Verlies, geweld en acculturatie in het leven van jeugdige vluchtelingen

Inleiding

Jeugdige vluchtelingen in Nederland, al dan niet in gezinsverband hierheen gekomen, maken het thema kind en oorlog’ duidelijk zichtbaar Migratie, schokkende ervaringen en acculturatie maken (veelal) deel uit van hun levensloop. Men is het erover eens dat hun welbevinden in belangrijke mate samenhangt met deze omstandigheden Ter verklaring van de mate van welbevinden van vluchtelingen wordt hun situatie in de literatuur echter op verschillende wijzen geanalyseerd. Sommige auteurs richten zich vooral op de migratie, veelal getypeerd als bron van verlies-ervaringen. Zo heeft Eisenbruch (1988) het over 'personal and cultural bereavement' In veel andere situaties wordt het accent gelegd op de met oorlogssituaties verband houdende schokkende gebeurtenissen (trauma’s) die zij hebben meegemaakt en de gevolgen daarvan Vluchtelingen worden dan ‘getraumatiseerden’ genoemd. Weer anderen leggen het accent op problemen, die ontstaan als gevolg van hel moeten acculture-ren Van Dijk (1996) geeft een breed overzicht

In dit artikel richten we ons op factoren die variaties in het welbevinden van vluchtelingen begrijpelijk kunnen maken Daarbij is de gedachte dat er sprake is van een combinatie van factoren het uitgangspunt De zojuist gemigreerde vluchteling heeft te maken met verlieservaringen (in relatie tot migratie), en schokkende oorlogservaringen in zijn (recente) verleden. Verwerking van deze beide typen ervaringen zal aanvankelijk een belangrijke plaats in het leven innemen. Tegelijkertijd moet worden gewerkt aan de opbouw van een nieuw bestaan in een samenleving met een andere cultuur - eveneens een veeleisende opgave. Waarschijnlijk beinvloeden deze processen elkaar: hoe adequater de verwerking van verlies en oorlogservaring, hoe meer kans op een succesvolle opbouw van een nieuw bestaan. En omgekeerd: hoe succesvoller het nieuwe bestaan, hoe meer kans op een adequate verwerking. Kortom: het ligt voor de hand deze drie processen in onderlinge samenhang te bekijken. Een ander aandachtspunt is de factor tijd. Hel gaal steeds om processen die in de tijd verlopen. In de literatuur wordt het vluchtelingenbestaan dan ook vaak in fasen getypeerd (Baram, 1997; Barudy, 1995; Van der Hoeven & De Kort. 1983; Keilson. 1979, 1995; Van der Veer, 1988,

1992). Bij pogingen om variaties in de mate van welbevinden van vluch telingen begrijpelijk te maken, moet ons inziens dan ook in de eerste plaats naar deze gelijktijdig optredende en in de tijd verlopende processen gekeken worden.

Hoewel deze gedachtegang van toepassing is op vluchtelingen in het algemeen, zullen we ons in deze bijdrage vooral richten op jeugdige vluchtelingen. Dat betreft in Nederland twee categorieën, namelijk jonge vluchtelingen die in gezinsverband zijn gekomen en alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s). Voor deze jeugdigen is het al dan niet (volledig) beschikbaar zijn van ouders van belang voor een adequaat verloop van de eerder genoemde processen. We besteden hieraan afzonderlijk aandacht In datzelfde kader is, voor jeugdigen én gezinnen, van belang op welke wijze de ontvangende samenleving hen tegemoet treedt. Ook die factor wordt bekeken

Als een soort 'inhoudsopgave' is een en ander samengeval in figuur 1, waarin de bovengenoemde factoren zijn opgenomen.

In het hierna volgende schetsen we eerst, op basis van empirisch materiaal, een beeld van het welbevinden van zowel kinderen in vluchtelingengezinnen als alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland. Vervolgens wordt ingegaan op de eerder genoemde processen, op de rol van ouders en op de rol van de ontvangende samenleving ln de laatste paragraaf volgt een slotbeschouwing. We komen dan terug op de in de figuur genoemde factoren.

In deze bijdrage wordt veel aandacht besteed aan bronnen van on-wel-bevinden en problemen. Daarbij mag niet vergeten worden dat veel (jeugdige) vluchtelingen er in slagen om. ondanks gecompliceerde omstandigheden, met succes een nieuw bestaan op te bouwen (vergelijk ook Aronowitz, 1984; Berry et al., 1987).

Het welbevinden van jeugdige vluchtelingen in Nederland

We besteden eerst aandacht aan enkele recente Nederlandse onderzoekingen over het 'welbevinden' (zie figuur 1) van jeugdige vluchtelingen: vooralsnog zonder aandacht te schenken aan mogelijke beïnvloedende factoren.

lien inventarisatie van hulpvragen van ouders van kinderen In asielcentra maakt duidelijk dat er bij veel kinderen lichamelijke en psychische problemen spelen (Mooren, 1996; Mooren et al., 1993) Interviews met vrijwilligers van de Stichting Vluchtelingenwerk Utrecht, die intensieve bemoeienis hebben met vluchtelingengezinnen (met 63 kinderen in totaal) en met ouders uit negentien vluchtelingengezinnen (met 43 kinderen), leveren informatie over problemen en zorgen Bij jonge kinderen worden onder andere genoemd regressief gedrag, eet- en slaapproblemen, dwinggedrag en jaloezie en bij oudere kinderen agressief gedrag, conflicten met ouders, weglopen, rolverwarnng en angst. Ook zorgen om de emotionele toestand van de kinderen, weinig contacten met leeftijdgenoten en problemen op school (slechte resultaten en relatieproblemen met medeleerlingen en leerkrachten) worden genoemd (Adriani. 1998, mede gebaseerd op scriptie-onderzoeken van Verhaar &r Si rater, 1997, Wongsosemito-Lie A Ling, 1997 en Van ‘t Hof. 1998).

