Weg van teruggeweest

Motto: "zij die zich het verleden niet herinneren, zijn gedoemd dit opnieuw te beleven" (Santayana).

Vooraf:

Vijftig jaar op de wereld zijn, waarvan tien in het voormalig Ne-derlands-Indië - vóór, tijdens en na de oorlog - en veertig in Holland, dat nog steeds geen Nederland is. Twee periodes in onze levens die aan de ene kant veel op elkaar lijken (in beide waren we vooral aan het overleven) en aan de andere kant veel van elkaar verschillen (in beide werden we gekonfronteerd met andere klimaten/ kuituren en maatschappijen) . Leven in verschillende kuituren: dat niet kunnen willen weten en niet kunnen willen erkennen, dat heeft ons opgebroken. Het zwijgen over de koloniale geschiedenis en de gevolgen ervan groeiden uit tot een taboe. Dit maakt het ons gemakkelijk er ook niet over te praten, maar liet ons tenslotte tegen deze beton-muur.' oplopen. Toen ontstond de behoefte om het te "weten". Wat is onze geschiedenis? Wat is er met ons gebeurd? Ons verleden speelt nu nog dagelijks door: we kunnen en willen er niet langer omheen.

Vandaar terug naar het begin en met al onze zintuigen en gevoelens (her)beleven wat er toen aan de hand was.

Voor ons is er een begin gemaakt, een begin van integratie in onszelf van die periodes, waar we ons tot nu toe geen raad mee wisten. De plaatsen waar we geweest zijn hebben alle op de een of andere manier met onze jeugd te maken. Om het één en ander tè illustreren hebben we een keuze gemaakt uit onze dagboeken. De gedateerde delen zijn genomen uit die van Ineke, de plaatsbepalende stukken uit die van Freddie.

14-15 november 1986: Vlucht A'dam - Bangkok SQ 23.

Het is zover. We zijn op weg. Vliegend boven landen, eerst in het donker en dan na de snelle opkomst van de zon, die we tegé-moet vliegen, over landen waar het tropisch moet zijn en dat brengt me ineens dichter bij de hitte en de vliegtuigen, die te zamen een groot deel hebben uitgemaakt van de oorlogsmisère en de angst. Bijna voelbaar beleef ik nu wat er onder mij toen moet zijn gebeurd. Hitte, tropisch woud, angst en dreiging. Ik onderga het, ik ben er weer. Ik zie me ineens in Aek Pamienke: klein, afwachtend en wachtend op de dood, op van alles wat me kon gebeuren en waarvan ik me niet eens afvroeg wat dat zou kunnen zijn. En nu ga ik de grote, wijde wereld in, op zoek naar die wereld die mij zowel bekend als onbekend is. Tot nu toe heeft die wereld zoveel met mij gedaan en ik wachtte maar af. Nu ga ik erop af.

Thailand.

Bangkok:    Hier    krijg ik de nacht

na aankomst om 24.00 uur verjaarszoenen van Ineke en een boekje "Goed dat je er bent". Mijn 51e verjaardag, na 45 jaren voor het eerst weer in de tropen. Met een dikke keel van ontroering ga ik slapen. Deze nacht zwaar onweer en een hevige regenbui; de straten in het lager gelegen stadsdeel staan zondagochtend onder water:    een echte banjir.

Ook een fijn verjaarskado, evenals de tocht per gemotoriseerde sampan over de rivier de Chao Phraya en de klongs (kanalen) met de drijvende markt.

Langs de rivier huizen mensen onder bruggen, Thaise clochards, hier echter bestaande uit gezinnen. Dit is pure, naakte armoe; aangrijpend/ evenals de honden met hun magere karkassen en aangevreten vacht. Een - gelukkig kort - bezoek aan de krokodillenfarm in Thonburi:    hier houd ik

niet van. Al die gevangen dieren, die gefokt worden voor de luxe en het plezier van mensen. Toekomstige tasjes, schoenen, riemen en kunstjesmakers. Ik weet te goed wat gevangenschap en gedrild worden betekenen. Een trieste vertoning. Bij de schitterende Wat Arun (tempelkomplex) maakt Ineke een verjaarsfoto van me; een Thais jochie zorgt dat hij er ook op komt. De tempel is een monument van geloof, rijkdom, toewijding en geduld.

