Zestig jaar joods maatschappelijk werk: Tsedaka en Tikkun Olam
‘De zorgcoördinator van Joods Nederland’, vierde onlangs zijn zestig jaar bestaan met diverse activiteiten. Vlak na de oorlog opgericht, was er genoeg werk te doen, want immers alle joodse overlevenden waren getroffen door de oorlog, een ieder op zijn eigen wijze. Hanneke Bot onderzocht hoe deze organisatie zich heeft ontwikkeld.
Oprichting
Na de Tweede Wereldoorlog werd het joods maatschappelijk werk (JMW) opgericht. In 1948 werd als het doel bepaald ‘alles wat er aan sociaal werk in Nederland gedaan moet worden, te coordineren en datgene zelf te doen, wat niet door andere organisaties kan gebeuren’ (Lipschits, n:997). In 2008 werd het zestigjarig jubileum gevierd, met een laatste staartje in 2009. Het was een jaar vol feestelijkheden dat geheel in het teken stond van een benefiet marathon waarvan de opbrengst volledig ten goede komt aan de Stichting War Child. Volgens het principe ‘de jarige tracteert’ richt het JMW zich in deze viering niet alleen op goede daden binnen de joodse gemeenschap, maar begeeft zich ook buiten de joodse kring. Dit sluit ook aan bij de regels van het streven naar een tikkun olam, een betere en rechtvaardige wereld. Bijzonder is ook dat één van de twee door JMW uitgekozen projecten van War Child er een is voor Israëlische en Palestijnse kinderen. Het moge duidelijk zijn dat zowel Palestijnse als Israëlische kinderen veel te lijden hebben onder het steeds weer oplaaiende conflict. Zij groeien op in een omgeving waar geweld onderdeel is van het dagelijks leven. Zij kennen vaak niemand van ‘de andere kant’ en groeien op met een beeld van die ander als vijandig en slecht. Het Palestijns-Israëlische project is erop gericht om deze negatieve spiraal van wederzijdse beeldvorming te doorbreken.
Hulp bij sociale en psychische problemen
Tsedaka betekent rechtvaardigheid en verwijst naar het verrichten van goede daden binnen de joodse gemeenschap en behoort tot de belangrijke geboden die joden worden opgelegd. Vóór 1940 hadden de joodse organisaties het daar al druk mee, er bestond flinke armoede onder het joodse bevolkingsdeel. Dat er na de oorlog behoefte bestond om de krachten te bundelen, zal niemand verbazen. Alle joodse overlevenden waren getroffen door de oorlog, een ieder op zijn eigen wijze, en de sociale zorg kon dus niet anders dan veelomvattend zijn. In eerste instantie was deze zorg vooral gericht op praktische problemen zoals het zoeken van woonruimte, het vinden van werk en financiële ondersteuning, terwijl ook het beheren en verzorgen - bijvoorbeeld als erfgenaam of als rechtsopvolger - van boedels van overledenen of mensen zonder erfgenamen een belangrijk aandachtsgebied was.
Het is begrijpelijk dat de zorg vooral hierop was gericht: de overlevenden wensten te vergeten en de maatschappij waarin ze terugkwamen nodigde niet uit tot bezinning en reflectie. Hard werken bleek echter niet zo’n effectieve remedie tegen zich opdringende oorlogsherinneringen.
Na 1965 begonnen in contacten met cliënten de psychische gevolgen van de oorlog zichtbaar te worden (Stichting JMW, 1973). In die tijd kwam ook vanuit de psychiatrie belangstelling voor de late gevolgen van het ondergaan van extreme stress en ontbering. Veel cliënten kwamen door hun lichamelijk en psychische klachten ook in financiële nood. JMW speelde een belangrijke rol bij de groepsregeling voor vervolgingsslachtoffers in het kader van de Algemene Bijstandswet en later bij de totstandkoming Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers ’40-’45 die in z973 in werking trad. Al vanaf 1969 werd JMW ingeschakeld voor de rapportage, nodig voor de uitvoering van deze wetten. Zo werden JMW-medewerkers geconfronteerd met duizenden getroffenen. Daarbij bleek dat een groot aantal meer hulp nodig had dan alleen financiële ondersteuning. JMW heeft een groot aantal mensen hulp geboden bij sociale en psychische problemen. Wanneer dit nodig was, werd doorverwezen naar psychotherapeut of psychiater.
Uit het artikel dat in het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid werd gepubliceerd ter geledenheid van het 25-jarig bestaan van JMW, geschreven door de maatschappelijk werkers van JMW, blijkt dat ze aan de wieg stonden van de hulpverlening aan slachtoffers van oorlog en georganiseerd geweld. Uiteindelijk is daar in Nederland een enorme expertise uit voortgekomen op het gebied van de behandeling van de late gevolgen van oorlogstrauma.
