Twistende erfgenamen: politieke gevangenen samen en verdeeld

Prof.drs. A.Th. Schweizer is emeritus hoogleraar kindergeneeskunde. Hij was onder meer lid van de Projectgroep Behandeling Oor-logs- en geweldsgetroffenen (PBOG), vice-voorzitter van het bestuur van Centrum '45 en voorzitter van de Stuurgroep Netwerkontwik- keling voor de hulpverlening aan oorlogs- en geweldsgetroffenen

ln een van de SOTO-boeken schreef Jolande Withuis over haar onderzoek naar de geschiedenis van de organisaties van kampoverlevenden, onder de titel 'Een betwiste erfenis'. Haar weergave van die geschiedenis en haar beeld vaip de waarde van die organisaties wijken nogal af van de standaardvisie. Hierbij een commentaar 'van binnenuit1*

 

Jolande Withuis, de bekende publiciste over sociaal-historische onderwerpen binnen de Nederlandse samenleving in en na de Tweede Wereldoorlog, schreef in de soTO-bundel Binnenskamers een fraai artikel getiteld ‘Een betwiste erfenis’. De ondertitel luidt: ‘Organisaties van ex-politieke gevangenen en de Koude Oorlog om Ravensbrück en Buchenwald’. Inderdaad gaat het hier precies over, woord voor woord!

De redactie van icoDO-info vroeg mij op dat artikel commentaar te leveren. Mogelijk deed men dat omdat ik, als voormalig Buchenwaldgevangene, enigszins ervaringsdeskundig daarover ben geworden. Voorts heb ik mij vanaf het einde van de jaren zeventig beziggehouden met organisatievraagstukken met betrekking tot de zorg voor oorlogsgetroffenen.

Het artikel van Jolande Withuis gaat strikt genomen niet over de allereerste tijd na de oorlog: de terugkomsten opvangproblematiek van de gerepatrieerde Nederlanders uit de concentratiekampen, gevangenissen en tuchthuizen. Zij schrijft over de daarop volgende periode van hun aanpassing aan de Nederlandse samenleving, die al vrij snel de druk van de Koude Oorlog, de koloniale strijd en de wederopbouw onderging. Vooral de snel in intensiteit toenemende Koude Oorlog had daarbij de politisering van grote aantallen Nederlanders en zeker van de ex-politieke gevangenen tot gevolg. Deze laatsten splitsten zich geleidelijk op in een pro- en een anti-Sovjet-Unie-stel-

lingname, die dwars door het aparte wereldje van de teruggekomenen liep.

In een uitstekende en heldere analyse beschrijft Withuis bovenstaande ontwikkeling en illustreert die aan de hand van drie voorbeelden. Het eerste voorbeeld betreft het relaas van de grote moeilijkheden van de vrouwen van Ravensbrück om tot een gezamenlijk verenigingsleven te komen. Het tweede gaat over een dergelijk triest verhaal: de

 

Concentratiekamp Flossenbürg 1944. (Foto: NIOD)

naoorlogse poging van de mannen uit Buchenwald om tot een eigen verenigingsleven te komen. Over Buchenwald zal ik wat uitgebreider commentaar leveren, omdat ik die j    wereld uiteraard het beste ken. Het laatste voorbeeld waar

   Withuis over schrijft betreft de in 1945 opgerichte Neder-

   landse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen (Expogé).

