Vriendinnenkring Vught : inleiding bij een speicaal geval van 'zelforganisatie'

Hebben de comités van kampoverlevenden zoals we die nu kennen altijd bestaan? Wat onderscheidt de Vriendenkring Vught, hier niet zonder reden een Vriendinnenkring genoemd, van andere dergelijke 'zelforganisaties'? Ter inleiding op de geschiedenis van de Vriendenkring Vught biedt Jolande Withuis ons een kijkje in de betrekkelijk onbekende achtergronden van deze slachtofferorganisaties. Zij analyseert de veranderende functies van deze clubs en laat in een historische classificatie zien dat de verschillende comités uiteenlopende doeleinden hebben. Dit alles vanuit vragen als: wat verbindt mensen die samen de gruwelijkste situaties hebben beleefd? Delen zij een idee over herdenken? Hebben zij gezamenlijke doeleinden?

 

Ongeveer twee jaar geleden, aan de lunch bij de jaarlijkse herdenking van de bevrij-ding van Dachau, verzocht mevrouw Lotty Huffener-Veffer, bestuurslid van de Vriendenkring Vught, mij om de geschiedenis van die vriendenkring op schrift te stellen. Ze wist dat ik voor het niod werk aan een boek over de zogenaamde ‘zelforganisaties’ 1 en, belangrijker nog, dat ik twee van de drijvende krachten achter de Vriendenkring: Hetty Voüte en Tineke Wibaut, goed had gekend. Tineke en Hetty overleden in resp. 1996 en 1999. Andere bestuursleden van het eerste uur zijn inmiddels oud. Zoals dat met alle kamp- en verzetsverenigingen het geval is, wordt het bestuur van de Vriendenkring noodzakelijkerwijs steeds meer gerund door jongeren die zelf niet in kamp Vught hebben gezeten en ook niet van meet af aan bij de Vriendenkring betrokken zijn geweest. Lotty vreesde dat de beweegredenen van de twee bijzondere verzets-vrouwen Voüte en Wibaut om een ‘Vriendenkring Vught’ op te richten, verloren zouden gaan als de geschiedenis niet snel op schrift zou worden gesteld. Die beweegredenen vond zij de moeite van het vastleggen waard. Gelijk had ze en heeft ze. En ze heeft haar zin gekregen. icoDO-medewerker Tom de Ridder, eveneens een goede bekende van veel van de vrouwen die in Vught gevangen hebben gezeten, en als redacteur van icoDO-info bovendien in staat de daad (een uitgave) bij het woord (het onderzoek) te voegen, heeft aan de hand van gesprekken, archieven, brieven en fotomateriaal de geschiedenis van de Vriendenkring gereconstrueerd. Voor u ligt het resultaat: een Vught-special. Met behalve De Ridders uitgebreide artikel over de geschiedenis van de Vriendenkring ook nog portretjes in woord en beeld van enkele belangrijke betrokkenen en een interview van Rianne Heijmans met een dochter van een in Vught omgekomen gevangene. Een analyse door historicus Roel Hijink van de totstandkoming van een al in 1947 in Vught geplaatst monument, het zogenaamde fusillademonument, en een impressie door Sytse van der Veen van het huidige, in 2002 vernieuwde Nationaal Monument completeren deze special.

 

Wat maakt de oorlogs-zelforganisaties een belangrijk onderwerp voor onderzoek, en wat precies maakt binnen dat geheel de Vriendenkring Vught zo interessant dat er met recht een speciale Info aan wordt gewijd? De zelforganisaties zijn belangrijk omdat ze ons laten zien wat mensen met ingrijpende oorlogservaringen na terugkeer onderling deden met die ervaringen. Wilden ze elkaar weerzien of konden ze elkaar niet meer verdragen? Wilden ze anderen erover vertellen, en wilden die anderen luisteren? Wat voor activiteiten zette men op en hoe reageerde de Nederlandse bevolking? Dat veranderde allemaal in de loop der tijden.