Ook uit een onderzoek naar problemen onder 105 vluchtelingenadoles-centen in het voortgezet onderwijs in Den Haag. dat voornamelijk kinderen uit gezinnen betreft, blijkt dat er sprake is van veelomvattende, vooral psychische, problematiek Vooral wat betreft internaliserende, dus naar binnen gerichte problemen (zoals angst en zich ongelukkig heid bij de moeder en hei verlies van een vertrouwde groep. Als kinderen naar school gaan kan verwijdering ontstaan tussen ouder en kind Verder worden leerstoornissen en vijandigheid ten opzichte van de vader genoemd. In de adolescentiefase zet de diskwalificatie van de vader zich voort, treden botsingen op als gevolg van omgang met leeftijdgenoten en doet zich een gebrek aan toekomstperspectief voelen. (Jeugdige) vluchtelingen zijn migranten en hebben dus te maken met verlies-ervaringen, met de kwetsbaarheid van de overgangsfase en met bijbehorende stress. Het gedwongen karakter van de migratie verhoogt deze kwetsbaarheid en bemoeilijkt de verwerking (zoals onder meer de bovengenoemde hypothese van de incomplete rouw suggereert).

Het ligt voor de hand een en ander ook te beschouwen onder de gezichtspunten rouw en rouwverwerking. Een uitwerking van deze begrippen treffen we echter niet zo zeer aan in deze migratieliteratuur, als wel in de - thans te behandelen - literatuur over verwerking van schokkende gebeurtenissen

Verwerking van schokkende gebeurtenissen

De theorievorming over schokkende ervaringen en trauma's is nauwelijks gebaseerd op ervaringen van vluchtelingen. Wel heeft zich, in relatie tot ervaringen met vluchtelingen, de afgelopen jaren in Nederland en ook elders, een discussie ontwikkeld over 'cultuur en trauma’ (Van Dijk, 1995; voortgezet in het tijdschrift Medische Antropologie, 1996; zie ook Marsella et al . 1995). Daarbij wordt nagegaan welke aspecten van trau-mabeleving en traumaverwerking door de cultuur van de betrokkene beïnvloed worden. Vooral rouw en rouwverwerking blijken in hoge mate cultuurgevoelig te zijn

Een schokkende gebeurtenis wordt wel omschreven als een zeer ingrijpende gebeurtenis, die voor bijna iedereen gepaard gaat met ernstig menselijk lijden (Van den Bout & Kleber, 1994, p. 12). Machteloosheid en ontwrichting zijn het gevolg en moeten gezien worden als normale reacties op uitzonderlijke situaties. Pas na soms langdurige verwerkingsprocessen is men weer in staat, hel gewone leven op te pakken. Oorlogssituaties kunnen voor de betrokkenen het karakter hebben van schokkende gebeurtenissen of trauma's.

Verwerking van dergelijke gebeurtenissen vindt plaats in fasen. De bekendste indeling daarvan is die van Horowitz (in Mooren et al..

1993). Denkend vanuit de stress respons-theorie onderscheidt hij; (1) outcry' (een eerste, emotionele, vaak reflexmatige reactie), (2) ontken-ning, (3) herbeleving in dromen, fantasieën en associaties, (4) onder ogen zien van consequenties en (5) integratie van het gebeurde in het dagelijks leven als teken van voltooiing van het verwerkingsproces. Ook andere auteurs beschrijven een proces dat verloopt van overweldiging in het begin via verwerking naar integratie van het gebeurde Deze typeringen betreffen een normaal' verloop. Stagnering binnen deze processen kan leiden tot ernstige pathologie, waaronder de in DSM-3 en -4 beschreven, veel bediscussieerde Posttraumatische stress-stoomis (PTSS) (zie onder anderen Mooren et al.. 1993)

Van den Bout en Kleber noemen als mogelijke gevolgen van verlies en geweld bij jeugdigen: (1) herbeleving, (2) uiten in spelletjes, (3) vermijdingen en ontkenningen, (4) emotionele reacties, zoals angst. (5) moeite met concentreren en andere gedragsreacties. (6) waakzaamheid en (7) bezig zijn met de waarom-vraag. Naarmate de verstandelijke ontwikkeling vordert, veranderen ook de reacties.

Beckwitt Turkel en Eth (1990) geven een overzicht van reacties van verschillende leeftijdsgroepen kinderen op ernstige traumatische gebeurtenissen. Babies reageren op niet-specifieke wijzen. Peuters en kleuters zijn zeer kwetsbaar en reageren veelal met teruggetrokken gedrag, regressie (scheidingsangsi, afhankelijkheid en huilen) en spelen de kern van de traumatische ervaring na. Schoolkinderen reageren vaak met verminderde concentratie en verminderde schoolprestaties, veranderen in soms lastige provocerende of overaanhankelijke kinderen, hetgeen ook van invloed is op hun relatie met leeftijdsgenoten Adolescenten met PTSS lijken in hun reactie op volwassenen De overgang naar volwassenheid gaat bij hen veelal gepaard met gevaarlijk experimenteergedrag (waaronder alcohol- en druggebruik).

