Sociale uitsluiting vermijden: vluchtelingenvrouwen zwijgen over ervaringen met seksueel geweld

Marian Tankink schetst de complexe werkelijkheid van vluchtelingenvrouwen die seksueel geweld hebben ondergaan. Zwijgen over die ervaring lijkt de meest aangewezen strategie om sociale uitsluiting te voorkomen. Voor de (westerse) hulpverlening zijn er tal van aspecten om alert op te zijn.

 

Introductie

Seksueel geweld en massaverkrachtingen in oorlogssituaties worden al beschreven in de bijbel, in Angelsaksische en Chinese kronieken en in de literatuur over de Romeinse en Griekse oudheid. Toch kreeg men pas tijdens de Balkanoorlog aandacht voor seksueel geweld als onderdeel van oorlogvoering. Voorheen zag men het als ‘betreurenswaardige neveneffecten’. Omdat de meeste vrouwen zwijgen over hun ervaringen met seksueel geweld, zijn er geen goede cijfers beschikbaar over het aantal vrouwen dat seksueel geweld heeft ondergaan. Toch zijn wel indicaties te geven van de omvang van dit aan oorlog gerelateerd seksueel geweld. Ik wil slechts een paar situaties noemen. In Berlijn werden na de verovering door de Russen meer dan honderdduizend vrouwen verkracht (Anonymous, 2005; Seifert, 1994). Na de onaf-hankelijkheidsdeclaratie van Bangladesh in 1971 zijn er tussen de tweehonderd- en vierhonderdduizend Bengaalse vrouwen door Pakistaanse soldaten verkracht (Summerfield, 1998). Getuigenissen geven indicaties dat in een bepaald gebied in Eritrea iedere vrouw is verkracht (Farwell, 2001). Onderzoekers van de Verenigde

Naties concludeerden in Liberia dat 75% van de tweeduizend onderzochte vrouwen en meisjes tijdens de oorlog waren verkracht (Osterman, 2008). Schokkende cijfers en dit is slechts een kleine greep uit de lijst.

Ik heb onderzocht hoe vluchtelingenvrouwen in Nederland omgaan met seksueel geweldervarin-gen. De studie is gedaan bij vluchtelingenvrouwen uit Bosnië, Zuid-Soedan en Afghanistan1. Bij seksueel geweld in conflictsituaties worden individuele lichamen doelwit van collectieve acties en sociale en politieke fantasieën. Het ontneemt veel vrouwen hun gevoel van menselijke waardigheid. Tijdens het geweld zijn ze als persoon tot een object gereduceerd en worden teruggeworpen op zichzelf, geïsoleerd, gefixeerd en als andere mensen weten dat ze bijvoorbeeld zijn verkracht, dan worden ze ook als zodanig gecategoriseerd en veroordeeld. Vrouwen die seksueel geweld hebben meegemaakt voldoen niet meer aan het culturele beeld van een goede vrouw. Seksueel geweld is daarom voor de vrouwen uit alle drie onderzoeksgroepen het ergste wat een vrouw kan overkomen, het is zelfs erger dan doodgaan. Doodgaan doet een mens maar één keer, maar een sociale dood ervaren de vrouwen elke dag weer opnieuw. De vrouwen denken dat praten hen alleen maar verder in de problemen zal brengen. Ze houden hun ervaringen met seksueel geweld geheim, ook voor hun echtgenoten en andere dierbaren en proberen met de lichamelijke en psychische gevolgen in stilte te leven (Tankink & Richters, 2007). Om het zwijgen van deze vrouwen te begrijpen is het nodig te kijken naar de diversiteit, de contextu-alisering, de complexiteit en dynamiek van het leven van deze vrouwen, maar ook naar de iden-titeitsconstructies en de machtsrelaties. Er is een continue interactie tussen al deze aspecten. Het zwijgen van deze vrouwen is niet per definitie een pathologische vermijdingsstrategie, maar kan worden gezien als een poging om de gevolgen van het seksueel geweld in te perken en een mate van verbondenheid met anderen te behouden. De vrouwen maken deze afwegingen door hun ervaringen te toetsen aan de heersende opvattingen over seksueel geweld Deze opvattingen komen voort uit wat ik hier het cultureel dominante groepsverhaal noem.