Iedereen die zich joods voelt
Wat mij bij het zestigjarig bestaan van JMW vooral boeit, is zijn plaats in een samenleving die zo langzamerhand wegdrijft van de Tweede Wereldoorlog en waarin religiositeit en etnische achtergrond volop, maar vaak negatief, in de belangstelling staan. Hoe gaat JMW de komende jaren in? Hoe verhoudt JMW zich tot de multiculturele samenleving of hoe we onze mozaïek samenleving ook moeten noemen? Hoe beïnvloedt de discussie over Israël en de Palestijnse zaak het JMW? Ik sprak hierover met Hans Vuijsje, algemeen directeur, Ella Oesterman, leidinggevende en Karien Anstadt, hoofd afdeling joodse activiteiten en afdeling vrijwilligerswerk - alledrie al decennialang aan JMW verbonden.
Eerst een paar feiten op een rijtje. Volgens een demografisch onderzoek (1999), gebaseerd op een min of meer representatieve steekproef uit joden in Nederland, komen de volgende gegevens. Er wonen in Nederland 43.000 mensen met een joodse achtergrond - dit is dan volgens een brede definitie van het joods-zijn waarbij ook mensen worden meegeteld die alleen een joodse vader hebben.
Van deze groep omschrijft ruim 85% zich als joods, dan wel als iemand met een joodse achtergrond - dit is vooral het geval wanneer men twee joodse ouders heeft, maar ook wanneer men geconfronteerd wordt met antisemitisme of met verhalen over en beelden van de Tweede Wereldoorlog. 44 Procent van de geïnterviewden is praktiserend joods, maar dit kan er uit bestaan dat men alleen bepaalde feesten viert of gebruiken volgt terwijl men niet religieus is, 6% noemt zich orthodox. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan dat ze problemen heeft die samenhangen met hun eigen oorlogservaringen of met die van hun ouders.
JMW heeft het dan ook druk, er zijn duizenden mensen in zorg, zo’n 12-13 % van de joodse bevolking per jaar. Ter vergelijking: in de algemene Nederlandse bevolking is dit 2-3 % per jaar. Deze grote vraag naar hulp wordt verklaard door een opvoeding door ernstig getraumatiseerde ouder(s) die vaak leidt tot terugkerende psychische klachten en door het politieke klimaat (groeiende vreemdelingenhaat, groeiend antisemitisme) dat gevoelens van angst en onveiligheid aanwakkert. Daarnaast zorgt ook de vergrijzing voor een toenemende vraag: de oorlog komt weer dichterbij wanneer het eigen levenseinde nadert. Vuijsje stelt dan ook dat alleen al het beroep dat op JMW wordt gedaan, zijn bestaan rechtvaardigt. En kennelijk is er dus ook vraag naar specifieke joodse hulpverlening - cliëntèle kan zich immers ook aanmelden bij de algemene zorg. De toekomst ligt, volgens Vuijsje, in het bieden van algemene maatschappelijke zorg aan een ieder die zich joods voelt.
JMW zoekt actief contact met de hele joodse bevolkingsgroep. Zo biedt de Stichting niet alleen hulpverlening in brede zin - preventieve praat- en themagroepen, hulpverlening, thuiszorg - maar organiseert ze ook activiteiten voor een groot publiek - lezingen en discussiebijeenkomsten naar aanleiding van actuele gebeurtenissen - en geeft de organisatie een tijdschrift, de Benjamin, uit dat 8.500 geadresseerden kent. De website van JMW, joodswelzijn.nl, heeft een jonge, fleurige uitstraling die uitnodigt voor bijvoorbeeld gespreksgroepen over je joodse identiteit of over ‘joods, maar christelijk opgevoed’, om deel te nemen aan Jingles, de vriendensite voor joods Nederland en waar een agenda te vinden is met joodse activiteiten verspreid over het land. Daar de activiteiten voor een joods publiek bestemd zijn, richt JMW zich via de joodse media tot het publiek. Gevolg hiervan is dat een grote groep van met name de geassimileerde joden, niet wordt bereikt.
Emancipatie en de buitenwereld
Natuurlijk heeft ook bij JMW de actualiteit invloed op de activiteiten. Afgelopen februari zou het lustrumjaar van JMW worden afgesloten met een benefietconcert voor War Child. JMW besloot dit echter uit te stellen vanwege het gewapende conflict tussen Israël en Gaza dat op dat moment weer heftig oplaaide. De actualiteit, en dan met name de situatie in het Midden Oosten, de stand van de oorlogsvoering en bedreigingen die Israël direct betreffen, komt dan dus heel dichtbij. Eerder al reageerde JMW met het organiseren van discussie-avonden en praatgroepen als reactie op bijvoorbeeld de Golfoorlog, met de dreiging van de SCUD-raketten op Israël, en de tweede Libanonoorlog. Binnenkort, eind maart 2009, houdt Abram de Swaan een lezing over het Midden-Oosten conflict en de joden in Nederland en hoe om te gaan met de emoties en meningen daaromtrent. Ook in individuele gesprekken blijkt deze invloed: mensen uiten hun boosheid en hun angsten hierover en hun gevoel van kwetsbaarheid komt naar voren. Oesterman en Anstadt benadrukken dat velen binnen de joodse gemeenschap zich de afgelopen jaren onveiliger zijn gaan voelen. Men is huiveriger geworden om in het openbaar voor het joods-zijn uit te komen, davidsterren worden onder de kleding gedragen. Velen hebben recentelijk antisemitisme aan den lijve ondervonden. Hierbij speelt ook een grote rol dat het niet joodse deel der natie vaak geen onderscheid maakt tussen joden en Israëli’s - zo wordt men gemakkelijk (negatief) aangesproken op de defensiepolitiek van Israël. Deze ontwikkelingen dragen er toe bij dat men de geborgenheid van de eigen groep blijft zoeken.
