Doorziekende terreur: Oorlogsgetroffenen vanuit het dubbele perspectief van huisarts en lotgenoot

Oorlogsgetroffenen is een arbitraire term. Slachtoffers van systematische nazi-vervolgingen en van de Japanse kampen, oud-verzetsstrij-ders. en militaire en burgerslachtoffers van de krijgshandelingen in engere zin werden er eerst onder begrepen. In het, later ontstane, besef dat de trauma’s meestal niet in een enkele generatie zijn uitgerimpeld. ging men ook doelen op nakomelingen van de genoemde groepen. Nog weer later kwam er aandacht voor de problemen van kinderen van ‘foute’ ouders. En ook slachtoffers van oorlog en terreur die uit de wijde wereld in Nederland hun toevlucht zochten, vonden een belendend conceptueel onderdak Vanwege deze grote heterogeniteit volgen nu vrij veel voorbeelden, en ook dan illustreer ik maar een deel.

Casuïstiek

Patiënte A. kiest eind jaren zeventig als vijftigjarige een huisartspraktijk waar ze vlakbij woont. Ze is zojuist door scheiding alleen komen te staan. De dokter schrikt: duidelijk zieke vrouw, alle tekenen van gevorderde leverinsufficiéntie. In afwachting van het internistische oordeel al bloedbraken. Ze blijft wisselend alcohol gebruiken. Ze was ooit, en wordt spoedig weer, filiaalhoudster van een slijterij. Ze gaat daar dichtbij wonen, verder van de praktijk. Ze laat zich benadelen en mishandelen door een nieuwe partner, een ernstig depressieve, vroeg getraumatiseerde allochtoon. Als deze haar verlaat, kan A. niet meer naar de praktijk komen, omdat zij niet alleen over straat durft. ‘Dat is al sinds de oorlog.’ Ja, zij draagt aan haar ketting soms een davidster, maar verder is er, noch in haar woorden, noch in haar huiselijke omgeving, ooit een referentie aan een joodse achtergrond geweest. Navraag leert dat zij als dertienjarige nog net kon ontkomen toen het ouderlijk gezin in de oorlog op straat werd ‘opgepakt’; zij heeft de vrachtwagen nog wel zien wegrijden.

Onderduik; pleeggezinnen. Van de familie resteerde alleen een nicht Meer wil zij hierover niet kwijt. Van categorale hulp wil zij niets weten, ze wil niet met al die joden’. De RIAGG kan ze niet bereiken: ‘outreachting care' lukt mondjesmaat via een maatschappelijk werkster, die echter niet kan voorkomen dat zij steeds weer (voortvluchtige figuren onderdak biedt die haar maltraiteren.

Patiënt B. komt ook als vijftigjarige, met een fors dossier. Gescheiden, alleenwonende man. die wel over zijn joodse achtergrond spreekt en, in het begin zeer behoedzaam, over de oorlog. Geen van zijn drie kinderen wil daar echter nog van horen. De huisarts zal vooral in de weer zijn met een scala van angststoornissen, maar ook met aantoonbare somatische aandoeningen. Pijn op de borst met hyperventilatie leidt tot talrijke spoedconsulten en visites. Doordat B. zijn joodse identiteit positief beleeft, heeft hij wel iets aan desbetreffende categorale opvang. In de loop der jaren wordt zijn oorlogsgeschiedenis ingevuld. Als puber was hij met zijn zuster in onderduik; beiden werden toen seksueel misbruikt; familie intussen vrijwel uitgemoord Begrijpelijk is nu waarom onderzoek van anogenitale regio tot paniek leidt, en dat berichten van herlevend rechts-extremisme ‘hartklachten’ veroorzaken. Maar B. houdt zichzelf en dc dokter voor dat hij er toch ook steeds weer doorheen komt. (Die zuster pleegt dezer jaren, na de dood van de onderduikmoeder, zelfmoord.)

Patiënte C en patiënt D. zijn broer en zus. Ook met hen maakt dc huisarts kennis als zij, eind jaren zeventig, in dc veertig zijn. Zij wonen beiden officieel alleen, maar ze zijn zeer op elkaar betrokken, op het symbiotische af. Beiden verwaarlozen zichzelf en vertonen auto-destructief gedrag. C. door aspirinegebruik bij maagklachten (tot bloedens toe), D. door kettingroken bij vernauwde slagaders (tot het afsterven van een teen toe) En er zijn meer psychopathologische symptomen. C. is eigenlijk altijd gedachtenvluchtig. soms regelrecht psychotisch, waarvoor zij meermalen moet worden opgenomen D. isoleert zich steeds meer. Zijn belangrijkste contacten buiten zijn zus ontleent hij, ondanks het verschil in leeftijd, een tijd lang aan anarchistische jongeren; hij verleent hand- en spandiensten aan hun 'verzet'. Later verkommert hij geheel achter zijn gebarricadeerde huisdeur. De weinige keren dat de huisarts daar doorheen komt. worden diens voorstellen slechts met gemompel beantwoord, vooral met de woorden ‘de schande, de schande'. C. en D. zijn bekend bij de SPD, maar zelfs een steunend contact blijkt niet te bestendigen. Het duurt jaren tot de perplexe huisarts via een oud psychiatrisch dossier erachter komt dat C. en D. tot de jongsten behoorden in een armlastig gezin dat verscheurd raakte door NSB-lidmaatschap van de oudste broer en zus; vader bezweek in de hongerwinter. D. overlijdt thuis in verhongering, nadat hij meermalen een ambulace heeft weggestuurd. Heeft hij zich. om de psychoanalyticus te citeren, letterlijk doodgeschaamd? Zijn zus decompenseert dan weer en moet uiteindelijk opnieuw in een psychiatrische inrichting worden opgenomen, van waaruit zij het graf van haar broer bezoekt, en daar blijft zij dood.