Ravensbrück

We lezen in het artikel, dat vrij direct na terugkomst in 1945 diverse initiatieven van vrouwen uit Ravensbrück om zich te verenigen, in politieke tegenstellingen terechtkwamen. Er ontstond grote onderlinge verdeeldheid over de doelstellingen. Was het alleen de bedoeling om reünies te houden en elkaar ondersteuning in het naoorlogse leven te bieden? Ging het er vooral om een belangenbeharti-gingsorganisatie te vormen? Diende men een politiek programma (al of niet ‘als vrouwen’) op te gaan stellen en actief uit te dragen, en welk programma dan? Men werd het daar niet over eens, vooral niet omdat deze verdeeldheid in radicaal links tot en met rechts politiek vaarwater terechtkwam. De een verweet de ander niet democratisch te handelen, geheime agenda’s te hebben, de idealen aan de cpn te verkwanselen enzovoort. Dit alles resulteerde er onder andere in dat pas zeer veel later een Ravensbrück-monument (op het Museumplein in Amsterdam) tot stand

kwam. Een comité waarbij alle Ravensbrückvrouwen zich thuis konden voelen is echter tot op vandaag niet goed uit de verf gekomen.

Buchenwald

Ongeveer hetzelfde gebeurde met de teruggekomen Buchenwalders. Ook die kwamen niet toe aan een gezamenlijke vereniging, maar splitsten zich al snel op in twee informele reüniegroepen om de jaarlijkse bevrijding van het kamp op 11 april te herdenken. De eerste reüniegroep kwam voort uit het zogenaamde Geuzenverzet en was grotendeels protestants-christelijk. De andere groep noemde zich de ‘Vriendenkring Buchenwald’ en was voornamelijk communistisch georiënteerd. Tussen beide Buchenwald-groepen werd al snel nauwelijks meer gecommuniceerd, terwijl zij toch niet lang tevoren in het kamp wel degelijk met elkaar konden, wilden, maar natuurlijk ook wel moesten omgaan.

De onderlinge afkeer was vrijwel geheel gebaseerd op de toenemende tegenstelling pro en contra de Sovjet-Unie met de daaraan gekoppelde hoop respectievelijk vrees dat in Nederland een door Moskou geïnstrueerd communistisch regime zou ontstaan. Deze controverse bestond al in de kamptijd. De gebeurtenissen zoals de communistische machtsovername in Tsjechoslowakije in 1948, later de Sovjetrussische onderdrukking van de opstand in Boedapest in 1956 en de dito interventie bij de zogenaamde

Praagse Lente in 1968 gaven daar echter steeds weer sterke nieuwe impulsen aan. Ook de door de ddr na de oorlog bedachte propaganda dat communistische verzetsgroepen binnen het kamp Buchenwald zelf hadden bevrijd, en dus niet de Amerikanen, leverde volop munitie voor grote woede bij de niet-communisten.

Deze ontwikkelingen op het microniveau van de Nederlandse ex-politieke gevangenen waren in zekere zin een afspiegeling van wat zich afspeelde op het grote wereldtoneel tussen de Sovjet-Unie en haar ex-geallieerde partners van de Tweede Wereldoorlog Frankrijk, Engeland en de vs. Deze voormalige coalitie veranderde spoedig na mei 1945 onder de naam van Koude Oorlog in twee elkaar bestrijdende machtsblokken, waarbij een nieuwe oorlog op den duur mogelijk zou kunnen worden.

In deze situatie leefden ook de oud-Buchenwalders na de oorlog en ik wil die situatie illustreren met mijn eigen herinneringen. Na mijn terugkomst in Nederland in juni 1945 zocht ik oude kampvrienden weer op en kwam daardoor op de hoogte van de hierboven beschreven problemen. Ik had in die tijd echter geen behoefte om mij bij welke groep dan ook aan te sluiten. Ik had veel meer tijd nodig om mijzelf te (her)vinden en had daarbij geen enkele politieke ambitie. Bovendien telde ik persoonlijke kampvrienden uit elke politieke denominatie en wenste ik na de oorlog ongestoord met hen te kunnen blijven omgaan. Idealistisch, naïef en mogelijk kop in het zand stekend tegelijk, nietwaar? In ieder geval besefte ik wel dat deze vriendschappelijke contacten buiten de diverse groepsbijeenkomsten moesten plaatsvinden.

