Wat betekent 40 jaar bevrijding voor mij?

Ik ben Bob, de jongste van drie kinderen, geboren in 1948, ruim na de oorlog dus. Toch voel ik het zo dat het de oorlog is en wat daarin met mijn ouders, m'n zusje en de rest van de familie gebeurd is, die bepalend is geweest voor wat er met mij is gebeurd .

Ik wil proberen een beeld te scheppen van m'n jeugd, m'n opvoeding, m'n leven en twijfels nu.

Het is een zware last om dat duidelijk te maken. Een zware last om in mezelf te graven en aan totale vreemden, die mij alleen als nummer kennen, deze gevoelige en gevoelszaken te laten zien. Waar te beginnen?

Ik ben Jood. Dat staat er nu. Dat schrijf ik voor het eerst van m'n leven aan iemand. Ja ik bèn Jood. Maar ik heb geleerd, soms expliciet, maar altijd impliciet dat dat gevaarlijk is. Die inplanting van dat onveilige gevoel ten aanzien van mijn eigen afkomst begon al heel jong. Ik ben niet besneden, omdat mijn ouders na "de oorlog" niet wilden dat aan uiterlijke kenmerken te zien was dat we Joden waren/zijn. En wat is een duidelijker kenmerk dan besnijden?

Dat stukje voorhuid, dat Ik dus nog heb beschermt me tégen m'n eigen identiteit. Als ik ooit m'n broek moet laten zakken, kunnen ze daar tenminste niet zien dat ik een Jood ben. Maar als men naar m'n gezicht kijkt, zal niemand zich ooit vergissen. Want zo er al Joodse gelaatstrekken zijn, dan heb ik ze.

De KUGEL staat op m'n gezicht.

Dat niet Jood mogen zijn en toch zijn, heeft m'n hele leven een rol gespeeld. Ik ben een groot deel van m'n leven zogenaamd geassimileerd opgevoed. In ieder geval tot ik in de Bergstichting kwam, maar daarover later.

Bij ons thuis, was elke buitenstaander per definitie antisemiet. Opmerkingen, aanmerkingen werden vrijwel meteen in dat kader geplaatst.

"Zorg dat je wat bereikt (status) dan wordt er alleen maar achter je rug gescholden", was een waarschuwing die ik al heel jong van m'n ouders heb gekregen. Dat schelden ging uiteraard over rotjood of iets dergelijks. "Als'je je laat dopen, (dus afstand doet van je Jood-zijn) dan zeggen de Joden dat je gesjmad bent en de niet-Joden blijven toch die-Jood zeggen", was een andere waarschuwing uit m'n jeugd. Dus wat je ook doet, je bent en blijft een Jood, maar niemand mag dat weten.

We hadden thuis ook geen Joodse kennissen voorzover ik me kan herinneren, om van familie maar te zwijgen, want die is in de oorlog zo grondig en vakkundig uitgemoord. .

Dat we geen familie hadden wist ik al heel jong en hoe dat gekomen wa.s ook. "DE OORLOG", "HET KAMP", waren dingen die het dagelijks leven ontzettend beïnvloedden. Ik had geen opa's en oma's, geen ooms en tantes zoals alle andere kinderen die ik kende, en god wat was ik jaloers op vriendjes en vriendinnetjes die dat wel hadden.

Goed, de ouders van m'n vader waren al "voor de oorlog" overleden, maar die van m'n moeder waren "niet terug gekomen".

Niet terug gekomen is het eufemisme voor vermoord want dat zijn ze gewoon.

Maar wat moet je als kind van vijf, zes, zeven jaar oud met zulke informatie? Ik weet tot op de dag van vandaag niet waar ze gebleven zijn, want daar is niet over te praten en nooit over te praten geweest.

Ik heb geen ooms en tantes. Ik zou er niet veel gehad hebben, want m'n vader had maar één broer, m'n moeder geen broers en zussen, maar ze kwam wel uit een hele grote familie. Niet terug gekomen, verdwenen, vermoord.

Mijn eigen broer is vernoemd naar

de broer van m'n vader die met vrouw en twee kinderen van negen, maanden en twee-en-een-half-jaar oud, is vermoord.

Ik weet nog dat m'n ouders bericht kregen, "dat moest worden aangenomen dat ze niet meer in leven waren". Ik kan me de fotokopie nog herinneren die m'n vader had gekregen en die ik stiekum heb gelezen. Zo'n ouderwetse fotokopie, meer een negatief.

Maar over het bericht zelf is in huiselijke kring nooit één woord gesproken, nooit één emotie te zien geweest. En dat gebeurde met zo vreselijk veel dingen, ze waren er, maar er werd niet over gesproken.

En ze hadden allemaal met de oorlog te maken.