Patient E. is een Chileen met hartkloppingen. Enthousiast haalt de huisarts de zojuist aangeschafte elektrocardiograaf. Of E. even enkele lichaamsdelen wil ontbloten voor het aansluiten van de elektroden. Paniek! Gelukkig daagt het de dokter, als hij op de geexponeerde huid ‘wild vlees' ziet. Littekens van elektrocutie. E. laat daarna iets los over zijn ervaringen onder het eertijds ontvluchte regime.

Tot zover mensen die in gevorderde ontwikkeling (in de puberteit of later) werden getroffen; bij hen tonen de symptomen nog een vrij directe samenhang met de (herinnerde) trauma’s. Nu nog enkelen die het in beginnende ontwikkeling (als klein kind van de eerste of de tweede generatie) moesten ontgelden, met diffusere symptomatologie:

Patient F. draagt soms een davidster, soms een kruis, en soms draagt hij deze symbolen over elkaar. Borderline, ook in psychiatrisch opzicht. Belt vaak naar de huisarts met verwarde/complexe boodschappen, waaronder vele veiligheidsadviezen. Amnesie voor zijn jeugd tot zeven jaar. In de oorlog geboren uit joodse moeder, wier familie werd omgebracht, en niet-joodse vader. Pogingen tot verwijzing resulteren in pendelgang tussen algemene en categorale (joodse) opvang.

Patiënt G. is een alleenstaande gescheiden veertiger, die weinig contact heeft met zijn dochters als hij bij zijn nieuwe huisarts komt met diverse problemen, waaronder uitkeringsperikelen. Hij heeft, met name door toenemende doolheid en ‘nervositeit’ zijn baan verloren. Eerder was hij, vlak voor de finish, vastgelopen in een universitaire studie. Naar eigen zeggen lag zijn betrekking daardoor eigenlijk beneden zijn niveau en was de status ervan veel minder dan wat de voorgaande generatie in zijn familie gewend was (dat geldt ook voor zijn huidige adres in een achterstandsbuurt). Het kost moeite om de voorgeschiedenis scherp te krijgen. Het lijkt alsof hij bij gerichte vragen dover wordt. De KNO-arts puzzelt met de prothese. Ofschoon deze wel degelijk nodig is, is in het bureaucratische doolhof de term ‘Oostindisch doof gevallen. Later spreekt G. zelf van ‘Jappen-oren’ en vertelt hij dal hij in een dito kamp geboren is en er zijn eerste levensjaren heeft doorgebracht; ook verhaalt hij van de aansluitende, angstaanjagende Bersiap'-periode. Gehoor hiervoor verbetert hei contact; G. licht de huisarts voor over categorale opvang voor Indische getroffenen, en de dokter weet nu genoeg om inzake de uitkering een rol te spelen.

Patiënte H. is in de dertig, heeft diverse intellectuele en artistieke diploma's, kent ‘de hulpverlening' van binnenuit als verpleegkundige en heeft menige psychotherapeutische cursus gevolgd Maar ze vindt geen rust, in geen betrekking, met geen partner, in geen behandeling. Ze bezoekt het spreekuur veelvuldig met kleine kwalen; ook rechtstreeks geuite psychische klachten - zoals nachtmerries, dwangverschijnselen, twijfelzucht - waarbij zij gewoonlijk zelf al verontrustende diagnosen heeft. Haar achternaam is evident joods, maar het duurt jaren eer zij iets vertelt over de verstikkende sfeer waarin zij, door getraumatiseer-de ouders, is opgegroeid, een sfeer waaruit zij zich niet kan bevrijden.

Patiënt J. is een tengere huisvader met een strijdbare rode knevel, die gewoonlijk niet bij de dokter komt. Maar tegen zijn vijftigste strompelt hij binnen met hevige rugklachten. De pijn is letterlijk ondraaglijk, hij schokt met de schouders en zakt door de knieën. Bij onderzoek is niets specifieks te vinden. En niets baat ook. Het ziekteverzuim sleept - opmerkelijk na twintig jaar trouwe dienst bij hetzelfde bedrijf. Hij blijkt het er niet meer te kunnen bolwerken tussen jongere collega’s met een minder verheven streefniveau. Zelf doet hij naar zijn idee nooit iets goed genoeg, niet in die baan. noch in het grote gezin, noch in zijn vrijwilligerswerk. Echtgenote en verzekeringsgeneeskun-dige bestoken de huisarts: er moet worden gecureerd. Omdat er in het hier en nu onvoldoende aanknopingspunten zijn, wordt een biografische anamnese afgenomen. Daaruit blijkt dat J. in de oorlog als zoontje van een verzetsman in permanente angst heeft geleefd. Met zijn vader kon geen contact worden opgebouwd. J. is zichzelf altijd beneden de maat voorgekomen, wat alleen door dwangmatig perfectionisme kon worden verzacht. Totdat nieuwe tijden hier geen boodschap meer aan hadden, en de kleine vesting viel. (Destijds lukte hel nog om bij de WAO-keuring begrip te vinden voor zo’n casus. Daarna werd J. nauwelijks meer op het spreekuur gezien.)