 

Direct na de bevrijding maar ook in later jaren ontstond in Nederland een uitgebreid netwerk van clubs en clubjes van mensen die op enige wijze een relatie hebben tot de oorlog. We noemen die uiteenlopende groeperingen van verzetsmensen en oorlogsslachtoffers ‘zelforganisaties van oorlogsgetroffenen’, omdat ze zijn opgericht door ex-gevangenen of verzetsmensen zelf. Niet door overheid, kerken of hulpverlening en niet met subsidie en ambtelijke ondersteuning. Met de gangbare, ook door ICODO gebruikte term ‘oorlogsgetroffenen’ heb ik moeite. Het is een unificerende en reducerende term die van de geschiedenis een eenheidsworst maakt en geen recht doet aan de zeer verschillende achtergronden en ervaringen van de betrokkenen. Sterker nog: hij heeft een ambtelijk-verhullend effect en is zelfs met die intentie tot stand gekomen.

Toen ik voor mijn onderzoek naar de zelforganisaties ooit begon van al die groepen en groepjes ‘oorlogsgetroffenen’ een lijst samen te stellen, telde mijn kaartenbakje al spoedig meer dan honderd verenigingsnamen. Je kunt die verenigingen op diverse manieren classificeren: naar grootte, naar doeleinden, naar grondslag, naar datum en reden van oprichting.

Sommige zijn gebaseerd op een gezamenlijke verzets-achtergrond. De Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland bijvoorbeeld, die zijn oorsprong al vond in 1944 in het bevrijde Zuiden, heeft christendom en Huis van Oranje als grondslag. De organisatie Verenigd Verzet werd in 1949 juist opgericht door ex-verzetsmensen met een communistische levensbeschouwing. Er zijn verenigingen gebaseerd op een specifieke verzetsactiviteit of vervolgingsgrond, zoals de pilotenhelpers en de verenigingen van Sinti en Roma. En er zijn verenigingen van mensen die in hetzelfde concentratiekamp verbleven of willen dat een bepaald kamp publiek wordt herdacht. Van dat laatste is het Nederlands Auschwitzcomité een voorbeeld.

Soms gaat het om kleine, informele groepjes, zoals het wisselende gezelschap vrouwen uit Vught en Ravensbrück dat sedert 1985 elke zes weken samen koffie drinkt in het Nieuwe Kafé in Amsterdam (zie het artikel van Tom de Ridder in dit nummer). Soms om grote, strak georganiseerde verenigingen, zoals de uit 1945 stammende Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de Bezettingstijd. Deze vereniging, bekend als Expogé, is net als Verenigd Verzet sterk politiek gericht. De bijeenkomsten in het Nieuwe Kafé daarentegen willen louter een lotgenotencontact zijn.

Je kunt de zelforganisaties, als gezegd, ook classificeren naar datum van oprichting. Ik maak in mijn komende boek een drieledige periodisering. Sommige groepen ontstonden direct na de oorlog, zoals Expogé, opgericht in september 1945. Er is een middenmoot, waartoe het Nederlands Auschwitz Comité (1956) en het Nederlands Dachau Comité (1961) horen. En een derde reeks, die stamt uit de periode dat na de betrekkelijke stilte van de eerste decennia, de aandacht voor de oorlog was gegroeid - vanaf ongeveer 1970, met een hausse na 1980, een hausse die nauw samenhing met het feit dat in die jaren de overheid via icodo de zelforganisaties met subsidie en professionele begeleiding ging stimuleren. Onder die laatste reeks valt de Vriendenkring Vught.

Ook naar doelstelling en reden van oprichting zijn de organisaties in te delen. Het doel van bijvoorbeeld het Nederlands Dachau Comité was het kamp Dachau voor verdere verdwijning te behoeden, en daar ter plekke een museum en een monument op te richten. Dat is een ander doel dan de (in personen overlappende) Vriendenkring van Oud-Dachauers erop nahoudt, die de jaarlijkse herdenking annex reünie organiseert en ook belangenbehartiging voor verzetsmensen in zijn statuten heeft staan.

 

Terwijl het begrip ‘oorlogsgetroffenen’ van het verleden een brij maakt, is met de voorliggende geschiedschrijving geprobeerd om nauwgezet de beweegredenen en achtergronden van de betrokkenen te reconstrueren. We krijgen antwoord op de vraag wie de vriendinnen waren die deze Vriendenkring oprichtten en zich daarvoor tot hun dood inzetten, en we zien heel precies wat hen onderscheidde van vooral het Comité Vrouwen van Ravensbrück. Zo blijkt dat het nauw aan de Vriendenkring verwante initiatief tot de bijeenkomsten in het Nieuwe Kafé voor een flink deel werd gemotiveerd door ontevredenheid van Ravensbrück-overlevenden met wat dat Comité de overlevenden en nabestaanden te bieden had.

