Wanneer wordt de hulpvraag actueel?
Welkom: ik zie dat veel mensen aanwezig zijn die uit alle hoeken van Nederland hiernaartoe zijn gekomen en de reis naar Amsterdam hebben gemaakt. Het is ook de moeite waard om voor dit bijzondere gebeuren bij elkaar te komen. Ik ben zelf gedurende de Tweede Wereldoorlog in een Japans vrouwenkamp geïnterneerd geweest en direct daarna in een Japans jongenskamp. Later, in mijn volwassen leven, ben ik als hoofdverantwoordelijke met 200 man uitgezonden naar Nieuw Guinea en mag mij op die grond veteraan noemen. Ik heb aan den lijve meegemaakt dat lotgenoten traumatische ervaringen ondergingen en later hulp nodig hadden. Hierdoor weet ik uit persoonlijke ervaring, - zonder mij te beroepen op wetenschappelijk onderzoek - dat zaken als karakter, persoonlijkheid én maatschappelijke opvang direct na de traumatische gebeurtenis bepalend kunnen zijn in de nawerking van die traumatische gebeurtenis.
Daarnaast ben ik ook nog voorzitter van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en als zodanig al jaren betrokken bij joodse en Indische vervolgden, burgeroorlogsgetroffenen en verzetsmensen en sinds enige tijd ben ik ook voorzitter van de Stichting Dienstverlening Veteranen (SDV). Juist door dit alles weet ik dat bij iedereen ervaringen met oorlog of geweld diepe sporen in het leven kunnen achterlaten. Voor mij ben ik net zoals u ervan doordrongen dat dit niet zomaar een beurs is. We weten wat ons bindt: ingrijpende ervaringen - ooit of recent - met oorlog en geweld. Ervaringen die zo ingrijpend waren dat trauma’s die lang geleden zijn veroorzaakt, tot op de dag van vandaag recent aanvoelen.
Trauma1 is het woord dat vandaag centraal staat. Ik zal mij niet bezighouden met het begrip trauma en de criteria van DSM-IV: er zijn immers genoeg deskundigen die hier vandaag het woord over zullen voeren. Wel is mij in de loop der jaren veel onderzoeksmateriaal onder ogen gekomen, waaruit steeds weer blijkt dat van de mensen die bij oorlogssituaties betrokken zijn geweest, slechts drie tot vijf procent werkelijk een ptss ontwikkelt. Dat is uiteindelijk toch betrekkelijk weinig en geeft aan dat de meeste mensen blijkbaar na uitzonderlijke en bovenmenselijke situaties zonder zeer ernstige blijvende psychische schade kunnen doorleven. Behalve de drie tot vijf procent van de mensen die aan de criteria van ptss voldoen is er natuurlijk nog een groot aantal mensen dat wel degelijk een trauma heeft: in zwaardere of lichtere vorm.
Het is voor mij interessant kennis te nemen van cijfers en percentages, die uit dergelijk wetenschappelijk onderzoek voortkomen, omdat deze juist zo opvallend overeenkomen met wat ik zelf waarneem. Als ik een reünie van jongens uit het Japanse jongenskamp bijwoon, valt mij - los van enige wetenschappelijke onderbouwing - zelf op dat inderdaad zo’n drie tot vijf procent van de jongens van toen een trauma in de vorm van ptss heeft ontwikkeld. Daarnaast hebben veel vroegere kampgenoten weliswaar geen trauma volgens de criteria van DSM-IV, maar zie ik dat zij wel degelijk met psychische problemen kampen.
Zeker voor ingrijpende ervaringen met oorlog en geweld is het belangrijk dat de direct betrokkenen én de samenleving in het algemeen erkennen wat er in de geschiedenis heeft plaatsgevonden en hoe dit kan doorwerken, een leven lang. Gelukkig is een mens meer dan een slachtoffer alleen en dat wordt bevestigd door wat, zoals ik al opmerkte, ik vandaag om mij heen zie: actieve mensen die het lot in eigen hand nemen.
Hulpvraag komt pas laat boven
Ik geloof er niet in dat het zomaar is dat u hier vandaag naar toe bent gekomen. Ook is het niet zómaar een moment dat men zich realiseert dat oorlog en geweld diepe wonden kunnen slaan. Heel vaak blijken ervaringen met oorlog en geweld jarenlang als het ware opgeslagen te zijn en opeens is het moment daar om daarmee aan de slag te gaan. Als kinderen de deur uit zijn en betaald of onbetaald werk ophoudt. Als een partner overlijdt waardoor herinneringen aan eerdere sterfgevallen naar boven komen. Of in eerdere levensfasen: als gezinsleven en arbeidsleven vastere vormen krijgen, of als dit niet blijkt te lukken. Daarmee kom ik op de titel van mijn voordracht: Wanneer wordt de hulpvraag actueel? Als voorzitter van de PUR valt mij op dat de laatste jaren aanvragen vooral op psychische gronden worden gedaan. Er kunnen blijkbaar jaren, zo niet decennia over heen gaan voordat traumatische ervaringen en een heel klachtenpatroon naar boven kunnen komen. Bij een groot aantal mensen zelfs vijftig jaar na dato.