Patiënte K., alleenstaande, laat zich in zes jaar tijd maar tweemaal zien, als zij respectievelijk achter in de veertig en in de vijftig is Straatvrees. smetvrees, randpsychotisch, beide malen naar aanleiding van gebeurtenissen rond haar enige kind, een dochter wier opvoeding zij niet heeft kunnen volbrengen. Beide malen lukt een acute verwijzing naar de RIAGG wel in formele zin, maar zij komt niet aan, respectievelijk de medewerkster van het crisisteam komt voor een dichte deur. De huisarts wordt éénmaal binnengelaten, in wat wel een warenhuis van het verleden mag worden genoemd (stapels verzamelde goederen van alle aard), maar follow-up mislukt, lien oud psychiatrisch dossier meldt dat K. als jong meisje tijdens de hongerwinter met haar moeder de haven in was getrokken om aan hout te komen, wat daar streng verboden was (vader was in een Duits werkkamp); K. was er getuige van hoe haar moeder werd neergeschoten. te water raakte en verdronk.

Patiënt L. is ten tijde van dit schrijven 53 jaar. Na twee opnemingen voor heftige darmontsteking heeft hij zijn werk als huisarts gestaakt. Vanaf zijn studietijd had hij milde episoden van de ziekte doorgemaakt. Wat de stress-component daarvan betreft, ging het vooral om problemen van binding en separatie. L. was in de oorlog als baby respectievelijk peuter, separaat in onderduik respectievelijk met zijn ouders in ‘mildere’ concentratiekampen geweest, wegens joodse afkomst. Op daarbij plaatsvindende scheidingen tussen kind en ouders had hij onder meer gereageerd met langdurige diarree.

Demasqué

U heeft het waarschijnlijk al geraden: de huisarts van de patiënten A. tot en met K. was - althans voor de helft' - patiënt L., en L. is de auteur van dit artikel. Natuurlijk speelt de eigen betrokkenheid bij, en verwerking van de onderhavige problematiek een rol in de hulpverlening. Daarom nog iets over mijn eigen ontwikkelingsgang, te meer omdat die ook weer illustratief kan zijn voor enkele algemenere aspec-ten, in het bijzonder met betrekking tot de verschillende generaties getroffenen.

Van mijn positie als ‘oorlogskind’ kreeg ik pas rond mijn veertigste, dus al na flink wat jaren praktizeren, enig besef.

Ik groeide op buiten Amsterdam, de stad waar ik was geboren, en waar dc familie van weerskanten eeuwenlang had gewoond. In ons dorp, maar ook in het seculiere, geassimilieerde' ouderlijk huis, waren cr geen of weinig joodse aanknopingspunten. Ja, in legenstelling tot mijn vriendjes kon ik altijd een mooie straal plassen en kende ik geen kerstliedjes, maar uitleg hierover was op karig rantsoen.

Mijn nog jonge ouders stonden, naar dadelijk blijken zal, al voor een complex gezin. Meteen vanaf dc wederopbouw spanden zij zich in tot grote professionele prestaties. Over de oorlog, bijvoorbeeld over hoe het kwam dat ik twee grote zussen had die oom en tante zeiden legen papa en mama. kon niet gesproken worden. Als de namen vielen van dc oorden waarheen men ‘een onbestelde reis’ had gemaakt en waar 'het hotel niet zo goed' was geweest, moest er worden gecoupeerd met 'Laten we er over ophouden, wie teruggekomen is, heeft niets meegemaakt.1 (Eerste generatie: overlevingslast.)

Toen ik mij vanaf mijn puberteit pijnlijk bewust werd van ontwikkelingsstoornissen, schaamde ik mij voor mijn geringe levensbekwaam-heid: als mijn pleegzussen, nota bene, en mijn ouders al niet meer dan nul hadden meegemaakt, dan kon ik aan iemand als mijzelf, die buiten dc oorlog was geplaatst omdat hij toen 'gelukkig nog maar heel klein was geweest, alleen een negatief cijfer geven. Ik had mijn eigen ouders nog, ik had kolossaal geboft! (Anderhalfde generatie: onwetend van het ondergane.) Over de positie van mijn na de oorlog geboren broer en zus en verdere verwanten dacht ik toen nog niet na. (Tweede generatie: ‘verplicht geluk’, ondanks haar gehavende wieg en de boze fee daarachter.)

Achter in de dertig kon ik het mij niet langer veroorloven een psychoanalyse, een behandeling waartegen ik altijd ‘als de beste’ methodologische bezwaren had aangevoerd, onbeproefd te laten. Na jaren liet mijn kritiek op de theorie enige ruimte voor profijt van de therapeutische praktijk. Geleidelijk aan kon ik hiervan ook aan mijn patiënten dividend uitkeren. Intussen was ik als enige uit het ouderlijk gezin teruggekeerd in Amsterdam. Voor wie niet geheel doof en blind was, waren de herinneringen aan de oorlog daar onontkoombaar (was mijn familie destijds slechts verhuisd of geëmigreerd?). Dat gold. zoals behalve uit de al gegeven casuïstiek moge blijken uit de ‘scherven', opgenomen aan het eind van dit artikel, zelfs voor de naar verhouding weinig belaste wijk waar ik kwam te werken. Een wijk die, naar ik later besefte, diametraal tegenover de voormalige jodenbuurten lag en ook ver van de stadsdelen waar toch weer iets van een joods gemeenschapsleven ontstond. Door die afstand, waarschijnlijk, kwam ik in mijn werk niet in aanraking met de per wrange definitie schaarse, overlevenden van vernietingskampen - alle genoemde praktijkgevallen staan bij hen vergeleken laag in de tragische, en schadelijke, hier-archie van het leed.

