‘Er zijn weinig dagen dat ik niet aan Rwanda denk’ : Zaïre-veteraan Hans van Leest
Provide Care, een humanitaire interventie van de Nederlandse krijgsmacht, is bij het publiek zo goed als vergeten. Het leed van Rwandese vluchtelingen in Zaïre in 1994, vergeet Provide Care-veteraan Hans van Leest echter nooit. Impact sprak met hem over zijn ervaringen en de nasleep van de missie voor hem persoonlijk.
Amper een half jaar na zijn uitzending naar Midden-Afrika kregen zijn onderdrukte gedachten de vrije loop, alsof ze het overnamen van zijn lichaam. Weemoedig met zijn collega’s een biertje drinkend, barstte Hans van Leest in een vreselijke huilbui uit. ‘Je hebt het idee dat heel Rwanda over je heen kruipt’. Hij verleende in 1994 als transportleider bij de luchtmacht vijf weken noodhulp in de misère van de vluchtelingenkampen in Zaïre, vlak over de grens bij Rwanda.
Deze vergeten humanitaire interventie van de Nederlandse krijgsmacht heette Provide Care. De psychologische gevolgen van de missie waren volgens de oud-detachementscommandant Ton de Graaf ‘zwaarder dan bijvoorbeeld Srebrenica of Kosovo’. Toch ging Van Leest twee dagen na zijn korte instorting gewoon weer aan het werk: ‘Je wilt het niet toegeven, je wilt niet ziek zijn. Ik was weer de ouwe, dacht ik’.
Vulkanisch niemandsland
Operatie Provide Care lag in het verlengde van de Rwandese Genocide. In een burgeroorlog tussen aan de Rwandese regering gelieerde extremistische Hutu’s en het Rwandees Patriottisch Front (RPF), een rebellen leger dat voornamelijk uit Tutsi’s bestond, werd Rwanda meegezogen in extreem geweld. Van april tot juli 1994 zijn 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s door extremistische Hutu’s vermoord. Geschat wordt dat zo’n 200.000 Hutu’s, dikwijls bewapend met kapmessen, direct participeerden in de massamoord op hun buren en zelfs familieleden.
Een dun bemand en slecht uitgeruste VN-vredesmissie, onder leiding van Romeo Dallaire, was gereduceerd tot een toeschouwer van genocide. Hoewel zijn troepen erin slaagden duizenden mensen te redden, rekende Dallaire zich de genocide zwaar aan. Eenmaal terug in Canada ging hij gebukt onder gevoelens van schuld en een posttraumatische stressstoornis die hem vastgreep en hem niet meer los liet. Hij overleefde meerdere zelfmoordpogingen.
Roadblocks
Met de snelle opmars van het RPF vluchtten duizenden Hutu-burgers in paniek naar onder meer Zaïre, huidig Congo-Kinshasa. Een 25 kilometer lange menselijke rivier van 850.000 vluchtende Hutu’s stroomde tussen 14 en 18 juli de Zaïrese stad Goma binnen. De Hutu’s streken met hun geiten, hun huisraad en geplunderde metalendaken van hun Tutsiburen neer in een niemandsland van vulkanisch gesteente, zonder sanitair en drinkwater.
Zo’n 50.000 stierven er door uitputting en ziekte in de eerste maand van de humanitaire crisis. Internationale media stonden er bovenop om het te filmen. Beelden van stervende kinderen kwamen de huiskamers van het westen binnen. De wereld moest iets doen, Nederland dus ook en snel een beetje, aldus een luide roep uit de Tweede Kamer. Er werd besloten tot kleine humanitaire militaire interventie. Militairen mochten zich vrijwillig aanmelden, Van Leest werd ‘vrijwillig verplicht’ door zijn commandant aangemeld.
De voorbereiding van de Nederlandse militairen liep gehaast. Over Rwanda en Zaïre was maar weinig bekend. Tijdens een briefing kregen de militairen les over roadbloacks. ‘Wat moet men doen bij een roadblock? Antwoord: als je doorrijdt kunnen ze je doodschieten, als je stopt ook,’ noteerde Van Leest in zijn dagboek enkele dagen voordat de Nederlanders op 6 augustus in Goma zouden aankomen.
Hel op aarde
Niets had de 106 mannen en vrouwen van het Nederlandse detachement kunnen voorbereiden op wat zij in Zaïre aantroffen. Onder een dikke laag van rook van de talloze houtvuurtjes woonden in het vluchtelingenkamp Katale meer dan 200.000 mensen onder blauwe zeildoeken. Langs de verharde wegen lagen eindeloze rijen lijken opgerold in matjes. Van Leest: ‘Je kunt niet begrijpen dat een kind naast het lichaam van zijn moeder zit terwijl hij zingt en huilt tegelijkertijd’
Het Nederlandse werk richtte zich onder andere op het verlenen van medische hulp en het transport van water en hulpgoederen. Als chauffeur bracht hij met vrachtwagens water naar de kampen, waar vluchtelingen al uren in de hete zon met hun jerrycans stonden te wachten.
‘We hebben in een kleine zes weken de hel op aarde meegemaakt’, zegt Van Leest. Hij schreef in zijn memoires over de veldhospitalen waar Nederlandse militaire artsen en verplegers werkten in de ondragelijk stank van de dood: ‘Er staan veldbedjes waar wel vijf of zes kinderen op liggen die allemaal stervende zijn. Ze liggen in hun eigen ontlasting die zo dun is als water en vaak nog is vermengd met bloed’.
