Van nu naar toen en weer terug : Tijdreizigers tussen Nederland en lnd(ones)ië

Mensen met een (oorlogs-)verleden in Indië reizen net als iedereen door de tijd, simpelweg omdat ze ouder worden. Ex-kampkinderen die Indonesië bezoeken proberen heen en weer te reizen in de tijd, terug naar het land waar ze tot kampkind werden veroordeeld, maar waar ze eerder toch ook echt kind hadden kunnen zijn. Met de bewijzen daarvan, hoe pijnlijk soms ook, kunnen ze weer terug naar en verder met hun volwassen leven in Nederland. Tijdreizen om je bestaan te bewijzen.

 

Iedereen is een reiziger in de tijd. Herinnert u zich nog het zwembad van uw jeugd? Bestaat die plek nog en zo ja, hoe zou het zijn om die weer te zien? Hoe ver moet u - in jaren - teruggaan? Hoe ver moet u - in afstand - teruggaan?

 

'Het Siantar-zwembad bestaat nog, maar de atmosfeer is volkomen veranderd. Al die prachtige bomen zijn gekapt, er is nergens schaduw; hard en blikkerend ligt het in de zon. Het metselwerk is niet meer wit, maar vuilgeel. We maken haastig een paar foto's en ons uit de voeten. Ik voel me ongemakkelijk, de oorzaak kan ik-niet goed achterhalen, er blijft een indruk achter van sterk onbehagen. De ontreddering zit me op de hielen.' 1

 

 'Met mijn vrienden en de bewakers achter me aan liep ik nu naar het zwembad op de heuvel. Aan de voet van de helling stond een hoge, met wingerd overgroeide afrastering van metaaldraad, die op sommige plaatsen kapot en platgetrapt was; het hek hing open. Ik was er heel zeker van dat er geen hek was toen wij er woonden. Ik bereikte de rand van het zwembad. Bij de trap die naar beneden leidde stond nog een verroeste leuning overeind: onkruid groeide uit het gescheurde beton. (...) Waar eens de heuveltop van leven had getrild, was hij nu rustig, schaduwrijk en verwaarloosd ... Het was net een oud kerkhof.' 2

 

Dit zijn ervaringen van twee schrijvers met een (oorlogs-) verleden in Indië: de eerste was 66 jaar, de tweede was 61 jaar toen zij deze herinneringen publiceerden. Zij waren als Nederlander in het voormalige Nederlands-Indië opgegroeid, maakten er als kind de Tweede Wereldoorlog in een Japanse interneringskamp mee, migreerden na afloop van de Japanse bezetting naar Nederland en zochten op latere leeftijd hun land van herkomst weer op - ook al was dat inmiddels Indonesië geworden en geen Neder-lands-Indië meer. De schrijvers toetsten hun Indische herinneringen aan de Indonesische realiteit. Dit kunnen we tijdreizen noemen: de noodzaak tot bijstelling van herinneringen aan de huidige realiteit.

Bovengenoemde passages verschillen qua toonzetting behoorlijk van elkaar. In het eerste fragment, geschreven door Rudy Kousbroek, geboren in Siantar en kampkind van twaalf aan Sumatra’s Oostkust, overheerst het gevoel van onbehagen. Ook al heeft Kousbroek een geliefde plek uit zijn jeugd bereikt, de beleving van toen is er niet langer. Ontreddering en woede zijn de overheersende emoties in het boek Terug naar Negen Pan Erkoms, waarin Kousbroek zijn terugkeerreis naar Indonesië heeft beschreven. In de tweede passage, geschreven door Ernest Hillen, geboren in Groningen en kampkind van acht in West-Java, lijkt de pijn van het moeten aanpassen van toen aan nu minder. Zijn boek met de titel Kampjongen is een stuk milder van toon.

 

Tijdreizigers

In dit artikel bespreek ik herinneringen van ouderen met een Indisch verleden: vrouwen en mannen die als kind de Japanse bezetting van Nederlands-Indië hebben meegemaakt. Tussen 1942 en 1945 werden circa 100.000 vrouwen, mannen en kinderen van (Indo-)Europese afkomst in burgerkampen geïnterneerd. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog in Azië hebben vele van deze ex-geïnterneerden hun oorlogsherinneringen in memoires gepubliceerd.3 We kunnen deze Nederlanders met een Indisch verleden in navolging van psychogerontoloog Gerben Westerhof ‘tijdreizigers’ noemen.4 Hij definieert ouderen als tijdreizigers omdat ze oud worden in een tijd die vaak sterk verschilt van de tijd waarin hun identiteit is gevormd. Door het wegvallen van vaste ankers voor de identiteitsvorming ontstaat bij hen de behoefte om op de ‘grote’ geschiedenis te reflecteren en de invloed daarvan op het persoonlijke verleden te traceren. De populariteit van geschiedenis die in de vorm van individuele levensverhalen wordt gegoten, zoals in het boek De eeuw van mijn vader van Geert Mak, ziet Westerhof als een voorbeeld van deze trend.

