'Wie zijn wij, als zij niet meer zij zijn?' : over splitsen en projecteren, rouwen en integreren

Kan de psychoanalyse een bijdrage leveren bij het verhelderen en eventueel oplossen van maatschappelijke conflicten? Van Waning geeft een beschrijving van het psychoanalytisch instumentarium en laat zien hoe psychoanalytisch begrijpen van conflicten tussen groepen tot actie kan inspireren. Zij geeft een voorbeeld van een project in Estland waarin etnische Russen en Esten elkaar ontmoeten en leren begrijpen.

 

Over splitsen en projecteren, rouwen en integreren

Wie zijn wij als zij niet meer zij zijn?’ In dit artikel wil ik onderzoeken op welke wijze psychoanalytisch instrumentarium bruikbaar kan zijn, in aangepaste vorm, bij het verhelderen van bepaalde collectieve fenomenen.

De psychoanalyse is van oorsprong gericht geweest op het begrijpen en behandelen van individuen met problemen. Groepen hebben hun eigen dynamieken, er valt niet zomaar naar groepen te vertalen; en als we hieronder met een psychoanalytische loep, bril, microscoop naar bepaalde fenomenen kijken, realiseren we ons dat we daarmee belangrijke reële sociale, economische en historische fenomenen en contexten niet het gewicht geven dat ze toekomt.

Ik ga in op een aantal psychoanalytische theorieën, constructen en metaforen die bepaalde aspecten van de individuele ontwikkeling verhelderen; om dan te bezien of deze iets kunnen bij dragen tot het begrijpen van dynamieken in groepen. Ik geef in dat verband twee voorbeelden van actuele maatschappelijke conflicten. Deze bijdrage gaat over splitsen, projecteren en verdeeldheid, maar ook over rouw, hoop en integratie.

Bij interculturele communicatie ontstaan nieuwe wij-gevoelens en identificaties. We ontwikkelen nieuwe wij-gevoelens met mensen die eerst als ‘zij’ aanvoelden. Voor een beter begrip van de wij- en zij-beleving hieronder eerst een paar opmerkingen over de Mnderontwikkeling.

Twee ontwikkelingstaken

De ervaring ‘ik ben ik, ik ben niet jij’ en ‘ik ben één van ons, niet één van hen’ is een noodzakelijke stap in de menselijke ontwikkeling. Een klein kind staat voor twee belangrijke ontwikkelingstaken.

Ten eerste: het gaat onderscheid maken tussen zichzelf en anderen, ook in psychologische zin: tussen ik en niet-ik.

Ten tweede gaat het herkennen dat de persoon die hem of haar voedt, die haar verlangens bevredigt, dezelfde kan zijn als degene op wie ze soms moet wachten, die haar behoeften frustreert; terwijl dat eerst als het ware twee verschillende mensen kunnen lijken. Dat zelfde geldt voor het beeld van zichzelf: met prettige liefdevolle gevoelens, en ook vervelende afkeurende gevoelens over zichzelf. Een kind leert geleidelijk deze tegengestelde ‘goed en slecht’ -beelden van zichzelf en anderen te integreren. Tussen de polen prettig-goed en onprettig-slecht zitten vele meng-nuances.

In dit proces leert het kind - zo stellen veel ontwikkelings-analytici zich voor - bepaalde delen die van haarzelf zijn toe te schrijven aan anderen, dit noemen we projectie. Het kind projecteert ‘slechte’ delen of eigenschappen van zichzelf maar - opvallend genoeg - ook ‘goede’, die het zo als het ware kan bewaren. In de loop van de ontwikkeling kan het kind deze projecties weer terugnemen en integreren in de zich ontwikkelende persoonlijkheid.

Iets vergelijkbaars speelt zich af bij groepen, bij wij en zij, aldus Vamik Volkan (1992), een psychoanalyticus die actief is in internationale conflicthantering; over zijn werk straks meer.

Ik licht hieronder een aantal begrippen toe die ontwikkeld zijn door Volkan en zijn groep, ze kunnen helpen bepaalde dynamieken in de multiculturele samenleving en bij spanningen tussen groepen beter te begrijpen.