Het zweten van m'n vader kwam door het kamp.

Z'n ongeduld kwam door de vlek-typhus die ze in het kamp hadden gehad.

De angst van m'n moeder voor vooral natte stations kwam door Westerbork (?).

Koolraap en gort kwamen niet op tafel, dat hadden ze in het kamp gegeten.

Duitsers spraken we niet mee.

Na de oorlog gingen "we" niet meer naar Duitsland.

De Wiedergutmachung.

Jokos.

De ischias van m'n moeder kwam door het kamp.

Alle foto's van voor de oorlog waren weg.

Zo ontzettend veel dingen kwamen door de oorlog en het kamp. Maar meer dan de mededeling dat het zo was, kwam nooit. Nooit hebben ze met ons gepraat wat er gebeurd was, maar altijd was het aanwezig.

Ik heb tussen m'n zeventiende en vijfentwintigste wel geprobeerd om met m'n ouders over hun verleden te praten, maar zij wilden dat niet. Hun reden was steeds dat ze ons er niet mee wilden belasten en dat we het toch niet zouden begrijpen. Nou, ik ben er tot over m'n oren mee belast en nog steeds op zoek naar het begrijpen.

Ik ben nu 36 en weet pas sinds een paar maanden hoe m'n ouders zijn opgepakt. Niet van m'n moeder, want die kan er absoluut niet over praten. Die heeft het zo diep weg gestopt* dat ze zich geen data, namen of plaatsen kan/wil herinneren. Niet van m'n vader want die is dood. Maar van een ooggetuige die ik gevonden heb. Ik weet nu dingen van m'n ouders, waarvan ze niet eens weten dat ik ze weet. Zoals dat m'n oom voor hij werd weggehaald (ook zo'n oorlogswoord), gevraagd heeft of m'n ouders één van z'n kinderen wilden verzorgen, wat ze geweigerd hebben omdat ze dat niet durfden!!!! Maar wat doe ik met die informatie? Wegstoppen, vergeten? Zoals m'n ouders het weggestopt hebben? Verborgen houden net als m'n afkomst? Delen met vrienden? Ik weet het niet en vreet het dus maar op, tot ik het weer uitkots.

De oorlog is een grijze wolk, een deken waarin het verleden gehuld is. De oorlog, het kamp. Daarvoor wés er niets. Ik ben zelf op zoek geweest naar resten van het leven van vóór 1940, m'n ouders, m'n grootouders. Er is verdomd weinig van terug te vinden. Het is zo Deutsch-grundig ausradiert. En daarmee m'n eigen wortels.

In augustus 1945 was daar zo maar uit het niets een gezin. Man, vrouw, kind. Hij officier. Waar en hoe geworden? Onbekend. Zij, alleen vraagtekens. Daarvoor "DE OORLOG", "HET KAMP".

Toen mijn vader nog leefde heeft hij van zijn gevoel ten aanzien van zijn verleden nooit iets laten zien. Trouwens, gevoelsrelaties daar deden we thuis niet aan. Bij het zoeken in het verleden, hoor ik van de mensen die ik heb kunnen vinden dat mijn ouders van die aardige mensen waren. En gezellig. Vooral gezellig. Maar in het gezin zoals ik het ervaren heb, was daar niets van te merken. Het leven was geen pretje, het was een keiharde strijd. Ik denk dat ik bij mijn geboorte al geleerd heb om niemand te vertrouwen. Een echte, keiharde, uitspraak: "Als het er op aankomt, is niemand te vertrouwen" (m'n moeder).

Al heel jong heb ik geleerd mijn emoties heel diep te begraven. Ik heb daarvan het gevoel alsof we daar geen recht meer op hebben. Toen mijn ouders en mijn zusje uit het kamp terugkwamen waren ze hun gevoel kwijt en dat hebben ze nooit meer terug gekregen. En ik heb het dus niet mee gekregen. Knuffelen, koesteren, lachen, huilen, verdrietig zijn, of vrolijk zijn, het was er dóódsimpel niet. Zorgen dat je in leven bleef, gehaaider zijn dan de rest, met woorden mensen op afstand houden, ja, dat heb ik in overvloed geleerd. Maar gewoon jezelf zijn, je een keertje rot voelen of verdrietig zijn en dan bij iemand wegkruipen, dat was er absoluut niet. Ik heb mijn ouders elkaar niet eens zien knuffelen of aanhalen. Ze hebben het ons ook niet gedaan. Dat leer je dan niet. De wereld om je heen is niet aardig. Ik ben zo'n kind dat zich zo leuk alleen wist te vermaken. Dit is cynisch, anders denkt u misschien dat het echt leuk was. Nou dat was het niet. Eenzaam, de aansluiting steeds missen. Weinig vriendjes en vriendinnetjes en ik nam ze zeker niet mee naar huis, want daar was het niet leuk.