Melzak (1995) geeft een overzicht van factoren die van invloed kunnen zijn op het al of niet adequaat verwerken van de meegemaakte gebeurtenissen. Risicofactoren betreffen vooral: blootstelling aan geweld, verlies van een ouder en een aantal in het kind gelegen factoren (zoals zich identificeren met de veroorzaker en moeilijkheden met omgaan met verandering). Beschermende factoren zijn onder meer: actieve beheersing krijgen over de gebeurtenissen, cultureel bepaalde vormen vinden om uitdrukking te geven aan verlies en aanwezigheid van een ouder die de angsten van het kind aanvoelt en begrijpt.

Inmiddels moet ook gewerkt worden aan de opbouw van een nieuw bestaan.

Het opbouwen van een nieuw bestaan: acculturatie

Acculturatie is een proces dat ontstaat als verschillende culturen met elkaar in contact komen. Oorspronkelijk werd het voornamelijk gezien als een groepsfenomeen, maar tegenwoordig wordt het ook als individueel verschijnsel beschouwd, veelal aangeduid als ’psychologische acculturatie'. Dit proces bepaalt hoe immigranten staan ten opzichte van de eigen cultuur en gewoonten en de nieuwe, dominante cultuur. In de literatuur worden vier mogelijke uitkomsten van dit proces beschreven (Berry, 1990; 1994; Berry, et al., 1987); marginalisatie, separatie, assimilatie en integratie. Deze laatste attitude (hier bedoeld in de zin van; evenwicht tussen het behoud van eigen culturele waarden en normen en de overname van die van het immigratieland) lijkt op den duur voor de persoon in kwestie het vruchtbaarst in termen van goed, gezond functioneren binnen de nieuwe cultuur zonder verlies van de eigen etnisch-cul-turele identiteit (zie ook Liebkind, 1996). Acculturatie kan echter ook leiden tot acculturatie-stress, dat wil zeggen een vorm van stress die haar oorzaak vindt in het acculturatieproces en die vaak resulteert in onrust, depressie, vervreemding, psychosomatische klachten en identiteitsproblemen (Williams & Berry, 1991 ; zie voor een uitwerking op het terrein van de hulpverlening en het belang van het begrip 'klinische realiteit' in dit verband Adriani, 1993).

Hoe een acculturatieproces uitpakt is afhankelijk van velerlei factoren, zoals sociodemografische kenmerken (leeftijd, sekse, opleiding en etnische achtergrond), ervaringen voor de migratie (traumatische ervaringen), de acculturatie-attitude van de migrant (houding ten opzichte van de eigen en de nieuwe cultuur, behoud of verandering van etnische identiteit), maar ook van ervaringen na de migratie (duur van het contact met de nieuwe cultuur, ervaringen met vooroordelen en discriminatie), alsmede de sociale context waarin de persoon in kwestie na de migratie terechtkomt (beleid, etnische samenstelling en attitude van de bewoner*; van het ontvangende land en culturele afstand tussen land van herkomst en ‘gastland’) (Berry 1992; Liebkind, 1996)

De hier beschreven literatuur suggereert dat het onwelbevinden van jeugdige vluchtelingen voor een deel verklaard wordt door met stress gepaard gaande normale verwerkings- en acculturatie-processen en voor een deel door stagnaties in deze processen. Slechts enkele auteurs wijzen op de samenhang tussen deze processen. Zo krijgen in het acculturatie-model van Liebkind (1996; gebaseerd op het werk van Berry. 1992,

1994) vele factoren in onderlinge relatie een plaats. En vanuit een ander gezichtspunt beschrijven Van Essen et al. (1991) hoe in vluchtelingengezinnen tegelijkertijd traumatische ervaringen uit het verleden, stress in het heden en onzekerheid over de toekomst de gezinsprocessen beïnvloeden. Hoe meer traumatische ervaringen, hoe moeilijker het hanteren van het dagelijks leven; en omgekeerd: hoe meer moeilijkheden in het heden, hoe problematischer de verwerking van het verleden. Op die samenhang komen we in de slotparagraaf terug. Eerst zullen we in de twee volgende paragrafen ingaan op twee van de factoren die in het bijzonder van belang lijken te zijn voor een adequaat verloop van de beschreven processen, namelijk aanwezigheid en beschikbaarheid van de ouders en de ontvangende samenleving.

Aan- of afwezigheid van de ouders

Veel auteurs benadrukken dat ouders in dit verband van belang zijn (onder anderen Bala, 1995; Van den Bout & Kleber, 1993; Melzac. 1995). De situatie van jeugdige vluchtelingen in Nederland loopt wat dat betreft uiteen. Bij alleenstaande minderjarige asielzoekers zijn de ouders per definitie niet lijfelijk aanwezig. Veel ama's zijn wees (Valentijn. 1995; Smit, 1997). Degenen die nog ouders hebben, onderhouden soms via brieven of telefoontjes nog contact met hen. Dit gold voor tenminste 20% van de ama's in een onderzoek onder 33 kleine wooneenheden voor ama’s (Van Kastel et al., 1995) Veel jongeren maken zich zorgen om de ouders en andere achtergebleven familieleden (Valentijn. 1995) en ze missen hun familie (Luth et al., 1997, Snijders & Van Wel, 1995). Het loskomen van de ouders kan bemoeilijkt worden doordat ouders en kinderen van elkaar gescheiden werden voordat het separatie-individuatieproces van de adolescentie voltooid was (Van der Veer. 1989). Ook kan het zijn dat de ama's, mede omdat hun ouders grote financiële offers hebben moeten brengen om hun kind te kunnen laten vluchten, zich verplicht voelen om in Nederland goed te presteren Wanneer dat niet lukt. voelen zij zich tekort geschoten tegenover de ouders (Van der Veer. 1988) Bij ama’s tast de afwezigheid van familieleden basisgevoelens van veiligheid en vertrouwen aan. waardoor er gedragsproblemen en depressieve reacties kunnen ontstaan', aldus Snijders en Van Wel (1995. p 27)