Kinderen vormen in hun ontwikkeling ‘shared reservoirs’, gemeenschappelijke reservoirs waarin ‘goede’ en ‘slechte’ projecties kunnen worden bewaard. De gemeenschappelijke doelen waarin geprojecteerd wordt - voedsel, kleuren, liederen - vormen de bouwstenen van het zich later ontwikkelende ‘zij’ tegenover ‘ons’ -gevoel. Dat wij-gevoel met betrekking tot de etnische groep vormt de kern van het etniciteitsconcept.

Volgens Volkan zijn de belangrijkste ingrediënten van etnische identiteit de gedeelde mentale representaties, beeldvormingen van historische gebeurtenissen die soms honderden jaren geleden plaatsgevonden hebben en die de zelfbeleving en het zelfgevoel van de voorouders van een groep beïnvloed hebben. Hij spreekt van ‘gekozen trauma’s’ (chosen trauma’s) als ze het zelfgevoel verlagen en van ‘gekozen gloriedaden’ (chosen glories) als ze het zelfgevoel van de groep doen groeien (het gaat hierbij uiteraard niet om een bewust kiezen maar, zo zou je kunnen zeggen, om onbewuste collectieve kristallisatiepunten van beleving). Voorbeelden voor Nederlanders kunnen zijn, ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog: het ‘chosen trauma’ van de capitulatie in mei 1940, de ‘chosen glory’ van het Geuzenverzet.

Herinneringen, fantasieën en collectieve afweer tegenover emotionele krenkingen vormen de mentale representaties die van generatie op generatie in liederen, verhalen, mythen en officiële geschiedschrijving worden doorgegeven.

Omgaan met angst en agressie

Een tweede invalshoek die verhelderend kan werken voor het begrij pen van de relatie zelf-ander is die van theorieën over het omgaan met angst en agressie van Melanie Klein en anderen. Zij beschreef twee posities waarin agressieve impulsen worden georganiseerd in de vroege kindertijd; posities die beide gedurende het hele leven een rol zullen spelen (Klein, 1940, Hinshelwood, 1990). Je hoeft je niet geheel in haar ontwikkelingstheorie, met zoveel nadruk op het vroege driftmatige, te kunnen vinden om de zin te zien van het onderscheid dat ze maakt:

De zogenoemde paranoïde-schizoïde positie is de meest primitieve organisatie; de afweervormen die bij deze positie de overhand hebben zijn: splitsen, projectieve identificatie, magische almachtige ontkenning, loochening en idealisering. Liefde en haat worden verbonden met het goede en slechte ‘object’. Het goede wordt geïdealiseerd, het slechte, naar buiten verplaatst, wordt tot achtervolger. Ter verduidelijking: met projectie wordt bedoeld buiten zichzelf plaatsen, in dit verband vooral wegplaatsen van eigen ongewenste aspecten in een ander, om er vanaf te zijn. Bij projectieve identificatie, een meer primitieve vorm van projectie wordt daarbij controle gehouden over deze aspecten in de ander, in een speciale complexe dwingende interactie.

In multiculturele zin kan dat bijvoorbeeld betekenen dat iemand die zich tekort gedaan en jaloers voelt mensen van een andere groep verwijt dat die zo inhalig en egocentrisch zijn. Een voorbeeld van loochenen en splitsen kan zijn: ‘racisme, nee dat speelt hier niet, dat is in andere landen’.

Meer ruimte voor de tweede depressieve positie betekent een grote stap vooruit in de ontwikkeling: hierbij kunnen liefde en haat worden geïntegreerd, delen worden tot een geheel, het kind kan verschillende gevoelens en ambivalentie van die gevoelens beter verdragen. De eigen agressie, gericht op de ander, leidt nu tot angst om de goede ander te verliezen en tot schuldgevoel, tot rouw en reparatie, tot empathie en verantwoordelijkheidsgevoel.

We kunnen deze posities zien als metaforen, en als mogelijke reactievormen bij een beleving van bedreigd-zijn.