Ik vind het walgelijk om dit soort dingen te schrijven.

Ik heb het gevoel dat ik mijn levenlang geprobeerd heb me zo te gedragen, dat mijn ouders me lieten merken dat ze me aardig vonden. Niet dat ze dat zeiden, maar dat ze het gevoel overbrachten. Het is me niet gelukt. Nu denk ik, dat konden ze helemaal niet. Ze voelden zelf helemaal niet, dus hoe konden ze dat overbrengen. Maar dat soort logische achteraf konklusies blijft maar een schrale troost.

Oh ja, er waren best beloningen. Goed op school zijn, studeren, karrière maken. Dan werd er alleen maar achter je rug gescholden, weet u nog? Maar het werd ook weer niet echt beloond. Dat was eigenlijk normaal, dat werd van je verwacht. Presteren, presteren, presteren. Beter dan wie dan ook.

Ondertussen werd het thuis steeds rotter. Veel geharrewar. Iedereen lag met iedereen overhoop.

Niemand kon de situatie aan. Als mijn moeder de situatie niet meer aan kon, liep ze weg. Mijn vader raakte dan in paniek of zo, en dan moesten we met z'n allen de straat op om m'n moeder te zoeken. Ik heb ik weet niet hoe vaak over straat gelopen, letterlijk op zoek naar mijn moeder. God, wat voel je je dan in de steek gelaten en eenzaam. En wat blijft de angst dat zo iets weer gebeurt lang hangen.

Als mijn vader de situatie niet meer aan kon, en dat was vrijwel altijd, dan werd hij cynisch en wreed met zijn mond. Buitenshuis de keurige militair, maar thuis zo wreed. Ik zal u alle ziektes en ongelukken die hij ons gewenst heeft besparen, het waren er vele. Kinderen waren voor mijn ouders meer een plaag dan iets waar van je kon genieten, denk ik.

De opmerkingen van mijn vader hoor ik nog dagelijks in mijn kop als ik niet volgens zijn normen te werk ga.

Tot ik een jaar of twaalf was, toen liep het echt uit de hand.

Ik begon terug te slaan, de boel in elkaar te trappen, met zelfmoord te dreigen. Mijn broer ook. Zo erg dat de hulp van "deskundigen" werd ingeroepen. Die bogen zich over het probleem en zonder dat ik er een woord in te zeggen had, moest ik het huis uit. Naar een kindertehuis. Weggestuurd, niet gewenst, afgedaan, niet genoeg mijn best gedaan. Naar mijn eigen kamp. De Bergstichting. Een Joods kindertehuis. Ik die alleen maar geleerd had dat openlijk laten weten dat je Jood was, gevaarlijk was, moest naar een Joods kindertehuis. De gotspe.

Dat wat het grote geheim was, wat niemand mocht weten, waar niet over gepraat werd, daar werd ik plotseling middenin gezet.

Ja en toen.

Ik kan daar nog vellen over vol schrijven, verbazing, wrok, nu nog steeds. De Bergstichting dus. Ik merk dat ik zelf ook een heleboel verdring. Niet wil weten, omdat het pijn doet, een verdrietig en ook boos gevoel geeft. De Bergstichting. Daar was ik ook anders dan de rest. Ik wist van toeten noch blazen. Ik kende het woord kosher niet eens. En toen zat ik daar. Ik kan dat niet beschrijven. Ik werd gepest door de andere kinderen omdat ik niet besneden was. Ik zat op een openbare school, waar ik op zaterdag de lessen niet volgde, omdat ik in een orhodox-Joods kindertehuis woonde. Bij de ene groep hoorde ik niet en bij de andere ook niet. Ik voelde en voel me daarin onbegrepen. Overal moest ik iets van mezelf verbergen. Nooit mocht ik me helemaal laten zien. Daar word je wantrouwend van. En alleen .

De Bergstichting daar wilde ik dus niet zijn. Het zou voor één jaar zijn en het werden er vier of zo. Ik liep ook konstant weg. Ik werd ook elke keer weer terug gebracht. Als mijn ouders op bezoek kwamen en dat was eens in de vier weken of zo iets, dan eindigde dat altijd met enorme scenes. Ik wilde mee naar huis en mocht niet. Ze moesten me gewoon vasthouden want anders ging ik voor de auto op de grond liggen zodat ze niet weg konden.

0 ja en dan de verwarring. Ik ben Bar-Mitzwa geworden. Dat mocht.

Ik wilde me laten besnijden, dat mocht niet. Allebei dingen die met Jood-zijn te maken hebben, maar Bar-Mitzwa kan niemand aan je zién. Het is allemaal zo scheef, zo krom dat ik er soms spuugzat van word.

