De sociale problematiek van de Tweede Generatie: onrecht, onschuld en onvrede

De aardse gerechtigheid

Houtsnede uit Joost de Damhouder, Praxis rerum civilium, Antwerpen 1567

illustratie: J.Ph. de Monté Ver Loren & J.E. Spruit

Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, Deventer, 1982.

Op deze afbeelding is Vrouwe Justilia o.a. voorzien van een Januskop en een niet in evenwicht verkerende weegschaal Hel naar links schouwende gelaat  ziet welwillend naar vrienden. verwanten, machtigen en welgstelden. die het recht naar hun hand kunnen zetten.

Het naar rechts gerichte, geblinddoekte aangezicht is gekeerd naar vijanden, armen, noodlijdenden. weduwen en wezen. Deze worden door de feilbare aardse Vrouwe Justitia zonder enige clementie en immer te zwaar geoordeeld. In deze verzinnebeelding van de aardse gerechtigheid heeft derhalve de blinddoek een betekenis, die geheel tegengesteld is aan latere voorstellingen van Vrouwe Justitia; daarin is immers de geblinddoekte vrouwe Justi-tia altijd het symbool van de bovenpersoonlijke Gerechtigheid, die aanzien, stand en fortuin onbedacht laat.

Deze navrante voorstelling van de Iustitia mundana. de aardse gerechtigheid vindt men. van een uitgebreide toelichting voorzien, in de oudere uitgaven van Joost de Damhouder. Praxis rerum civilium, editio princeps, Antwerpen 1567. Over de voorstellingen van Justitia in de loop der eeuwen zie O. Overdiep. Justitia. waar is uw blinddoek? [Gedenkboek] Pro excolendo iure patrio 1761-1961, Groningen 1961. 87-122.

Het onrecht

De tweede generatie, wanneer daarmee bedoeld wordt de na-oorlogse generatie, heeft zelf geen direkt aandeel gehad in de gebeurtenissen van de oorlogsjaren en kan noch op rationele, noch op irrationele gronden schuldig zijn aan wat hun ouders is overkomen. Toch zijn schuld, schaamte en het brengen van offers, ook bij de tweede generatie, levende motieven die hun gedrag bepalen en aanleiding kunnen worden tot persoonlijke en sociale problemen.

Het brengen van offers is als sociale daad zo oud als de mensheid zelf - het maken van slachtoffers is onlosmakelijk verbonden met het teweeg brengen en het ontstaan van oorlog, niet zozeer als doel op zich, maar vooral om door de tegenstander te intimideren en te verslaan een offer te brengen voor de vrede - daarbij worden eigenbelang, overwinning en vrede als gelijkwaardige grootheden gezien en tot één geheel versmolten binnen een ideologie, die de oorlog voor anderen èn de eigen bevolking moet rechtvaardigen. De oorlog krijgt op die manier steeds weer het karakter van een tijdelijke situatie van gerechtvaardigd onrecht.

Naarmate oorlogen in de geschiedenis van de mensheid meer en meer het karakter hebben aangenomen van massale, moeilijk te besturen en onvoorziene sociale processen, zijn de materiële en immateriële gevolgen voor de slachtoffers ook minder te overzien. Tegen de achtergrond van de Darwinistische evolutie-theorie, heeft de Tweede Wereld-oorlog een unieke plaats in de geschiedenis van het mensdom, als een nieuwe verschijningsvorm van tot dan toe nog pas in aanzet zichtbare eigenschappen.

Wat relatief nieuw en schokkend was aan de nieuwe verschijning op het podium van territoriumstrijd was de gigantische omvang van de gebeurtenissen; de enorme wereldwijde organisatievormen; de bureaukratische strukturen die er voor nodig waren om op mondiale schaal militaire, politieke en ekonomische operaties uit te voeren; de technische uitvoering in allerlei opzichten; kommunikatie, wapens, koncentratiekampen, vernieti-gingsmethoden voor burgers, maar vooral de formalisering van de bestuurlijke maatregelen, los van de normen en waarden binnen de christelijke traditie en ook los van allerlei andere vormen van formele en informele sociale kontrole.

