Wat mankeert fervente haters? Over de rol van opvoeding en onderwijs bij het voorkomen van haat

Haat tegen anderen kan al jong beginnen. Ruzies op het schoolplein ontstaan vaak door scheldpartijen over en weer. Leer kinderen kritisch te denken en de verschillen te zien, schrijft Micha de Winter.

 

Haat ligt overal op de loer. In de multiculturele samenleving tussen groepen die elkaar nauwelijks het licht in de ogen gunnen, in de politiek waarin verkettering een hoofdrol lijkt te spelen. Maar ook gewoon op het schoolplein waar leerlingen elkaar op grond van futiele verschillen voor rotte vis uitmaken. Is dat altijd zo geweest? Dat zal wel, maar niet alleen worden de verschillen groter en talrijker, tegelijkertijd worden ze in de politiek, in de media, op het internet en op straat steeds sterker uitvergroot. Haat, zo leert historisch onderzoek, ontstaat nooit in het luchtledige. Immigratie, economische recessies of politieke en religieuze conflicten spelen vrijwel altijd een rol.

 

De psycholoog Robert Sternberg zegt dat haat drie mogelijke componenten kent: het ontkennen van intimiteit, passie en betrokkenheid. Ontkennen van intimiteit betekent dat men psychologische afstand creëert, elke mogelijkheid tot verbinding met de ander ontkent en die ander neerzet als weerzinwekkend of subhumaan. Passie verwijst naar de intensiteit van haatemo-ties zoals angst en woede, en betrokkenheid gaat over het denkproces dat leidt tot minachting.

 

De daadwerkelijke uitingsvorm van de haat hangt af van de mate waarin de drie componenten een rol spelen. Als iemand bijvoorbeeld alleen maar de mogelijkheid tot intimiteit met een andere persoon of groep ontkent, is er sprake van ‘cool hate’: walging. Zijn alle drie de componenten aanwezig dan ontstaat de behoefte om de tegenstander daadwerkelijk te willen vernietigen (‘burning hate’).

 

Geborgenheid

 

Wat mankeert fervente haters? Via het prachtige boek The Racist Mind van Raphael Ezekiel is het bijvoorbeeld mogelijk om een kijkje te nemen in het leven van jonge Amerikaanse neonazi’s en leden van de Ku-Klux-Klan. Veel van de jonge racisten bleken afkomstig uit arme, desolate eenoudergezinnen waarin geweld normaal was. De scholen waarop ze zaten boden nauwelijks geborgenheid, ze weerspiegelden de ellende en desinteresse van de samenleving. Wat de jongeren naar gewelddadige racistische groepen drijft, is volgens Ezekiel in feite de vervulling van hun basisbehoeften: autoriteitsfiguren die het leven overzichtelijk maken en zin geven, bescherming, kameraadschap, identiteit, ergens bij horen. Binnen die groepen worden de angst, frustratie en woede over het uitzichtloze leven van richting voorzien: de racistische ideologie biedt een duidelijk verhaal over een bedreigende vijand die te vuur en te zwaard bestreden moet worden.

 

Barbarij

Haat is niet de enige oorzaak van genocide of andere vormen van ernstig racistisch geweld. De onverschillige houding van toeschouwers baant vaak het pad voor de meest grove barbarij. Een voorwaarde daarvoor is ook het vermogen om de ander te dehumaniseren, hem of haar niet langer als persoon te zien. Zo’n houding sluit mensen uit van de morele gemeenschap. Tegenover een gedehumaniseerde vijand hoef je geen morele verplichting te voelen, kan de gewetensfunctie achterwege blijven. Aan de vooravond van de genocide in Rwanda begonnen de radiostations te roepen dat de kakkerlakken (de Tutsi’s) uitgeroeid moesten worden. Franz Stangl, de commandant van Treblinka, zei in een interview dat hij de gevangenen die hij ter vernietiging kreeg ‘aangeleverd’ beschouwde als ‘cargo’. En Adolpho Francisco Scilingo, luitenant in het Argentijnse leger ten tijde van het Videla-regime, gaf publiekelijk toe dat hij uit vaderlandsliefde ‘subversieven’ levend uit een vliegtuig in de Atlantische Oceaan had gegooid.

 

Monsters

 

We stellen ons daders van racistisch geweld en genocide graag voor als fanatieke monsters. Veel onderzoek gaat dan ook over de vraag hoe daders verschillen van ‘gewone’ mensen. De meesten blijken echter geen psychopaten of mensen met persoonlijkheidsstoornissen. Hun immorele gedrag blijkt het product van sociale situaties waar hun persoonlijke geweten niet tegen opgewassen is. De vraag moet dan ook zijn wat ‘gewone mensen’ tot zulk gedrag beweegt, en vooral: wat hen daarvan kan weerhouden.

 

Voor dat laatste is natuurlijk allereerst een sterke democratische rechtsstaat nodig, gebaseerd op principes van rechtvaardigheid en humaniteit. Maar als we zien dat ondanks die rechtsstaat de haat toch steeds vaker openlijk de kop op steekt, dan is het hoog tijd om naar nieuwe remedies te kijken. Wat kunnen bijvoorbeeld opvoeding en onderwijs bijdragen aan het voorkomen van haat, onverschilligheid en de neiging tot dehumanisering van anderen?