Rond de ‘zelforganisaties’, die onderling net zozeer verschillen als de ‘oorlogsgetroffenen’, hangen tal van onbewezen en onuitgesproken vooronderstellingen. Een daarvan is, dat ze per definitie nuttig zijn, omdat ze mensen zouden steunen bij de verwerking van hun oorlogservaringen. Maar lang niet alle kampgroeperingen hadden als doel een lotgenotencontact te zijn, en die clubs die dat wel wilden, waren het in werkelijkheid niet altijd. Ook representatief waren ze niet allemaal.

 

Blijkens het in deze Info gepubliceerde artikel van Roel Hijink is er ooit een comité geweest dat heeft geijverd voor het oprichten van het eerste herdenkingsmonument dat in Vught tot stand kwam, het zogenaamde Fusillademonument van 1947. Dit comité bestond niet uit kampoverlevenden maar uit omwonenden. Het is niettemin relevant voor de herdenkingsgeschiedenis van kamp Vught. Want Hijinks materiaal maakt duidelijk dat het bij dat monument niet op de eerste plaats ging om het kamp zelf of de voormalige kampbewoners - hun leefomstandigheden, wie er zoal zijn opgesloten geweest en wie er daarvanuit werden gedeporteerd - maar om het herdenken van verzetsmensen die maar kort in Vught gevangen zaten (zij werden in juni 1944, na de invasie in Normandië, van het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen naar Vught gebracht).

Je kon als het ware bij dat monument twee minuten stilte houden en geïnspireerd door de in steen uitgehakte zinsnede Den Vaderlandt Ghetrouwe het Wilhelmus zingen, zonder je te realiseren dat honderd meter verderop een concentratiekamp gevestigd was geweest.

Er is een aantal treffende verschillen te constateren tussen dit Fusillademonument en het streven van de Vriendenkring Vught, vier decennia later. Zo wijst Hijink op het sprekende detail dat de namen van de dode verzetslui op het monument werden geordend naar hun woonplaats. Daarmee, analyseert hij, werd in het monument uitdrukking gegeven aan de toen dominante interpretatie van de Tweede Wereldoorlog. De oorlog was een brute overval geweest op ons land en dankzij de heldhaftige offers van de gevallenen had Nederland zijn vrijheid heroverd. In dat interpretatiekader werden de gebeurtenissen in en rond het kamp ingepast. De doodgeschoten mannen waren, zo drukt deze ordening naar woonplaats uit, geworteld in Nederlandse aarde.

Veertig jaar later werd de oorlog op andere manieren herdacht. Tom de Ridder beschrijft uitvoerig hoe in de Geen abstracte interpretaties jaren tachtig een aantal notabele heren en vertegenwoordigers van Samenwerkend Verzet op de zinnige gedachte kwamen om, toen zich de gelegenheid voordeed, op het terrein van het voormalige concentratiekamp een gedenkplaats van dat kamp op te richten. Die aandacht voor het kamp was een accentverandering. Maar hoe ze die gedachte vorm gaven, was niet naar de zin van een aantal ex-gevangenen aan wie die plannen ter ore kwamen. Het plan voor het ‘Nationaal Monument Kamp Vught’ (nmkv) muntte uit in abstracties. De commissie had niet de bedoeling het voormalige kamp zo getrouw mogelijk historisch te reconstrueren, maar wilde een ruimte creëren met symbolische barakken - vooral geen echte - zodat bezoekers zouden worden geconfronteerd met onderdrukkende ‘systemen’.

De ex-gevangenen daarentegen, met name Tineke Wibaut en Hetty Voüte, die op zichzelf verheugd waren over het idee dat er een nmkv zou komen, wilden juist zo precies mogelijk laten zien hoe het kampleven - hun kampleven - was geweest. Niks abstractie - concrete gegevens, personen en precisie moesten de sleuteltermen zijn. En aan die taak zetten zij zich toen maar zelf. Nadat ze in 1990 de Vriendenkring hadden opgericht met de doelstelling het Nationaal Monument Kamp Vught met geld en ideekracht te steunen, gingen ze ook praktisch aan het werk. De Vriendenkring Vught organiseerde niet alleen een flinke groep donateurs, hij verzette ook stevige historische arbeid.