Andere vormen van omgaan met angst - die ook relevant zijn in multicultureel verband - vinden we in ‘manische afweervormen’, met ontkenning van angst en schuldgevoel en met triomfgevoel: als het ware de vlucht naar voren, zonder verbinding met de realiteit. ‘We zijn allemaal het zelfde en hebben gelijke kansen’. En weer andere vormen zijn apathie en desinteresse; voor een deel ook samenhangend met onwetendheid, maar ook als afweer. Van der Veer schrijft in verband met de houding ten opzichte van vluchtelingen over ongeïnteresseerdheid, afwijzing en vijandigheid die niet alleen maar kan worden toegeschreven aan hun innerlijke problemen, maar minstens zoveel aan de onze (Van der Veer, 1999).

Regressie, projectie en onvermogen te rouwen

De psychologie van groepen toont dat bij collectieve angst bij een etnisch conflict en in oorlog een soort collectieve regressie optreedt. Het gaat daarbij, zo kunnen we ons voorstellen, om regressie vanuit de depressieve positie, waarbij de paranoïd-schizoïde mechanismen zoals splitsen en projecteren vaker voor gaan komen. Als de ‘slechte’ delen worden geprojecteerd in de ander, de vijand, wordt de prijs betaald van ‘persecutory anxiety’, uitvergrote achtervolgingsangst, die weer tot alibi wordt voor verdere gewelddadigheden. Overwaarderen van het eigene, devalueren van het andere, een gevoel van almachtige controle en heftige emoties in de zin van afgunst en razernij gaan hiermee samen.

Daarmee spreken we over specifieke fenomenen die zich voordoen in groepen. In ons individuele leven zal ons geweten vaak onze destructieneiging afremmen. Maar als we dit individuele geweten investeren in een gemeenschappelijk groepsgeweten kunnen we schijnbaar met veel minder schuldgevoel wegkomen. De groep is in staat het paranoïde individu te ‘containen’, te omvatten; maar wanneer racisme of uitsluitingsgedrag een groepszaak geworden is, valt de controle weg en versterken de groepsleden elkaar in irrationeel gedrag én rationalisaties daarvoor.

Bij de beschrijving van de depressieve positie ging het over rouw: rouwen is een noodzakelijk proces bij verandering; het omvat stadia van verdriet, innerlijk ‘onderhandelen’ om aspecten van het verlorene of de verloren persoon vast te houden en tenslotte een interne en externe aanpassing en werkelijke aanvaarding van het verlies. Niet alleen individuen, ook groepen moeten rouwen (zie ook Mitscherlich, A. en M., in ‘Die Unfahigkeit zu trauern’, het onvermogen tot rouwen na de Tweede Wereldoorlog, 1967). ‘Chosen traumas’ zijn verbonden met het onvermogen van een groep om te rouwen. Onverwerkte rouw over een ‘chosen trauma’ kan van generatie op generatie worden doorgegeven.

Bij groepsregressie in paranoïd-schizoïde zin is rouwen onmogelijk en wordt de pijn kwaadaardig geëxternali-seerd naar de anderen, in de zin van dehumanisering, ontmenselijking, tot aan vormen van etnische schoonmaak toe, maligne purificatie. Beelden en verhalen van de destructie en tragiek in voormalig Joegoslavië en Rwanda sluiten daarbij aan.

In een therapie kan een cliënt het nog niet-begrepene, het te heftige overspoelende in de therapeut projecteren in projectieve identificatie. De therapeut kan hier dienen als ‘container’ (Bion, 1962) van afgesplitste en geprojecteerde delen en gevoelens, zij kan deze als het ware ‘ontgiften’ en als verwerkbaar teruggeven, zodat de cliënt kan accepteren dat het om iets van hemzelf gaat - ze helpt daarmee de cliënt in wezen tot rouwen en integratie te komen.

Een projectie kan pas ‘teruggenomen’ worden als de inhoud ervan als ‘eigen’getolereerd en aanvaard kan worden.

Het gaat hierbij vaak over heftige agressie die op een ander gericht is, en om de agressie jegens delen van zichzelf, en als het ware om achtervolgende delen die jou willen vernietigen - het gaat over het verdeelde zelf, dat delen van zichzelf als vijandig ervaart.