De nieuwe oorlog was schokkend nieuw door de massale mechanisering en formalisering van het onrecht in een kort tijdsbestek. Met name het gebruik van de nieuwste wapens had ook een tot dan toe nimmer vertoond verschijnsel tot gevolg; verandering van de sinds miljoenen jaren gevormde erfmassa als effekt van radiostraling

De tweede generatie leeft in een situatie waarin het duidelijk is geworden dat de mensheid er niet voor terug is gedeinsd om manipulaties met de erfelijkheid te plegen die het gezicht van de aktualiteit en de naaste toekomst mede bepalen. Afgezien van het gebruik van atoombommen heeft men gemeend het recht te hebben om allerlei experimenten te verrichten die genetische vraagstellingen moeten beantwoorden.

Het massaal en selektief toepassen van volkerenmoord paste, ondanks de nieuwe bureaukratische verschijningsvormen van de bijbehorende organisaties, niettemin toch binnen het oude kader van mechanismen dat de „survival of the fittest" beoogt.

Men heeft kortom op verschillende manieren getracht de natuur een handje te helpen door organisatorische en technische hulpmiddelen in te zetten op gigantische schaal.

De oorlog verloor haar oude, bijna gezellige, natuurlijke proporties door de anonimiteit en de neutraliteit van de ideologie waarmee de Tweede Wereldoorlog werd gelegitimeerd.

Wetenschappelijke theorieën en methoden verleenden niet alleen aan het krijgsbedrijf en de organisatie body, maar evenzeer aan de ideeën van waaruit men de tegenstander te lijf ging. Hele oude ideeën van de wereldhegemonie, herstel van het Heilige Roomsche Rijk, werden verknoopt met hele oude ethnocentrische noties als „mensen van goddelijke oorsprong", „zuiver van ras". Nieuw was de mentaliteit, de technische benadering; de snelheid en effektiviteit waarmee schade kon worden toegebracht. Wat aan de Tweede Wereldoorlog zo schokkend was, meer dan voorheen, is de grootsheid en de omvang van het gelegitimeerde onrecht geweest, de kettingreakties daarna en de terugwerkende krachten daaruit voortvloeiend. De onverwachte en onvoorziene genetische konsekwenties hebben, evenals de hedendaagse vervuilingsproblemen, alle betrokkenen aan het denken gezet en behalve geschoktheid en onmacht ook kollektieve schuld en schaamtegevoelens gewekt over de eigen weerloosheid, argeloosheid en onnadenkendheid.

De Tweede Wereldoorlog heeft een specifiek kenmerk gekregen; een generaties lang doorwerkend stralingseffekt met onrecht als het meest schadelijke element. Schuldgevoelens over de historische onschuld.

De onschuld

De oorlog heeft geleidelijk aan in de geschiedenis kenmerken te zien gege-van die ontleend werden aan de ontwikkeling in kuituur en werd van burenruzie tot stammenoorlog en tenslotte een krijgsbedrijf, dat door arbeidsdeling en funktiescheiding uitgroeide tot een autonome machinerie. De oorlogsgod Mars had geleidelijk aan steeds meer de gedaante aangenomen van een door mensen gemaakte draak met steeds meer koppen en ledematen en een eigen vitaliteit. Dit proces gaat nog steeds door en de oplettende krantelezer kan dagelijks waarnemen dat het aantal koppen, stekels en schubben nog steeds groeiende is; een chimère met atoomkoppen, neutronen-ogen en een hete chemische adem. Een technologisch monster.

Het voedsel waar dit „diertje” zijn onevenredige ontwikkeling op blijft baseren bestaat voornamelijk uit machtsongelijkheid tussen mensen.