 

Wat de concrete herinneringen betreft: zie de door Hetty en Tineke bijeengebrachte verzameling van uit de trein geworpen briefjes; lees de gereconstrueerde verhaaltjes over onderlinge steun; hoor de heropname op tape van de cabaretachtige liedjes waarmee de vrouwen de moed erin hielden; en volg de minutieuze beschrijving door Hetty Voüte in een van de uitgaafjes van de Vriendenkring van de betekenis van geborduurde zakdoeken in het kampbestaan. Het was een ritueel dat in het kamp ontstond, dat gevangenen hun naam borduurden op eikaars door het Rode Kruis verstrekte zakdoeken (exemplaren van dit roerende memento zijn in de Vught-se Oudheidkamer te bezichtigen). Met zulke relieken wilde de Vriendenkring het publiek voor ogen toveren hoe het was geweest. Ellendig maar ook saamhorigheid. Vreselijk maar ook gelachen. Die geleefde werkelijkheid moest je vooral niet symbolisch, metaforisch of abstract gaan maken.

Namen waren, blijkens het artikel van De Ridder, zeer belangrijk voor de vriendinnen. Omdat namen staan voor personen. Zoals personen en niet het vaderland de essentie waren geweest van het verzetswerk van Hetty Voüte, die via het Utrechtse Kindercomité talloze joodse kinderen wist onder te brengen.

Zowel het fusillademonument in 1947 als het Nationaal Monument Kamp Vught in 1990 werden onthuld resp. geopend door een lid van het Koninklijk Huis, maar de status van ‘het vaderland’ was in die veertig jaar ingrijpend gedaald. Terwijl namen van de gefusilleerden in 1947 als representanten van het vaderland geografisch waren geordend, kwam op initiatief van de Vriendenkring een wand tot stand met een alfabetische ordening op achternaam. Hetty Voüte verrichtte de krachttoer om een betrouwbare lijst samen te stellen van 747 mensen die in het kamp zijn overleden. Wibaut maakte een boekje met biografische portretten van gevangenen van wie in Vught door daar opgesloten kunstenaars portretten waren gemaakt, en ze portretteerde ook die kunstenaars. Het zijn allebei belangrijke historiografische projecten.

Er werd niet alleen veel inspanning gestoken in de reconstructie van het leven en de dood van wie niet terugkeerden, ook hun nabestaanden en de overlevenden waren voor de Vriendenkring belangrijk. En vice versa. Zie daarover in deze special het interview met Bieneke de Bode, dochter van een van de vrouwen die bij het beruchte bunkerdrama van januari 1944 omkwamen.

Persoonlijke aandacht is ook de essentie van een nauw met de Vriendenkring samenhangende andere activiteit van het duo Wibaut-Voüte: de koffieochtenden die zij vanaf 1985 organiseerden voor kampoverlevenden en hun nabestaanden in het Amsterdamse Nieuwe Kafé -een activiteit die was ingegeven door bezorgdheid over de vereenzaming van de ouder wordende overlevenden. De bestaande comités schoten, meenden Wibaut en Voute, in die opvangtaak te kort, omdat zij zich vaak vooral met politiek bezighielden. Politiek is op die koffieochtenden daarom taboe. Net zoals ze geen abstracte interpretaties op het Vughtmonument geplakt wilden zien, meenden Voute en Wibaut dat men het kampverleden niet voor politieke doeleinden moest misbruiken. Ieder had vanuit eigen levensbeschouwing in het verzet gezeten. Daar had niet één bepaalde politieke overtuiging aan ten grondslag gelegen. Bovendien had politieke monopolisering van het verzet door communisten huns inziens het Ravensbrück-comité als gelegenheid tot onderling contact bedorven.