Bij jeugdige vluchtelingen in (ouderlijke) gezinnen is wel tenminste een ouder aanwezig, maar deze ouders zijn dikwijls - tijdelijk - verminderd beschikbaar voor de opvoeding en begeleiding van hun kinderen. Eigen zorgen en problemen - eveneens in de sfeer van verwerking en acculturatie - zijn vaak zo groot dai zij minder gevoelig zijn met betrekking tot de reacties van hun kinderen, of minder in staat om daarmee om te gaan (zie bijvoorbeeld Baan &r Van Essen, 1996; Bala, 1995; Wolters. 1995). Van der Veer (1996) heeft het in dit verband over 'invaliderende symptomen’ van de ouders. Daarnaast spelen er andere gezinsproblemen, zoals het alleen staan voor dc verzorging van de kinderen (In plaats van met de partner of in groter familieverband) en verlaging van de sociaal economische status van het gezin (Mooren et al., 1993), alsmede praktische problemen (zoals taalproblemen, financiële problemen, werkloosheid), relatieproblemen tussen de ouders en sociale problemen (zoals de geïsoleerde positie van de vrouw) (Adriani, 1998).

Daarenboven kunnen de verwerkingsactiviteiten van de verschillende gezinsleden negatief met elkaar interfereren. Dergelijke processen zijn in de vorm van transgenerationele traumatisering (Van Dijk, 1995) goed bekend vanuit onderzoek naar de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog, maar komen ook in vluchtelingengezinnen voor (voor een voorbeeld binnen een vluchtelingengezin uit Iran, zie Roosjen,

1995). Ook kan het zijn dat een kind via gezinsgeheimen betrokken raakt bij de verwerkingsproblematiek van de ouders en aan dc eigen verwerking niet toekomt (Begemann, 1995). Een ander interferentievoor-bceld wordt genoemd door Almqvist en Brandell-Forsberg (1995), die aangeven dat ouders vaak niet praten over de trauma's van voor de migratie. Zij hopen dat het kind die vergeten is, of zal vergeten (zie ook Bala. 1995) en kinderen houden op hun beurt hun problemen vaak voor zich om de ouders te ontzien. Diverse auteurs signaleren in vluchtelingengezinnen het verschijnsel parentificatie: kinderen die voorzien in de behoeften van dc ouders, in plaats van omgekeerd. Hier komt bij dat kinderen in veel gevallen sneller accultureren dan hun ouders, hetgeen aanleiding kan zijn tot conflicten tussen ouders en kinderen, of loyali-leusconflicten met zich meebrengt ten opzichte van de beide culturen. In feite speelt hier, zoals Van der Veer (1988) ook constateert, het klassieke probleem van adolescenten uit de tweede generatie migranten.

De wellicht, voor de hand liggende gedachte dat ama’s er door de afwezigheid van ouders slechter aan toe zijn dan lotgenoten die in hun ouderlijk gezin wonen, wordt niet zonder meer bevestigd in dc hiergenoemde gegevens en evenmin in de resultaten van het eerdergenoemde onderzoek van Vervuurt en Kleijn (1997). Daarin was een klein aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers betrokken dat hier ook geen familie heeft. Het is opmerkelijk dat zij op de totaalschaal iets beter scoren dan de adolescenten die hier met familie (anders dan de ouders) zijn en deze beide groepen scoren weer wat beter dan vluchtelingen die hier met één of beide ouders zijn. Voor verwerking en het opbouwen van een nieuw bestaan van jeugdige vluchtelingen is de lijfelijke aanwezigheid van ouders blijkbaar niet voldoende. De gevolgen van zowel niet-beschikbaarheid als van verminderde beschikbaarheid van ouders zijn aanzienlijk. Bij afwezigheid of verminderde beschikbaarheid van ouders is het van belang de nadelige gevolgen hiervan zo veel mogelijk te beperken. Dat brengt ons op de rol van de ontvangende samenleving.

De ontvangende samenleving

In deze paragraaf besteden wc aandacht aan de vraag hoe de ontvangende samenleving kan bijdragen aan een zo goed mogelijk verloop van de genoemde processen. We gaan in op enkele belangrijke aspecten die vooral de overheid en het overheidsbeleid betreffen, namelijk de asielprocedure en wijze van opvangen, het streven naar integratie en het onderwijs. Andere aspecten die van belang zijn. zoals informele ‘support' die vluchtelingen ondervinden en ervaringen met vooroordelen en discriminatie, laten we hier buiten beschouwing.

Asielprocedure en opvang

De Nederlandse overheid subsidieert organisaties als Vluchtelingen Werk Nederland en het Nederlandse amabeleid steekt gunstig af tegenover dat van de ons omringende landen (Van den Bedem et al., 1994; Childrens Legal Centre, 1992), maar het asielbeleid lijkt steeds meer gedomineerd te worden door de behoefte om het asielprobleem te beheersen en steeds minder door de plicht om mensen die dat nodig hebben bescherming te bieden. De Opbouw, de instelling die de meeste ama’s in Nederland onder haar voogdij heeft, heeft er meermalen op gewezen dat het kinderbeschermingsaspect in de toepassing van de vreemdelingenwetgeving met betrekking tot ama's steeds verder op de achtergrond raakt De Opbouw. 1996; zie ook Pfeifle, 1998). In dit verband is door diverse organisaties en individuele auteurs gewezen op de onwenselijkheid van herbeoordeling van het verblijfsrecht van ama s van 18 jaar met een VTV-ama. de kindonvriendelijkheid van de nadere gehoren (het nader gehoor is het gesprek over de achtergronden van de vlucht op grond waarvan over de status wordt beslist) en de dubieuze gronden van leeftijdsonderzoeken bij ama's bij wie men twijfelt over de opgegeven leeftijd (DC1, 1996; Kinder-rechtencollectief, 1997; De Opbouw. 1996; Smit, 1996; Vluchtelingenwerk, 1996).