Deze stad geeft enorme tegenstellingen te zien. Het is een vreemde gewaarwording te reizen in een land, waarvan je de taal lezen noch verstaan kunt. Hier ben je als reizigster echt een vreemdelinge. Dit wordt versterkt doordat de stadsplattegrond op geen stukken na klopt. Je bent geheel afhankelijk van de bevolking, die vriendelijk en voorkomend is. De Engelse taal biedt uitkomst.

De Thais zijn overwegend Bhoed-disten, zachtzinnig, met een geschiedenis die wordt gekenschetst als vredelievend. Agressie kent men niet. Kick-boksen is echter een populaire sport. Ik vraag me af wat er onder die opgewekte vriendelijkheid schuilgaat.

Zou ik dezelfde dingen zien als mijn vader ruim veertig jaar geleden? Er is veel veranderd. In ieder geval stonden er toen minder moderne gebouwen en werd het stadsbeeld meer bepaald door houten optrekjes. Deze staan nu nog in de smalle zijstraten van de brede autoboulevards en hoofdstraten. In de kampongs in de zijstraten van deze welvarend tonende stad is het dagelijks bestaan een moeizame strijd.

18 november 1986: Hotel in Bangkok.

Vroeg op:    naar    Kanchanaburi. We

gaan naar het JEATH-museum (1). Bij het binnengaan in de hong, een getrouwe weergave van hoe het toen was, krijg ik een wee gevoel in mijn maag en voel ik me bij de keel gegrepen. Ik zet me schrap. Ik voel verzet: dit kunnen mensen elkaar niet aandoen, en nog steeds is het de "vergeten oorlog". Zoveel mensen - en ik ook -die geleden hebben, die niet meer wisten waartoe/waarom? De vervallen staat van de hong en van alles wat erin aanwezig is, maakt me woedend. In een hoek ligt rotzooi: dit is het kamp. Wat moet ik met al deze indrukken? De plaatjes kende ik al:    nu ben ik

er. Nu voel ik wat er gebeurd is. Het prachtige, lieflijke land-schap van de Mae Klong-rivier en van de Kwai-rivier. .. zo in tegenstelling met wat er geleden is. Mensen kunnen zo vreselijk veel. Dit geldt zowel voor de beul als voor het slachtoffer. Beiden kunnen niet zonder elkaar, beiden hebben elkaar nodig. Het resultaat is verbijsterend.

Vraag: waarom zorgen de mogendheden die daar hun slachtoffers hebben liggen niet voor het onderhoud van het museum? Waarom wel een Anne Frankhuis? Beide komen immers uit hetzelfde voort? Waarom deze ontkenning? Wat heeft "men" daarmee voor? Het lijkt me een prachtig monument voor de zinloosheid van de oorlog. Overigens: heeft oorlog geen zin? Wat is de zin van oorlog? Is het alles-of-niets?

En toch:    het staat allemaal zo

ver en zo dichtbij. Over twee weken is er een festival met lol en pret op de brug over de Kwai-ri-vier. De brug is een monument. Ik loop erover heen en voel me afschuwelijk. Ik kijk naar de krom-geslagen klinknagels en ik voel een siddering. De bodem hier is met bloed doordrenkt, ligt vol beenderen, vol ellende. Misschien is het maar het beste er een festival te houden. Een klank-en-lichtspel. Aan de oorlog wordt niet gerefereerd. Terecht.

Kanchanaburi:

Het Jeath War Museum, ingericht in een aangebouwde bamboe-barak met at'ap-dak vol gaten. Mijn eigen kampen en barakken zitten me direkt na binnenkomst dicht onder mijn huid. Mijn eerste opwelling is er weer uit te lopen; dat kan nu. Maar nee, deze kans om iets te proeven van waar mijn vader zat wil ik niet ongebruikt voorbij laten gaan. Hij heeft er zo weinig over verteld, slechts drie anekdotes hoe hij aan de dood ontsnapte; het meeste weet ik uit boeken.

"Kiezen op elkaar, kind11, zei mijn moeder als we een zware klus hadden. En' het is een zware klus, alleen dit keer zelf gekozen.