Ouderen met een Indisch verleden beschouw ik in tweeërlei opzicht als tijdreizigers. Niet alleen zijn ze reizigers in de tijd omdat ze oud zijn geworden qua leeftijd, maar ouderen met een Indische geschiedenis zijn daarnaast per definitie ook echte geografische reizigers. Ze hebben letterlijk een reis van de ene naar een andere wereld moeten maken: van Nederlands-Indië, land van hun jeugd, naar Nederland, het land van hun ouderdom. Het bijzondere van veel migranten - en dus ook Indische tijdreizigers - is dat zij proberen in de tijd heen en weer te reizen. Ze gingen immers na afloop van de Japanse bezetting van Indië naar Nederland, maar ondernamen sinds de jaren tachtig ook veelvuldig de reis naar Indonesië terug. En hoewel het onmogelijk is om in de tijd terug te reizen, veel van hun bezoeken waren ingegeven door het verlangen het vroegere Indië weer terug te vinden. Het leven van Indische tijdreizigers staat dus in het teken van twee reizen: van Ind(ones)ië naar Nederland in de periode 1945-1963 en van Nederland naar Indonesië sinds de jaren tachtig van vorige eeuw.5 In dit artikel zal de nadruk leggen op de tweede reis: de reis ‘terug’ van Nederland naar Indonesië.

 

Tempo doeloe

Waarom vertellen ouderen met een oorlogsverleden in Indië verhalen over het verleden? Ouder worden gaat gepaard met terugblikken en beschouwen. Verder vraagt het oorlogsverleden om betekenisgeving. Aanvankelijk drukten de volwassen geïnterneerden van destijds hun stempel op Indische oorlogsherinneringen. Onderdeel daarvan was nostalgie naar het vooroorlogse Indië, ofwel de hunkering naar een land dat niet meer bestaat.6 Dit verlangen komt in de term tempo doeloe tot uitdrukking. Dit samengestelde begrip van Maleis-Portugese herkomst kan worden vertaald als ‘de tijd van vroeger, de goede oude tijd’. Tempo doeloe verwijst naar het nostalgische beeld van het leven van Europeanen in het koloniale Nederlands-Indië tussen 1870 en 1920.7

In de jaren tachtig deed er zich onder de auteurs van Indische oorlogsherinneringen een generatiewisseling voor. Ex-kampkinderen, inmiddels zelf op middelbare leeftijd, namen als auteurs het woord van hun ouders over.8 Deze overname van het penvoerderschap ging met opmerkelijke inhoudelijke veranderingen gepaard. De tempo doeloe nostalgie van volwassenen naar de paradijselijke tijd van het ‘oude Indië’ werd door ex-kampkinderen omgebogen tot verlangen naar hun verloren ‘Indische’ kindertijd, jeugd en adolescentie. Hun verlangen werd echter gevoed door veel complexere ingrediënten. Voormalig kampkinderen brachten het verlies van hun kindertijd, jeugd dan wel adolescentie onder woorden, waarin de last van het kampverleden, de littekens van de oorlog en het afscheid van hun geboorteland Nederlands-Indië een rol speelden. De volwassenen van nu wensten het kind in zichzelf, dat zij door de oorlog hadden verloren, terug te vinden. ‘Als ik later groot ben, wil ik kind worden’, is de treffende titel van een bundel met ervaringsverhalen van kampkinderen.9 Gecombineerd met heimwee naar hun Indische oorsprong werden deze emoties sinds de jaren tachtig gematerialiseerd in terugkeerreizen naar het moderne Indonesië, het land van hun kind-zijn. De tijdreizigers onderstreepten met hun reis op tweeërlei wijze hun vroegere en verloren identiteit: ‘terug’ naar Ind(ones)ië, terug naar het kind.