Overal waar macht ongelijk is verdeeld en wordt uitgeoefend door een gelegaliseerd geweldsmonopolie van één der partijen, ontstaan nieuwe kweekbodems voor het eenzijdige voedsel, dat bureaukratische strukturen aanzet tot groei en systematische overwaardering van het eigen zelfbehoud. En dat kan in elk achtertuintje!

Bij een gegeven machtsongelijkheid past een bepaalde mentaliteit, die tegelijkertijd het gevolg èn de oorzaak is van die onevenredigheid - een mentaliteit van; gehoorzaamheid, autoriteit uitoefenen, geen persoonlijke verantwoordelijkheid dragen die tegen de verdeling van macht ingaat, angst om de smalle marges van de persoonlijke vrijheid te verlaten, trouw aan het gezag, gedachtenloosheid als het om kritische politieke meningen gaat, onmacht.

Kortom in een dergelijke situatie van selektieve onderdrukking en onvrijheid past een geestesgesteldheid van aanvaarding, berusting en gebrek aan verantwoordelijkheid - men voelt zich onmachtig en derhalve niet verantwoordelijk voor de totale situatie en de door de politiek in gang gezette gebeurtenissen. Men weet van niets en is onschuldig.

In meer dan 25% van de erkende naties in de wereld wordt op dit moment een bloedige oorlog uitgevochten.

Het karakter van die oorlogen varieert van prehistorisch tot ultramodern en in het laatste geval is de ondermijnende werking vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog, mogelijk erger omdat het besef dat de rest van de wereld toekijkt met de dag sterker wordt - en vele malen sterker is dan in de jaren 1945 - 1955 bijvoorbeeld.

Dezelfde technologische, kommunikatieve en organisatorische voorwaarden, die de Tweede Wereldoorlog haar extreem schokkende uitwerking gaven, maken het met de dag gemakkelijker om oorlog te voeren. Tegelijkertijd groeit evenredig het arsenaal aan mogelijkheden om de veroorzaakte processen te gaan beheersen en overzien.

Meer dan de eerste generatie is de huidige generatie in staat en in de gelegenheid haar ogen uit te wrijven bij het lezen van bijvoorbeeld de cijfers van Amnesty International en de dagelijkse informatiestroom die tot ons komt via radio, t.v. en andere nieuwsmedia.

De tweede generatie heeft niet meer de naïviteit, oppassendheid en onschuld van de generaties vóór 1940, omdat men niet langer meer overvallen dan worden door de technologie, en omdat het schokeffekt over de massale onmenselijkheid van de oorlog, van mensen in de oorlog, haar mythologische betekenis heeft verloren.

De schande heeft het karakter aangenomen van een technische blunder in maxi-formaat, duizenden malen herhaald inmiddels en nóg steeds in herhaling. In de verhalen van ouderen, in de herhalingsdwang van het onverwerkte en onverteerbare verleden ligt een sterke impuls voor latere generaties besloten om te komen tot nieuw „oversprong-gedrag", een nieuwe mutatie van de oorlog als verschijnsel in ontwikkeling. De oorlog tussen mensen is bezig te evolueren tot een oorlog tégen de uitzichtloze strijd op zichzelf en zal in komende generaties worden van strijd om het gelijk tot strijd om gelijkheid; een ontwikkeling die zijn wortels ook herkenbaar in het verleden heeft, zoals we kunnen ontdekken aan de hand van bijvoorbeeld de rechtsgeschiedenis.

