‘Jou te zoeken was alles waard’ : Hoop op recht voor Santa Lucía

In Santa Lucía Cotzumalguapa, Guatemala, voltrekt zich begin jaren tachtig van de vorige eeuw een regelrecht drama. Meer dan honderd arbeiders die betrokken waren bij een staking in het suikerriet, worden door doodseskaders opgepakt om voorgoed te verdwijnen. Na jaren van angst en isolement verbreken de nabestaanden van de slachtoffers het zwijgen. Zij publiceren drie boeken met het aangrijpende levensverhaal van hun verdwenen geliefden. En ze bereiden een officiële aanklacht tegen de Guatemalteekse staat voor bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten in Washington.

 

Suikerriet, een zee van suikerriet. En in die zee groepjes met as bedekte arbeiders die als wanhopige drenke­lingen worstelen met het metershoge gewas. Dat zijn de eerste beelden bij mijn aankomst in Santa Lucía Cotzumalguapa. Het is oktober 1972 en vanuit de kille herfst van Nederland ben ik zojuist gearriveerd in het kustgebied van de stille oceaan van Guatemala. Mijn studie theologie aan de universiteit van Nijmegen zit er op en in Guatemala hoop ik te ontdekken wat het door mij gekoesterde en bestudeerde geloof in de praktijk inhoudt. Acht jaar zal Santa Lucía mijn woonplaats zijn. Het harde lot van de suikerrietkappers en hun moedige verzet tegen schrijnend onrecht zullen mij meenemen in een heftig avontuur waarin alles wat ik heb geleerd over heil en geloof op de proef wordt gesteld en in een nieuw licht geplaatst.

 

Sociale voorzieningen

Sinds mijn aankomst in Guatemala ben ik lid van het pastorale team van de parochie van Santa Lucía en daar ligt de nadruk op bewustwording en actie. Op de plantages en in de dorpen rond Santa Lucía organiseren we bijeenkomsten met de arbeiders in het suikerriet. In kleine groepen buigen we ons over de harde werkelijkheid van het werk op de plantages: de slopende hitte, het ontbreken van sociale voorzie­ningen en vooral het schrikbarend lage loon waar een arbeider onmogelijk een gezin van kan onderhouden. Gaandeweg zien de arbeiders in dat zij geen machte­loze slachtoffers zijn, maar mensen met een helder hoofd om te denken en een stem om te spreken. En bovenal: met een droom dat het in het suikerriet anders kan en anders moet. Samen lezen we eeuwen­oude Bijbelverhalen waarin moedig verzet van slaven en gekleineerde mensen tegen hun onderdrukkers centraal staat. Het ver­haal van Mozes uit het boek Exodus die, wanneer hij ten einde raad is vanwege de onderdrukking in Egypte, een braambos ziet branden en een stem hoort die zegt: ‘Ik ben er bij, ik zie wat jullie te verduren hebben, trek weg uit deze slavernij.’ Die goddelijke stem klinkt in Santa Lucía niet vanuit een braambos in de woestijn, maar vanuit het brandende suikerriet. Een stem als een appél om nee te zeggen en op te staan. Ons pastorale werk wekt intussen steeds meer wrevel bij de plantage-eigenaren. Juist in deze periode proberen zij de weinige vakbonden die de rechten van de plantagearbeiders nog verdedi­gen, om zeep te helpen. Een nieuwe aanpak is geboden en buiten de bestaande wettelijke kaders om richten de suikerrietkappers vervolgens een nieuwe organisatie op: Het Comité voor Boereneenheid CUC.

 

Met de vorming van het CUC beschikken de arbeiders van Santa Lucía voor het eerst over een instrument om hun roep om verbetering in de erbarmelijke arbeidsom­standigheden kracht bij te zetten. Strijdpunt nummer één van het CUC is het bereiken van een substantiële loonsverhoging. Het minimumloon op de plantages is op dat moment 1.12 dollar per dag, een bedrag dat nog niet de helft bedraagt van wat een gezin per dag nodig heeft voor voedsel. Voor de suikerrietoogst van 1980 zet het CUC in op een dagloon van 5 dollar. Na zorgvuldi­ge voorbereidingen slaagt de organisatie er in om op het hoogtepunt van de suikerrietoogst een historische staking te organiseren, waaraan uiteindelijk meer dan 70.000 arbeiders meedoen. Als na weken spanning en koortsachtig onderhandelen een minimumloon van 3.20 dollar uit de bus komt is iedereen opgetogen, de georganiseerde arbeiders en wij als pastoraal team. Maar we hebben te vroeg gejuicht. Al snel blijkt dat voor de plantage-eigenaars één ding vaststaat: een dergelijk massaal verzet, dat was eens en nooit meer en harde actie is geboden. Het eerste dodelijke slachtoffer na de staking is pater Walter Voordeckers, de leider van ons pastorale team die het in zijn preken had opgenomen voor de arbeiders. Op 12 mei 1980 wordt Walter op en­kele meters van ons huis doodgeschoten. In de periode die volgt spoelt er een golf van geweld over Santa Lucía en uiteindelijk zullen meer dan honderd personen wor­den opgepakt om voorgoed te verdwijnen. Allen waren betrokken geweest bij het werk van het CUC en bij een staking zoals Guatemala er nog nooit een had gezien. Het door doodseskaders uitgevoerde werk van opsporen en ontvoeren geschiedt vanuit de legerplaats van Santa Lucía; op deze hermetisch afgesloten plek worden veel slachtoffers gefolterd, vermoord en zijn zij waarschijnlijk ook begraven.