Gedurende de periode van centrale opvang, getypeerd als sober doch humaan', is per definitie nog geen sprake van het opbouwen van een nieuw beslaan. Gezinnen verblijven gedurende een lange periode in een situatie vol onzekerheid, gebrek aan privacy en met een minimum aan mogelijkheden om de tijd zinvol te besteden. Voor verwerking van verlies en geweld zijn weinig mogelijkheden. Als een dergelijke periode al onvermijdelijk is vanuit bovenbeschreven gezichtspunten zal steeds gelden: hoe korter de duur en hoe meer aspecten van 'welkom', hoe minder desastreus de gevolgen zullen zijn (zie voor indringende beschrijvingen bijvoorbeeld de verhalen van Kader Abdolah, 1993; ook: Wolters. 1995; vergelijk ook het onderzoek van Keilson, 1979, waaruit bleek dat de opvangfase voor verder verloop van cruciaal belang is). Voor ama's is die periode van eerste opvang korter en de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) streeft ernaar binnen zes maanden over asielverzoeken van ama's te beschikken. Ook voor hen geldt echter dat de eerste opvang grootschalig is en deze is bovendien gericht op opvangen en niet op pedagogische begeleiding (zie ook bissen & Kloosterboer, 1995). Verder wachten ama's in de praktijk vaak langer dan die zes maanden op hun beschikking (Smit, 1997).

Dit geeft onzekerheid en uit onderzoek is bekend dat onzekerheid tot begeleidingjproblemen leidt (Van Kastel et al., 1995). Ook is het zo dat het jongeren met een juridische status (en dus minder verblijfsonzeker-heid), naar de mening van hun voogden, op hun achttiende jaar medisch/psychisch beter gaat dan de jongeren zonder status (Snnt, 1997).

Streven naar integral ie?

In het beleid lijkt veel waarde te worden gehecht aan integratie. Dat komt naar voren bij de sinds kort voor nieuwkomers verplichte inburge-ringsprogramma's en bij de voorgenomen herbeoordeling van het verblijfsrecht van achttienjarige ama's wordt de mate van integratie als één van de criteria genoemd. Integratie is op zich een goede zaak. omdat dat uiteindelijk de beste kans biedt op gezond functioneren binnen een nieuwe samenleving en cultuur, maar het is de vraag of er in het beleid in feite niet vooral sprake is van aandringen op assimilatie. Uit onderzoek is bekend dat overdreven inspanningen om zich aan te passen aan een nieuwe cultuur stress kan opleveren (Schmitz, 1994) en dat accultu-ratieve stress zich minder voordoet in plurale samenlevingen waar de vluchtelingen welkom zijn en kunnen participeren met behoud van de eigen cultuur, dan in op assimilatie gerichte samenlevingen (Berry et al., 1987). Diverse auteurs pleiten dan ook voor ondersteuning vanuit de eigen etnisch culturele groep, vooral in de beginfase van vestiging (Beiser, 1988) en waarschuwen voor te snelle, gedwongen assimilatie (Eisenbruch. 1988; Smit, 1998). Eisenbruch wijst erop dat kinderen wellicht een moratorium behoeven waarin ze hun verliezen kunnen verwerken en hun eigen etnische identiteit kunnen consolideren alvorens te werken aan integratie Het feit dat vrouwelijke ama’s, die meer contacten hebben met de eigen etnische groep en volgens hun voogden minder geïntegreerd zijn dan hun mannelijke lotgenoten, ook minder medische en psychische problemen hebben (Smit, 1997) steunt dit vermoeden.

Onderwijsmogelijkheden

Door diverse auteurs wordt als protectieve factor in de ontvangende samenleving gewezen op het belang van een ondersteunend onderwijsklimaat (Bala. 1995, Berry el al., 1987; Eisenbruch. 1988; Kleber & Brom, 1992). Scholen kunnen, mits er geen sprake is van schoolstres-sors' zoals vooroordelen van leerkrachten, segregatie en discriminatie op school, veiligheid bieden en bijdragen aan het herstel van het in de wereld van de volwassenen geschokte vertrouwen van deze jongeren (vergelijk ook Tuk. 1997).

Wat de onderwijssituatie van jeugdige vluchtelingen betreft, wordt in de literatuur melding gemaakt van veel motivatie om onderwijs te volgen, maar daarnaast van taalproblemen en concentratieproblemen ten gevolge van de meegemaakte gebeurtenissen en onzekerheid over de status (Mijs, 1994 I assen &r Kloosterboer, 1995; zie hierover ook het hoofdstuk betreffende dc vluchtelinge Parwin Yan in Redmond & Makhloufi, 1997). Ook sluiten de onderwijsmogelijkheden niet altijd aan op de mogelijkheden en behoeften van de jongeren (Thomeer-Bouwens & Smit. 1998). Zo ontbreken vaak geschikte voorzieningen voor 16- en 17-jarigen en kunnen deze partieel leerplichtige jongeren dikwijls niet meer dan enkele uren per dag onderwijs krijgen. Daarnaast brengt de status veelal beperkingen met zich mee. zoals het niet in aanmerking komen voor studiefinanciering, of het niet mogen werken en dus ook geen stages kunnen lopen en loopt de doorstroming naar het reguliere onderwijs vaak moeizaam (Van der Hoek & Kromhout. 1997).