Het opmerkelijke van een stichting als de SDV is dat hier veteranen uit alle leeftijdsklassen binnen komen: mensen die de Tweede Wereldoorlog of de periode Nederlands-lndië, Korea, Nieuw Guinea hebben gediend, maar ook jongere mensen die uitgezonden zijn naar vredesoperaties in bijvoorbeeld Libanon, Cambodja, Joegoslavië. In het kader van een vervolg-evaluatieonderzoek naar de dienstverlening van de Stichting zijn het afgelopen jaar ruim 300 cliënten door het Verwey-Jonker Instituut geïnterviewd. In dit onderzoek zijn ook vragen gesteld naar het moment waarop psychische klachten die met traumatische ervaringen verband houden naar boven zijn gekomen. De 300 cliënten zijn onderverdeeld in twee hoofdgroepen: lagere en middelbare leeftijdsklasse (tot 65 jaar) en de hogere leeftijdsklasse. De onderzoeksgroep is weer verder onderverdeeld in cliënten die alleen gebruik maakten van enkele diensten van de SDV en zij die ook kortdurende hulpverlening ontvingen. Ik realiseer me dat wat ik over de resultaten van dit onderzoek vertel in eerste instantie veteranen betreft. Maar het lijkt mij sterk dat hier niet ook lering uit te trekken is voor oorlogsgetroffenen in het algemeen.
Mijn opmerking van zonet dat problemen vaak al veel langer liggen opgestapeld voor zij naar buiten komen wordt met het onderzoek bevestigd. Problemen die verbonden zijn met het Veteraan-zijn’ bleken vaak al veel langer aanwezig: meer dan de helft van de veteranen op lagere/middelbare leeftijd had meer dan driejaar problemen; meer dan de helft van de veteranen van hogere leeftijd meer dan tien jaar. Wat treffend uit het onderzoek naar voren kwam was dat juist in de leeftijd tot 35 en na 55 jaar problemen naar boven kwamen: alsof er een gat zit tussen 35 een 55 jaar.
Opvallend is ook de tijd tussen moment van eerste problemen en het moment waarop werkelijk hulp werd gezocht: bij het overgrote deel van cliënten op hogere leeftijd: 6 jaar of meer; bij meer dan helft van de lagere leeftijden: minstens 3 jaar.
Vervolgens wil ik ingaan op het soort problemen en de wijze waarop deze geuit worden. Bij meer dan helft van veteranen van lagere/middelbare leeftijd die de SDV benaderden was er sprake van verwer-kingsproblematiek en de behoefte daarover te praten. Cliënten van lagere/middelbare leeftijd hadden relatief vaak zogenaamde aanpassingsproblemen, waaronder financiële problemen etc. Bij hen manifesteerde de problematiek zich vaak in depressiviteit en slapeloosheid, agressiviteit, boosheid, en soms in een breuk met partner of thuis. Juist bij de veteranen uit de hogere leeftijdsklassen was met name opvallend vaak sprake van schrikachtigheid en lichamelijke klachten. Dat oude veteranen schrikachtig kunnen reageren strookt ook met mijn eigen ervaringen. Ik heb de hinderlijke gewoonte om - teneinde de aandacht te trekken - iemand achter op de schouder te kloppen. Bij een oudere veteraan kan dit echter zo’n schrikreactie teweeg brengen alsof hij of zij de vijand aanwezig waant. Voor mij is dit steeds weer een signaal hoe bedreigend een klein en op het oog onschuldig gebaar kan overkomen op een persoon, die oorlogsomstandigheden heeft meegemaakt.
Ook uit de reden om - uiteindelijk - hulp te zoeken valt op te maken dat problemen blijkbaar jarenlang bedekt kunnen blijven: bij de hogere leeftijdsklassen bleek in de meeste gevallen de reden om hulp te zoeken: een opstapeling van problemen en de aandrang van anderen om hulp te zoeken. Bij de lagere leeftijdsklassen kwam met name naar voren: er alleen niet uitkomen.