 

Het cultureel dominante groepsverhaal

Het cultureel dominante groepsverhaal is het verhaal waarin wij als mensen leven. Het bevat opvattingen over hoe een leven dient te verlopen; over ontwikkeling, aanpassing en transformatie, maar het bevat ook ideeën over de wijze waarop mensen dienen om te gaan met chaos. Het woord zegt het al, een groepsverhaal wordt door een groep mensen samen gecreëerd. In de verhalen worden opvattingen en ideeën verwerkt die in de betreffende groep van belang zijn, zo ook ideeën over vrouwelijkheid, mannelijkheid, seksualiteit en genderidentiteit (Becker, 1999). Mensen hebben verhalen nodig die hen helpen om bij abnormale ervaringen hun zelfgevoel te reconstrueren en opnieuw een plek te vinden in de sociale groep. Het dominante groepsverhaal geeft sturing aan individuele verhalen, gedrag, betekenisgeving en de agency van de vrouwen die deelnemen in mijn onderzoek (Mattingly, 2000). In een samenleving zijn meerdere groepsverhalen. Er zijn interculturele en intra-culturele variaties, maar één groepsverhaal is dominant. (Moore, 1994). Het dominante groepsverhaal geeft aan wat op het gebied van seksualiteit, seksueel geweld, vrouwelijkheid en mannelijkheid buiten de sociale acceptatie valt en wat er in het publieke domein wel en niet over kan worden verteld. Individuele ervaringen worden vaak zorgvuldig zo omgewerkt dat zij passen in het dominante groepsverhaal en herkenbaar worden in de ogen van anderen. Als het individuele verhaal conflicteert met het dominante groepsverhaal en de vrouw niet in staat is om publiekelijk een andere versie te construeren, kan ze een probleem krijgen met het integreren van zelfbeelden en fantasieën in haar eigen verhaal en dan blijft ze ge-isoleerd met haar ervaringen, omdat ze anders uitsluiting vreest.

 

Sociale verbondenheid

Geworteld zijn, het gevoel ergens bij te horen, is mogelijk de belangrijkste en minst erkende behoefte van een mens. Vrouwen zwijgen over hun ervaringen om bestaande verbintenissen in sociale relaties te beschermen; om te voorkomen dat sociale uitsluiting plaatsvindt. Dit heeft echter een ernstige keerzijde. Doordat zij hun ervaringen privé moeten houden, wordt de vrouwen iets onthouden dat ook essentieel is voor het leven, namelijk door anderen te worden gehoord en erkend.

Door het subjectief ervaren gevoel van verbondenheid interpreteren vluchtelingenvrouwen situaties en gebeurtenissen middels de implicaties die deze gebeurtenissen hebben of mogelijk hebben voor hun interpersoonlijke relaties. Niet alleen de werkelijke, maar vooral de potentiële en imaginaire bedreigingen van iemands gevoel verbonden te zijn met dierbaren kan grote emotionele stress veroorzaken.

Schaamte is hierbij een belangrijk concept. Schaamte is een signaal dat de sociale verbondenheid gevaar loopt, zoals trots of eer juist de verbondenheid versterkt. Schaamte is dus een uiting van ontkoppeling. Vrouwen zijn bang dat anderen denken dat ze aanleiding hebben gegeven en ze dus een slechte vrouw zijn. Hun grootste angst is dat hun omgeving er achter komt en gaat roddelen. De kans is groot dat zelfs hun kinderen daardoor een minder respectvolle plaats in de samenleving krijgen.

Roddelen is een belangrijke dynamiek waarbinnen oordelen, normen en waarden van een betreffende sociale groep worden doorgegeven en verfijnd. De invloed van roddel is groter naarmate er sprake is van een meer afgegrensd sociaal systeem, waar de kosten van uitsluiting hoog zijn. Voor veel vrouwen zou het een sociale dood betekenen, omdat er geen alternatieve sociale relaties beschikbaar zijn (Merry, 1984). Doordat vluchtelingen de hele wereld over zwerven en door het gebruik van internet, reizen roddels snel en zijn ze transnationaal, waardoor ze de sociale positie van familieleden, waar ook ter wereld, kunnen aantasten.

De vrouwen uit de drie vluchtelingengroepen zijn gewend om steun te vragen en te krijgen binnen familieverband, maar door de oorlog zijn families uit elkaar gerukt. Het is voor vrouwen moeilijk om een nieuw steunsysteem te vinden, want ze durven hun geheimen niet te delen met andere mensen uit de vluchtelingengroepen, uit angst voor uitlekken.