 

Onuitwisbaar

Douwe Draaisma heeft in zijn prachtige boek over de psychologie van het autobiografische geheugen het reminiscentie-effect beschreven.10 Onderzoek bij ouderen naar vroege en recente herinneringen wijst uit dat deze vooral associaties hebben met de periode tussen hun vijftiende en vijfentwintigste levensjaar. In het op leeftijd rakende geheugen lijkt een trek te ontstaan naar herinneringen uit de jeugd en vroege volwassenheid.11 Het is een fenomeen dat met het ouder worden van mensen markanter wordt: het begint een meetbare omvang te krijgen tegen het zestigste levensjaar en wordt daarna krachtiger. Het onderzoek laat zien dat veel reminiscenties ‘eerste-keer-ervaringen’ betreffen. Dat kunnen typisch ontwikkelingspsychologische mijlpalen zijn, zoals de eerste menstruatie of de eerste seksuele ervaringen, maar ook de eerste dag op een opleiding of de eerste dag in een nieuwe baan.12

Onderzoek naar dit reminiscentie-effect buiten een experimentele setting is relatief schaars, maar een mogelijke invalshoek is de studie van natuurlijk materiaal zoals memoires en autobiografieën, zo stelt Draaisma. Of het reminiscentie-effect voor tijdreizigers met een Indisch (oorlogs-)verleden opgaat, is een kwestie die om nader onderzoek vraagt. Behalve ‘eerste-keer-ervaringen’ noemt Draaisma tevens ‘krenkingen’ als gebeurtenissen die een diepe indruk in het autobiografisch geheugen kunnen achterlaten: ‘Krenkingen worden bijgeschreven met onuitwisbare inkt. Ze verjaren nooit. Bij het ouder worden reizen ze mee in de tijd. (...). Vernederingen hebben soms een uitwerking die de opslag ervan als het ware garandeert.’13 Een krenking of vernedering kan aldus onderdeel zijn van het reminiscentie-effect én dat effect tegelijkertijd versterken.

Degene die een aantal memoires over de Japanse bezetting heeft gelezen, weet dat krenkingen, vernederingen en de mogelijke littekens daarvan, thema’s zijn die in bijna ieder boek voorkomen. Het meemaken van een oorlog betekent niet dat men per definitie een trauma oploopt. Vele betrokkenen bij een oorlog beschikken over voldoende veerkracht om het bestaan zonder professionele hulp weer op te bouwen. Wel is duidelijk dat oorlog iedere betrokken persoon raakt en het is evident dat kinderen daarin extra kwetsbaar zijn. Ex-kampkinderen maakten oorlog mee, gevangenschap, het verlies van Indië en migratie naar Nederland: ingrijpende ervaringen die bij sommigen littekens hebben achtergelaten. Sommige gebeurtenissen hebben een onuitwisbare indruk gemaakt. ‘Pas goed op je moeder’, zei de vader van Ernest Hillen op de dag van zijn vertrek naar het mannenkamp. Deze rolomkering tussen ouders en kind bracht Ernest in opperste verwarring: ‘Nou, misschien wist Jerry (zijn oudere broer - ec) wat hij bedoelde, maar ik had geen flauw idee. Het was raar om zoiets te zeggen. Hoe kon een klein kind voor zijn mama zorgen? Haar aan het lachen maken? Thee brengen? Ik begreep er niets van. Zij was er om voor mij te zorgen.’9 Daadwerkelijke vernederingen zijn dan nog niet eens aan de orde, maar het is duidelijk dat dit moment voor Hillen het einde van zijn kindertijd inluidde.

 

Gemoedstoestanden

Een aantal kampkinderen was getuige van daadwerkelijke vernederingen die hun ouders werden aangedaan, maar ook de dreiging daarvan kan al voldoende zijn om invloed op het latere volwassen leven te hebben.15 Zo memoreerde Ida Kalmijn, een ex-kamplrind in West-Java dat bij het begin van de oorlog vijfjaar was: ’Ik herinner me van mezelf dat ik in het kamp een wezentje was dat altijd alert was op gevaar, dientengevolge angstig en eenzaam was. Daarnaast had ik altijd honger en was ik altijd moe. (...) Deze gemoedstoestanden, gedurende lange tijd van mijn leven ervaren, zijn mij in mijn volwassenheid, wrang genoeg, nog steeds vertrouwd. Daar tegenover voel ik mij onrustig als alles veilig blijkt te zijn.’16

Met name jonge kampkinderen konden de wereld van het kamp niet anders dan als normaal beschouwen, omdat zij geen ander referentiekader hadden. Vrijheid was een leeg begrip omdat gevangenschap voor hen normaal was. De kinderlijke belevingswereld werd ernstig vervormd, omdat kinderen tegenover de gruwelijke realiteit van het dagelijkse leven een pantser ontwikkelden. Zo schreef Kalmijn in het perspectief van het kampkind van destijds: ‘Ik heb een heleboel kinderen zien doodgaan en hoef er niet meer om te huilen. Ik ben flink en kan mijn mond houden. (...) Ik ben nu groot. Ik ben al zeven.’17 Haar hartverscheurende ervaring heeft schade aangericht: ze was definitief geen kind meer.