Slotbeschouwing

Wie te maken heeft gehad met verlies en/of geweld, heeft tijd nodig om opnieuw pen evenwichtig bestaan op te bouwen. Na emotionele overweldiging volgt verwerking via ontkenning en herbeleving, resulterend -in gunstige gevallen - in integratie van het gebeurde in het leven. Deze processen kunnen gepaard gaan met stress en daarmee verband houdende psychosociale of lichamelijke problemen.

Ook wie een nieuw bestaan moet opbouwen in een voor hem nieuwe cultuur heelt tijd nodig. Dat proces verloopt - in gunstige gevallen - van grote kwetsbaarheid wegens gebrek aan houvast naar integratie in de nieuwe samenleving. Ook deze processen kunnen gepaard gaan met (acculturatie-)stress en bijbehorende problematische verschijnselen.

De processen na verlies en geweld kunnen stagneren. Ernstiger stoornissen, van minder voorbijgaande aard, kunnen dan optreden. Bij (jeugdige) vluchtelingen 15 het van belang om op drie facturen bedacht te zijn: (1) er is - veelal - sprake van een combinatie van gebeurtenissen: verlies én (soms een aaneenschakeling van) geweldservaring; (2) er zal - veelal -sprake zijn van incomplete rouw, omdat echt afscheid nemen niet mogelijk was (Sterman, 1996); en (3) de verwerking dient plaats te vinden in een periode waarin het moeten accultureren veelal een zware opgave is. De ingroei in een nieuwe samenleving kan eveneens stagneren of mislukken. Marginalisering wordt daarbij beschreven als de meest riskante uitkomst.

Ook hier kunnen tal van factoren een rol spelen. Bij (jeugdige) vluchtelingen hoort daar ook het feit bij, dat zij wellicht nog intensief met hun ervaringen in het verleden bezig zijn en daardoor (nog) niet de ruimte hebben om zich open tc stellen voor de nieuwe samenleving.

Kennelijk is sprake van een gecompliceerd samenspel van processen. De tijd speelt daarbij een belangrijke rol. Factoren die van invloed zijn op het verloop van die processen zijn - zo leert de literatuur - het al of niet aanwezig zijn van ouders (c.q. hun meer of minder volledige beschikbaarheid) en de wijze waarop de ontvangende samenleving de jeugdige) vluchtelingen tegemoet treedt. Het in de inleiding gepresenteerde overzicht blijkt aldus ook beschouwd te kunnen worden als een overzicht van belangrijke risicofactoren (ten dele ook nader in te vullen in de vorm van beschermende factoren). Over het relatieve gewicht van elk van die factoren en over de onderlinge samenhang is overigens nog weinig bekend. Het model kan dan ook richting geven aan toekomstig onderzoek hieromtrent.

De ontvangende Nederlandse samenleving is volop met (ook jeugdige) vluchtelingen bezig. De wijze waarop de Nederlandse overheid haar rol daarin vervult is, in het licht van de gecompliceerde opgaven waar jeugdige vluchtelingen voor staan, niet optimaal Empirisch gefundeerde verbanden tussen de rol van de overheid en het welbevinden van vluchtelingen zijn nog weinig beschikbaar, maar de literatuur geeft wel implicaties voor adequate opvang en steun. Rekening houden met de ingrijpende en tijd-vragende processen is naar onze mening een belangrijke voorwaarde voor evenwichtig opgroeien van deze jeugdigen. Deze voorwaarde zou geconcretiseerd moeten worden in zaken als het zoveel mogelijk beperken van (verblijfs)onzekerheid, het niet (direct of indirect) afdwingen van assimilatie en het bieden van passende onderwijsmogelijkheden Het is duidelijk dat het vluchtelingenvraagstuk vele dimensies kent. Van een zich humaan noemende samenleving mag echter verwacht worden dat aan deze dimensie - het verschaffen van ontplooiingsmogelijkheden aan jeugdigen - een hoge prioriteit gegeven wordt.

Dit artikel verscheen eerder in Comemus vol 18(1998) 3. pp 219-236

Literatuur

Abdolah. K.. De adelaars Breda De Geus, 1993.

Adriani. P.J.A., Overbruggen van verschillen Leiden; Sectie Interculturele Pedagogiek. Rijksuniversiteit Leiden, 1993

Adriani, P.J.A, Jeugdige vluchtelingen in Utrecht (1998, in voorbereiding!

Almqvist. K. en M. Brandell-Forsberg. Iranian rclugee children in Sweden: effects of organized violence and forced migration on preschool children', in Amentan Journal of Orthopsychiatry, vol. 65 (1995) pp 225-237.

Aronowuz. M.. The social and emotional adjustment of immigrant children A review of the literature', in: International Migration Rev iew vol. 18 (1984) pp. 237-257.

Baan. J. enj I van Essen. Het vluchtelingenkind’, in Handboek Jeugdgezondheidszorg Utrecht: Bunge. 1996. pp H8/1-H8VI6

Bala, J . The Interactive context of stress, adjustment, and support of refugee families and children'. in: M. Balledux en J. de Mare (red ), Ouder• en Kindzorg voor migranten fn vluchtelingen. Assen: Van Gorcum. 1995. pp. i-8

Barani. A.. 'Naarmate je meer wortelt moet je meer rouwen’, in PHAXX vol. 4 (1997) 3. pp 10-12

Barudy. J., Georganiseerd geweld een ecologische benadering', in: Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdwerk vol. 7 (1995) pp. 37-45.

Beckwiti Turkel. S. en S. Eth. ‘Psychopaihological responses to stress: adjustment disorder and post-traumatic stress disorder in children and adolescents', in: L.C. Arnold (Ed.). Childhood stress. New York: Wiley. 1990, pp 51-71.