Al zouden de vrouwen willen praten, er is geen publieke ruimte voor hun verhalen over hun gruwelijke ervaringen. Er is mededogen met vrouwen die seksueel geweld hebben ondergaan, maar men heeft geen compassie voor vrouwen die het ook nog eens publiekelijk vertellen. De verhalen zijn te ongemakkelijk en bedreigend. Niemand wil het horen, niemand weet er raad mee, omdat de verhalen over seksueel geweld de symbolische en normatieve waarden aantasten die aan de vrouwen en hun lichamen zijn verbonden en ook de genderverhoudingen op scherp zetten. De vrouwen hebben hun kuisheid niet bewaard en de mannen hebben gefaald de vrouwen te beschermen. De dreiging die van verhalen over seksueel geweld uitgaat, wordt weggenomen door uitsluiting of door de verteller niet serieus te nemen (Cloete, 2003).

Naast deze opgave vragen de vele problemen die ze in Nederland ervaren heel veel energie van ze. Ze moeten de continuïteit van het dagelijks leven herstellen en zich aanpassen aan Nederland. De rollen en taken als partners en ouders moeten worden herverdeeld en dan wordt er ook nog eens van hun verwacht een toekomstperspectief te (re) construeren (Bala, 1997). Dit brengt veel spanningen met zich mee. Vrouwen zwijgen, niet alleen om verdere traumatisering te voorkomen en zich verbonden te kunnen blijven voelen met hun dierbaren, maar ook om grip te houden op hun chaotische en spanningsvolle huidige bestaan.

 

Socio-zelf

Vrouwen streven ernaar zichzelf neer te zetten op een manier die wordt geaccepteerd door de ander. Er is als het ware sprake van een dialectisch proces waarin de vrouw zich begrijpt vanuit het standpunt van de ander, een soort constante interne dialoog tussen het ‘ik’ en het ‘mij’ (Ewing, 1990, p. 253). Het ‘ik’ is het individu dat voelt, verlangt, wilt en doet. Het ‘mij’ is de aanwezigheid van sociale anderen binnen het zelf. Het ‘mij’ geeft voortdurend zijn mening over het ‘ik’ en is er een constante dialoog tussen beide. Het concept ‘mij’ symboliseert de aanwezigheid van de samenleving in de constitutie van het zelf. Deze aanwezigheid van de samenleving is gelokaliseerd in de persoon en het gaat dus om interne gebeurtenissen als gevoelens en denken in interne dialogen, in plaats van in sociale acties. Zolang vrouwen in staat zijn om deze contextuele zelfrepresentatie voort te zetten in interactie met anderen, zullen zij een gevoel van continuïteit ervaren, ondanks het bestaan van meerdere, niet-geïntegreerde of gedeeltelijk geïntegreerde zelfrepresentaties.

De constructie van het zelf wordt bepaald door de zelfperceptie en door hoe mensen hun eigen gedrag en dat van anderen door hun culturele lens bezien. Zelfdefinities worden gevormd door de dynamiek binnen de familie, de verwachtingen die men heeft en door bredere sociale en culturele zaken (Becker, 1999). In de literatuur wordt over een ‘wij-zelf, ‘socio-zelf, of ‘familie-zelf’ gesproken. Omdat het accent meer op het ‘wij’ dan op het ‘ik’ ligt, worden de ervaringen meer beleefd op het interpersoonlijke dan op het intrapersoonlijke niveau. Het individuele ‘privé-zelf’ heeft niet zo’n prominente plaats, vrouwen zien zichzelf als een onderdeel van een collectieve centrale identiteit. Als vrouwen uit zouden zijn op individualisme en zelf-actualisatie, riskeren ze publiekelijke afkeuring en uitsluiting (Mehraby, 2004). Dat geldt voor alle drie de onderzochte groepen.

Deze vormen van zelf en zelfperceptie moeten niet worden verward met het niet voldoende ge-individueerd of gesepareerd zijn van ‘de ander’. Daar waar in onafhankelijke culturen de focus vooral op autonome en separate aspecten van het zelf ligt, ligt in onderling afhankelijke culturen de focus meer op het vermogen om in harmonie met anderen samen te leven. In deze culturen wordt negatieve informatie over het zelf dan ook vooral gebruikt om dit vermogen te verbeteren. De vrouwen blijven ook zwijgen om de eer en het respect van de familie te beschermen. Doordat de identiteit zo relationeel is bepaald kan het verlies van reputatie een verlies van een normaal bestaan betekenen. Vrouwen zijn bang dat hun echtgenoten zullen willen scheiden en als zij dat niet zou doen, ze deze kennis zouden misbruiken bij een echtelijke onenigheid of door hen psychisch en/of lichamelijk te gaan mishandelen. Het is natuurlijk zeer de vraag of dit het geval is, maar de vrouwen hebben geen goede voorbeelden, omdat iedereen erover zwijgt. Ook zwijgen vrouwen om hun man te beschermen tegen de culturele verwachting wraak te moeten nemen. Dat dit zwijgen tegelijkertijd voor grote spanningen kan zorgen in de relatie nemen ze voor lief. Het gedrag van de vrouwen is dus niet alleen een menselijke reactie op deze vorm van trauma, maar ook een impliciete culturele strategie om verbondenheid te ervaren.