De tweede generatie heeft als belangrijkste opgave en probleem om de onschuld van de vorige generatie te kiezen als uitgangspunt bij het opdoen van nieuwe kennis van vraagstukken van oorlog en vrede. Het ontwikkelen van een nieuwe mentaliteit die geen voortzetting is zonder meer van de vorige generaties, maar evenmin een overreageren naar andere uitersten. Dat, in individuele gevallen, zeer veel na-oorlogse volwassenen ontmoedigd, verbitterd, angstig, machteloos zijn. mag mijns inziens niet afleiden van de hoofdlijnen in de geschiedenis en de sociale omwentelingen, waarvan de welvaartstaat een nog slechts gedeeltelijk gerealiseerd ideaal is, althans in een klein gedeelte van de wereld. Epidemiologisch onderzoek zou van nut zijn om na te gaan in welke omvang ernstige problemen van negatief emotionele aard, de ontwikkeling van een konstruktieve mentaliteit in dit opzicht, blijvend dreigen te belemmeren. Het meten van het doemdenken, als beletsel tót doen denken.

Als men de eerste generatie ziet als de generatie die grote offers heeft gebracht aan het monster van de Tweede Wereldoorlog, en die zich sinds 1945 grote moeite heeft getroost om weer te slechten en op te bouwen wat in onwetendheid is aangericht, dan is de tweede generatie een generatie die daar niet mee tevreden kan zijn.

De eerste generatie is „onschuldig”, de tweede generatie „ontevreden" zolang er geen wereldvrede is.

Eén van de oorspronkelijke betekenissen van het woord vrede, en dat was in de periode dat grote delen van West Europa nog door kleine Germaanse stammen werden bevolkt, is die van „rechtsorde", waarbij het gaat om een demokratische vorm van rechtvaardigheid in een primitieve samenleving van vrije mensen. De wereld wordt met de dag kleiner en blijkens een vrij groot aantal internationale verdragen - de Verklaring van de Universele Rechten van de Mens en het Verdrag van Rome bijvoorbeeld - is er vooral na de Tweede Wereldoorlog veel gedaan om de gunstige voorwaarden te scheppen (door het vastleggen van beginselen en fundamentele gedragsregels) om een mentaliteitsverbetering bij nu oorlogvoerende landen tot stand te brengen, mede om de interne verhouding te harmoniseren.

Door dit soort spelregels zijn normen ontstaan waaraan men de misdadigheid van een regiem kan afmeten, aanwijzen, aan de kaak stellen en bestrijden met voornamelijk politieke middelen. Of mensen die na de oorlog geboren zijn negatief of positief op de ontstane rechtsverhoudingen zullen reageren is afhankelijk van hun mentaliteit, persoonlijke verwerkingskapaciteit en wijze van reageren op de geboden mogelijkheden.

Of mensen op kranteberichten over de vervolging, voorgeleiding, en vrijspraak van „oorlogsmidadigers” reageren met paniek, woede, berusting, rust, of tevredenheid, hangt in hoge mate af van hun persoonlijke afweermechanismen en stress-response-stijl.

Dat geldt evenzeer voor hun reakties op demonstraties van „dwaze moeders", de Surinaamse omwenteling, berichten over reageerbuisbabies of „Sonja op Vrijdag" als ze een NSB-kind interviewt.

Elke informatie met associaties aan de stress van de Tweede Wereldoorlog kan in beginsel negatieve reakties oproepen zolang die niet verwerkt konden worden. Ook berichten geplaatst in een uitgesproken konstruktieve kontext kunnen kortsluitingsreakties blijven geven - het kettingreaktie-effekt van de Tweede Wereldoorlog.

De samenhang tussen vrede en recht, onvrede en onrecht is internationaal erkend.

De innerlijke onvrede bij hen die de gevolgen van de oorlog niet verwerkt hebben kan heel groot zijn. Zo groot zelfs, dat ook daar waar de rechtorde passend bij de gang van zaken in een rechtsstaat op een behoorlijke wijze wordt gediend, schrijnend onrecht wordt „waargenomen".

Geringe blijken van rechtsongelijkheid, zoals die er altijd zullen zijn, kunnen al aanleiding zijn tot het herbeleven van alle negatieve gevoelens, die passen bij schrijnende ongelijkheid. Chronische gevoelens van onvrede kunnen dan gaan werken als een miskenning van de rechtsorde en van-daaruit als een verstoring ervan.