Van begrippen naar begrip

De catastrofe van de oorlog', met inbegrip van Indië, was groot genoeg om ook nu nog tot die tijdgebonden factoren te behoren die zich in de ziektestatistiek aftekenen naast de tijdloze variabelen van sekse, leeftijd en welstandsgraad. Gezien de schaal van de gebeurtenissen moet het nog altijd om honderdduizenden geraakten gaan. zodat de gemiddelde huisartsenpraktijk er tientallen moet herbergen. De ziektegeschiedenissen waaruit ik hierboven putte vertegenwoordigen ongeveer een kwart van de gevallen die ikzelf in twintig jaar heb herkend, en die reeks kan weer slechts een fractie geweest zijn van het aantal op deze wijze getekende personen dat in die periode bij mij was ingeschreven. Lokaal kan dit zeer verschillen, ook naar groep: zo is het aannemelijk dat men in Amsterdam meer joodse getroffenen vindt, in Rotterdam meer burgerslachtoffers en in Den Haag meer getroffenen met een Indische achtergrond. Alle groepsbenamingen zijn uiteraard slechts pragmatische kaders, bedoeld om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op patiënten wier problemen min of meer aan elkaar verwant zijn. Ook de aansluitende psychiatrische classificaties zijn maar hulpmiddelen, het is weer eens de kunst om op alle stations van de pathogenetische trajecten, tussen oorzaken en symptomen, de wissels van algemeen en specifiek secuur te passeren. Rijtjes als van de posttraumatische stress-stoomis (eerste generatie, bijvoorbeeld B. ) en van de meer diffuse angststoornissen (tweede generatie, bijvoorbeeld H.) zijn geheugensteuntjes. (Sombere grondstemming is welhaast regel, maar nog minder specifiek.) Het individu kan gebaat zijn met de herkenning van de patronen, maar mag daarmee niet worden vereenzelvigd. Vele variabelen interfereren. Bijvoorbeeld leeftijd bij traumatisering en kwaliteit van aansluitende opvang. Of dc mate van de transgenerationele storing (hoe ontvankelijk konden dc gehavende ouders zijn voor de kinderen? Hoeveel schade droegen zij ongewild over? Hoeveel speling hadden deze kinderen ten opzichte van zulke ouders, laat staan ten opzichte van vermoorde ouders? Kon losmaking alleen door breuk?).

Therapeutisch moet men een koers vinden tussen negeren en stigmatiseren De patiënt heeft de niet geringe taak de aangereikte inzichten te verwerken. Alle betrokkenen moeten vele haarspeldbochten - die niet op een DSM-kaart staan - nemen om van begrippen naar begrip te komen.

Het is niet gemakkelijk aan te geven wat de gewone dokter hier kan doen. Maar therapeutisch nihilisme is uit den boze. Men kan zich trainen in herkennen (op indicatie de oorlogsjaren sonderen), erkennen en begeleiden. Getraumatiseerden kunnen het hulpverleners heel moeilijk maken, zodat omgekeerd ‘victim blaming' op de loer ligt. Er zijn echter zeer goed ingevoerde psychotherapeuten te raadplegen. Ook is er een centrale bron voor literatuur en verwijsadressen.2 Enige kennisneming behoedt voor blunders van het type: ‘Was u op de grote vaart?’ - echt gevraagd aan een patiënt met een getatoeëerd nummer op dc onderarm.

Bij mijzelf duurde het lang voordat, in de loop van mijn eigen behandeling, de politicologische termen waarmee ik de oorlog zo goed mogelijk in toom had gehouden het nodige psychologische reliëf kregen: ik kreeg iets meer zicht op mijn directe lotgenoten, de joodse overlevenden, in hun bunkers, ruines en labyrinten van ambivalenties. Ook op de tweede generatie is er nog een enorme invloed van de vermoorden, over wie zo moeilijk in juiste dosering is te praten (vaak stolt er een ‘Zwijgcomplot’ ter wederzijdse bescherming). Verzetshelden, leerde ik, waren verzetsmensen, dus mensen. Ik ontmoette hen meermalen als verbitterde bejaarden, die het niet konden verkroppen dat het na de oorlog in hoofdzaak bij het oude gebleven zou zijn, dat onrecht onuitroeibaar is. Menigeen kwam vaak met kleine kwalen, met op de achtergrond dikwijls conflicten met partners of kinderen, om daarna juist veel te laat hulp in te roepen bij een fatale ziekte.

Een verzetstoon met een onbereikbaar ideaalbeeld noemde ik al. Ik zag ook verzeisdochters die eertijds gemartelde vaders nooit hadden kunnen ‘bereiken’, en in relatieproblemen en ongedeeld ouderschap belandden, waarbij de specifieke achtergronden lang onherkend en/of onbespreekbaar bleven.