De volgende dynamiek doet zich dan voor: om volwassen te worden, moet het kind worden teruggevonden, maar het kampkind dient te worden kwijtgeraakt. Om van kampkind weer gewoon kind en vervolgens volwassen te kunnen worden, was het tijdreizen naar het land van hun Indische kinder- én kamptijd soms een cruciaal onderdeel. Personen die destijds als volwassene geïnterneerd waren, lijken bij terugkeerreizen in de minderheid te zijn.18 Mogelijk hadden de volwassenen van toen bij een confrontatie met het huidige Indonesië alles te verliezen. Zij waren in het bezit van jeugdherinneringen aan Indië die intact waren. De realiteit van het moderne Indonesië zou het volwassen tempo doeloe droombeeld op de vlucht kunnen drijven. Dit in tegenstelling tot de jeugdjaren van de kinderen van weleer, die door oorlog en internering waren beschadigd. Ex-kampkinderen ondernamen de reis juist omdat zij niet of nauwelijks over jeugdherinneringen beschikten. Zij gingen in Indonesië letterlijk ‘op zoek naar vroeger’. In deze zoektocht speelden lieux de mémoires (plekken van herinnering) een belangrijke rol: men probeerde betekenisvolle plaatsen zoals het ouderlijk huis en het interneringskamp terug te vinden.19

 

Bewijs

Voor veel voormalige kampkinderen gold een reis naar Indonesië als een zoektocht naar bewijzen. Verificatie was voor Rudy Kousbroek een belangrijke drijfveer voor zijn reis naar het land van herkomst: ‘Het terugzien heeft het karakter van een bewijs: het heeft dus echt bestaan, het is allemaal werkelijk zo gebeurd als uit de schaars overgebleven documenten blijkt.’20 Voor Henk Leffelaar, bij het begin van de oorlog in Sumatra’s Oostkust dertien jaar, was herkenning eveneens een belangrijke drijfveer. Dat er plekken van weerzien en herkenning waren, vervulde Leffelaar met ontroering. ‘Dit was het tastbare bewijs dat het verleden bestond, onuitwisbaar.’21 Het vinden van bewijsmateriaal had voor de tijdreiziger niettemin vaak een ambivalent karakter: het was de bevestiging én ontkenning van wat er was geweest, omdat de plek van destijds was veranderd. Het weerzien bood Kousbroek en Leffelaar dan ook een bitterzoete verlossing. Zij waanden zich in Indonesië een toneelspeler: het decor was nog wel herkenbaar, maar het stuk werd allang niet meer gespeeld.

Voor Mischa de Vreede, zes jaar toen zij werd geïnterneerd, bleek het materiële bewijsmateriaal ondergeschikt aan de innerlijke ontwikkeling die ze tijdens haar terug-keerreis doormaakte. Een centraal thema in De Vreede’s memoires Mijn reis is de worsteling tussen kind(-erlijk) en volwassen zijn. De Vreede schreef in haar boek dat kinderlijke vergrijpen als storen, klikken, afpakken, aandacht trekken en dwingen haar als volwassen vrouw nog altijd vertrouwd waren. De schrijfster ondernam een reis naar Indonesië omdat ze vermoedde dat zij het kampverleden als een excuus voor haar onvolwassenheid gebruikte. Eenmaal in Indonesië gearriveerd, bleek haar drang om de kampen te bezoeken niet meer zo groot te zijn. Het was niet nodig om het bewijs te aanschouwen, omdat De Vreede tot de conclusie was gekomen dat haar kindzijn en geïnterneerd zijn zo met elkaar verweven waren, dat het onmogelijk was om ze van elkaar los te kunnen koppelen 22 Waar Kousbroek en Leffelaar door de confrontatie van heden en verleden een punt achter hun (kamp-) kindertijd konden zetten, bleek het voor De Vreede onmogelijk om de verknoping van het ‘kind’ met het ‘kamp’ te ontwarren.

