Tussen ontkenning en erkenning : De Armeense genocide
Onlangs is er veel te doen geweest over de Armeense genocide van negentig jaar en langer geleden. Het CDA en de PvdA haalden kandidaten van de kieslijsten voor de Tweede Kamer omdat zij die genocide niet wilden erkennen, daar werden Turkse Nederlanders boos over, en vervolgens kwamen er van allerlei kanten verklaringen terwijl anderen juist nadrukkelijk weigerden iets te verklaren. De redactie verzocht Ton Zwaan, expert op dit terrein, zijn licht over de beroering te laten schijnen.
In het publieke politieke debat in Turkije waren tot voor kort drie thema’s strikt taboe: de ongecontroleerde macht van leger en politie, de problematiek van de Koerden, en de Armeense genocide van 1915 en 1916. Wie het waagde om in het openbaar over deze drie onderwerpen vragen te stellen of een discussie te beginnen, kon rekenen op hevige weerstand en ernstige overheidsrepressie, zo niet erger. Inmiddels is het eerste onderwerp nog steeds nagenoeg onbespreekbaar, maar over de andere twee thema’s is in Turkije in de afgelopen vijf jaar heel langzaam en voorzichtig enig publiek debat ontstaan.1 Hoe moeilijk dat toch nog steeds is, bleek vorig jaar onder meer uit de verwikkelingen rond het proces tegen de briljante schrijver Orhan Pamuk die in een interview in een Zwitserse krant had opgemerkt dat in zijn vaderland in de twintigste eeuw ‘een miljoen Armeniërs en dertigduizend Koerden’ waren vermoord. Mede onder druk vanuit het buitenland werd de zaak van hogerhand en op dubieuze wijze zo snel mogelijk geseponeerd. Maar de overwegend zure reacties in Turkije op de Nobelprijs die de schrijver onlangs op grond van zijn literaire werk werd toegekend, geven wel aan dat het Turkse politieke en culturele klimaat nog steeds gedomineerd wordt door een krampachtig nationalisme. In dat klimaat is weinig ruimte voor publieke trots op een eervolle prijs voor een van Turkije’s grootste intellectuelen, maar des te meer voor rancuneuze reacties aan het adres van deze ‘verrader’ van de natie.
Flarden van datzelfde nationalisme bleken in het najaar van 2006 opeens ook relevant te zijn in de Nederlandse politiek, toen hier tamelijk onverwacht een brede publieke discussie op gang kwam over de Armeense genocide. Opvallend aan vele - maar zeker niet alle - reacties van de kant van Nederlandse politici en studenten van Turkse herkomst en van sommige Turkse organisaties in Nederland waren diverse varianten van ontkenning van die genocide. Een aantal andere Nederlandse politici - kennelijk het spoor even geheel bijster - begonnen daarop ook ontkennende geluiden te maken, vermeden een heldere positie, of meenden zelfs op te moeten komen voor ontkenners. Daarbij werden schijnbaar politiek-correcte motto’s gehanteerd: er is immers vrijheid van meningsuiting, we moeten de discussie niet op de spits drijven, niet discrimineren, en vooral niet in ‘wij-zij’-denken vervallen.2 Dat vrijwel allen zich hiermee napraters toonden van de reeds lang bestaande officiële Turkse staatspoli-tiek van ontkenning van de Armeense genocide, daarvan zijn velen van de betrokkenen zich vermoedelijk amper bewust.
In dit artikel gaat het erom enig licht te werpen op het verschijnsel ‘ontkenning’, of, met een meer recent woord, ‘negationisme’. In de wetenschappelijke literatuur over genocide wordt reeds lang onderkend dat allerlei vormen van ‘ontkenning’ van genocidale gebeurtenissen doorgaans al tijdens het genocidale proces en zeker daarna altijd optreden. Zelfs is wel betoogd dat ‘ontkenning’ beschouwd dient te worden als ‘het laatste stadium’ van genocide. Bekend zijn de inspanningen van bijvoorbeeld het nationaal-socialistische regime om de moord op de joden geheim te houden, om fysieke bewijzen daarvan tijdig te vernietigen (zoals de kampen van de Operation Reinhard), en om documentaire sporen uit te wissen. En ontkenning van de holocaust - tegenwoordig vooral op grote schaal buiten Europa - komt tot op de dag van vandaag voor. De genocidale massamoord in Srebrenica in de zomer van z995 wordt in de huidige politiek in Servië door vele politici actief ontkend en ook heel wat gewone Servische burgers menen mede daardoor dat deze nooit heeft plaatsgevonden. Tijdens de processen in Neurenberg en de latere Duitse processen, maar ook voor het Joegoslavië-tri-bunaal hebben de aangeklaagden, een enkele uitzondering daargelaten, steevast elke schuld of verantwoordelijkheid ontkend. Ook met betrekking tot de genocidale gebeurtenissen in Cambodja ten tijde van de Rode Khmer (1975-]:979) en in Rwanda in 1994 zijn inmiddels diverse vormen van ontkenning bekend. Gezien tegen deze achtergrond is de huidige, vooral sinds de jaren zestig wijdverbreide erkenning van de sjoa niet de standaard maar juist de uitzondering. Een uitzondering waaraan het naoorlogse Duitsland een doorslaggevende bijdrage heeft geleverd.