 

Ravensbrück en Vught zijn nauw verbonden. Veel vrouwen hebben in beide kampen gezeten. Na Dolle Dinsdag werden vanuit Vught wagonladingen vrouwen naar het beruchte vrouwenkamp overgebracht. Een deel van die Vughtse vrouwen bleef in Ravensbrück en werd door het Zweedse Rode Kruis bevrijd (onder hen Hetty Voute), anderen, onder wie Tineke Wibaut, gingen vanuit Ravensbrück verder op transport.

Dat in Vught veel vrouwen gevangen hebben gezeten, speelde ook in de kritische houding van Tineke Wibaut jegens het NMKV-bestuur een rol. In de personele samenstelling van dat bestuur kwam vrouwen te weinig aan bod, vond zij. Die ‘vrouwenkant’ was (en is) ook belangrijk in de Nieuwe-Kaféochtenden. En dat is geen toeval. De jaren dat Hetty en Tineke zich weer gingen bezighouden met hun oorlogsverleden, de jaren zeventig, waren de jaren van vrouwenbeweging en feminisme. Hoe eigenzinnig en initiatiefrijk en zelfstandig denkend Voute en Wibaut ook waren, ze waren ook tijdgenoten en deelden de interessen van hun era. Als pioniersters stimuleerden ze invalshoeken voor de herdenking die we ook in breder verband kunnen constateren als we met een gedistantieerde historische blik de veranderingen analyseren in onze nationale herdenkingsgeschiedenis sedert 1945.

In de eerste naoorlogse jaren werd de Tweede Wereldoorlog in de openbare sfeer vooral bekeken vanuit De Bezetting: de aanval op het vaderland. Niet de moord op de joden stond centraal, zoals nu, maar de aanval op onze nationale vrijheid. En niet het verlies, de mislukking en de nederlaag, maar de geestkracht van het verzet was de essentiële herdenkingsterm, een verzet dat dan ook steevast heette ‘niet vergeefs’ te zijn geweest. Mede door de Koude Oorlog viel bovendien na ongeveer 1948 een relatieve stilte in over de voorbije oorlog. In elk geval sedert de publicatie van Pressers Ondergang (1965), en samenvallend met de sedert eind jaren zestig groeiende aandacht voor de oorlog, is de moord op de Nederlandse joden tot de kern van de Tweede Wereldoorlog geworden. Die misdaad is, in onze ogen, de wezenlijke misdaad. Een hiermee samengaande verandering is dat met langer de natie de aangevallen partij was, maar dat er meer oog kwam voor individuele slachtoffers. Democratisering, individualisering, emancipatie en feminisme - het zijn de sociale processen waarbinnen ook onze aandacht voor de oorlog van inhoud veranderde. Een aangrijpende uitdrukking van die veranderde aandacht is de inspanning die Lotty Huffener en Hetty Voute zich getroostten om in Vught een monument geplaatst te krijgen voor het kindertransport, waarmee op 5 en 6 juni 1943 alle joodse kinderen uit Vught werden gedeporteerd, vrijwel allemaal naar Sobibor.

Een van die kinderen was Lotty’s zusje Carla. Zij viel net onder de bureaucratische leeftijdsgrens van zestien jaar en moest dus op transport, terwijl Lotty tot nader order in Vught bleef. Carla Veffer werd in Sobibor vermoord, net als haar en Lotty’s ouders.

 

Met haar aandringen op het schrijven van de geschie- denis van de geschiedschrijfsters Voute en Wibaut -een historiografisch Droste-effect - heeft Lotty Huffener een eigen papieren Vughtmonument tot stand weten te brengen. Een monument voor een vriendinnenkring die indrukwekkend veel werk heeft verzet om de nagedachtenis van de doden uit hun kamp op hun eigen, persoonlijke manier te eren.

 

1 Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd, te verschijnen: Amsterdam, De Bezige Bij, 2005; zie ook idem, 'Een betwiste erfenis. Organisaties van ex-politieke gevangenen en de koude oorlog om Ravensbrück en Buchenwald', in: C. Kristel (red.), Binnenskamers. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Besluitvorming, Amsterdam: Bert Bakker, 2002, p. 293-324.

Referentie: 
Jolande Withuis | 2004
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [21] | 1 | [september] | 2-9
Trefwoorden: 
oorlogsslachtoffers, Overlevenden, Tweede Wereldoorlog (1939-1945), Vught