Dit type tijdreizigers heeft geen gemakkelijke taak. Om zin en betekenis aan hun reis te geven is bijstelling van hun herinnering aan de realiteit noodzakelijk. Een tijdreiziger kan heden en verleden bij elkaar brengen, zelfs ogenschijnlijk met elkaar laten samenvallen, maar het origineel blijft uiteindelijk onbereikbaar. Mischa de Vreede ontdekte tijdens haar reis dat de realiteit met haar herinnering ‘klopte’: ‘Ik was voornamelijk trots op mijn geheugen. Het had me niet bedrogen. Alles was precies zoals ik dacht: veranderd maar hetzelfde gebleven.’23 De ambivalentie in haar tijdreis is mooi verwoord in deze tegenstelling. Deze ambiguïteit proef ik ook in de memoires van Ernest Hillen, die naar het zwembad op de heuveltop terugkeerde. Na het zien van het zwembad van vroeger kreeg de schrijver een gewetensvraag van de Indonesische chauffeur voorgelegd: ‘(...) toen keerde hij zich naar mij en vroeg onverwachts: “Ben je nu gelukkig?” Ik dacht aan de plek die we zojuist hadden verlaten en aan de lange reis die ik had gemaakt om hem te bezoeken en zei: “Ja, dat ben ik” - en ik realiseerde me dat ik deze plaats opnieuw in mijn herinnering had opgeslagen zoals ik hem altijd al had gezien en waarschijnlijk altijd zou blijven zien. Tenslotte is de herinnering het enige wat we bezitten.’24

 

Dit artikel is gebaseerd op een lezing gehouden tijdens het symposium 'Het verleden verhaald' van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie, op 1 oktober 2004.

 

1 Zie voor onderzoek naar nostalgie binnen de historische cultuur: Kees Ribbens, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1942-2000 (Hilversum: Verloren, 2002).

2 Zie de beeldbepalende fotoboeken van Rob Nieuwenhuys, die hij in de serie Tempo doeloe - een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920 publiceerde: Baren en oudgas-ten (Amsterdam: Querido, 1981), Komen en blijven (Amsterdam: Querido, 1982), Met vreemde ogen (Amsterdam: Querido, 1988).

3 Daarnaast liet de Indische Naoorlogse Generatie (INOG) sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw van zich horen. 1983 geldt als de doorbraak van Indische auteurs van de tweede generatie. Marion Bloem (Geen gewoon Indisch meisje), Adriaan van Dis (Nathan Sid), Ernst Jansz (Gideons droom) en Jill Stolk (Scherven van smaragd) debuteerden in dat opvallende jaar 1983. Zie: themanummer over 'De Tweede Generatie' in Indische Letteren, tijdschrift van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, jaargang 18, nr. 4 (december 2003).

4 Cor van Drongelen,'Als ik later groot ben, wil ik kind worden.' (Amsterdam: Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en Ber-siap 1941 -1949 KJBB, 1990).

5 Douwe Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. Over het autobiografische geheugen (Groningen: Historische Uitgeverij, 2001: 5e druk 2003).

6 Douwe Draaisma, 'De zin van reminiscenties' in: Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, jaargang 35, nr. 4 (augustus 2004), p. 139-142.

7 Ibidem, p. 141.

8 Draaisma 2001, p. 54,55.

9 Hillen 1994, p. 13.

10 Kampkinderen kregen in de regel geen straf van de Japanners bezetters. Als kinderen in hun ogen een overtreding hadden begaan, werden de ouders of andere volwassen verantwoordelijken gestraft.

11 Ida Kalmijn, Gekooid kind (Kampen: Kok, 1987) p. 97.

12 Kalmijn 1987, p. 299.

13 Deze constatering is gebaseerd op de selectie memoires die ik voor mijn proefschrift heb geanalyseerd. Zie Captain 2002.

14 Zie Pierre Nora, Les lieux de mémoires (Paris: Gallimard, 1984-1986-1993).

15 Kousbroek 1995, p. 11.

16 Henk Leffelaar, De Japansche regeering betaalt aan toonder. Een oorlog die niet verdween (Alphen aan den Rijn: A.W. Sijthoff, 1989) p. 21.

17 Mischa de Vreede, Mijn reis (Amsterdam: De Bezige Bij, 1981) p. 94.

18 Ibidem, p. 132-133.

19 Hillen 1994, p. 182. ESTHER CAPTAIN Dr. Esther Captain is hoofd programmering en onderzoek bij Stichting Het Indisch Huis in Den Haag en docent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

Referentie: 
Esther Captain | 2004
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [21] | 2 | 25-31
Trefwoorden: 
Herinneringsreizen, Indische kampkinderen, Indonesië, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)