Vergeelde krantenartikelen, vanuit de hele wereld - ook uit Nederland - door ex-krijgsgevange-nen gestuurd. Vergane uniformen, kamp-servies, foto's. De foto van enkele Japanse bewakers, waaronder SaitO, bezorgt me een schok; ik voel het bloed uit mijn hoofd trekken. Nogmaals kiezen op elkaar, me herstellen en doorgaan; dat deed ik "toen" toch ook? In een van de artikelen lees ik, dat de Japanse tolk Tanashi Kunawake na de oorlog Boeddhistisch monnik is geworden en aan het museum verbonden is. Ik weet daar niet goed raad mee en kom hem gelukkig niet tegen: ik zou niet weten wat ik zou moeten doen of zeggen. Doodmoe en aangeslagen kom ik buiten. Het prachtige zicht op de Mae Klong-rivier en de buitenlucht helpen me om weer tot mezelf te komen. Buiten een Boeddhistische wijdingsplaats waar ik tot rust kan komen.

Een aan kettingen opgehangen bom; erboven een bordje met het opschrift "Please, do not swing".

Daar word je weer nuchter van.

In de barak besefte ik opeens dat mijn vader op die korte brits veel last van zijn lengte 1.98 m) moet    hebben    gehad.    Als

Ineke me later vraagt hoe het voor me was, weet ik alleen dat te    noemen en    dat de    staat    van

verwaarlozing (door geldgebrek) van het museum symbolisch is. Het is zo lang geleden en de meesten zijn overleden, mijn vader ook. Meer woorden heb ik er niet voor, nog steeds niet.

Mijn reaktie hierover is tweezijdig. Droevig om de tastbare "bewijzen" van de geschiedenis zo verwaarloosd te zien. Ook: het is wel goed, ééns moet het voorbij zijn...

21    november    1986:    Hotel    in

Penang.

Ik zit op het terras bij een ons bekende familie. Veertig jaar en langer vallen weg, nu ik hier op de    voorgalerij thee    drink.    Be

diendes lopen over het erf, de kokki komt de thee brengen en al het lekkers dat daarbij hoort: stukjes papaya, lemper, dagung-taart, kokostaart, kokossnoepjes, katjang en kroepoek. Heerlijk is het. We praten over "vroeger". De dingen zijn zo bekend, de "way of life" is zo vertrouwd. Veertig jaar gevochten om dat te verdringen, om Nederlander te worden in hart en nieren, en gedacht dat ik dat was. En altijd gevoeld dat er iets aan mankeerde. En altijd gedacht dat het aan mij lag. En... het lag ook aan mij. Ik wist ook niet echt hoe het in elkaar zat. Ik was op een verkeerde manier bezig. Bezig met mezelf te ontkennen. Nu ik voel dat dit allemaal bij mij hoort, kan ik er iets mee, kan ik proberen te integreren. Ik ben tweezijdig en dubbel, maar dan in de goede zin van het woord.

Het gevoel van geluk op de voorgalerij wordt ineens de nek omgedraaid. Ik voel me verdrietig, eenzaam en kwaad. Ik realiseer me dat ik mijn jeugd verloor op het moment dat de Jap me gevangen nam. Veiligheid werd toen: onveiligheid, gevaar, vernedering, angst, ontkenning, afsluiten, afwachten, dood.

23 november 1986:    Hotel in

Penang.

Vandaag is het precies twee jaar geleden dat ik mijn auto-ongeluk meemaakte/onderging. In die twee jaar is zoveel veranderd, is me zoveel duidelijk geworden, is zoveel op zijn plek gevallen, dat ik met recht 23.11.'84 een historische dag in mijn leven mag noemen. Een schokdag. De algemene geschiedenis gaat met schokken, de mijne ook.

Maleisië - Penang:

Hier is het begonnen in 1933/ ons gezin. Mijn ouders trouwden er en vierden hun wittebroodsweken (10 dagen, geloof ik) op Penang. Een schitterend eiland in de straat van Malakka, door een brug verbonden met het vasteland van Maleisië. Ook hier hebben de Japanners flink huisgehouden.