Als we hier - met alle omzichtigheid - een vertaling naar de situatie in groepen maken: twee groepen kunnen voor elkaar ‘shared reservoirs’ zijn van projecties, en bij spanningen vooral van negatieve projecties, die als onontkoombaar gezien gaan worden en niet meer aan de realiteit worden getoetst. Hierin kan een soort wankel evenwicht bereikt worden, zoals dat bijvoorbeeld enigszins het geval was ten tijde van de Koude Oorlog. Deze wankele balans gaat verloren als de druk stijgt, en het gevoel van bedreigd worden toeneemt. Dit kan ertoe leiden dat het eigene in de ander moet worden aangevallen, vernietigd.

Maar ook als ‘de ander’, als groep en als ‘reservoir’ waarin geprojecteerd kan worden, wegvalt, dan kan dat ingrijpende gevolgen hebben. Daarover zal het in de onderstaande voorbeelden gaan.

Twee voorbeelden van actuele conflicten >

Ik geef hieronder twee actuele voorbeelden van verschuiving van balans: wie zijn wij als zij niet langer zij zijn? Eerst spreek ik - kort - over voormalig Oost- en West-Duits-

land: kan het beschreven instrumentarium ons helpen

£

iets van de situatie te begrijpen? Dan vertel ik over een project in de Baltische Staten, waarbij duidelijk wordt hoe psychoanalytisch begrijpen tot actie kan inspireren.

Voormalig West- en Oóst-Duitsland - begrijpen Beland beschrijft de beleving bij velen van ‘wij’ en ‘de anderen’ ten aanzien van West- en Oost Berlijn, en Westen Oost Duitsland; door te trekken, met nuanceringen, naar West- en Oost Europa, ‘het Westen’ tegenover ‘vreemdelingen’ (Beland, 1993).

Het wegvallen van ‘de ander’, opheffing van het oost-west conflict - ideologisch, economisch - heeft in het nieuwe Duitsland het psychische effect van een opheffing van een onbewuste splitsing; de daarbij optredende terugkeer van het verdrongene, het geprojecteerde en gedissocieerde leidt tot:

1    enerzijds, een groter bewustzijn van het verleden, een mogelijkheid tot vereenzelviging met slachtoffers en daders uit de Nazitij d: dus ruimte voor verwerking, rouw, stroom - voor de depressieve positie. Maar ook

2    anderzijds, een versterkt loochenen en met geweld schuldgevoel eronder houden, dat in projectieve identificatie en aanklachten aan ‘anderen’ moet worden weggewerkt: regressie, en versterking van belevingen passend bij de paranoïd-schizoïde positie.

‘De Muur’ heeft lange tijd de emotionele loochening van veel Duitsers versterkt en onderhouden, aldus Beland: doordat ‘het kwaad’ aan de andere kant kon worden

Eigen onbehagen in anderen leggen

geprojecteerd heeft ze verwerking van de gruwelen in de Tweede Wereldoorlog bemoeilijkt.

De euforie na de val van de Muur vormde zich als het ware over de loochening heen, in maniforme afweer, en gaf een gevoel van illusoire versmelting van Ossies en Wes-sies met een geïdealiseerd Groot-Duitsland (alsof er een beleving was dat het bij een geïdealiseerde Moeder allemaal weer goed kwam); er was een verbond van narcistische almachtige zelfvergroting door fantasieën van versmelting met de macht. Dat kon niet goed gaan.

Bij gebrek aan ‘het andere Duitsland’ moest een andere groep gevonden worden, en voor de hand lagen de groepen migranten en vluchtelingen. We zien op tv, lezen in de krant tot welke irrationele uitbarstingen dat heeft kunnen leiden. Uitbarstingen waarbij uiteraard reële sociale en economische problemen - grote werkeloosheid - een belangrijke rol spelen.

Projectie van het eigene is de hermeneutische sleutel tot vreemdelingenhaat, aldus Beland. De projectie kan - zoals ook in therapie - pas teruggenomen worden als de inhoud ervan als eigen getolereerd kan worden: als we beseffen dat we ons eigen onbehagen vaak in anderen leggen.