Indische getroffenen, onder wie veteranen van de Birmaspoorweg, corrigeerden de miskennende clichés over ‘kolonialen'. Ook de tweede generatie uit de Oost, inclusief de complexe identiteits/loyaliteits-puzzels van Indo’s’ en Molukkers, maakte indruk in mijn spreekkamer.

Kinderen van foute ouders waren kinderen, zijn niet fout. Per definitie anderhalfde of tweede generatie; brede, vaak moeilijk te decoderen klachtenscala. Familiegeheim, van meet af aangetast ouderbeeld, ‘nergens recht op'.

Ik zag mentale en fysieke stigma’s van de Arbeitseinsatz', ontmoette politieke vluchtelingen uil alle streken en nog tal van ‘mengcatego-rieen’.

Enorme diversiteit, maar als ik deze paragraaf teruglees valt me ook op dat heel wat trefwoorden kunnen worden getransponeerd.

Slot/Geen slot

Voorjaar 1995 vond een soort cumulatieve slotherdenking van de Tweede Wereldoorlog plaats. Het is goed om naar de toekomst te kijken, maar voor sommigen laten de 'gebeurtenissen' zich niet bij grote schoonmaak opruimen. In de gezondheidszorg moet men er bedacht op blijven dal voor de mensen die destijds het hardst geraakt zijn, en voor hun nakomelingen, de oorlog voorlopig helaas geen voltooid verleden tijd zal zijn. Deze minderheid - allen bijeengenomen ook weer niet zo klein - moet in de marge nog zo'n half eeuwtje verwerking bijtekenen. Taaie asymmetrie.

Bovendien blijven de ‘man-made disasters’ onophoudelijk, en wereldwijd, menigten van mensenlevens verwoesten, zoals wij dagelijks vernemen. Ook zulke nieuwe getroffenen kunnen op hel spreekuur komen.

Scherven in het veld

Een huisarts treedt als veldwerker vaak buiten de perken van diagnostiek en therapie. Ik raap enkele tussen '40- 45 te dateren scherven:

-    Onder buurtcollega's werd in de jaren zeventig nog wel gefluisterd dat een paar van hen ‘fout' waren geweest. Men werd verondersteld in de 'dienst' normaal met een ieder samen te werken.

-    Voor mijn oudste patiënten was ik menigmaal de vijfde dokter op hetzelfde adres, ofschoon, zo hoorde ik, de praktijk vroeger in het souterrain had gezeten, in plaats van op l-hoog, de ook wat ongemakkelijke lokatie die ikzelf had geërfd. Mijn vroegste voorganger bleek een joodse arts die was weggevoerd en ‘niet meer teruggeko-men Voorganger twee was diens vervanger, die de praktijk na de oorlog weer overdroeg aan een andere joodse collega, voorganger drie, die in een kelder in onderduik had gezeten - vandaar de verhuizing van de werkruimte naar l-hoog (en het wonen op de beletage, met eindelijk een tuintje). De oudjes herinnerden zich deze arts nog heel goed. Ik hoorde hem geprezen als ‘een jodendokter, maar evenzogoed een hele goeie dokter'.

-    Huurders boven de praktijk vonden op een dag achter hun behang persoonsbewijzen van voorganger éen en zijn vrouw, en boden die mij aan. Ik staarde naar de fotootjes van het echtpaar en was te onthutst om de documenten aan te nemen. Wat later moest mijn naam-plaquette vervangen en naar de praktijkingang verplaatst worden, omdat ik mij associeerde. Tegelijk zou ik de gevel laten schilderen. Daarom verwijderde ik ook het houten bord waarop de plaquette van mijn directe voorganger al had gezeten voordat ik de mijne er op had geschroefd. Nu verscheen, in sierlijke letters op steen geschilderd, de naam van de eerste, vermoorde voorganger. Moest ik daaroverheen laten kwasten?

-    Een onbekende vrouw die voor iemand iets bij de assistente kwam ophalen, zegt me: ‘lk hoor u nog huilen op dat ziekenzaaltje in Westerbork!' Zulke ontmoetingen had ik vaker, bijvoorbeeld met mensen die bij mij opeens verschenen ‘voor rijbewijskeuring’.

-    Ook werd ik meermalen onverwachts door patiënten erop gewezen dat mijn exotische achternaam voor de oorlog in alle lagen van de Amsterdamse bevolking vrij bekend was geweest (‘Ach. ik zie nog hoc mijn vriendinnetje Bcppie Q. werd weggehaald’, snikte een moeder wier dreumes ik in de oren tuur.)

Onbekende stamgenoten Een van de zeldzame overgebleven loten erfde ik zelfs als patiënt.

-    Op huisbezoek bij een nieuwe patiënte neemt haar moeder mij even apart. ‘Heb ik het goed verstaan, u bent dokter Q.? Zeggen de namen X. en Y. u misschien iets?' Ja. dat zijn de namen van mijn pleegzussen. Zij vertelt dat zij hun buurmeisje is geweest en meegemaakt heeft hoe zij in het kolenhok bij haar thuis schuilden voor een razzia. Ze wil weten hoe het hen is vergaan. Ik vertel daar iets over, maar haast mij dan weer verder. Toch leuk dat ze nog leven!’, roept de vrouw mij na.

