Veel oorlogsgeschiedenissen in één hogedrukpan: Cast en crew over 'Oorlogsrust'

Op 3 september jongstleden ging de speelfilm ‘Oorlogsrust’ in première. De film is op initiatief van Cogis gemaakt en Het Gebaar heeft de realisering financieel mogelijk gemaakt. Theodor Holman schreef het scenario en Doesjka van Hoogdalem regisseerde. Ik sprak telefonisch met hen beiden en met een aantal leden van cast en crew over (de totstandkoming van) de film. Een tragikomedie over oorlogsgevolgen, kan dat? ‘Zware kost moet je lichtjes opdienen.

 

Het verhaal

Verzorgingshuis ‘Villa J.G. Kamphoff herbergt een bont samengesteld gezelschap van bewoners en personeel. De bewoners zitten er natuurlijk niet voor hun plezier: ze konden de regie over hun eigen leven niet meer goed aan, ook al willen ze dat zelf vaak nog niet erkennen. En ze hebben elkaar bepaald niet als gezelschap uitgekozen. Allemaal zitten ze min of meer opgesloten in hun eigen levensgeschiedenis, waarin oorlog een dominant, bitter en ontregelend gegeven is, vooral in de schemering van het dementeringsproces.

Het personeel is allereerst jong, best aardig en verder cultureel zeer divers: een Surinaams-

Creoolse directrice, verzorgenden van Marokkaanse en Joegoslavische afkomst en een Nederlandse homo. Van oorlog weten ze wel iets, maar over welke oorlog gaat het eigenlijk? En waarom doen de bewoners zo naar en gemeen?

We maken ook kennis met de kinderen van sommige bewoners. Naast allerlei sores binnen hun eigen leven, worstelen ze met hun ambivalentie over de noodzaak hun vader of moeder door anderen te laten verzorgen.

Het is allerminst rustig in Villa Kamphoff, dagelijks is er strijd, vooral tussen de bewoners onderling, maar ook met het personeel. Er heerst wantrouwen, ergernis, wedijver. Het personeel reddert, sust, moet een hoop incasseren, maar wordt uiteindelijk toch het gemeenschappelijke mikpunt van de bewoners. Die komen in opstand, ze sluiten het personeel op omdat ze zich slecht behandeld, want niet begrepen voelen: ‘die kinderen weten nergens van.’ Dat moet veranderen. De directrice zoekt een uitweg uit de impasse: kunnen de kinderen van de bewoners misschien nog iets doen?

Nee, die kinderen niet ...

DE BELANGRIJKSTE PERSONAGES

Mevrouw Boon - Ann Hasekamp

Nederlands-Indische vrouw, rond de tachtig, kwiek en met scherpe tong, is lichtelijk dementerend en kan daardoor niet meer zelfstandig wonen. Ze heeft vier jaar in het jappenkamp gezeten, dat heeft haar leven en dat van haar omgeving getekend.

Pieter Boon - Bart Klever

Zoon van mevrouw Boon, midden veertig, intellectueel type, tobber, heeft moeite echt iets van z’n leven te maken.

Mevrouw Cohen - Annet Nieuwenhuijzen

Joodse vrouw, even oud als mevrouw Boon en al even vief, ook iets dementerend. Ze heeft verschillende kampen overleefd, haar familie niet. David Cohen - Jeroen Willems Zoon van mevrouw Cohen, midden veertig, hangt zeer aan zijn moeder.

Meneer Vanter - Cas Enklaar

Tachtiger, onverbeterlijke stalinist, heeft in het

verzet gezeten, houdt iedereen scherp in de gaten en ziet voortdurend complotten om zich heen. Meneer Taldic - Adrian Brine

GEÏNTERVIEWDEN

 

Theodor Holman - scenarioschrijver

Bart Klever - Pieter Boon

Doesjka van Hoogdalem - regisseur

Dasha van Amsterdam - verzorgster Wesna

Cast

Crew

Annet Nieuwenhuijzen - mevrouw Cohen

Thomas Kist - director of photography

Ann Hasekamp - mevrouw Boon

Merel Notten - montage

 

Bosnisch-Servische arts, geïnvalideerd, in de zeventig. Spreekt moeizaam in een soort Duits-Nederlands. Zijn dochter Eva is getrouwd geweest met een Nederlandse man, zijn zoon en kleinkind kwamen om tijdens de oorlog in Bosnië.