De Baltische Staten-actie

Wat kan je hier nu praktisch mee? Ik geef een tweede voorbeeld, waar bij de culturele ook etnische verschillen een grotere rol spelen: het project van Vamik Volkan, een oorspronkelijk Turks-Cypriotisch psychoanalyticus, in de Baltische Staten. Iets over de werkwijze: Volkan heeft in tientallen jaren uitgebreide ervaring opgebouwd in ‘psychoanalytische diplomatie’ en conflicthantering. Bij zijn ‘Center for the Study of Mind and Human Interaction’ in Virginia (Verenigde Staten) worden adviezen gevraagd door vele regeringen en de Verenigde Naties. Er is een internationale interdisciplinaire kerngroep van voormalige politici en top-diplomaten, historici en godsdienstwetenschappers, antropologen, psychologen en psychiaters, die allen werken vanuit een vooral psychoanalytisch perspectief (Volkan, 1992, 1997, 1998AB, Volkan en Harris, 1993. Volkan, Julius en Montville, 1990,1991; zie ook Van Waning, 1995, 1998, aan deze artikelen zijn hieronder enige passages ontleend).

Belangrijk in de werkwijze van de groep is de aandacht voor onbewuste irrationele factoren, en de speciale rol

Etnische Russen in Estland, 2002.

(Foto: Martin Roemers/Hollandse Hoogte)

van de ‘neutrale’ faciliterende groep - we zouden kunnen zeggen: buitenstaander-, ‘container’groep - van leden van het Centrum, naast de leden van de twee (of meer) groepen die in conflict zijn, met wie bijeenkomsten worden belegd.

De benadering van conflicthantering sluit aan bij een paar uitgangspunten van psychoanalyse en psychoanalytische groepstherapie:

ï gebeurtenissen hebben meer dan één betekenis, en een verborgen betekenis is soms belangrijker dan één die voor de hand ligt;

2    alle interacties hebben betekenis en zijn te analyseren -open en bedekte acties, verbale en non-verbale, in formele en informele bijeenkomsten;

3    het in gang zetten van een proces waarin problemen van één partij worden tot met de tegenstander gedeelde problemen is belangrijker dan het formuleren van ‘logische’, ‘snelle’ antwoorden;

4    een klimaat waarin het uiten van emoties aanvaard wordt draagt bij tot de herkenning van onderliggende weerstand tegen verandering.

De traditionele rationele benadering heeft effect wanneer er weinig regressie is opgetreden bij de strijdende partijen. Maar wanneer conflicten chronisch geworden zijn en gevoed worden vanuit al lang bestaande historische krenkingen, dan is het nodig om de irrationele processen en rituelen die erachter liggen te gaan onderzoeken; en met name daar heeft de psychoanalyse iets te bieden.

Sinds 1990 wordt in de Baltische Staten samengewerkt in een interdisciplinaire studie over etniciteit, nationalisme en politieke veranderingen. Er zijn veel conflicten tussen de Esten, de er lang wonende etnische Russen, en de voormalige Russische bezetters. Angst, wraakgevoelens en oude narcistische krenkingswonden alom. Ook hier geldt, bij alle verschuivingen: wie zijn wij nu als zij niet langer zij zijn?

Kern van het project is een doorlopende serie van vierdaagse ontmoetingen, drie keer per jaar van de betrokken groepen en de faciliterende groep, die erop gericht zijn spanningsbronnen te verhelderen en onderling begrip te versterken in het postsoyjet tijdperk.

In de benadering zijn elementen te herkennen van groepstherapie, diplomatieke conferentie en academisch seminar, maar het is meer. Er zijn zo’n 30 mensen bijeen, waarvan ongeveer een kwart van de faciliterende groep. In de locale groepen zitten onder andere opinieleiders uit de politiek die de bijeenkomsten in onofficiële status bijwonen, journalisten en wetenschappers. Uitgegaan wordt van een halfgestructureerd programma, met aan het begin en eind plenaire sessies; het echte werk wordt verzet in de sessies met kleinere groepen.