Neo-fascistische en neo-facistoïde bewegingen kunnen gezien worden als militante sociale verschijningsvormen, die in direkt verband staan met reële of vormoende gevoelens van onvrede over sociale ongelijkheid.

De provo-beweging, punkers en krakers, maar ook gewelddadige jongeren, die de primitieve veldslag van een voetbalwedstrijd beleven als een inspiratiebron tot burgerlijke baldadigheid vormen subgroeperingen die onderling niet onder één noemer zijn terug te brengen.

Als gemeenschappelijke faktor is echter wel een sterke innerlijke onvrede te noemen, die ongetwijfeld samenhangt met het huidige sociale klimaat, waarin oorlog en oorlogsdreiging een niet weg te denken faktor moet zijn. De maatschappelijk ongelijkwaardige positie van jongeren in de hedendaagse verhoudingen tussen de eerste, tweede en derde generatie is aanleiding tot toenemende spanningen die uitstijgen boven de intensiteit van de generatiekloof en traditionele konflikten. Dezelfde technische en administratieve ontwikkelingen versnellen en intensiveren ook de emancipatieprocessen waaraan jongeren deelnemen.

Als gevolg hiervan zien we bijvoorbeeld steeds grotere aantallen minderjarigen het ouderlijk huis verlaten, op steeds jongere leeftijd, zonder dat er een passende juridische berscherming wordt geboden in de bestaande rechtsorde.

Dit heeft vanuit de rechtsorde accumulerende effekten tot gevolg op de veelal gegronde onvrede van jongeren over hun relatie met de oudere generatie.

Onvrede kan de rechtsorde beïnvloeden, maar omgekeerd beïnvloedt de kwaliteit van de rechtsorde ook de aard van de onvrede.

Er zijn grote groeperingen in de tweede generatie aan te treffen die methoden, die zwemen naar burgerlijke ongehoorzaamheid, schuwen of niet verkiezen, die passief zijn óf de wegen van de geleidelijkheid prefereren. Vool maatschappelijke veranderingen voltrekken zich ongemerkt en zeer geleidelijk en zijn voor een deel ook bemerkbaar via de procedures van de parlementaire demokratie.

Impliciet werden er, in het voorgaande, drie kategorieën van na-oorlogse volwassenen en minderjarigen onderscheiden:

1. Degenen die gezond en evenwichtig omgaan met de ervaringen, die door overlevering op hen werden overgedragen.

Zij zijn konstruktief ontevreden en leven en werken in het heden, en zijn erop gericht om vanuit welbegrepen eigenbelang te doen wat in hun vermogen ligt om de toekomst voor hun kinderen te verzekeren van vrede en gerechtigheid, voorzover dat menselijkerwijs mogelijk is. Deze groep heeft weinig of geen immateriële hulp nodig, behalve de solidariteit, die van de samenleving als geheel altijd uit zal moeten gaan.

2.    Een groep mensen, die een onzekermakende en desoriënterende invloed heeft ondergaan als gevolg van een weinig emancipatoire opvoeding, waarin de onverwerkte agressie-regulatie-problemen van de ouders ongunstig hebben kunnen doorwerken en een basis vormen voor nieuwe onrust.

Allerlei ongelukkige kombinaties van op onvrede gebaseerd gedrag kunnen zich bij gelegenheid voordoen, wat weer aanleiding kan zijn tot gevoelens van schaamte en schuldbewustheid.

De kern van de problematiek kan omschreven worden als een grote onbeheersbare angst voor de herhaling van onrecht.

De afweer is gevarieerd, maar heeft als grootste gemene deler de ontkenning en de herhaling van het slachtofferschap (onschuld) van hun ouders - de uitdrukking van hun eigen onschuld.