 

Meneer Halm - Jacques Commandeur

Rond de tachtig, beetje schichtige man. Wordt door Vanter verdacht van een NSB-verleden. Fatima - Kaltoum el Fan

Verzorgster, midden twintig, hoogzwanger, mos-lima

Wesna - Dasha van Amsterdam

Verzorgster, midden twintig, Bosnische achtergrond

Mevrouw Februari - Urmie Plein

Directrice van Surinaams-Creoolse afkomst, kent haar dementerende pappenheimers en kan goed incasseren.

De acteurs hebben allemaal auditie gedaan en lazen daarvoor uiteraard het script. Hoe was hun eerste kennismaking met het verhaal?

Ann H.: ik had er direct iets mee, de herkenbare thematiek, vooral de opstand van de bewoners vond ik erg leuk.

Annet N.: prachtig, die schets van ontwikkelingen op de rand van dementering, iedereen vanuit z’n eigen oorlog. De dementering maakt een uitvergroting van hun ervaringen en dat leidt tot conflicten. Hetzelfde probleem wordt bij de verschillende personages steeds opnieuw en net weer even anders belicht en uitgelicht.

Dasha van A.: Ik vond de benadering van de thematiek wel apart: onderling geen aansluiting vinden en ook niet met het personeel, terwijl daar misschien ook wel oorlog speelt. Ieder voor zich, dus helemaal alleen met die niet op te lossen angst. Xenofoob zijn ze ook nog eens. Hun kinderen weten ook niet wat ze ermee aan moeten.

Thomas K.: Die onderlinge felheid vond ik direct wel aardig. Waarom zijn ze toch zo onaardig tegen elkaar? De tegenstelling tussen de bewoners en de nieuwe generatie (de verzorgenden) wordt goed neergezet.

In het script zit een ‘wending’ die op het eerste gezicht nogal bizar is: de onderlinge strijd tussen de bewoners maakt plaats voor een gezamenlijke opstand tegen het personeel. Hoe zien de geïnterviewden dat?

Annet N.: die onderlinge strijd vond ik zeker geloofwaardig, maar ook de irritatie tegenover het personeel. Het is eigenlijk één voortdurend misverstand. Je moet de ontwikkelingen ook echt zien tegen de achtergrond van het verlies van controle over hun leven, het dementeringsproces. Die opstand is een soort gecomprimeerde werkelijkheid, de hele film is dat eigenlijk. Dat zie je bijvoorbeeld ook aan al die bij elkaar gezette oorlogsgeschiedenissen.

Thomas K.: ik had aarzelingen of de plot wel duidelijk genoeg zou zijn. Zwakke schakel vond ik de omslag van de onderlinge strijd naar opstand tegen het personeel. De film zweeft daar op de rand van de realiteit, maar dat klopt natuurlijk ook wel weer.

Dasha van A.: de film is niet per se realistisch, hier en daar zelfs absurdistisch: die machtsovername, slapstick: het samen optrekken, gewapend met vorken en pannendeksels. Daar is het helemaal uit proportie: voor de bewoners is het dan echt oorlog. Maar dat geeft de film ook iets aandoenlijks.

 

Theodor H.: ik kan me voorstellen dat mensen boos worden over het script:    oorlog    wordt

daarin zowel serieus als relativerend benaderd. Oude mensen die tegen elkaar opbieden met ellende en er tegelijkertijd in opgesloten zitten. Die scène dat de bewoners het personeel opsluiten is daarvan een metafoor: eigenlijk sluiten ze zichzelf op en tegelijk voelen ze zich buitengesloten, omdat ze niet gelijk krijgen.

Ze raken buiten de realiteit.