In de kleine groepen worden vaak heel persoonlijke ervaringen verteld. In het begin gaat het daarbij vooral over ‘ik of wij’ tegenover ‘zij’ op een afstandelijke manier. Als er meer empathie ontstaat durven mensen ook meer hun ambivalenties te tonen.

Er is onvoldoende gerouwd in Estland over de traumatise-ringen uit de Sovjetperiode, zoals de deportatie van vele Esten naar Siberië. De representaties van deze destructieve gebeurtenissen zijn aan volgende generaties doorgege-

Olifanteneieren in het konijnenhol

ven, ze zijn van functie veranderd en getransformeerd in een gedeelde angst dat de Esten als etnische groep zullen verdwijnen. Ook het verschijnsel ‘time collaps’ kan herkend worden: wanneer een ‘chosen trauma’ uit het verleden weer geactiveerd raakt, worden de emoties en percepties die ermee verbonden zijn ervaren alsof het trauma net heeft plaatsgevonden; en ze worden zelfs geprojecteerd naar de toekomst. Wat wordt herinnerd, gevoeld en verwacht komt samen. Zo vertelde de voormalige Estse president over zijn onderhandelingen met de voormalige Sovjets over de erkenning van de onafhankelijkheid van Estland, beginjaren negentig. Hij was naar Moskou geroepen voor overleg met Michael Gorbatchov; deze had hem toen twee uur laten wachten. Zijn beeld van de Russen leek nog sterk gekleurd te worden door dit vernederende incident van vijfjaar eerder. Hij hield aanvankelijk grote afstand. Door de empathie met zijn gevoel van gekrenktheid toen, het begrip en de uitleg van de ‘container’ groep kon de man de ervaringen van toen en nu een eigen plaats gaan geven.

Een fenomeen dat aangeeft dat de sfeer flexibeler wordt is het symboliseren van een conflict, op een manier dat er mee ‘gespeeld’ kan worden. Een symbool doet zich voor, of een metafoor die belangrijke aspecten van het conflict representeert. Een Rus bracht de metafoor in van Rusland als vriendelijke olifant. Een Est voegde eraan toe dat Estland dan een konijn was. Het was moeilijk, vond deze, om vrienden te zijn, ook al deden ze allebei aardig; het konijn was toch bang dat de olifant op ’m zou trappen. Een ander bracht in dat de Russisch sprekenden in Estland dan als olifanteneieren waren in het konijnenhol, ze konden uitkomen en het konijn kapot maken, of de olifant kon komen om ze te beschermen als die dacht dat ze bedreigd werden. Even los van de ware reproductiewijze van olifanten: metaforen maken de dingen voelbaar duidelijker. Door de olifant-konijn metafoor konden de Russen ook hun beeld van de Esten als ondankbaar - voor vroegere hulp - aanpassen tot: dat ze voorzichtig zijn; en dat ook wel moeten zijn. Een Rus wilde het speelse, maar toch ‘gesplitste’ stereotype beeld wel weer nuanceren: ‘Rusland is niet alleen dom en onhandig. We zullen niet op het konijn stappen. Wij hebben allemaal geleden onder het Sovjet systeem (hij had gevangen gezeten). We hebben zoveel gemeen, waarom dan steeds zo bij die verschillen blijven?’ (Volkan, 1997, p. 221).

Boom-model

Op grond van de ervaringen in de Baltische Staten (Volkan, 1997, 1998) heeft het Centrum het zogenaamde ‘Tree Model’, Boom-model, ontwikkeld, ‘a comprehensive approach to the reduction of tensions between large-groups, institution building, and the promotion of democratization and coexistence’. Het gaat om een proces waarbij de Boom uitgroeit in vele vertakkingen. Eerst is er de diagnose van de problemen door de faciliterende groep -daarbij zijn de historische ontwikkelingen ook van groot belang -; dan ligt de nadruk op het vestigen van een veilig

Dragers van empathie

‘holding’ klimaat voor een serie psychopolitieke dialogen tussen invloedrijke vertegenwoordigers van de betrokken groepen. Gewerkt wordt aan een ‘vaccinatie’ om giftige emoties te verminderen - de neutrale groep dient hier als ‘container’ -, eerst binnen de dialogen zelf, en erna in toenemend grote groepen in de gemeenschap en door middel van actie op verschillende maatschappelijke en regeringsniveaus. Er worden locale contactgroepen gevormd van deelnemers uit alle partijen in het conflict, die de actie-scenario’s tot projecten kunnen uitwerken. Hieruit komen weer werkgroepen voort, die dragers worden van empathie en model voor effectieve communicatie.