3.    Een kategorie van mensen, die de kwetsuren die hun ouders zijn aangedaan evenmin konden verwerken, maar hun slachtofferschap afwijzen. Vanuit de door hen gevoelde onvrede wijzen ze hun onschuld van de hand en zijn bereid hun handen vuil te maken.

Als belangrijkste afweermechanismen van de angst voor onrecht kiezen zij voor identifikatie met de agressor, en overkompensatie van hun passieve behoeften.

Alleen de eerste kategorie kan gevoegelijk als onbeschadigd worden beschouwd.

Vanuit de ervaringen, opgedaan in de hulpverlening, met name in de psychotherapie en het maatschappelijk werk, zijn we geneigd om voornamelijk de tweede kategorie als slachtoffers aan te duiden: de „onschuldigen”. Een volgende beperking in de kijk op de tweede generatieproblemen komt tot stand, als we ons laten verleiden om bepaalde indrukken, konklusies en theorieën te generaliseren vanuit de relatief kleine groep van patiënten die we in de praktijk van de gezondheidszorg kunnen aantreffen, omdat ze uit zichzelf of door hun huisarts werden aangemeld.

Het is een bekend en goed onderzocht sociaal verschijnsel, dat slechts een bepaalde subgroep, uit de diverse sociale lagen, de hulpverlening en de rechtsbedeling ooit bereikt.

Als we gezamenlijk een beleid willen ontwikkelen, gericht op het beheersen van problemen van onvrede, dan zullen de omvang en de dynamiek van alle drie kategorieën tweede generatie-genoten bekend moeten worden, door middel van sociaal-psychologisch onderzoek of misschien rechts-sociolo-gisch onderzoek.

Met name zal het interessant zijn om na te gaan, wat het verschil in optiek is, dat de drie groeperingen zullen hebben op het probleem van de rechtsbedeling in de Nederlandse samenleving en de aanvaardbaarheid van klas-severschillen tussen burgers bij de toedeling van klassieke en sociale grondrechten in hun gematerialiseerde vorm.

In het kader van deze vraagstelling nog een enkele opmerking tot slot.

In de literatuur, ook In publikaties van het ICODO, wordt de nadruk gelegd op het afzichtelijke individuele lijden - een zich steeds herhalende pijn, die zich aandient als een blijvende persoonlijke beschadiging die onherstelbaar is - een uitgangspunt dat niet betwijfeld of gebagatelliseerd moet worden, maar het verdient om algemene erkenning te vinden.

Wat echter stelselmatig onderbelicht wordt in dit verband, althans dat is mijn indruk, is, dat de bij de betrokkenen bestaande overgevoeligheid voor onrecht een bijzonder scherp oog doet hebben voor bepaalde aanwijzingen voor maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen, die in de realiteit daadwerkelijk voor handen zijn. Gebeurtenissen, die in de ogen van anderen misschien ongevaarlijk, betekenisloos en moeilijk aan te pakken zijn komen daarom in aanmerking voor emotionaliteit en opwinding. Neurotische overgevoeligheid en overwaardering, overmatige strijdvaardigheid kunnen iemand doen kennen als een „slachtoffer", maar evenzeer als een opinieleider voor een bepaalde groepering. Hoe het proces van stigmatisering uitvalt hangt in sterke mate af van de algemene bereidheid om elkaar in solidariteit serieus te nemen. Het is dan de vraag of de samenleving al dan niet de bestaande onvrede kan absorberen en integreren. Behalve door een goede geestelijke gezondheidszorg en rechtszekerheid in de samenleving als geheel, zal door aktief stimulerend beleid, afgestemd op de reële noden van de tweede generatie, bereikt kunnen worden dat gevoelens van kollektieve onvrede op een konstruktieve wijze kunnen worden gekanaliseerd om uit te monden in vrede en welzijn en niet in een eskalatie van nog meer irritatie, ongelijkheid en onvrede.