De Maleisische taal lijkt veel op het Bahasa Indonesia. Na Thailand denk ik nog in het Engels en omdat de meeste (Chinese) mensen deze taal ook spreken, blijft het nog even mijn voertaal.

De huwelijksregisters van vóór 1938 zijn bij de onafhankelijkheid van Maleisië, net als de overige officiële papieren, overgedragen aan de Engelsen. De huweli jksregisters bevinden zich, voorzover niet door de Japanners en bombardementen vernietigd, in Londen bij het Commonwealth Office, verneem ik in het kantoor van de Pendafteran Nama (burgelijke stand). Bij het Nationaal Museum in Georgetown staat een vooroorlogse koets, die scheef gebouwd is opdat de passagiers recht zaten als hij de heuvel op reed. Ik stel me voor dat mijn ouders hierin naar het hoogste punt van het eiland zijn gereden. Echt iets voor een huwelijksreis.

Het bezoek aan kennissen van kennissen is hartverwarmend; praten over toen English high tea en veel Indische manisans. Het afscheid van Penang na vijf dagen kost mij moeite en wat tranen. Nauwelijks heb ik mij weer in bedwang of we naderen vliegveld Polonia van Medan en ik schiet weer vol.

Medan (Sumatra):

Ik kom thuis. We worden afgehaald en na een rit door de stad naar ons logeeradres gebracht:    een

oase van rust en blijmoedigheid in de drukke stad.

Medan is sinds 1983 veranderd: minder hektisch, minder lawaai, minder gekrioel van mensen en vervoersmiddelen, meer nieuwe gebouwen (waaronder veertig bankgebouwen). Nog wel erg druk, maar wat meer "gerégeld", een iets overzichtelijker miljoenstad. Nog steeds echter de Esplanade (alun-alun), het postkantoor, Hotel Dharma Bhakti (ex-De Boer), Tip-Top; bekende en vertrouwde beelden, waardoor ik me thuisvoel. Hier begint ons verblijf van ongeveer anderhalve maand in Noord-Sumatra, "mijn" land.

De huizen op de Prinses Beatrix-laan (nu Jalan Ir. H. Juanda) in Polonia-kamp staan er nog. Nr- 4 (ik) en nr. 6 (Ineke). Mijn huis aan de Adindaweg is er ook nog, anders ingericht, maar herkenbaar. Het platje is nog precies hetzelfde,. er staan nieuwe rotan-stoelen. De tuin is veranderd. Hier speelde ik tussen de canna's langs het tuinpad. Op straat reed ik in mijn rode trapauto, speelde ik (voor het eerst) met andere kinderen. Van hieruit ging ik naar de eerste klas van de lagere school, hier kreeg ik mijn zusje, waarmee ik niet direkt kon spelen omdat ze nog zo klein was.

Ook de scholen staan er nog en het ziekenhuis, waar mijn zusje geboren is. Het is allemaal waar. Mijn verleden, waaraan ik de laatste jaren vaak zo twijfelde, vind ik hier terug door te zien. Het station, vanwaar we, na uren wachten op de alun-alun, vertrokken naar het eerste kamp, wordt afgebroken om het opnieuw in de oorspronkelijke stijl op te bouwen .

28 november 1986:    Verblijf in

Medan.

Al uren zitten in de benedenkamer onder ons jonge mannen en vrouwen te zingen. Het klinkt prachtig. Het is zo warm momenteel:    het

bliksemt al enige uren en het is bladstil. Van mij mag het gaan regenen en plensen. Ik herinner me hoe mijn ouders het daarover hadden: stilzitten op de voorgalerij en wachten en genieten. In onze sarongs zittend laten we de tropische avond op ons inwerken. Iedere keer weer:    het "thuis-

voelen" hier. De "way of life" zo gemakkelijk en zo, extrovert. In Holland loop ik daar zo vaak tegenaan; hier wandelend/zijnd realiseer ik me hoe ik wil leven. "Nostalgia" zeggen de Bataks, als

we hierover met hen praten. Ja en nee: ook realisme, want zo voelt het voor mij. Twee werelden, waarbij ik toch een voorkeur heb voor die van mijn vroegste jeugd. Is Holland dan een verbanningsoord? In ieder geval niet mijn keus, wel een plek waar ik veel heb opgebouwd:    mijn kinderen,

mijn werk, mijn idealisme...