Bedem. R.F.A. van den. H.A.G. de Valk en S.O. Tan, Toetsing en opvang van ama's. Arnhem Gouda Quint. 1994.

Begemann. F.. ‘Het verborgen verhaal van ouders en kinderen', in. Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdwerk vol. 7 (1995) 5, pp. 26-36.

Beiser. M . Influence of time, ethnicity and attachment on depression in South-east Asian refugees', in: American Journal of Psychiatry vol. 145 (1988) pp. 46-51.

Bckkum, 1) van. M. van den Ende. S. Heezen en A. Hijmans van den Bergh, ‘Migratie als transitie: de liminele kwetsbaarheid van migranten en implicaties voor de hulpverlening', in: ). de Jong en M van den Ikrg (led.), TmnuulturcU' psychiatrie en psychotherapie. Lisse: Swets en Zeithnger. 1996, pp. 15-59.

Berry, JAV , Psychology of acculturation', in- J.J. Berman (Ed.). Xebraska Symposium on Motivation. 1989: Vol. 37. Cross-cultural perspectives. Lincoln University of Nebraska. 1990, pp. 201-234.

Berry. J.W.. 'Acculturation and adaptation in a new society', in: International Migration Review vol. 30 (1992) pp. 69-85.

Berry, JAV . ‘Acculturation and psychological adaptation: an overview', in: A. Bouvy, F.J.R. van de Vijver. P. Boski en P. Schmitz (red.). Journo s into cross-cultural psychology. selected papers, from the eleventh International Conference of the International Association for Cross-Cultural Psychology. Lisse: Swets & Zeithnger, 1994, 129-141

Berry, JAV . I'. Kim, T. Minde en D. Mok. 'Comparative studies of acculturative stress', in: International Migiuiion Review vol. 21 (198/) pp. 491-511

Bout, J. van den en R. Kleber. Omgaan met verlies en geweld. Utrecht/ Antwerpen: Kosmos-Z&K. 1994.

Burcr, K en E. Wiersina, Delinquent gedrag onder alleenstaande minderjarige asielzoekers: een probleem? Den Haag: WODC. 1996

Children's Legal Centre, Children or refugees? Londen: Children's Legal Centre, 1992.

DCI, Ama s in de knel. Commentaar op Je nieuwe beleidsvoornemens ten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's), 1996.

Dijk. R. van. Cultuur cn irauma: Culturele variaties in de omgang mei schokkende gebeurtenissen', in: Medische Antropologie vol. 7 (1995) l.pp. 128-142

Dijk. R. van, ‘Gedwongen migratie: kern van het vluchtelingenbestaan. in: J de jong cn M. van den Berg (red ). Transculturele psychiatrie en psychotherapie l issc Swets en Zeitlinger. 1996. pp. 21-34.

Eiscnbruch. M.. The mental health of refugee children and their cultural development', in: International Migration Review vol. 22 (1988) pp 282-300.

Essen. J J van. J. Baan en L.H.M. van Willigen, 'liet vluchtelingenkind', in: A.J M. Bonnet-Breusers. T.A. Hofma. H.B.H, Rcnscn cn J Wassenaar (red.). Handboek jeugdgezondheidszorg, Hand.id. Pe Adolescent. Utrecht: Bunge. 1991.

Hoek, J. van der en M. Kromhout, Oude zorgen cn nieuwe onzekerheden. Utrecht: PEWA/Vcrwcy-Jonkcr Instituut. 1997

Hoeven, E. van der cn H. de Kort, Over Vietnamezen in Nederland Den Haag: CWOK. 1983

Hof, S. van 't. Beter tien in je hand dan een op de vlucht Leiden- Vakgroep psychologie. 1998.

Kastel. A. van, E. Koldcnhof cn M. Smit, Het project 'Kleine wooneenheden voor alleenstaande minderjarige asielzoekers' opnieuw geëvalueerd l eiden: Vakgroep Orthopedagogiek. 1995.

Kcilson. H.. Sequeniielle Traumatisiening bet Kindem Deskriptiv-klinische und quantifi-zicrend-statistische follow-up-Untersuchung zum Schicksal der jadischen Kriegswaisen in den iVieder fanden. Stuttgart: linke, 1979

Keilson. H.. 'Opvang na afloop van grotere betekenis dan de ernst van de ervaringen tijdens de oorlog', in: Tijdschrift voor Jeugdhulpverlening en Jeugdwerk vol. 7 (1995) 5. pp 10-13

Kindcrrcchtencollccticf. Children’s rights us u mirror of Dutch society, Amsterdam: DCI. 1997

Kleber. R.J en O Brom. Coping with Trauma Theory, prevention and treatment. Amsterdam/Lisse: Swets en Zeitlinger. 1992.

Lassen. B. cn K. Kloosterboer. Het leven in Nederland is niel zail it a Is zijde. De s,hi ale en juridische positie van alleenstaande minderjarige asielzoekers Amsterdam: DCI. 1995

Licbkind, K., Acculturation, identity, and stress', in: Journal of cross-cultural psychology vol 2 (1996) pp 161-180

Luth, A., D. de Zwart en M Smit. Weg uil de KWE en dan? Leiden Vakgroep Orthopedagogiek, 1997.

Marsella, A . M. Friedeman en H. Spain (Eds.), EtnocuUural aspects of PTSD. Washington: APA Press, 1905.

Medische Antropologie, Themanummer Trauma & Cultuur vol. 8 (1996) 1, pp. 1-151.