Op drie plaatsen met verschillende etnische verhoudingen zijn specifieke community-projecten gestart waarin alle drie de groepen samenwerken, onder andere voor verbetering van wegen en buitenspeelfaciliteiten voor kinderen.

Er is een begin gemaakt met een psychometrische vastlegging van veranderingen in mentale representaties van ‘wij’ en ‘zij’, veranderingen in de mate van vooroordeel, en veranderingen in de mate van projecteren van negatieve eigenschappen naar anderen. Dit onderzoek wordt gedaan met de deelnemers en met een controlegroep. De eerste resultaten van twee pilot-studies zijn veelbelovend (Volkan, 1998).

De gehanteerde concepten zijn in grote lijnen gebaseerd op de westerse ontwikkelingspsychologie, verbonden met westerse organisatievormen. Er ligt een grote uitdaging om met mensen uit andere culturen te onderzoeken hoe culturele, contextuele dynamieken doorspelen in conflicthantering.

Tot slot

In de multiculturele samenleving ontwikkelen we nieuwe wij-gevoelens met mensen die eerst als zij aanvoelden. Zal die identificatie zich ooit zo kunnen uitbreiden dat we kunnen spreken van een pluriforme wereld-identifïcatie, een werkelijke vereenzelviging met alle mensen ter wereld?

Het is ook een wijze van kijken en leven in het algemeen in de multiculturele samenleving, een beweging naar een meer omvattend inclusief perspectief. Ik wil daar nog iets over zeggen in een beweging van collectief naar individueel.

We hebben, collectief, behoefte aan duidelijke maatschappelijke ‘containing’ van negatieve projecties, aan instellingen die ‘holding’ (Winnicott, 1971) bieden, die regressie kunnen bufferen en enige bescherming kunnen geven in tijden van crisis in een steeds veelvormiger en veelkleuriger samenleving. Te denken valt aan - om maar enige voorbeelden te noemen - kleurrijke democratische instellingen voor conflictpreventie en -hantering, economische voorzieningen voor verschillende groepen die een gemeenschappelijk doel dienen, onafhankelijke internationale rechtspraak voor de berechting van oorlogsmisdaden; in psychologische zin ook: gelegenheid voor collectief en individu om te rouwen over oude trauma’s, met ruimte voor symbolen en monumenten waarbij emoties in de culturele context kunnen worden gedeeld.

Hoe kan integratie, rouwen, verdragen van ambivalentie en genieten van pluriformiteit, en ook een verdergaande ontwikkeling gestimuleerd worden?

In algemene zin: opvoeding en onderwijs hebben natuurlijk een grote bijdrage. In plaats van nadruk op ik en ander, wij en anderen, identificatie en desidentificatie zal het ontwikkelen van ‘inclusief denken’ een bijdrage leveren. Exclusief denken is of-of, zelf of ander gericht: solidariteit bij insluiting is er bij de gratie van uitsluiting. Inclusief denken is gebaseerd op realiteit zonder idealisering; solidariteit ligt voor de hand, alleen al omdat je jezelf zou benadelen door iemand anders kwaad te doen. Het begint met kleine dingen, om een voorbeeld te geven: elke school (of psychotherapie instituut) kan een grote wereldbol op een centrale plek neerzetten, en een vlaggetje bij Nederland: daar zitten we. Het geeft een gevoel voor verhoudingen; de suggestie die door grote wereldkaarten (Mercator-projectie) wordt gewekt dat Europa het centrum van de wereld is, wordt vermeden (zie ook Boerwinkel, 1968).

Welk overlevingskapitaal kan de psychoanalyse meegeven, welke houding, welk gedrag geeft bij interculturele communicatie de beste ‘coping’, collectief en individueel?