 

De Vreedzame School

 

Sinds enkele jaren hebben alle scholen in Nederland de taak om bij te dragen aan de ontwikkeling van burgerschap. Samen met de Utrechtse schooladviesdienst Eduniek en een groot aantal basisscholen in het land hebben we de afgelopen jaren een programma ontwikkeld dat gericht is op het bevorderen van democratisch burgerschap: de Vreedzame School. Omdat democratie geleerd moet worden, proberen we kinderen vertrouwd te maken met the democratic way of life ofwel: hoe ga je in een democratie met elkaar om?

 

Kinderen oefenen met elkaar hoe je dagelijkse problemen analyseert en er samen oplossingen voor vindt via groepsvergaderingen. Ze leren conflicten op te lossen via peer-mediation, ze doen maatschappelijke ervaring op via projecten in de buurt, en er is een lessenpakket waarin de grondbeginselen van de democratie worden uitgelegd.

 

Is burgerschapsvorming op deze manier nu ook een remedie tegen de verscherping van sociale tegenstellingen en morele uitsluiting? Volgens de Engelse onderwijskundige Lynn Davies is er een extra dimensie nodig die ze ‘anti-extremisme educatie’ noemt. Internationale mensenrechtenverdragen, zoals het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind, vormen daarvoor een goed uitgangspunt.

 

Hersenspoeling

 

Een belangrijk probleem in moderne westerse samenlevingen is dat steeds meer groeperingen claimen de absolute waarheid in pacht te hebben, en anderen datzelfde recht willen ontzeggen. Dat kunnen waarheden van religieuze aard zijn, politieke ideologieën, racistische overtuigingen, et cetera. Het internet vermenigvuldigt dat probleem: het biedt jongeren die op zoek zijn naar identiteit een directe toegang tot ongefilterd extremisme. Tegenwicht ontbreekt, hersenspoeling ligt op de loer.

 

Het multiculturalisme, dat in het onderwijs vaak gestalte krijgt in een schoolklimaat waar tolerantie voor verschil de boventoon voert, zorgt paradoxaal genoeg juist voor verscherping van tegenstellingen en segregatie. In de praktijk betekent tolerantie immers vaak dat er geen kritische conversatie plaatsvindt; een beroep op ‘eigen cultuur of religie’ is voldoende om geen verdere vragen meer te stellen.

 

De taak van het onderwijs in een open democratische samenleving is echter juist om kinderen te leren over hun eigen schutting heen te kijken, en op zoek te gaan naar gemeenschappelijke belangen. De rechten van de mens vertegenwoordigen een universeel gedeelde waarde, en vormen daarmee zo’n gemeenschappelijk belang. Volgens internationale verdragen heeft ieder mens immers dezelfde rechten, plichten en verantwoordelijkheden.

 

Kritisch denken

 

Anti-extremisme educatie leert kinderen vanuit een volkomen gelijkwaardige positie kritisch te denken en kritische vragen te stellen. Die kunnen bijvoorbeeld gaan over politiek, over culturele praktijken en religieuze opvattingen, over media, over conflicten en onrechtvaardigheid.

 

De bedoeling is dat leerlingen van jongs af aan leren zien dat er tussen mensen grote verschillen kunnen bestaan, maar dat die verschillen altijd ondergeschikt zijn aan een gemeenschappelijke basis van rights, respect and responsibilities. In Engeland wordt dit principe inmiddels samen met Unicef toegepast in zogenoemde Rights Respecting Schools. (www.unicef.org.uk).

 

De basis wordt gevormd door wederkerigheid, door het verbinden van rechten en plichten: als ik ergens recht op heb, dan heb ik de verantwoordelijkheid om jou dat recht ook te gunnen, en jij hebt dezelfde rechten en plichten tegenover mij. Als zich problemen voordoen zoals pesten, dan worden die met kinderen bediscussieerd in termen van het schenden van rechten en de manier waarop het kind zijn verantwoordelijkheid voor herstel kan nemen.

 

De eerste resultaten zijn veelbelovend: ‘zoveel ruzies en vechtpartijen op het schoolplein gaan over kinderen die elkaar beledigen, in een eindeloze reeks van escalerende scheldpartijen over kleding, seks, moeders en wat dies meer zij, met als doel elkaar te vernederen, net als strijdende partijen. Tot ieders verbazing blijkt het vervangen van “jij dikke vetzak” door “hou daarmee op, ik heb het recht om te spelen” te werken.’

 

Kerntaak onderwijs

 

Haat tegen anderen kan al jong beginnen, ondervindt men in Engelse maar ook steeds meer in Nederlandse scholen. Kinderen nemen die van hun ouders over, of anders wel van hun leeftijdgenoten en het internet. Een sociaal klimaat van angst en onzekerheid, van vooroordeel en dreiging is daar zeker debet aan. Het onderwijs is een van de weinige instituties die een democratische samenleving ter beschikking heeft om dit tij te keren. Dat is geen extra taak die boven op de toch al zo hoge werklast van het onderwijs komt, het is een kerntaak.

 

Op de Nederlandse variant van de Rights Respecting Schools zullen angst en onzekerheid, vooroordeel en dreiging een terugkerend onderwerp van gesprek moeten worden. Met als hamvraag: hoe blijf je anderen, ondanks verschillen, altijd als mens zien?

 

Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant van 13 maart 2010.

 

MICHA DE WINTER is hoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht en is lid voor de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Referentie: 
Micha de Winter | 2010
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 6 | 4 | december | 8-11
Trefwoorden: 
democratie, haat, onderwijs, opvoeding, racisme, theorieen