Merel N.: de opstand tegen het personeel is suspense in de film: er gaat wat gebeuren. Het is bijna een parodie, over the top uitgewerkt. Het gaat niet om de emoties die je daar aan de oppervlakte ziet. Daarom begrijpt het personeel er ook niets van. Nee, als je zo’n verleden hebt en gaat dementeren, dan kom je in een enorme eenzaamheid terecht. De uiteindelijke onderkenning van dat gemeenschappelijke lot brengt de solidarisering tussen de bewoners op gang.

 

Er komen in het verhaal allerlei zaken langs.

Wat zijn volgens de geïnterviewden de belangrijke thema’s? Waar gaat het over?

Ann H.: dat oorlog je niet meer loslaat, iedereen heeft de oorlog op z’n eigen manier meegemaakt, vindt zichzelf het zieligst. En, de bewoners reageren hun verval af op het personeel. Dasha van A.: het eigen leed wordt zo groot gemaakt dat er geen ruimte meer is voor anderen. Door de dementering raken ze de werkelijkheid kwijt, de oorlog wordt de enige werkelijkheid. Dat ze verzorgd worden door mensen met een andere culturele achtergrond geeft ze een nog sterker ontheemd gevoel. En, alleen WOII telt kennelijk, de generatiekloof geldt dus ook voor oorlogen.

Bart K.: iedereen zit vast in z’n eigen shit. Het personeel snapt er niets van: over welke oorlog gaat het eigenlijk? De film eindigt met de uitspraak: ‘oorlog is altijd een misverstand’, daar gaat het natuurlijk ook over.

Merel N.: het gaat over verlies van contact: met elkaar, met zichzelf, met de realiteit.

Herkennen jullie die thema’s vanuit de eigen levensgeschiedenis of de eigen omgeving?

Ann H.: ik was dertien toen de oorlog begon, met een Engelse moeder. Die was dus automatisch ‘deutschfeindlich’. Ik was altijd een beetje benauwd als moeder buitenshuis haar mond opendeed. Maar die had evengoed onderduikers, een paar keer hebben we een huiszoeking gehad. Gelukkig nooit iets gevonden. Van de tuin met Engelse borders    maakte moeder in het laatste oorlogsjaar een moestuin.    Flink mens. Na de oorlog heb ik veel mensen leren kennen uit Nederlands-Indië, ik ken hun verhalen. Mevrouw Boon leefde direct voor me.

Annet N.: mijn man en schoonouders hebben in Indië in het kamp gezeten. Altijd verhalen. Ik was tien toen de oorlog begon. Ik woonde in Utrecht aan de Biltstraat. De Duitsers heb ik echt zien binnenkomen, maar later ook de bevrijders Eigenlijk is mijn hele jeugd onlosmakelijk verbonden met de oorlog, want die was er natuurlijk ook nog na i945.In mijn studententijd in Amsterdam had ik veel contact met joodse dispuutleden. Dan hoor je veel. Later woonde ik in de Beethovenbuurt waar ik veel joden tegenkwam.

Doesjka van H.: mijn schoonmoeder zat als elfjarige in een jappenkamp, ze kan daar goed over vertellen. Voor ik aan de film begon heb ik een Indisch verzorgingshuis bezocht. Daar heb ik veel ideeën opgedaan over de inrichting van de kamers en over hoe oudere mensen zich kleden. Door dat werkbezoek ben ik ook het script beter gaan begrijpen.

Dasha van A.: mijn oma in Rusland ging naarmate ze ouder werd steeds meer over haar oorlogservaringen praten. Die blijven altijd maar bij je. Bij haar zag ik, net als in de film, dat ze controle verloor toen ze ging dementeren. Ze hield gewoon op zich sociaal wenselijk te gedragen. Bart K.: ik ken wel de boosheid van oude men-

sen, over onrecht, over verkwanseling van idealen, bij m’n eigen ouders bijvoorbeeld. Ze hebben me wel een historisch bewustzijn meegegeven. Ooit woonde ik als kind naast iemand met een kampsyndroom, we moesten dan soms stil zijn, niet schreeuwen of hollen. Mysterieuze aandoening vond ik dat.