-    Ik ben bij een kokette bejaarde met keelpijn en verzoek om een lepel als spatel. Met haar familie leeft patiënte in onmin, maar haar trouwe hulp haalt het stuk bestek, dat van aluminium blijkt en een gaatje heeft voor een bajonetsluiting. Kampeergerei bij een 80-jari-ge? Als ik de lepel omdraai, ontwaar ik adelaar met hakenkruis en het opschrift ‘Deutsche Wehrmacht'. Ik reken patiëntes leeftijd terug, en opeens valt mij in dat dc achternaam van de hulp dezelfde is als die van de verhuizer die berucht werd om het leeghalen’ van de woningen van de weggevoerden. Ik verman mij - het toeval vermag veel - en werk de visite af.

-    Een patiënt heeft problemen met de beenprothese. Hoe lang deze er al zit? De ledemaat is ooit 'in Rusland' verloren gegaan. Nu alleen naar de lies kijken en niet naar de oksel, waar Waffen-SS’ers hun bloedgroep getatoeëerd kregen.

-    Een oud-verzetsstrijdster vraagt om euthanasie. Zij voldoet aan alle thans min of meer geaccepteerde criteria ervoor. Ik behoor tot degenen die erg huiverig staan jegens genoemde handeling, ook omdat de eugenetische praktijken van het Derde Rijk door het achterhoofd spoken. Moet uitgerekend lk deze vrouw, die aan een doodvonnis van de nazi’s was ontsnapt, executeren?

Dit artikel is met kleine wijzigingen overgenomen uil Medisch Contact vol. 50 (1995)

18. pp 579-582.

Noten

1.    Want mijn associee. CC. de Wolff, deelde volop in dc zorg.

2.    Stichting ICODO. tel 030 - 2343436. (Voor mij was. zowel persoonlijk als professioneel. vooral de brochure Psychotherapie <xin oorlogsgetroffenen verhelderend Op enkele punten is hieruit ook voor dit artikel geput.)

Aanbevolen literatuur

Diversen

Begemann, F.A., ‘Lotgenotencontact kan negatieve spiraal doorbreken’, in: Nieuwsbrief Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers 1940-1945 vol. 11 (1999) 3. pp 17-24.

Bramsen, 1., M.T.A. Klaarenbeek en H.M. van der Ploeg, ‘Leven met militaire oorlogsgetroffenen De partners van BNMO-leden in beeld gebracht', in: H.M. van der Ploeg en J.M.P. Weerts (red.). Veteranen in Nederland. Onderzoek naar de gevolgen van oorlogservaringen. de Tweede Wereldoorlog, politionele acties, Korea (1995) pp. 147-164.

Schneiders, E.M.A., W. de Pater en M.H. van de Ven (red.), Levensverhalen als spiegels. Zelfhulpgroepen voor oorlogsgetroffenen, partners en kinderen. Utrecht: ICO DO, 1995.

Siegelaar, H., ‘Eenzaamheid in relaties. Voordracht voor partners van Indische oorlogskinderen', in: ICODO-info vol. 14 (1997) 1, pp. 17-28.

Visser. W.D. (red.), Partners van oorlogsgetroffenen. Utrecht: ICODO. 1998.

Naoorlogse generatie

Amoldus, M.P.E., De naoorlogse generatie getekend?’, in: ICODO-info vol. 12 (1995) 2, pp. 21-27.

Begemann, F.A., ‘Transgenerationelc traumatisering. Klachten bij kinderen van oorlogsgetroffenen’, in: W.D Visser (red). Arbeidsongeschiktheid en traumatische (oorlogs)ervaringen, Utrecht: ICODO, 1993.

Blom, P.C., ‘De behandeling van naoorlogse kinderen van foute ouders. Enkele notities en overwegingen’, in: ICODO-info vol 13

(1996) 3/4, pp. 86-90.

'De naoorlogse generatie’, themanummer ICODO-info vol. 13 (1996) 3/4.

Falch, Corinne, Kinderen van... Interviews niet de naoorlogse generatie. Leiden: Jonag, 1999.

Harpe, Tanja, Door zwijgen gaat de fantasie op de loop', in: Psychologie vol. 13 (1994) (mei), pp. 30- 32.

Jong, René de, ‘De oorlog die niet ophield’, in: Systeemtherapie vol. 9

(1997) 3, pp. 179-188.

Kestenherg, Judith, ‘Kinderen die de oorlog overleefden en kinderen van overlevenden', in: ICODO-info vol. 10 (1993) 2, pp. 5-27.

Ridder, Tom de, ‘Het Aanspreekpunt naoorlogse generatie’, in: ICODO-info vol. 13 (1996) 3/4, pp. 29- 32.

Schreuder, J.N. |et al.], ‘Psychische klachten en kenmerken bij poliklinische patiënten van de naoorlogse generatie', in: Tijdschrift voor psychiatrie vol. 35 (1993) 4, pp. 227-241.

Schreuder, J.N. en G.W. van Tiel-Kadiks, ‘Psychopathologische klachten bij kinderen van oorlogsslachtoffers’, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde vol. 1380 (1994) 13, pp. 641-644

Siegelaar. H., ‘Breuklijnen in gezinnen van verzetsdeelnemers Voordracht voor kinderen van verzetsdeelnemers', in: ICODO-info vol. 15(1998)3/4, pp. 5-19.

Vorst Thijsscn, T.M.L., ‘Woiden kinderen van foute ouders goed herkend?', in: MGV vol. 47 (1992) 2, pp. 167-169.