 

Hulpverlening

Behandelen van vluchtelingen met traumatische ervaringen vraagt dus om een caleidoscopische benadering (Mens-Verhulst, 2001), want traumatische ervaringen spelen door in alle verschillende werkelijkheden waarin de vrouwen zich begeven; de verschillende sociale, culturele, religieuze, politieke en economische werkelijkheden als ook op het intrapsychische, interpsychi-sche en het biologische niveau. Als niet met alle aspecten rekening wordt gehouden loopt men het risico dat de behandeling zelfs beschadigend kan zijn in plaats van helend.

Therapie aan deze groep vrouwen vraagt ook praktische hulp zoals hen ondersteunen, bijvoorbeeld voor een betere woning, een goede advocaat of voor erkenning door de IND. Dit vraagt om een ander soort sociale betrokkenheid van de therapeuten, waarbij de therapeut als professional zijn of haar grenzen en rol moet herdefiniëren (Drozdek, 2007).

Westerse hulpverlening richt zich op zelfinzicht en zelfs inzicht in negatieve ervaringen zien we als stimulerend, terwijl dit in andere culturen absoluut niet hoeft te worden gedeeld. Dat betekent niet dat er geen openleggende therapie kan plaatsvinden, maar dat het op een wijze dient te gebeuren die voor de betrokkene helpend en relevant is. Een systemische aanpak kan heel goed werken, maar er moet meestal op individueel niveau mee worden begonnen. Het gaat, om vrij met Haley te spreken, niet om de vraag hoeveel mensen er in de kamer zijn, maar hoeveel er zijn in het hoofd van de vrouw en in het hoofd van haar therapeut (Haley, 1981). De imaginaire en reële bedreigingen voor de sociale verbondenheid dienen een belangrijke plaats in de therapie te krijgen, en niet automatisch de traumatische gebeurtenissen zelf. Benoemen is niet per definitie goed, het leidt niet vanzelfsprekend naar empowerment en gaat voorbij aan de reële gevaren die vrouwen in hun dagelijks leven lopen. Daarbij is het belangrijk de interactie te exploreren tussen de interne en externe betekenissystemen en te begrijpen hoe de dominante, in de cultuur gewortelde, overtuigingen de ervaring kleuren (Bala, 2005). De vraag daarbij is dan of alles moet worden uitgesproken.

 

Conclusie

In de subjectieve beleving van de vrouwen, spelen de dominante groepsverhalen, de traumatische geschiedenis in de herkomstlanden, de leefomstandigheden in Nederland en de gender-verhoudingen een grote rol in de keuze van de vrouwen om te zwijgen. Seksueel geweld heeft in verstrekkende mate een destabiliserend effect op vrouwen en op de families en samenleving in kwestie, omdat seksualiteit een taboe-onderwerp is en het als een oorlogsmethode wordt gebruikt. Het lichaam van de vrouw is het slagveld en de culturele en de symbolische functies die aan het lichaam van vrouwen zijn verbonden worden geschonden. Juist deze symbolische en culturele waarden maken dat seksueel geweld verder gaat dan het vernietigen van de menselijke waardigheid en het zelfgevoel van de vrouw alleen. De komst naar Nederland en het verblijf hier brengt vrouwen en hun familieleden in aanraking met nieuwe onzekerheden en angsten. Nieuwe systemen en dynamieken die niet stroken met hun verwachtingen kunnen hen makkelijk verder uit het evenwicht brengen.

Hierdoor ontstaat er een soort interne feedback waarbij de vrouwen nauwlettend hun omgeving in de gaten houden en waarbij ze streven naar continuering en of versterking van de cohesie. Ze hebben voordurend als doel om de relaties met andere mensen te bestendigen en om zichzelf te beschermen tegen nog meer pijn en geweld. De vrouwen doen dit door voortdurend te reflecteren op gebeurtenissen in hun omgeving, op gedrag van anderen en op de verhalen die ze horen, maar ook door de manier waarop ze naar zichzelf kijken. Bij deze reflecties gebruiken ze de culturele scripts die ze vinden in het dominante groepsverhaal, om betekenis aan de gebeurtenissen of verhalen te geven. Dit geeft vervolgens sturing aan hun gedrag en ze proberen ook het gedrag van anderen zo te sturen dat ze zichzelf beschermen tegen nog meer geweld en pijn en uitsluiting. Zwijgen is daarvoor, volgens de vrouwen, de beste strategie.