Oesterman en Anstadt benadrukken het belang van het zich veilig voelen voor succesvolle hulpverlening. Het JMW is ontstaan in een tijd waarin de joodse gemeenschap geheel uiteen geslagen was. Vóór 1940 was het joodse bevolkingsdeel in Nederland redelijk geïntegreerd. Na 1945 was het nodig om de identiteit te herstellen, om de relatie met de niet-joodse samenleving opnieuw te bepalen en aan te gaan. Dit kon niet anders dan in en vanuit de eigen kring gebeuren. Een netwerk aan joodse hulpverleningsinstellingen - met naast het JMW bijvoorbeeld het Sinai Centrum, ondersteunde dit. Dit netwerk van welzijns- en gezondheidszorginstellingen is sinds eind jaren veertig stevig blijven staan: de gekwetstheid en kwetsbaarheid van de groep heeft daar kennelijk voor gezorgd.
Op dit moment zien we de maatschappij weer verkokeren: islamitische scholen en welzijnsvoorzieningen schieten als paddestoelen uit de grond, I-Psy biedt psychosociale hulpverlening door hulpverleners in eigen taal en cultuur, de EO bloeit - niet alleen joods Nederland zoekt geborgenheid en erkenning in eigen huis. Anstadt stelt dat het zinvol is gebleken om in de eigen groep te emanciperen. Oesterman voegt hier aan toe dat het in eigen groep gemakkelijker is om kritisch te zijn naar elkaar. Kritiek op bijvoorbeeld slachtoffergedrag is makkelijker te aanvaarden wanneer dit afkomstig is van een lotgenoot.
Het is belangrijk dat hulpverleners op de hoogte zijn van de achtergrond van hun cliënten omdat identiteit een belangrijk aspect is in de hulpverlening. Er werken bij JMW medewerkers die geen joodse achtergrond hebben. Zij worden via training en intervisie geschoold in de joodse achtergrond en thematiek. Cliënten verwachten van hen dat ze op de hoogte zijn van gebruiken rond belangrijke levensgebeurtenissen en feestdagen en ook van de oorlogsproblematiek. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk dat ze onmiddellijk begrijpen wat de betekenis kan zijn van het overlijden van een onderduikouder. Hierbij kan het een probleem zijn dat dit (formeel) niet wordt gezien als een overlijden van een eerste graad familielid.
Maar zoals voor alle sectorale hulpverlening, geldt ook voor het JMW dat er voor- en nadelen aan verbonden zijn. De voordelen zijn hierboven aan de orde gekomen. De nadelen hebben te maken met het gevaar dat sectorale hulpverlening een sterk naar binnen gekeerd karakter kan krijgen met hulpverleners die mogelijk hun onbevangenheid verliezen, wat kan resulteren in een zich te sterk terugtrekken in de eigen groep. Emancipatie in eigen groep is belangrijk, maar ook de stap naar buiten moet worden gezet en het contact met de ander worden gelegd.
JMW onderkent dat gevaar en richt zich behalve op emancipatie ook op integratie binnen de Nederlandse samenleving. Vanuit het verleden is een duidelijke hulpverleningsvisie opgebouwd waarbij centraal staat dat het versterken van de eigen (joodse) identiteit het juist mogelijk maakt voor cliënten en deelnemers om beter te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Symbolisch voor deze benadering is dat JMW zijn jubileumopbrengsten voor een groot deel zal besteden aan het Palestijns-Israëlisch project van War Child. JMW geeft hiermee een belangrijk signaal en toont ook naar buiten bereid te zijn verder te kijken dan de eigen achterban.
Literatuur
Lipschits, I., Tsedaka, eert halve eeuw joods maatschappelijk werk, Zutphen: Walburg Pers, 1997.
Sociaal Demografisch Onderzoek, intern document JMW.
Stichting Joods Maatschappelijk Werk, Hulpverlening aan oorlogsver-volgden’, In: MCVvol. 28 (1973) 5, pp. 232-235.
HANNEKE BOT is socioloog en psychotherapeut. Zij is werkzaam bij de Gelderse Roos en in haar eigen bedrijf- gericht op gespreksvoe-ring met een tolk. Tevens is zij extern redactielid van Cogiscope.
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 5 | 1 | 18-22