Waar hadden cliënten met name behoefte aan? De hulpverlening die men ontving bestond bij het overgrote deel van de ondervraagden met name uit de mogelijkheid om zijn of haar verhaal te vertellen en het geboden luisterend oor. Ook kwam verwijzing naar specialistische hulp voor, wat natuurlijk direct verband houdt met het kortdurende karakter van de hulpverlening van de SDV. Bij lagere leeftijdscategorieën speelden verwerkings/psychische/gedragsmatige verschijnselen sterker dan bij ouderen. Ouderen hadden sterker dan jongeren de behoefte aan het regelen van praktische zaken, zoals onderscheidingen, inkomen en financiën.
Ik kom terug op de titel van mijn verhaal: wanneer wordt de hulpvraag actueel? U zult uit mijn verhaal begrijpen dat nadat ingrijpende gebeurtenissen in een oorlog of vergelijkbare situatie hebben plaatsgevonden er een tijd over heen kan gaan voordat de gevolgen aan het licht komen. Bij mensen op hogere leeftijd zou dit nog verklaard kunnen worden door het feit dat het uitgebreide hulpverleningsaanbod dat wij in Nederland kennen relatief nog maar kort bestaat. Ook is de cultuur rond het vragen om hulp sterk veranderd: waar het vragen om hulp voor psychische klachten min of meer in de taboesfeer lag, is het anno 1998 bij wijze van spreken normaal naar de hulpverlening te stappen en tegenwoordig kampen RIAGG’s en instellingen van Algemeen Maatschappelijk Werk met wachtlijsten. Maar het lijkt wel alsof ook bij jong volwassenen een soort ‘incubatietijd’ is voordat een trauma naar boven komt. Zelfs als direct na ingrijpende gebeurtenissen opvang is geboden.
Misschien is dit eigenlijk niet eens zo vreemd en heel menselijk: na terugkeer is het voor betrokkene zaak om op alle fronten de draad weer op te pakken: werk, gezinsleven, vriendenkring. Zelfs in een half jaar tijd kan er veel veranderd zijn: zowel voor degene die uitgezonden is geweest zelf als voor partner en kinderen. Ook de onderlinge verhoudingen kunnen opeens anders liggen, zoals een vrouw die door afwezigheid van haar partner geleerd heeft financiën en andere materiële zaken zelf te regelen. Degene die uitgezonden is geweest is in een cultuur ondergedompeld geweest waar totaal andere normen en waarden golden. En is mogelijk geconfronteerd geweest met situaties zoals geweld, armoede, honger: zaken die moeilijk zijn over te brengen aan familie en vrienden in Nederland. Dit geldt natuurlijk in nog veel extremer mate voor mensen die na een jarenlang ongewenst verblijf in een ander land naar huis terugkeren.
Hoe goed bedoeld ook: mensen die er niet bij zijn geweest kunnen zich nooit geheel inleven in de situatie waarin de uitgezondene zich heeft verkeerd. Ook de samenleving in het algemeen is niet echt geïnteresseerd in wat met vredesmissies wordt beoogd en in de praktijk met zich mee kunnen brengen: niet alleen voor de uitgezondene of de getroffene zelf maar ook voor familie en vriendenkring.
Dit brengt de verplichting van de samenleving met zich mee klaar te staan voor iedereen die te maken heeft gehad met oorlog, geweld en vervolging: direct of indirect en op elk moment dat onverwerkte erva-
foto: Nederlandse Rode Kruis
Ontvangst H.K.H. Prinses Margriet tijdens de AMCHA-dag
ringen naar boven kunnen komen. Een dag als vandaag draagt er toe bij dat ervaringen van oorlogs- en geweldsgetroffenen in bredere kring bekend worden. Om die reden doet het mij dan ook goed dat vandaag ook maatschappelijke instellingen van de partij zijn die een breed draagvlak binnen de maatschappij hebben, zoals het Nederlandse Rode Kruis.
Tot slot wil ik met het volgende afsluiten. Ik word geacht vandaag een neutraal standpunt in te nemen en geen eigen mening te verkondigen. Door mijn betrokkenheid bij het Debriefingsrapport heb ik kennis kunnen nemen van de verhalen van militairen die naar Srebrenica waren uitgezonden. Nu wil ik op geen enkele wijze en naar wie dan ook een beschuldigende vinger uit steken. Ik geef slechts weer dat als grootste gemene deler uit de verhalen naar voren kwam dat de betreffende Dutchbatters een aversie tegen zowel de politiek als de pers hebben ontwikkeld, omdat zij zich door beide in de steek gelaten voelen.
Hiermee wil ik mijn bijdrage aan deze dag beëindigen. Ik wens u een zinvolle, maar bovenal ontspannen dag toe.
Melief, W.B.A.M en N. Broenink, Tweede Evaluatie van de hulp- en dienstverlening van de ‘Stichting Dienstverlening Veteranen\ Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 1998.
In: Trauma door oorlogsgeweld : twaalf inleidingen rond een thema/ red. Judith Schuyf
Inleiding + lezing op de AMCHA-dag