Belangrijk is uiteindelijk het verdragen van ‘het andere’ in de ander en in onszelf; een vermogen tot ‘containing’ en ‘holding’ van het verwarrende en tegenstrijdige in ons, en die ook kunnen ervaren als creatieve conflicten.

Vanuit de ‘depressieve positie’ - een wel erg somber geluid, als het daarbij zou moeten blijven - kunnen we ons doorontwikkelen.

Ook bij mondiale identificaties blijven er verschillen naast de overeenkomsten; met respect voor verschillen en pluriformiteit kunnen we in wisselende identificaties ruimte, verrijking, verdieping, heelwording ervaren. Wie zijn wij als zij niet meer zij zijn: het is een vraag met een angstige, defensieve ondertoon. Als zich een toenemend en gedifferentieerd ‘wij’-beleven kan ontwikkelen, dan zal de vraag kunnen verbleken.

Dit artikel is overgenomen uit Multiculturele samenleving en psychoanalyse, red. A. van Waning, Assen: Van Gorcum, 1999-

Literatuur

Beland, H., ‘Umwalzungen gebaren alte Geiste neu - das

verunsicherte Europa’, in: Psyche vol. 47 (1993) pp. 378-

396.

Bion, W.R., Learning from experience. London: Heinemann, 1962.

Boerwinkel, F., Inclusief denken. Amersfoort: Werkgroep 2000/Hilversum: Paul Brand, 6e dr. 1968.

Hinshelwood, R.D., A dictionary of Kleinian thought. London: Free Associations Books, 1990.

Klein, M., ‘Mourning and its relation to manic-depressive states’, in: International Journal of Psycho-Analysis vol. 21 (1940) pp. 125-153.

Mitscherlich, A. en Mitscherlich, M„ Die Unfahigkeitzu trauem. Grundlagen kollektiven Vefhaltens. München:

Piper Verlag, 1967.

Veer, G. van der, ‘Psychotherapie met vluchtelingen of the begrijpen van ongewenste vreemdelingen’, in: A. van Waning (red.) Multiculturele samenleving en psychoanalyse. Assen: Van Gorcum, 1999, pp. 82-88.

Volkan, V.D., ‘Ethnonationalistic rituals: an introduction’, in: Mind and Human Interaction vol. 3 (1992) pp. 3-19.

Volkan, V.D., Bloodlines: from ethnic pride to ethnic terrorism. New York: Farrar, Straus, Giroux, 1997.

Volkan, V.D., ‘The Tree Model: psychopolitical dialogues and the promotion of coëxistence’, in: Handbook for Interethnic Co-existence. Newyork: Continuum, 1998a.

Volkan, V.D., Das Versagen der Diplomatie: zur Psychoanalyse nationaler, ethnischerund religiöserKonflïkte. Giessen: Psychosozial-Verlag, 1998b.

Volkan, V.D., Harris, M. (1993), ‘Vaccinating the political process: a second psychopolitical analysis of relationships between Russia and the Baltic States’, in: Mind and Human Interaction vol. 4 (1993) pp. 169-190.

Volkan, V.D., Julius, D., Montville, J.V. (Eds.), The psychodynamics of International Relationships, vol. I: Concepts Theories. Lexington: Lexington Books, 1990.

Volkan, V.D., Julius, D., Montville, J.V. (Eds.), Thepsychody-namics of International Relationships, vol. II: Unofficial Diplomacy at Work. Lexington: Lexington Books, 1991.

Waning, A. van, ‘Vamilc Volkan talks to Adeline van Waning, interview’, in: Free Associations: psychoanalysis, groups, politics, culture vol. 35 (1995) pp. 261-274.

Waning, A. van, ‘De behoefte aan vijanden en vrienden -over het werk van Vamik Volkan in de Baltische Staten, psychoanalyse, politiek en vreedzaam samenleven’, in: J. Baneke, A. Ladan, N. Treurniet en M. Visser-Donker (red.), Trauma en identiteit. Assen: Van Gorcum, 1998, pp. 100-112.

Winnicott, D.W., Playing and reality. New York: Basic Books. 1971.

Referentie: 
Adeline van Waning | 2002
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 19 | 2 | december | 47-54