Kapmessen
Niet alleen vrouwen en kinderen woonden in de vluchtelingenkampen, ook de Hutu-extremisten - de verantwoordelijken voor de genocide - waren er aanwezig. Van Leest zag hoe de Hutu-extremisten met intimidatie, terreur en lynchpartijen de Hutu-burgers dwongen om in Zaïre te blijven. Dit om eventueel later de genocide te kunnen voltooien. Nederlandse chauffeurs werden zelf ook regelmatig geïntimideerd door agressieve Rwandezen die dreigden met kapmessen of ik-snij-je-keel-door-handgebaren.
Naast militairen uit het verslagen Rwandese regeringsleger en Rwandese militieleden vormden Zaïrese soldaten, dronken vanaf het middaguur, eveneens een gevaar. Dit ondervond Van Leest tijdens een rit met een konvooi Nederlandse vrachtwagens driehonderd kilometer zuidelijk van het Nederlandse basiskamp. Beschonken Zaïrese soldaten, met een flinke joint en bier in hun handen, hielden de Nederlanders aan.
Van Leest in zijn dagboek: ‘In een flits ging het door mij heen! Stoppen of doorrijden bij een roadblock?’ Een Zaïrese militair duwde een Kalasjnikov onder zijn kin en sommeerde Van Leest om uit te stappen. De Nederlanders moesten hun wapens afstaan en konden geen kant meer op. Na een paar uur mocht de hulpgoederenkonvooi haar reis onder begeleiding van de Zaïrezen vervolgen, om pas twee dagen later dankzij enig geschuif met geld van ze af te zijn.
Dit soort incidenten en het geweld in de kampen zorgden ervoor dat sommige Nederlanders zich onveilig voelden. Ook door de gruwelijkheden in de kampen en het gevoel van machteloosheid om te werken in een uitzichtloze crisis was de mentale druk voor de Nederlanders hoog, voor sommigen misschien wel te hoog. Op 4 september 1994 schreef Van Leest in het vliegtuig op weg naar Nederland: ‘We zullen wel als andere mensen terugkeren’.
‘Je wilt geen watje zijn’
Eenmaal thuis was Van Leest inderdaad een ander mens. Hij was veel meer ingetogen en meer teruggetrokken uit het leven. Nazorg van Defensie was er amper. ‘Na een missie werd al het overtollige materiaal op de planken in een magazijn gezet. Ik had weleens het idee dat wij als veteranen ook op die planken lagen.’
Een kringgesprek met een psycholoog van Defensie een week na thuiskomst zal hij nooit vergeten. De psycholoog vroeg nonchalant: ‘Zo, heeft er iemand nog iets te melden? Waarop de militairen opstonden en vertrokken. ‘Ik heb mijn jas aangetrokken, zo boos was ik’. Van Defensie hoorde hij niks meer. ‘Defensie heeft geen actie ondernomen om ons naar de arts te sturen. Ook mijn fout geweest natuurlijk, ik had zo een afspraak kunnen maken.’
Van Leest dacht hij gewoon kon blijven werken. Hij was gericht op promotie, daarvoor was ziek worden geen optie, anders zou iemand zijn plaats hebben ingenomen. ‘Je wilt geen watje zijn die het niet kan verdragen, je wilt een stoere vent zijn.’
Ik ben even weg voor Provide Care
Op een bijeenkomst in 2001 voor militairen die bijna uit dienst gaan, vertelde hij zijn verhaal in een introductierondje. Over de Hutu’s en de Tutsi’s, alle ellende die hij in Zaïre zag. ‘Die machine, mijn mond, begon te ratelen. Struikelend over mijn eigen woorden gaf ik een stortvloed van overhaaste berichtgeving.’ In de pauze sprak een kolonel hem aan: ‘Dat gaat niet goed met jou he? Heb je jezelf horen praten over de uitzending? Zo snel wil je alles vertellen, je zit er helemaal vol mee. Ben je weleens bij de dokter geweest?’
Een reeks sessies bij een militair-psycholoog volgde. De psycholoog raadde hem aan een boek te schrijven over zijn ervaringen. ‘Het was natuurlijk de opdracht dat mijn hersenen zoveel voeding zouden krijgen opdat die zouden beseffen van: ik heb nu alles door, het gaat goed met mij. Dat heeft veel betekend voor de verwerking.’ Het resulteerde in zijn boek Ik ben even weg voor Provide Care.
Een reünie in 2004 voor Provide Care-veteranen droeg ook bij aan verwerking. Romeo Dallaire deelde zijn ervaringen en de nasleep van Rwanda. Van Leest sprak met hem: ‘Eigenlijk zaten we in hetzelfde bootje. Dat besef heeft me heel veel goeds gebracht’.
Koreaveteraan
Het leven van Van Leest is na de uitzending drastisch veranderd. ‘Er zijn maar heel weinig dagen dat ik niet aan Rwanda denk. De uitzending vergeet je niet, die sleep je met je mee. Als je de bergen kapmessen ziet liggen in de kampen denk je: waarom doen mensen elkaar zoveel leed aan? Ik heb zoveel ellende gezien dat ik wel een beter mens moest worden, en ik denk ook dat ik een beter mens ben. Voorheen was ik veel met mezelf bezig zonder het goede in de wereld zien. Na de missie werd ik liever, behulpzamer, en stond eerder voor iemand klaar.’
Sinds tien jaar zit Van Leest in het bestuur van de veteranenorganisatie in Bergen op Zoom. Hij praat daar met veteranen die nooit over hun ervaringen hebben gesproken. ‘Als ik met veteranen in gesprek ga dan komen ze los en vertellen ze verhalen waar je kippenvel van krijgt. Zo stond er een keer een Koreaveteraan van 92 te huilen op m’n schouder. Hij vond het fijn om met me gesproken te hebben - dat vind ik grandioos.’
In: Impact magazine: over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen, ISSN 2543-2591 | [2] | 1 | april | 19-22
https://oorlog.arq.org/impact-magazine-2018-no-1