handen uitstak. flitste het beeld weg en ik zag ineens mezelf, samen met mijn moeder, wandelend op een zonnige weg die het weiland inging Ik keek naar die twee ruggen en herkende haar en mij zelf. lopend in de zon en gezellig keuvelend.
Ik heb in het voorafgaande een paar keer gezegd: "men vertelde, er werd gefluisterd" Dat waren de geruchten die je hoorde. Men fluisterde in het kamp vaak over vreselijke dingen die gebeurden, zouden gebeuren of die al gebeurd waren Je angst bij 't horen van die dingen was heel wezenlijk. Wat ging de Jap doen? Hoe lang houd ik 't nog vol? Je had martelingen bijgewoond ie hoorde hoe de Jap 's nachts te keer ging tegen de nachtwacht-iopende dames. Wat stond je te wachten als.. Wat anderen was overkomen, als iaren later bleek dat niet alles precies zo gebeurd was. dan toch heb je het bij je gedragen en alles bij elkaar blijft 1 een ex-kampmens bij als een levenslange last.
Laten we nooit zeggen "die was nog maar een kind. wat kan hij/zij er nog van weten, of: dat wat zi|/hij vertelt is niet waar,zo is het met gebeurd' Kleine kinderen vangen meer op dan volwassenen denken en nemen bovendien de angsten van de ouders over. Ze onthouden dingen vervormd en onzuiver, maar ook hier geldt dat voorvallen en toestanden -waar of niet waar - een wezenlijke last kunnen zijn in de geest van een mens (die als kind in een kamp van allerlei zag en hoorde en dikwijls onopgemerkt getuige was bij gruwelen waarover de "grote mensen" nu zorgvuldig niet meer praten).
Ik heb de afgelopen tien jaar angsten gehad voor de meest onbenullige dageli|kse dingen. Durf niet meer te reizen; durf soms de straat met op; durf niet te chaufferen met iemand naast me. Durf verantwoordingen niet op me te nemen die ik dertig jaar lang moeiteloos heb gedragen en kwam er pas na een woedeuitbarstmg achter dat het iets met het kamp te maken had. Iemand had iets gezegd als; "Al die nonsens na zoveel tijd en het was bij de Joden immers veel erger".
Ik ben toen zelf om hulp gaan vragen, beseffend dat ik er alleen niet uit zou komen. Ik had erkenning nodig. Bij lotgenoten krijg je dat die helpen je om te praten over zaken die ie weg gestopt had. Ik begijp nu mijn eigen ontreddering beter. Aan mijn psychiater heb ik 't te danken dat ik naar lotgenoten toe durfde te stappen.
Hij opende voor mij een deur door te citeren:
"Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen honderd malen zal ik wenen "
eindelijk, eindelijk iemand die wilde luisteren.
Of ik volkomen genezen zal weet ik niet, maar wel is zeker dat het troostrijk is als je mensen tegen komt die niet zeggen: Het was met zo erg Niet waar. Overdreven, enz. enz
Gaby Bovelander geboren 1931 Ie Den Haag Banjoe Biroe, 1942-1946. kamp 10.
Finale
"Zwijg, stoor mij niet. dit is mijn uur. Mijn vrienden zijn er maar zij zwijgen. Alleen, tot in mijn uitersten gewekt is dit mijn tweegevecht en wie niet voor mij is. is tegen."
Zo vrij heelt God de mens bedoeld zo soeverein de dodelijke strijd aanbindend.
In deze poule. Gods ganse tijd
zijn sterveling, zo favoriet
tot in het eind onvoorwaardelijk gelijk:
tot op het bot getekend.
Wil Dekker-Belgraver
"Sus uw vriend niet op het moment van zijn toorn, troost hem met zolang zijn dode nog voor hem ligt."
(Spreuken der Vaderen)
"Zit bij hem en zwijg, totdat hij zelf het zwijgen verbreekt."
(Maimonides, 12e eeuwi
De afstand Malang-Soerabaia-Semarang schat ik op ± 800 kilometer.
In: Indisch kampkind' : een eigen gezicht? / Wil Dekker-Belgraver ... [et al.]