Pas in de j aren zestig liet ik mij overhalen om eens een reünie op 11 april mee te maken, en wel in Maassluis. Het was weliswaar aardig om na zo een lange tijd weer eens kampgenoten te ontmoeten, maar de wijze waarop sommigen over de afwezige ‘andere’ oud-Buchenwalders spraken vond ik schokkend en getuigend van een absolute afwezigheid van enige relativering van het eigen gelijk. Nu denk ik daar wel enigszins anders over, namelijk dat dit verschijnsel goed aantoonde wat de Koude Oorlog teweeg kon brengen, maar vervelend vond ik het toen wel! Het resulteerde er in elk geval in dat ik mijn ontmoetings-drang weer voorjaren opschortte.

In 1977 werd de Vereniging van Oud-Buchenwalders opgericht. Voor het eerst, meer dan twintig jaar na de bevrij-ding, bleek het mogelijk een dergelijke vereniging zonder verdere ballotage, behalve de eis om gevangene in dat concentratiekamp te zijn geweest, op te richten. Dus onder andere geen uitsluiting op politieke gronden! Dit valt gedeeltelijk te verklaren door een geleidelijk aan wat minder krampachtig politiek klimaat in Nederland, dat werd ingezet door het emotionele tumult dat de vrijlating van de ‘drie van Breda’ teweeg had gebracht. Men had gedurende een korte tijd weer een gezamenlijke vijand: de nazi’s van weleer! De vrees voor een agressief Rusland en een geheime ondergraving van de Nederlandse onafhankelijke staat door communistische vijfde colonnes was afgenomen, zowel doordat Rusland was verzwakt als doordat het Westen zich militair sterker voelde. Pas na de val van de Muur in Berlijn in 1989 verdween die vrees voor altijd.

Na de oprichting van de Vereniging ging ik regelmatig de bijeenkomsten, de jaarlijkse herdenkingen en reünies bijwonen. Onder de deelnemers bevonden zich steeds meer kampgenoten die elkaar vroeger hadden verguisd. De politieke meningsverschillen waren kennelijk minder groot geworden. Toch bespeurde ik bij enkelen nog langdurig wat onderhuidse, ouderwets paranoïde gevoelens jegens sommige medeleden. De heftigheid verdween daarbij echter geleidelijk aan geheel, mogelijk door de stijgende leeftijd (inmiddels gemiddeld boven de 80). Maar de geschetste controverses kunnen, achteraf gezien, niet erg bevorderlijk zijn geweest voor de verwerking van oorlogservaringen c.q. -beschadigingen bij individuele Buchenwalders!

Expogé

De derde organisatie die Jolande Withuis in haar artikel als voorbeeld bespreekt is Expogé. Deze algemene vereniging, met als beschermheer prins Bernhard, werd kort na de bevrijding opgericht met als globale doelstelling alle ex-politieke gevangenen te verenigen. Ook hier richtte de Koude Oorlog een ravage onder de leden aan in de vorming van een westers en een Oost-Europees gericht blok. De vereniging splitste zich niet op, maar royeerde alle communistische leden: eerst de oud-Spanjestrijders in 1947 (overigens niet als communisten maar als ‘statelozen’). Later kwamen alle CPN-Ieden aan de beurt, naar aanleiding van de coup van 1948 in Praag.

Dit zijn de historische feiten. Als ik mij achteraf de tegengestelde standpunten van de twee groeperingen weer probeer in te denken dan herinner ik mij het volgende. Allereerst het feit dat beide partijen ieder voor zich zeker wisten dat zij volledig gelijk hadden en de andere partij niet. Voorts meende de marxistisch georiënteerde groep (niet iedereen van hen was CPN-Iid!), dat zij onvoldoende door de anderen werd erkend als medestrijders tegen de nazi’s: velen onder hen hadden minstens even heldhaftig verzet gepleegd als de anderen, zij hadden het net zo moeilijk gehad in de kampen enzovoort als de anderen en zij wilden zich de eer daarvoor niet laten ontnemen. Verder koos de cpn in die tijd openlijk partij voor de agressieve export van het communistische leefsysteem en de daarbij horende wapenfeiten in Tsjechoslowakije, Hongarije enzovoort. De CPN-Ieden binnen Expogé distantieerden zich daar niet van. Dit alles was nogal een forse provocatie voor de niet-communistische groeperingen in Expogé en voor de naoorlogse kampcomités, die de weergevonden vrijheid en onafhankelijkheid in Nederland niet opnieuw wilden prijsgeven.