Voor de opnames was een villa gehuurd, waar cast en crew een gedeelte van november 2005 samen verbleven. Hoe kijken ze terug op die tijd?

Ann H.: ik heb er met veel plezier aan gewerkt. Doesjka wist precies wat ze wou en hoe dat vorm te geven. Het camerawerk vond ik ook heel goed. Met alle (oudere) spelers had ik al vaker samengewerkt, heel veel met Annet.

Annet N.: van de opnametijd heb ik genoten. Ik ben door dit project beter gaan begrijpen hoe het is om oud te worden en niet begrepen; hoe enorm de afstand is tussen mensen wanneer er ingrijpende dingen zijn gebeurd.

Dasha van A.: voor mij was het een eerste kijkje in de keuken van zo’n productie. Het was eerst wel eng om tegenover mensen te spelen met zoveel ervaring, maar de sfeer was gelukkig heel open en ontspannen. Ik heb veel verhalen gehoord, onder andere van Cas Enklaar, een bijzondere man is dat. Doesjka vond ik erg goed, echt een vakvrouw. Wonderlijk om te zien dat acteurs bij het maken van een film eigenlijk een soort pionnetjes zijn in dat technische gebeuren.

Bart K.: ik vond het heel bij zonder om naast Ann te spelen, veel van geleerd. Verder realiseerde ik me dat ik vaak Theodor en zijn hang-ups aan het spelen was: hoe ga je om met je moeder en met vrouwen in het algemeen. Een echte tobber ben ik daar.

Thomas K.: deze productie vond ik buitengewoon boeiend, ik heb genoten van het acteerwerk: hoge kwaliteit en gedrevenheid. De oude

garde ging er vol in: deze (laatste?) kans om zo’n dragende rol te spelen, hebben ze met beide handen aangegrepen.

Wat voorfilm is het geworden, hoe zou je ‘m karakteriseren?

Doesjka van H.: Oorlogsrust heeft de uitstraling van een tragikomedie, maar is in tweede instantie behoorlijk heftig. De thema’s komen dan wel stevig binnen. Dat zal zeker gelden voor mensen die dit in de familie kennen. En, misschien levert de film de werkers in de zorg meer respect op, dat verdienen ze.

 

Theodor H.: ik vind het een belangrijke film, want het gaat over een belangrijk maatschappelijk en een tragisch probleem. Die tragiek wordt belicht. Je kunt het een lichte film over een zwaar onderwerp noemen, maar dat licht en zwaar verspringt, het wordt op verschillende manieren ingezet. Die benadering, geëngageerd en poëtisch, vraagt om commentaar en zal dat ook krijgen.

Dasha van A.: er zit veel materiaal in om over na te denken. Wat dat betreft gaat ie het vast wel goed doen in het MBOi. Het probleem wordt goed neergezet, soms in parodie. Je kunt er niet rechtstreeks van leren wat je moet doen, maar het biedt wel veel gespreksstof.

Thomas K.: een tragikomedie, dat is de beste karakterisering: ‘martelen is erger dan vergast worden’, dat werk. En daarnaast de naïveteit van die jonge generatie: ‘Het is me wat, oorlog.’

Bart K.: voor mij is het een parabel over een maatschappelijk relevant thema, de werkelijkheid daarvan wordt iets uitvergroot, overstegen. Het is een mooie film geworden, ik hoop dat de filmjournalisten het vooral over de belichting van dit thema zullen hebben en niet cynisch gaan zitten letten op scriptfouten van Theodor.

Merel N.: een hele film over die generatie vind ik sowieso een mooi document.

Het thema ligt er niet duimendik bovenop, maar het toont wel wat oorlog doet. Prachtig toch, een film lang over die oorlogsgeneratie?

 

SYTSE GOFFE VAN DER VEEN is hoofdredacteur van dit blad.

Referentie: 
Sytse Goffe van der Veen | 2006
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 6 | 2 | 3 | 22 - 27