Meirak. S.. 'Whai happens to children when their parents are not there? The challenge ol holding a developmental and child focused perspective within organizations that offer therapeuttc work with survivors of torture and organized violence’, in M. Balledux en J dc Mare (red ). Ouder- en Kindzorg voor migranten en vluchtelingen. Ouder- cii Kindzorg tussen tvetensthup «rn praktijk. Anscii. Van Gorcum, 1995. pp. 109-121.

Mooren, G.T.M., 'Vluchtelingenkinderen', in: G.A. Bakker (red.). Handboek kinderen en adolescenten, vol. 28. Deventer: Van Loghum Slaterus. 1996. pp. 1-13.

Mooren. G.T.M., W.H.G. Wolters, RJ Kleber en L.H.M. van Willigen. Vluchtelingenkinderen in Nederland. Utrecht: Wilhelminakinderziekenhuis, 1993.

Mijs. J.. Ze dragen een last mee maar hel zijn goede overlevers Ervaringen van hulpverleners met de opvang van minderjarige asielzoekers', in: Jeugd en Samenleving vol 24 (1994) 3, pp. 142-155

Opbouw. De, Brief aan de Tweede Kamer der Staten Generaal (24 oktober 1996). Utrecht: Dc Opbouw

Pfeiflé, B.C., ‘Uitholling bescherming van het vluchtende kind', in: Tijdschri/t voor Familie en Jeugdrecht, vol. 1 (1998) pp. 23-25

Roosjen. E.. 'Vluchtelingenkinderen vormen groeiende groep: "Oorlogje spelen", in: Contrast vol. 17 (1995) pp. 6-7.

Redmond. R. en M. Makhloufi, De inhaalrace... tien portretten van zwarte, migranten- en vluchlclingenstudenten in het hoger onderwijs. Utrecht: Netwerk ZMV, 1997.

Schmitz, P.G., ‘Acculturation and Adaptation Processes among Immigrants in Germany', in A. Bouw. F.J.R. van de Vijver, P. Boski en P. Schmitz (Eds.). Journeys into cross-cultural psychology: selected papers from the eleventh international conference of the International Association for Cross-Cultural Psychology held in Liege. Belgium. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1994, pp. 142-157.

Smit, M., Informatie en advies over alleenstaande minderjarige asielzoekers. Rapport uitge-bracht op verzoek van het ministerie van Justitie. Leiden: Vakgroep Orthopedagogiek. 1996.

Smit, M., Ama's in Nederland. Redenen voor de vlucht, asielprocedure en overgang naar zelfstandigheid. Leiden: Vakgroep Orthopedagogiek. 1997.

Smit. M.. ‘De ontwikkeling en integratie van alleenstaande minderjarige asielzoekers', in: Tijdschrift voor Orthopedagogiek vol. 37 (1998) pp. 67-76.

Snijders, J. en F. van Wel. Ge\-lucht zonder ouders Integratie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Nederland. Utrecht: SWP. 1995.

Sierman, D., Een olijfboom op de ijsberg Een «ran.uufturrcl-psychiatrische visie op en behandeling van de problemen van jonge Noord-A/rihanen en hun families Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders, 1996

Thomeer-Bouwens. M. en M. Smit. Ama's opeigen benen. Leiden Vakgroep Pedagogiek, 1998.

Tuk. B.. De Vluchtefingcnles. Utrecht: Stichting Pharos, 1997.

Valentijn. Stichting Jaarverslag 1993/1994 Nunspeei: Stichting Valcntijn. 1995.

Veer. G. van der, 'Adolescenten en jong-volwassenen'. in: Politieke vluchtelingen. Psychische problemen en de gevolgen van onderdrukking en ballingschap. Nijkerk: Iniro. 1988, pp. 153-166.

Veer, G. van der. 'Traumatisering en adolescentie. Ervaringen met politieke vluchtelingen', in: Kind 6- Adolescent vol. 10 (1989) 2, pp. 61-71.

Veer, G. van der. Counselling and therapy with Refugees Psychological problems of victims of war. torture, and repression. Chichester: Wiley, 1992.

Veer, G. van der. Voogdijmaatschappelijk werk en gevluchte adolescenten. Utrccht: Dc Opbouw. 1996.

Verhaar. M. en J. Straier, Zorgen en waken zijn ouderszaken. Leiden. Vakgroep Pedagogiek, 1997

Vervuurt. C. cn W. Kleijn, Vluchtelingen in het voortgezet onderwijs. Den Haag: Project Neveninstromers. 1997.

Vluchtelingenwerk, Brief aan de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer (28 oktober 1996) Amsterdam: Vluchtelingenwerk. 1996

Williams. Cl., en J.W. Berry, Primary prevention of acculturative stress among refugees: Application of psychological theory and practice', in: American Psychologist vol. 46 (1991), pp. 632-641.

Wolicrs. W.H.G.. Readies van kinderen en adolescenten na traumatische ervaringen’, in: Tijdschrift voor Orthopedagogiek, Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie vol 20 (1995) pp 106-116.

Wongsosrmiin-I ie A 1 ing, H . Vluchtelingenkinderen en -gezinnen Leiden: Vakgroep Psychologie. 1997.

 

Peter Adriani en Monika Smit

Referentie: 
Peter Adriani en Monika Smit | 2001
In: Oorlogskinderen, toen en nu : aspecten van problematiek en behandeling / red.: Tom de Ridder en Sytse van der Veen
Trefwoorden: 
Asielprocedure, cultuur en psychotrauma, geweld, immigratie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), integratie, kinderen, migratie, rouw, rouwproces, rouwverwerking, schokkende gebeurtenissen, trauma, traumatische ervaringen, traumatische gebeurtenissen, traumatisering, verlies, vluchtelingen