Ik voel me vaak een soort non-persoon, geen eigen identiteit, zo'n ingehamerd wantrouwen, zo weinig zelf-ontplooiing dat ik helemaal niet weet wie ik ben, wat ik wil. Of ik de dingen voor mezelf doe, of om er bij te horen, of om mijn ouders te laten zien hoe goed ik mijn best doe.

Ik heb de Bergstichting ook op een vreemde manier afgemaakt. Ik ben weg gestuurd. Kurieus te vermelden is dat het op Shabath was en dat ik geld mee gekregen heb voor de trein. Ze waren me dus echt zat denk ik.

Ik heb toen een paar maanden bij mijn zusje gewoond, maar dat kon niet. En ben toen in een pleeggezin geplaatst. (Het is of het over dingen gaat, "geplaatst" wat een rot woord.) Dat waren schatten van mensen. En nou zal het wel lijken of het niet goed is of niet deugt, maar die mensen waren zo lief, zo hartelijk dat ik me er ontzettend ongemakkelijk bij voelde. Dat ik mijn mond maar hield, want als ik vandaag zei "ik vind een uitsmijter lekker", dan had ik er morgen een van drie eieren met een ons ham op mijn bord en dat was ik echt niet gewend. Daar kon ik niet mee omgaan, maar het waren schatten.

Ik ben twee jaar in dat gezin geweest en dat waren de plezierigste van mijn leven. Daar heb ik mijn middelbare school afgemaakt, wat me anders zeker niet was gelukt.

De school heb ik afgemaakt, omdat ik inmiddels de vaandeldrager van het gezin was geworden. Dat is op een hele subtiele maar onontkoombare manier gegaan. Mijn broer en zus waren al veel eerder tegen de druk om te presteren in opstand gekomen. Mijn broer was op zijn zestiende KVV-er geworden. Een schitterend protest tegen mijn vader die officier was en mijn broer heeft het nooit verder dan korporaal gebracht. Hij kon overigens niet uit huis toen ik naar de Bergstichting moest, maar dezelfde psychiater die bedacht had, dat zijn binding met mijn moeder zo sterk was dat ik dan maar weg moest heeft hem een jaar later wel vervroegd goed gekeurd voor militaire dienst. Daar heb ik nog steeds een enorm wrokgevoel over.

Mijn zus liet het in 5 MMS afweten. Uit faalangst heb ik later begrepen. Zodat ik als jongste de fakkel brandend moest houden. En ik weet echt niet of die verwachting voortkwam uit de poging om ook eens iets goed te doen, of dat ik me dat zelf heb aangepraat. Het heeft veel te maken gehad met mijn ouders en met name mijn vader niet teleur te willen stellen. Hij had zich uit een toch eenvoudig milieu op weten te werken tot iemand met status en dat was belangrijk. Ik kon mij niet veroorloven de laatste te zijn en dat niet voor hem te doen. Dus heb ik mijn school afgemaakt, maar niet met blijheid. En zelfs daarvoor werd ik niet beloond. De ruzies bleven. Scheldkanonnades door de telefoon, moeiljk gedoe over wat ik dan wel niet kostte. Verwijten als "als ik geld geef dan ben ik goed". Maar nooit eens iets vriendschappelijks tussen ons.

Het zijn uiteindelijk de normen van anderen geweest waar ik me altijd aan heb gehouden. Nog steeds probeer ik van tevoren te kontroleren of wat ik wil, wel goedgekeurd wordt door mijn omgeving. Er is zo weinig van mezelf bij, voor mezelf bij moet ik zeggen. De buitenkant, dat wat anderen zien, dat moet er mooi en gaaf uitzien. Wat ik voel, de binnenkant dus, mag niemand weten. Het zoontje van de militair is een grote flinke vent die het allemaal aan kan, lijkt het, terwijl ik van binnen een grote leegte heb waar gevoel en warmte behoren te zitten. Angst voor vrijheid, angst voor angst, angst om in de steek gelaten te worden, angst om te falen, angst om Jood te zijn.

Goed het zit in mezelf. Ik zal er zelf wat aan moeten doen, maar ik heb hèt meegekregen met mijn opvoeding, van mensen wier leven een hel geweest is omdat ze Joden waüen, omdat ze in kampen gezeten hebben, omdat ze na die ervaringen geen gevoel voor warmte en veiligheid kenden, geen vertrouwen in hun medemens meer hadden en dat dus ook niet over konden dragen.

In die zin voel ik me slachtoffer van de tweede wereldoorlog. Daar ben ik ziek van. In die zin hebben de moffen toch gewonnen.

Referentie: 
Bob | 1985
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 2 | 1 | maart | 13-19