 

Angst

Na de moorden en verdwijningen heerst in Santa Lucía een sfeer van ontreddering en intense angst. Met het leger aan de macht durft niemand een protest te laten horen of de daders aan te klagen. Zelf ben ik enkele dagen voor de moord op Walter naar Toronto gereisd om bij de internationale koepel van suikerrietkappers steun te vragen voor het drama dat we in Guatemala op ons af zien komen. Na Toronto reis ik door naar Nederland en van daaruit zal ik me in de jaren die volgen wijden aan het opzetten van een Euro­pees netwerk van solidariteits­comités met Guatemala. Vanaf 1999, na de publicatie van het onder auspiciën van de VN gepresenteerde Waarheidsrapport van Guatemala, zoek ik vanuit Nederland opnieuw contact met de nabestaanden van Santa Lucía, met de families die in Guatemala of als politieke vluchtelingen in de VS en Canada hebben geprobeerd onder uiterst moeilijke om­standigheden te overleven. Samen met twee vriendin­nen uit Guatemala ontstaat vervolgens het plan om alle levensverhalen op te gaan schrijven van de slachtoffers, onze verdwenen vrienden waar we zoveel bewondering en achting voor hebben en die we in ere willen houden. De Nederlandse fotograaf Piet den Blanken reist mee naar Santa Lucía waar hij de nabestaanden portretteert en angstvallig bewaarde, soms door de ratten aange­vreten, fotootjes van de verdwenen personen verzamelt. Het resultaat zijn drie aangrijpende foto-gedenkboeken die verschijnen in respectievelijk 2011, 2016 en 2017. Voor de nabestaanden zijn de publicaties een waardig eerbetoon en een monument voor hun geliefden die werden doodgemaakt en doodgezwegen. Ook buiten Guatemala vinden de boeken hun weg. Paus Franciscus neemt ze in ontvangst in het verre Rome en in de VS is  de Shoah Foundation van Steven Spielberg zo onder de indruk dat besloten wordt een zevental gefilmde portretten uit Santa Lucía toe te voegen aan het presti­gieuze Visual History Archive.

 

Rust voor de doden

En dan gebeurt er een klein wonder. Juristen van de in­ternationale mensenrechtenorganisatie Impunity Watch die via de gedenkboeken kennis hebben gemaakt met Santa Lucía laten de families van nabestaanden weten dat de zaak van de verdwijningen voorgelegd kan wor­den aan de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Men­senrechten in Washington. Het bericht slaat in als een bom. Maar niet iedereen durft de stap naar een interna­tionale rechtszaak te zetten, uit angst voor represailles of vanwege de kosten die de rechtszaak met zich mee­brengt. Maar 34 families gaan het waagstuk wel aan en binnenkort zal een drietal weduwen uit Santa Lucía namens hen in Washington een document van meer dan 150 pagina’s presenteren. Het gaat om een aanklacht tegen de Guatemalteekse staat die schromelijk tekort schoot in haar beschermplicht toen plantagearbeiders die vreedzaam staakten werden ontvoerd, gefolterd en voorgoed verdwenen. De aanklacht is explosief. Met de aanklacht van Santa Lucía komen voor het eerst de grootgrondbezitters in het vizier die destijds achter de schermen de lakens uitdeelden en opdracht gaven niet welgevallige elementen te elimineren. Toch is voor de nabestaanden de veroordeling van de schuldigen niet eens de eerste prioriteit. Het is hen er vooral om te doen toegang te krijgen tot de legerplaats van Santa Lucía, want daar werden hun familieleden gefolterd en omgebracht. Desnoods met hun blote handen willen zij er gaan graven naar hun geliefden ‘die roepen om gevonden te worden’.1 Pas dan, als er een graf is waar kan worden gerouwd en bloemen kunnen worden neer­gelegd, pas dan kan er eindelijk rust komen. Rust voor de doden, rust voor de levenden. Doña Rafaela Tagual die haar twintigjarige zoon Manuel verloor weet nu al wat ze zal zeggen als ze de beenderen van haar kind vindt: ‘Lieve jongen, eindelijk heb ik je gevonden. Jou te zoeken was alles waard.’ Daarnaast zullen de nabestaan­den van de Guatemalteekse staat eisen dat zij eindelijk haar beschermplicht nakomt en het recht op organisatie garandeert van arbeiders die ook anno 2018 nog steeds zo goed als rechteloos zijn.

 

Op het moment dat de nabestaanden van de slachtoffers van Santa Lucía een naam zoeken voor hun organisatie kiezen ze voor AMDE: Asociación Memoria, Dignificación, Esperanza, wat wil zeggen Vereniging voor herinnering, waardigheid en hoop. In die naam herken ik wat geloof door de jaren heen voor mij is gaan betekenen wanneer het is ontdaan van onwrikbare dogma’s en leerstellige zekerheden. AMDE betekent dat je samen de herinnering levend houdt aan de moedige mannen en vrouwen die bereid waren hun leven op het spel te zetten toen ze opkwamen voor de bedreigde menselijke waardigheid. AMDE betekent dat je samen de hoop koestert dat de tijd van tranen niet voor niets is geweest. De hoop ook dat nieuwe generaties in de voetsporen zullen treden van wie werden omgebracht. En dat zij, ondanks alle risico’s, opnieuw strijd zullen leveren.

 

Referentie: 
Mario Coolen | 2018
In: Impact magazine: over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen, ISSN 2543-2591 | [2] | 2 | juli | 27-30
https://oorlog.arq.org/impact-magazine-2018-no-2
Trefwoorden: 
mensenrechten, Midden-Amerika, religies, verzet