 

Literatuur

Anonymous, A woman in Berlin. Eight weeks in the conquered city -A diary. New York: Picaord, 2005.

Bala, J., ‘Moeder lacht niet meer. Interventies bij vluchtelingengezinnen met getraumatiseerde kinderen’, in: Tom de Ridder &Sytse van der Veen (red.), Oorlogskinderen toen en nu. Aspecten van problematiek en behandeling (pp. 68-79). Utrecht: ICO DO, 1997.

Bala, J., ‘Beyond the personal pain. Integrating social and political concerns in therapy with refugees’, in: D. Ingleby (Ed.), Forced migra-tion and mental heaith. Rethinking the care of refugees and displaced persons (pp. 1690182). New York: Springer, 2005.

Becker, G., Disrupted lives. Berkeley: University of California Press, 1999.

Cloete, E., ‘Specificities: an “Eye” foran “I”. Discipline and gossip’, in: Social Identities vol. 9 (2003) 3, pp. 401-422.

Drozdek, B., The rebirth ofcontextual thinking in psychotraumatology’, in: J.P. Wilson & B. Drozdek (Eds.), Voices of trauma. Treatingsurvi-1tors across cultures (pp. 1-25). New York: Springer, 2007.

Ewing, K.P., The illusion ofwholeness. Culture, self, and the experience of inconsistency’, in: Ethos vol. 18 (1990) 3, pp. 251-278.

Farwell, N., Si! ent pain. Rebuilding community among Eritrea n su rui vors of war rape. Paper presented at the 6th International Conference for Health and Human Rights. Communities in crisis: Strengthening resources for community reconstruction, Croatia, 2001.

Haley, J., Refections on therapy. Washington: Family Therapy Institute of Washington, 1981.

Mattingly, C., ‘Emergent Narratives’, in: C. Mattingly & L.C. Garro (Eds.), Narrative and the cultural construction ofillness and healing (pp. 181-211) Berkeley: University of California Press, 2000.

Mehraby, N., The concept of self in different cultures’, in: Psychotherapy in Australia vol. 10 (2004) 4, pp. 47.

Mens-Verhuist, J. van, ‘Feministische hulpverlening en empirische evidentie. Onderzoek vanuit een diversiteitsperspectief, in: Tijdschrift voor Genderstudies vol. 4 (2001) 3, pp. 35-47.

Merry, S.E., ‘Rethinking gossip and scandal’, in: B. Donald (Ed.), Toward a generaI theory of social control. Volume I: Fundamentals (pp. 271-302). London: Academic Press, 1984.

Moore, H.L., A passion for dijference. Essays in anthropology and gender. Cambridge: Polity 1994.

Osterman, C., ‘UN council urges action on sexual violence in war’, Reuters, 19 June 2008.

Seifert, R., ‘War and rape. A preliminary analysis’, in: A. Stiglmayer (Ed.), Mass rape. The war against women in Bosnia-Herzegovina (pp. 54-72). Lincoln, London: University of Nebraska Press, 1994.

Summerfield, D. ‘the social experience of war and some issues for the humanitarian field’, in: P.J. Bracken 8c C. Petty (Eds.), Rethinking the trauma of war (pp. 9-37). London/New York: Free Association Books, 1998.

Tankink, M. 8c A. Richters, ‘Silence as coping strategy. The case of refu-gee women in the Netherlands from South-Sudan who experienced sexual violence in the context of war’, in: J.P. Wilson 8c B. Drozdek (Eds.), Voices of trauma. Treating survivors across cultures (pp. 191-21 o), New York: Springer, 2007.

 

 

MARIAN TANKINK is medisch antropoloog en onder meer werkzaam bij het Leids Universitair Medisch Centrum.

1

In totaal heb ik tijdens het hele onderzoek 136 diepte-interviews afgenomen met 54 individuen. Daarnaast heb ik negentien focusgroepdiscussies georganiseerd en vijf studiebijeenkomsten met de respectievelijke groepen. Verder heb ik korte onderzoeken gedaan in Afghanistan en Bosnië waar ik ook mensen heb geïnterviewd. Onder de vluchtelingen in Nederland hebben acht Bosnische, acht Zuid-Soedanese en twee Afghaanse vrouwen seksueel geweld meegemaakt. Bij drie andere vrouwen heb ik het vermoeden.

Referentie: 
Marian Tankink | 2009