Pulauberayan

Net als in 1941 en 1983 de poort door. Vroeger van de DSM (2), nu een ashrama voor politiegezinnen. De wereld is weer omgedraaid: de school en de speeltuin zijn verplaatst naar de overkant. Weer een horde kinderen om ons heen en nog steeds barakken. Aan de overkant zat ik in 1943/1944 een jaar bij een tante, achteraf bezien waarschijnlijk nog mijn beste kampjaar. Een muur met omgekeerde hakenkruizen, een runeteken, waarvan ik alwéér de betekenis ben vergeten.

Er heerst hier nu rust; bij de school helle kinderstemmen. Dan per bemo naar Glugur, nu een wijk van Medarv. We stoppen voor Theater Glugur. Een minder bedeelde buurt, er heerst armoe. Armelijke huizen in barak-vorm, rommelig gebouwd.

Glugur was vóór de Japanse bezetting een quarantainestation. Tijdens de bezetting was het een soort strafkamp. We kwamen terecht in afgekeurde koelielood-sen. Wij in de pondok boesoek ofwel pondok gila. Volgens de Japanners moest je wel door en door verdorven zijn of gek om nog te smokkelen, zoals mijn moeder deed, om de honger te bestrijden, als er zulke (ook in hun ogen) zware straffen op stonden. Mijn moeder was zo'n "verstokte". Een barak vol kinderen en overspannen en zieke vrouwen. Zelfs als in de regentijd het kamp overstroomd was, ging ik liever naar buiten dan in de barak te blijven.

De barak:    schuin tegenover mij

"zitten" Erica en haar moeder. Op een ochtend schrik ik wakker van gegil:    Erica's moeder. Erica is

's nachts in haar slaap overleden. Het hele kamp heeft kollek-tief straf; geen eten en extra appèls. Het wordt niet duidelijk of Erica hierdoor is overleden; de straf wordt wel opgeheven. Erica wordt het kamp uitgedragen en begraven zonder dat ik nog afscheid kan nemen. Haar moeder is voor mij onbereikbaar door verdriet.

De barak: een aarden vloer, britsen, een vaal gordijn tussen mij en de vrouw naast ons, die steeds een paar centimeter van mijn plaats probeert te stelen; telkens moet ik mijn centimeters stiekem terugnemen door mijn bultzak op te schuiven. Dat gordijn zie ik nog voor me. Altijd herrie. Kijvende vrouwen, helle kinderstemmen, snauwen.

's Nachts heb ik last van krie-belhoest en veroorzaak daardoor overlast aan de anderen. Eén van de vrouwen kijft tegen mijn moeder "Mens, zet dat kind buiten"; gelukkig doet mijn moeder dat niet.    Ik probeer nóg    meer    mijn

hoest in te houden, waardoor het alleen maar erger wordt.

Mijn    zoeken nu naar    onze    plek

blijft vruchteloos. Er zijn wel plaatsen die erop lijken, maar de oorspronkelijke plek vind ik niet.    Als we later om de    wijk

heen rijden herken ik de juiste plek, maar ben te moe om er nog heen te gaan. Als we tien dagen later, vóór onze tocht langs de Oostkust naar Bantauprapat, langs Glugur    komen, kan ik    deze    plek

niet terugvinden. Het stemt me triest/ maar misschien zou de konfrontatie toch te zwaar zijn en doet mijn beschermengel goed werk. Glugur is voor mij nog steeds verbonden met gevoelens van pijn, angst, verdriet en machteloosheid, totale ontreddering.

(Het tweede en laatste deel verschijnt in het december-nummer.)

(1)    JEATH-museum: gevormd naar de

beginletters van de landen die op de een öf andere manier betrokken waren bij de Pacific-oorlog:    Japan-Enge-

land1-Australië/Amerika-Thailand-Holland.

(2)    DSM; Deli Spoorweg Maat-schappi j.

1

* * * *

Referentie: 
Freddy Cochius, Ineke van Geest | 1987
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 4 | 3 | september | 54-61