Oorlogskinderen

Evers-Emden. B., 'Niet meer welkom. Ervaringen van onderduikkin-deren bij hun terugkeer in het ouderlijk huis na de Tweede Wereldoorlog’, in: Jeugd en samenleving vol. 24 (1994) 3, pp. 163-169.

Groenteman. Hanneke, ‘Opgedoken. Een interview met twee onder-duikkinderen’, in: ICODO-info vol. 10 (1993) 1, pp. 28-37.

‘Joodse onderduikkinderen van toen', themanummer ICODO-info vol. 9 (1992) 2.

Koster-Sauër, Edith, ‘Op zoek naar eigenheid', in: ICODO-info vol. 10 (1993) 2. pp. 28-40.

Meijer, Ischa, ‘Een geval van onaangepast gedrag’, in: ICODO-info vol. 12(1995) 3/4, pp. 24-35.

Mooren, Trudy T.M. en Rolf J. Klcber. ‘Late gevolgen van de Tweede Wereldoorlog onder Indische jeugdige oorlogsgetroffenen. Gezondheid en verwerking van de oorlogsjaren’, in: Gedrag en gezondheid, tijdschrift voor psychologie en gezondheid vol. 24 (1996) 4, pp 224-232.

‘Oorlogskinderen - toen en nu’, themanummer ICODO-info vol 12 (1995)3/4.

Ridder, Tom de en Sytse van der Veen, Oorlogskinderen, toen en nu Aspecten van problematiek en behandeling. Utrecht: ICODO, 1997.

Schreuder, J.N., ‘Honderd moeders en geen vaders. Seksuele ervaringen in de Jappenkampen’, in: ICODO-info vol. 10 (1993) 3, pp. 4-12.

Visser, W.D. (red.). Kind in IndiC. Oorlogservaringen en hun gevolgen Utrecht: ICODO, 2e herz.dr. 1999.

Ouderen

Begcmann, F.A.. Hulp aan oudere oorlogsgetroffenen. Utrecht: ICODO,

1991.

Bossink. Mirjam, ‘Vijftig jaar bevrijding: werkelijk bevrijd? Doorwerking van oorlogservaringen bij ouderen', in: Tijdschrift voor verzorgenden vol. 27 (1995) 5, pp 20-25.

Gilson, Frans, 'Van oude mensen, de dingen die niet voorbijgaan. Posttraumatische stress op latere leeftijd’, in: Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie vol. 9 (1997) 5, pp. 3-6.

Hunt. Linda, Mary Marshall cn Cherry Rowlings, Trauma's uit het verleden. Therapeutisch werk met ouderen in Europees perspectief. Houten: Bohn Staflcu Van Loghum. 1999.

Moei, Janneke de, ‘Dc ondersteuning van verzorgenden bij de dagelijkse zorg aan oorlogsgetroffenen', in: ICODO-info vol. 12 (1995) 2, pp. 38-44.

'Oud worden met de oorlog', themanummer ICODO-info vol. 17 (2000) 1/2.

Psychotrauma

Aarts, Petra G.H., ‘De kunst van het verwerken. Thema’s en trauma's in psychologisch perspectief, in: D.H. Schram cn C. Geljon (red.). Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst. Amsterdam: VU-Uitgeverij (1990), pp. 297-325.

Aarts. Petra G.H. en Wim D. Visser (red.). Trauma: diagnostiek en behandeling. Houten: Bohn Staflcu Van Loghum, 1999.

Hart. O. Van der (red.). Trauma, dissociatie en hypnose. Lisse: Swets & Zeitlinger, 3e herz.dr. 1995.

Herman. J.L.. Trauma en herstel. De gevolgen van geweld. Van mishandeling thuis tot politiek geweld Amsterdam: Wereldbibliotheek. 1993.

Jong, A.J. de (red ), Facetten van traumabegeleiding. Assen: Van Gorcum. 1996.

Kleber, R.J., ‘De schok van geweld. De psychologie van gevolgen en verwerking', in: H.J. Achterhuis Iet al.), De gewelddadige samenleving. Baam: Ambo, 1994.

Kleber, R.J. en O. van der Hart. ‘Peritraumatische dissociatie. Acute reacties op schokkende gebeurtenissen en hun gevolgen', in Directieve therapie vol. 18 (1998) 4, pp. 340-355.

Schuyf, Judith (red.), Trauma door oorlogsgeweld. Twaalf inleidingen rond een thema; gehouden op een symposium ter gelegenheid van tien jaar Amcha 8 september 1998. Utrecht: 1CODO. 1999.

Terr, L.C., ‘Childhood traumas. An outline and overview*, in: American Journal of Psychiatry vol. 148 (1991) 1. pp. 10-20.

Romans

Anstadt, Milo, De verdachte oorboog. Autobiografische roman. Amsterdam: Contact, 1996.

Armando, We waren zo heerlijk jong. Duitse herinneringen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1999.

Benima. Tamara. Een schaap vangen. Over religie, liefde en creativiteit Amsterdam: Contact, 1999.

Blaauwendraad-Doorduijn, Duke, Niemandsland. Amsterdam: Amber. 1989.

Bloem. Marion. Ver van familie. Roman. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1999.

Bregstein, Philo, Persoonsbewijs. Gesprekken rondom een overlevende Roman. Baarn: De Prom, 1998.