Beide standpunten vind ik ook achteraf wel te begrijpen, hoewel het ene meer dan het andere. Voor alle duidelijkheid: ik was zelf toen van mening, en ben dat nog steeds, dat het openlijke en ondergrondse machtsdenken van de Nederlanders in de cpn absoluut niet in het belang van de Nederlandse bevolking was. Dat hierdoor binnen al deze organisaties individuele goede kampvriendschappen blijvend verbroken werden vind ik echter nog steeds betreurenswaardig.

Beschouwing

Al deze verwikkelingen en verdeeldheid in de naoorlogse wereld van de ex-politieke gevangenen worden vrij algemeen, ook door Jolande Withuis, voornamelijk toegeschreven aan de inwerking van de Koude Oorlog op die wereld. Zij verwijst in haar artikel evenwel ook naar de communistische dominantie binnen de concentratiekampen gedurende de nazi-tijd. Dat leverde ook toen al veel frustraties op bij andersdenkenden aldaar, zoals een aantal door Withuis aangehaalde publicaties uit 1945 over de ‘roode terreur’ in Buchenwald laat zien. Zij gaat daar overigens verder niet op in.

De machtsstrijd tussen de communisten en de andersdenkenden in de kampen was al jaren tevoren beslist in de vorm van een vrijwel absolute dominantie van de communisten in de dagelijkse leiding binnen de kampen. De bekende auteurs Rousset, Kogon, Levi, Semprün en anderen hebben dat nauwkeurig gedocumenteerd. Toen de eerste Nederlanders na 1940 in Buchenwald kwamen, troffen ook zij aan dat de top van de interne hiërarchie in het kamp geheel in handen was gekomen van Duitse communisten, van wie sommigen reeds sedert 1933 gevangen zaten. Hetzelfde gold voor het middenkader, zoals de leiding van het belangrijke Bureau voor de arbeidsindeling, het ziekenhuis, de meeste woonblokken, et cetera. Toen ik in Buchenwald aankwam in juni 1943 merkte ik enerzijds dat er wel degelijk sterke solidariteit bestond onder de Nederlanders als groep: elkaar behulpzaam zijn, nieuwelingen op weg helpen enzovoort. Anderzijds kreeg ik niet alleen vrij snel in de gaten dat men geheel afhankelijk was van de goodwill van de ‘oldtimers’ en vooral de communistische vips, maar ook dat hun gedrag veel ressentimenten opwekte bij de Nederlandse niet-communisten. Er was door dat gedrag bij hen spanning en achterdocht, die ook geprojecteerd werd op de Nederlandse communisten, die het daarmee begrijpelijkerwijs soms moeilijk hadden en het overigens evenmin leuk hadden. Deze gevoelens werden, letterlijk uit lijfsbehoud, niet luidkeels kenbaar gemaakt, maar men kon, als men goed luisterde, voortdurend gemopper, verdaichtmakingen en sneren horen fluisteren jegens die ‘andere’ Nederlanders.

Zo herinner ik mij onder meer dat een voordien in Nederland reeds bekende sociaal-democraat tijdens appèls zich regelmatig opwond over de communistische dominantie en daar dan ook enkele Nederlandse communisten persoonlijk op aansprak. Deze laatsten waren daarvan natuurlijk niet gecharmeerd, maar zij gedroegen zich meestal gedisciplineerder en gingen dan wijselijk niet in discussie. Andersom kwamen er in het Nederlandse woonblok af en toe ruzies voor waarbij een cPN’er de opponent verweet ‘een verwend lid van de kapitalistische elite’ te zijn. Stel u voor: de in gezamenlijke benauwenis verkerende Nederlandse groep ging rustig door met de klassenstrijd die men vóór 1940 in Nederland gewend was te voeren!

