Het appel: Impressie van een gebeurtenis op 23 augustus 1945 in het jongenskamp Bangkong te Semarang op Java

Ze waren allen op de appèlplaats geroepen. In hun hersenen leefden vier gedachten.

Een Amerikaans vliegtuig had laag over het kamp gevlogen, ze hadden vrije handen zien wuiven, er vielen geen bommen maar pamfletten. Niemand wist wat er in die pamfletten stond.

Ze kregen de laatste dagen meer eten.

Ze hoefden niet meer naar het patjolveld.

Bovendien circuleerden er geruchten dat Rusland Japan binnengevallen was. En een vreemd verhaal over een superbom en misschien had Japan zelfs gecapituleerd, maar dat laatste was wel heel ongeloofwaardig.

De optelsom die alle jongens maakten was: we komen vrij, we mogen misschien naar buiten, winkels binnengaan, kopen; restaurants binnengaan, eten. Ze stonden daar, vies, groezelig, mager, onmachtig hun houding te bepalen.

Ze voelden zich flink, ze zouden de Jappen wel eens. Maar als ze een zoon van Nippon ontmoetten in die dagen sprongen ze in de houding en bogen zoals ze al die jaren hadden gedaan. De Japanners waren gekomen met het stigma van de westerse voorlichting: een oosters ras, een inferieur ras.

Het waren mensen geworden over wie ze niet spraken, ze hadden geen verachting noch bovenmatige bewondering voor hen, ze spraken er niet over evenmin als men over de dood spreekt. Ze waren een realiteit van een andere planeet die de jongens omgevormd had tot een dociele buigende massa, de verplichte Japanse woorden sprekend, nergens anders aan denkend dan aan eten. En wat nu bevrijding?

Bram stond ergens in het midden, dat was het veiligste als er eventueel geslagen zou worden. Hij probeerde samen met de massa zich op te richten, de massa boog hem weer neer. Ze spraken nog fluisterend. ‘Heb je gehoord van die bom?’, zei Bram tegen z’n buurman, ‘wat zou het zijn?’ Er vormden zich groepjes murmurerende jongens: ‘Wat zouden ze nog te vertellen hebben! We moeten straks het Wilhelmus zingen, ze uitjouwen, uitlachen. We zijn eigenlijk belazerd dat we hier nog gekomen zijn’.

Toen kwam de commandant aan. Hij beklom het podium en keek voor zich uit. Om hem heen adjudanten. Hij had het gezicht van een intellectueel, mager, peinzend, gebrild, zwart haar onder zijn pet. Een lange slanke man, bijna elegant gekleed,

het wit van zijn Schillerkraag afstekend tegen zijn gele lichtbruine huid. Toen hij daar stond vielen ze weer uiteen, individuen bang voor slaag, bang voor de dood. Ze pruttelden nog wat na en verstilden.

Er deden veel verhalen over hem de ronde, men kende hem weinig. Ze hadden gehoord dat hij commandant was van alle vrouwen- en jongenskampen van Semarang en omgeving.

Hij was dokter zei men. Dat betekende menslievendheid dachten ze dan meteen, naïef tot in het uiterste. Want tot zijn geneeskundige praktijken behoorde misschien ook de waterproef die hij toepaste op betrapte smokkelaars.

Eigenhandig pompte hij de jongens vol water en ging daarna met zijn grote bruine laarzen op hun buiken dansen. Als arts wist hij blijkbaar hoever hij kon gaan in dergelijke gevallen.

De commandant begon te praten, de tolk vertaalde: ‘Het heeft Tenno Heika behaagd de oorlog te beëindigen’.

De massa begon te leven, een aanzwellend gerommel van gejuich. De Jappen stortten rauwe kreten uit en het werd stil, onmiddellijk.

‘Hij in zijn goddelijkheid’, zei de slanke gele man, ‘zag dat het zinloos was deze oorlog verder te voeren. Hij heeft vrede gesloten met onze vijanden. Gij zijt hem dankbaarheid verschuldigd. Hij heeft kampen opgericht om u te beschermen, hij heeft vele van zijn soldaten afgestaan om u te verdedigen’. Er ging zacht hoongelach op, het werd snel gesmoord in de sleur van enkele jaren kampervaring.

‘Hij heeft u van eten, drinken en onderdak voorzien in zijn grote goddelijke goedheid’, vervolgde de commandant.

Bram luisterde niet meer, hij zag kaken bewegen, de dokter-commandant en de tolk. Hij wilde het wel slikken, de onzin, de vernederingen, als het maar werkelijk waar was.

‘Leve de keizer’, riep de commandant. De massa bleef stom, het zou haar op dit moment evenveel moeite kosten ‘leve de keizer’ te roepen als ‘leve de koningin’.

‘En nu’, zei de man op het podium, ‘heb ik een verzoek tot u te richten’, en hij liet iets van zijn tot dan toe gebogen houding varen. ‘Ik wil op waardige wijze van u afscheid nemen, ik zou het op prijs stellen als u op Japanse wijze van mij afscheid neemt.’

Hij zweeg en wachtte, de tolk boog zich naar hem toe en fluisterde iets, hij knikte en richtte zich opnieuw tot de jongens. ‘Ik heb u nog een mededeling te doen’, sprak hij. ‘Zolang de vreemde bezettingstroepen hier nog niet zijn gearriveerd, zal het keizerlijke Japanse leger verantwoordelijk zijn voor uw veiligheid’. Hij zweeg en wachtte.

‘Niet doen, niet buigen,’ fluisterde Bram. ‘We zijn gek als we het doen. Ben je belazerd, we zijn toch vrij!’

Twee ogen keken hem aan. Kaarsrecht in de houding stond hij, zoals het de hoge militair betaamt, klaar het hormat in ontvangst te nemen, de hand aan de samoerai.

‘Kioské’, riep de adjudant. De massa bleef sullig.

De commandant tuurde wachtend naar de ondergaande zon.

‘Kioské’, riep de adjudant. De massa richtte zich onwillig op,

een voor een, en stond tenslotte recht.

‘Kiré’, bralde de adjudant. Achthonderd jongenslijven bogen kaarsrecht naar voren in de voorgeschreven beweging. De man voor hen keek hen aan, het bovenlichaam licht gebogen recht.

‘Naoré’. Iedereen schoot omhoog, weg uit de verdrukking.

‘Yasmé’, rust. De commandant stond niet meer recht, hij leek plotseling oud geworden, alsof hij nu pas begreep dat de oorlog verloren was.

Een jongen stapte naar voren en richtte zich tot de tolk, of het Wilhelmus gezongen mocht worden. De commandant knikte pijnlijk, het was toegestaan zei hij, maar hij wilde het niet bijwonen. Hij verdween haast onopgemerkt, zijn gevolg dravend achter hem aan. Bram merkte dat hij het Wilhelmus zong, hij hoorde het om zich heen. Ze waren de woorden niet vergeten.

1

Toespraak gehouden ter gelegenheid van de herdenking van de slachtoffers van de jongens-interneringskampen op 23 augustus 1991

Referentie: 
Marius van der Vliet | 1991
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 8 | 4 | januari | 39-41
Trefwoorden: 
Bangkong-gedunjatikamp, bevrijding, interneringskampen