Brouwers. Jeroen. Bezonken rood. Amsterdam: De Arbeiderspers, 10e dr. 1988.

Burnier, Andreas, De wereld is van glas. Roman. Amsterdam Meulenhoff, 1997.

Cohen, Matt, Nadine. Baarn: Ambo, 1988.

Dantzig, Rudi, Voor een verloren soldaat. Amsterdam: Uitgeverij Singel 262. 13e dr. 1994.

Dis, Adriaan van, Indische duinen Roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2e dr. 1994.

Driem, Gabi van. Het laatste woord. Amsterdam: Contact, 1999.

Durlacher, G.L., Verzameld werk. Amsterdam: Meulenhoff, 1997.

Durlacher, Jessica, Het geweten. Roman. Amsterdam: De Bezige Bij, 1997.

Enquist, Anna, Het Geheim. Roman. Amsterdam: De Arbeiderspers,

1997.

Fels. Hans, In het landschap van mijn ouders. Amsterdam: Meulenhoff,

1998.

Ferguson. Margareiha, Angst op Java. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1991.

Ferron. Louis, Karelische nachten. Amsterdam: De Bezige Bij, 1989.

Friedman. Carl, De grauwe minnaar. Verhalen Amsterdam: Van Oorschot, 1996.

Gomes. Paula, Sudah, laat maar. Den Haag: Nijgh & Van Ditmar, 2e dr. 1984.

Hart. Maarten t, De nakomer. Roman. Amsterdam: De Arbeiderspers,

1996.

Hoefnagels, Peter, De onbekende bevrijding. 1935-1945. Amsterdam: Veen, 1995.

Hofland, H.J.A., Het diepste punt van Nederland. Roman. Amsterdam: De Bezige Bij, 1993.

Holman, Theodor, Hoe ik mijn moeder vermoordde. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1999.

Keller, Nora Okja, Troostmeisje. Amsterdam: Luilingh-SijlhofT, 1997

Koch. Herman, Eindelijk oorlog. Roman Amsterdam: Meulenhoff,

1996.

Kossmann. Alfred, De nederlaag Amsterdam- Querido. 4c dr 1981

Kousbroek. Rudy. Terug naar Negri Pan Erkoms. Amsterdam: Meulenhoff, 1995.

Lewin, Lisette, Herfstreis naar Dantzig. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1997.

Lewin, Lisette, Voor bijna alles bang geweest. Roman. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1989.

Loy, Rosetta, Het woord jood. Amsterdam: Meulenhoff. 1998.

MacGillavry, Annemie, Want ik heb uw vader gekend. Bussum: De Kern. 1978.

Meijer, lscha. Een jongetje dat alles goed zou maken. Amsterdam Prometheus, 1996.

Minco, Marga, Nagelaten dagen. Amsterdam: Bakker. 1997.

Mortier, Erwin, Marcel. Roman Amsterdam: Meulenhoff. 1999.

Mulisch, Harry, Het theater, de brief en de waarheid Een tegenspraak Amsterdam: CPNB, 2000.

Miinstermann, Hans, Het gelukkige jaar 1940. Amsterdam: Veen. 2000.

Oberski, Jona. De eigenaar van niemandsland. Den Haag: BZZTóH.

1997.

Polak, C.haja, Tweede vader. Amsterdam: Vassallucci, 1996.

Pramoedya Ananta Tocr. In de fuik. Breda: De Geus, 1994.

Raskin, Brigitte, De eeuw van de ekster. Een Belgisch levensverhaal. Leuven: Kritak; Amsterdam: Mculcnhoff, 1994.

Rotenstreich. Mirjam (red.). Macho’s & prinsessen: eros en joden. Amsterdam: Vassallucci, 1996.

Ruebsamen, Helga, Het lied en de waarheid. Amsterdam: Contact,

1997.

Semprun, Jorge, Buiten bewustzijn. Houten: Agathon, 1991.

Singer, Isaac Bashevis, Schimmen aan de Hudson. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1999

Springer, F., Bandoeng-Bandung. Amsterdam: Querido, 1993.

Stolk, Jill, De zwijgende vader. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar,

1992.

Vervoort, Hans, Zwarte rijst. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1985.

Vreedc, Mischa de. Een engel aan zee. Verhalen. Amsterdam: Atlas, 1994.

Weil, Grete, Tramhalte Beethovenstraat. Roman. Amsterdam: Meulenhoff, 2e dr. 1982.

Wieg, Rogi. De overval. Roman. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1997.

Zee, Sytze van der. Potgieterlaan 7. Een herinnering. Amsterdam: Prometheus, 1997.

1

J.D. Querido is arts te Amsterdam.

Referentie: 
J.D. Querido | 2000
In: Verder leven met de oorlog : hulpverlening aan oorlogsgetroffenen / red.: Wim D. Visser, Sytse G. van der Veen
Trefwoorden: 
angststoornissen, casuistiek, complex trauma, huisartsen, hulpverlening, Indische Nederlanders, internering, joden, kinderen, kinderen van ‘foute ouders’, onderduiken, oorlog, oorlogsgetroffenen, persoonlijke ervaringen, pleeggezinnen, Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), psychopathologie, psychotrauma (nl), PTSS, slachtoffers, somatiek, trauma, tweede generatie, vervolgingsslachtoffers, verzetsdeelnemers