Op het eerste gezicht is dit alles wellicht weinig verbazend. Er heeft een kolossale en krankzinnige misdaad plaatsgevonden waarbij duizenden, tienduizenden, honderdduizenden, soms miljoenen onschuldige mensen doelbewust zijn omgebracht onder leiding van de staats-overheid. Degenen die daar als daders van hoog tot laag bij betrokken zijn - en die zich doorgaans heel wel bewust zijn van het door en door criminele karakter van hun handelen - hebben er nadien alle belang bij de gebeurtenissen, en vooral hun eigen aandeel daarin, op een of andere manier te ontkennen. Het geheim houden, het verbergen, het uitwissen van sporen, het verdonkeremanen, het verzwijgen en het ontkennen dienen niet alleen een direct praktisch doel - het ontlopen van verantwoording en bestraffing - maar vervullen ook nog een andere belangrijke functie: het kan dan op den duur net gaan lijken of het allemaal niet echt gebeurd is. Waar ontkenning door direct betrokken daders dus nogal voor de hand liggend is, vraagt uitbreiding van ontkenning over grote groepen niet direct betrokken contemporaine ‘omstanders’ en zeker ook continuering van collectieve ontkenning over meerdere generaties om nadere verklaring. Want alles welbeschouwd, is de aanhoudende, bij vlagen vehemente, ontkenning van de Armeense genocide tamelijk raadselachtig. De genocidale gebeurtenissen vonden ruim negentig jaar geleden plaats, de hoofdverantwoordelijken zijn in 1919 mede daarvoor door een Turks militair tribunaal bij verstek ter dood veroordeeld - het stond destijds allemaal in Turkse en Europese kranten - van de directe daders en omstanders van toen is allang niemand meer in leven, en vanuit historisch wetenschappelijk perspectief is ontkenning volkomen onhoudbaar. En toch duurt de ontkenning hier en daar voort. Hoe kan dat?
Om er iets meer van te begrijpen is het belangrijk ‘ontkennen’ duidelijk te onderscheiden van ‘onwetendheid’ enerzijds en ‘liegen’ anderzijds. Wie iets niet weet, kan op onderzoek uitgaan in bibliotheken of bij mensen die meer weten. In Nederland staat dat iedereen vrij. Maar dat is iets wat ontkenners niet doen. Ze zijn niet geïnteresseerd in uitbreiding van hun kennis of in een open discussie, het zijn veeleer mensen die iets geloven wat ze liever niet aan een kritisch (zelf)onderzoek onderwerpen. Omdat ze een overtuiging hebben, is het ook niet zinvol te menen dat ze ‘liegen’. Ze houden namelijk hun eigen overtuiging voor ‘waar’. Maar helemaal lekker zit het niet: de emotionele opwinding waarmee ontkenners hun mening plegen kenbaar te maken, is mede indicatief voor hun verborgen vermoeden of vrees dat ‘het verschrikkelijke’, dat ze zo heftig loochenen, misschien toch (of zeker) waar en echt gebeurd is. Daarnaast is het van belang te beseffen dat ‘ontkennen’ allerlei vormen en gradaties kent, dat het gaat om een heel patroon van opvattingen en houdingen, die op hun beurt vaak weer deel zijn van een groter geheel van collectief en individueel zelfbesef. Specifiek met betrekking tot het huidige Servië is wel gesproken van een ‘pathologie van ontkenning’ en zelf heb ik wel eens meer in het algemeen de uitdrukking ‘ontkenningssyndroom’ gebruikt.3 Die pathologie omvat het volgehouden ontkennen van (onbetwistbare) feiten en meer specifiek het naar beneden schroeven van aantallen slachtoffers bij de tegenpartij - in dit geval de Bosnische moslims - om vervolgens te kunnen stellen dat beide partijen ‘evenveel’ hebben moeten lijden en ‘de oorlog’ (niet: ‘de genocidale massamoord’) rond Srebrenica dus op een gelijkwaardige manier is uitgevochten. Een ontkenningssyndroom met betrekking tot genocide kan onder andere omvatten: integrale ontkenning van het gebeurde; partiële erkenning, onder gelijktijdige relativering of bagatellisering van de ernst van het gebeurde; het streven naar vervaging van het onderscheid tussen daders en slachtoffers, en, in het verlengde daarvan: omkering van het gebeurde: de slachtoffers worden tot daders verklaard, de daders tot slachtoffers. In de officiële ontkenningspolitiek van de Turkse staat, die inzette in de jaren twintig en die vooral de laatste decennia, zowel binnen als buiten het land, met allerlei middelen hernieuwd en zeer actief wordt uitgedragen, komen al deze elementen voor. Ze zijn ook aanwezig in de publieke discussie die sinds enkele jaren in Turkije gevoerd wordt en nu dus ook in Nederland.