Door de vrijheid van meningsuiting daadwerkelijk gangbaar te maken en te benutten als een grondrecht, zal de schaamte over de „kollektieve onschuld" van de vorige generatie te recht worden gesteld en afgedaan. Door steeds gelijkheid in behandeling te verlangen en diskriminatie systematisch te bestrijden, ook bij de toemeting van materiële en immateriële hulp, zullen allerlei kategorieën oorlogsgetroffenen zélf moeten bewerkstelligen, dat al te schrijnende gevallen van ongelijke behandeling systematisch kunnen worden teruggedrongen. Solidariteit tussen de vorige en huidige generaties is bij dit alles tegelijkertijd voorwaarde en doel.

In een wereld waarin recht en vrede heersen over onrecht en onvrede, zal de kapaciteit van de huidige geestelijke gezondheidszorg waarschijnlijk voor de generaties na ons voldoende toereikend blijken.

LITERATUUR

J. Bastiaans, D. Mulder, W.K. van Dijk. H.M. v.d. Ploeg. Mensen bij Gijzelingen. Sijthoff, Alphen aan de Rijn, 1981.

J.A. Borman e.a. Nederlandse Wetgeving Studenteneditie. Kluwer. Deventer, 1983.

Ch. Darwin. The Origin of Species, Dolphin Books, New York. 1969.

J.E. Doek. Het Kind en Zijn Recht. Kooyker Reeks. Rotterdam, 1980.

J.F. Glastra van Loon. Sociology of Law in The Netherlands.

In: Norms and Actions. National Reports on Sociology of Law. R. Treves ed., Martinus Nijhof, Den Haag, 1968.

A.D.    de Groot. Methodologie. Mouton & Co., ’s*Gravenhage, 1961.

B.N.V.    Hoogeveen e.a. Zwerfkinderen. Encyclopedisch project Universiteit van Amsterdam, juridische fakulteit, 1983.

A.    Miller. In den beginne was er opvoeding. Het Wereldvenster, Bussum, 1983.

W.C.M. Scheffer e.a., Rechtspositie van minderjarigen. Een onderzoek naar het feitelijk voorkomen van moeilijkheden tussen ouders en hun minderjarige kinderen op een aantal keuzeterreinen, de beeldvorming daaromtrent en de opvattingen over een ruimere rechtsregeling terzake. Instituut voor Toegepaste Sociologie. Nijmegen, 1977.

C.J.M.    Schuyt e.a. Een Beroep op de Rechter. Een verkennend onderzoek naar de ervaringen van burgers met rechtspraak in het sociale verzekeringsrecht, met name inzake de Ziektewet, de Werkeloosheidswet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Kluwer-Deventer, 1978.

B.    Tromp. Hot Oodipu3-complox von Max Wobor. Froude enige rivaal on de waardevrije wetenschap. Vrij Nederland, maart 1976.

BROCHURES EN VERSLAGEN

ICODO, Utrecht:

1981.    Verslag over de periode april 1980- december 1981.

1982.    Psycho-sociale problematiek van Indische vervolgden uit de Tweede Wereldoorlog.

..WAC"*rapport. Immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen.

Eindrapport van het Werk* en Adviescollege van het Min. van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Ministerie van Voksgezondheid en Milieuhygiëne. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1978.

 

drs B.N.V. Hoogeveen

psycholoog/psychotherapeut, werkzaam als psychotherapeut in diverse werkvelden: M.O.B. S.P.D., Distrikts Psychiatrische Dienst, I.M.P., Spaans Pastoraat, Algemene Reclasserings Vereniging. Daarnaast heeft hij een kleine privépraktijk.

Referentie: 
B.N.V. Hoogeveen | 1983
In: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie (2) / met een voorwoord van: H.A.A. Mourits | p. 20-30 | Utrecht : Stichting ICODO
Trefwoorden: 
collectieve traumatisering, maatschappelijke ontwikkeling, oorlog, psychosociale gevolgen, tweede generatie, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)
Affiliatie auteur(s):