Over dit leefklimaat hebben onder anderen ook de Nederlander Kaas en de Spanjaard Semprün geschreven. Politiek gehakketak, wantrouwen en j aloezie waren, naast solidariteit en onderlinge humaniteit, een vast onderdeel van het dagelijkse kampleven waar men uit eigen belang rekening mee moest houden..

Dit aspect deed mij na lezing van het artikel van Withuis beseffen dat de Koude Oorlog niet het begin van de ‘betwiste erfenis’ betekende, doch dat de reeds bestaande tegenstelling in de kampen en ook in Buchenwald tussen anticommunisme en antikapitalisme een gegeven spoor was waar de kampbewoners na terugkeer in Nederland verder in voortgingen. De herhaalde machtsinterventies en pogingen tot territoriumexpansie van de Sovjet-Unie na 1945 leverden daartoe een doeltreffende brandstof.

 

Conclusies

1 De inhoud en de feiten zijn door de auteur historisch juist en uitstekend beschreven. Dit werk getuigt van veel speurwerk en een groot aantal gesprekken met nog levende getuigen. Het getuigt ook van moed dat de auteur ook haar minder prettige bevindingen publiceert, want het is niet onmogelijk dat enkelen uit die tijd er nog steeds moeite mee hebben dat die bevindingen nu voor ieder gemeengoed zijn geworden.

 

D.J. DE LEVITA

 

Prof.dr. D.J. de Levita is emeritus hoogleraar kinderpsychiatrie. Ook was hij bijzonder hoogleraar transgenerationele oorlogsgevolgen.

 

 

2    De Koude Oorlog heeft een in de kampen reeds aanwezige politieke verdeeldheid aangewakkerd en tot grote proporties verheven. De bestaande literatuur en mijn persoonlijke herinneringen ondersteunen deze stelling.

 

3    Deze verdeeldheid heeft de verwerking van individueel oorlogsleed waarschijnlijk niet bevorderd.

4    De naoorlogse politieke verdeeldheid onder de terugge-komenen heeft zeer waarschijnlijk een niet onaanzienlijk aantal onder hen zodanig gedemotiveerd dat zij zich, al of niet voor altijd, afkeerden van de diverse kampcomités en verenigingen. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn geweest?

5    Het is goed dat dit soort wetenschappelijk-historisch onderzoek blijft plaatsvinden. Men kan er wat van leren!

Literatuur

Cohen, EA., Het Duitse concentratiekamp. Een medische en psychologische studie. Amsterdam: Uitgeverij H.J. Paris, 1952.

Kaas, A.J.W., Buchenwald. Conclusies na twintigjaar. Arnhem: Van Loghum Slaterus, 1968.

Kogon, Eugen, De SS-Staat. Het systeem der Duitse concentratiekampen. Amsterdam: Amsterdam Boek, 1976.

Levi, Primo, Is dit een mens. Amsterdam: Meulenhoff, 1987 (oorspr. 1947).

Rousset, David, l’Univers concentrationnaire. Paris: Ed. du Pavois, 1946.

Semprun, Jorge, De grote reis. Amsterdam: Meulenhoff, 1964.

Semprun, Jorge, Zo’n mooie zondag! Houten: Agathon, 1992 (oorspr. 1980).

Withuis, Jolande, ‘Een betwiste erfenis. Organisaties van ex-politieke gevangenen en de Koude Oorlog om Ravensbrück en Buchenwald’, in: Conny Kristel (red.), Binnenskamers. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Besluitvorming. Amsterdam: Bert Bakker, 2002.

Referentie: 
A.TH. Schweizer | 2002
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 19 | 2 | december | 2-6