De ruimte ontbreekt om er uitvoerig op in te gaan, maar het komt erop neer dat ontkenning van de Armeense genocide door de Turkse overheid in de loop van de twintigste eeuw integraal deel is gemaakt van het Turkse nationalisme. In de binnenlandse en buitenlandse politiek, in het lager en middelbaar onderwijs, aan de universiteiten en in de massamedia, zijn vormen van ontkenning decennialang benadrukt en herhaald. Daardoor is voor vele mensen in Turkije, in verleden en heden, zowel binnen als buiten Turkije, die ontkenning deel geworden van hun individuele en collectieve zelfbesef en voelen zij zich aangesproken wanneer die ontkenning door anderen, Turks of niet, van de hand wordt gewezen. Anderzijds zijn er inmiddels steeds meer mensen zowel in het land zelf als in de diaspora die weinig boodschap meer hebben aan nationalistische (of islamistische) scherpslijpers die blijven hameren op ontkenning. Er is vermoedelijk nog een lange weg te gaan, maar een ontwikkeling analoog aan die van Duitsland na 1945 is zeker niet ondenkbaar: dat steeds meer mensen de pijnlijke en soms misschien ook beschamende feiten uit het verleden onder ogen zullen zien en daardoor kunnen komen tot een meer realistische aanvaarding en verwerking van datgene wat onmiskenbaar gebeurd is. Juist wie het verleden ontkent, blijft erin gevangen, maar wie het verleden erkent en zo nu en dan gedenkt, kan zich er ook van bevrijden.
Literatuur ter oriëntatie
Akfam, Taner, A Shameful Act. The Armenian Genocide and the Question of Turkish Responsibility (New York: Metropolitan Books, 2006).
Bloxham, Donald, The Great Game of Genocide.
Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford: Oxford University Press, 2005).
Gust, Wolfgang, (Hg.), Der Völkermord an den Armeniern 1915/16. Dokumente aus dem Politischen Archiv des deutschen Auswartigen Amts (Hamburg: Klampen Verlag, 2005).
Hosfeld, Rolf, Operation Nemesis. Die Türkei, Deutschland und der Völkermord an den Armeniern (Köln: Kiepenheuer & Witsch, 2005).
Zwaan, Ton, ‘De vervolging van de Armeniërs in het
Ottomaans-Turkse rijk, 1894-1922’, in: id., Civilisering en decivilisering. Studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging (Amsterdam: Boom,
2001), pp. 198-258.
Zie bijvoorbeeld Mehmet Necef ‘The Turkish Media Debate on the Armenian Massacres', in: Steven L.B. Jensen, Genocide: Cases, Comparisons and Contemporary Debates (Kopenhagen: Danish Center for Holocaust and Genocide Studies, 2003), pp. 225-262.
Men kan zich afvragen of al deze motto's ook zo gemakkelijk in stelling waren gebracht als het niet zou gaan om ontkenning van de Armeense genocide maar om ontkenning van de holocaust. Dit is ook opgemerkt in het Nieuw Israelietisch Weekblad (NIW), waarin Paul Damen een hilarische en afdoende parodie publiceerde op enkele meningen van PvdA-coryfee Ed van Thijn over de Armeense genocide door overal het woord ‘Turks' te vervangen door ‘Duits' en ‘Armeens' door ‘Joods' (cf. NIW, 13.10.06, pp. 16-17).
Ton Zwaan, Civilisering en decivilisering. Studies over staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging (Amsterdam: Boom, 2001), pp. 427-428.
DR. TON ZWAAN is verbonden aan de afdeling Antropologie en Sociologie van de Universiteit van Amsterdam.
In: Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 2 | 4 | 2-5