Schelpen van Singapore

 

 

Ik ga de waarheid achterna. Maar hoe meer ik haar achterna ga. des te verder is ze alweer, als een dwaallicht heen en weer bewegend op elk moment, op elke plaats, boven elk voorwerp.

Ingeborg Bachmann, Het dertigste jaar

Orde en discipline. De belangrijkste waarden die de middelbare school mijn vader bijbracht. Hij had ze nodig, thuis bij zijn vader, die een losse hand had met vrouwen en geld Zijn moeder was het huis uitgegaan en had daarmee het recht op haar kinderen verspeeld. Scheiden was in die jaren een schande. Er kwamen geen vriendjes spelen en de familie hield zich afzijdig.

Wat weet ik weinig van deze grootmoeder, ik heb haar nooit ontmoet, ze stierf terwijl wij in Indië waren. Mijn vader vertelde dat ze graag op haar Blüthner-vleugel speelde en tijdens dc Eerste Wereldoorlog een benefietconcert gaf in het Kurhaus. Ze stapte van het podium en werd verpleegster.

Van mijn opa, die ongetemde intelligente schurk, hij sprak vijf talen vloeiend, hield van opera en literatuur, bewaar ik een lastbaar aandenken - een grammofoonplaat met strijkkwartetten van Borodin en Tsjaikovski - en een paar ongemakkelijke herinneringen. Hij gaf de verkeerde verjaarscadeautjes. Dickens in plaats van een springtouw. Hij begroette je bars: ‘Zo, je bent een kwartier te laat', of stak zijn hand door mijn opgestoken haar om te voelen of het echt was.

Hoe anders was het gezin van mijn moeder. Mijn grootvader was een hardwerkende idealist, asceet, klein in een wijde cape. Ik hield van zijn vriendelijke gezicht vol plooien. Hij strikte de oranje linten van onze schaatsen, geknield op het ijs, en nam ons mee naar circus Strassburg in Scheveningen om er te genieten van de paardennum-mers.

Ik verbeeld me dat hij ons in een jeep afhaalde, zo uit de Sky master, midden in dc winter up Schiphol.

Het was een spannende reis geweest, lndie uit. Nadat we waren opgestegen in Singapore vloog een van dc motoren in brand, ik zag het gebeuren. We bleven een paar nachten aan de grond, eerst in Karachi en later in Egypte.

Mijn grootvader reed ons door de sneeuw naar zijn huis, hoog en groot na het kamponghutje in Lampersan en vol kolossale ooms en tantes. 'Wat hebben jouw kinderen een bruine ogen', zei de langste oom tegen mijn bruinogige moeder. Hij klonk als de wolf uit Roodkapje en mijn zusje en ik deden de eerste nacht geen oog dicht. Aan het ontbijt zei mijn vriéndelijke grootvader: ‘Christientje, je mag een bruine boterham met stroop of een bruine boterham met boter erop.’ Dat heette tevredenheid.

Mijn grootmoeder was trots op haar hugenotenbloed. Ze had een regelmatig gezicht, maar onpeilbaar en mijn ogen kaatsten af op haar brede hoge voorhoofd, dat muurtje tussen ons. Ze was de spil in haar en ons gezin. Al onze gedragingen werden begeleid door haar rijmpjes en gevleugelde woorden. Aan tafel klonken de treurig-vrolijke geschiedenissen van Soephein en Philip die niet stil wilde zitten en van het meisje dat zichzelf doormidden sneed. Op straal leerde ze ons: ‘Een meisje dat fluit, daar is de schaamte uit’, of: 'Wat God niet geeft, dat heeft het rougepotje

Ruzie en kwaadheid hoorden in ‘de doofpot', bij mijn verloving gaf ze een klein koperen doofpotje. Ik was dol op haar bijgeloof, ze gooide driemaal zout over haar linkerschouder, klopte krasse uitspraken af op ongelakt hout en legde een kanten zakdoekje op haar stoel als ze ongelukkig was in het spel. Over haar geloof sprak ze niet. Ik heb een schoolschrift van haar met een lezing, die ze op 27 mei 1928 (vijfentwintig jaar na haar huwelijk) hield voor leden van de Democratische Partij over de ‘Verbeterde Huwelijkswetgeving in wording’. Haar verontwaardiging spat van de pagina’s: ‘Met artikel 116 plaatst de wet de vrouw zoo maar. mir nichts. dir nichts op een lager plan. Gehoorzaamheid is men verschuldigd aan wie boven ons staat: Het kind aan de ouders, de burger aan de wet, de ondergeschikte aan zijn patroon, geen dier gevallen scheen me op een echtverbintenis van toepassing Ik was jong, ik voelde me onafhankelijk, want ik was onderwijzeres over een klasse van zesendertig jongens, en nu zou ik mij in de positie van zoo n jongen plaatsen. Dat was meer dan belachelijk. Kom zei mijn aanstaande man. Die wet is immers helemaal verouderd. Ze is nog uil het jaar 1838 en sindsdien niet herzien. Wij voor ons weten, dal wc in het huwelijk naast elkaar zullen staan en dat is voldoende.’ Om te kunnen trouwen heeft mijn grootmoeder haar baan als onder-wijzeres opgezegd. Hun liefde was wederzijds en spreekt uil het fragmentarisch bijgehouden dagboek van mijn grootvader: *25 Juni 1903. Ik heb een trotsch gevoel als in de eerste dagen van onze verloving. Ik dank C. dat het leven zoo rijk is voor mij. C maakt mij gelukkig door haar oprechtheid, haar zang en haar genegenheid voor Mama. Dat alles, terwijl ik haar aan strenge plichten meer herinner dan aan de liefelijkheden van ons leven

Mijn grootouders kregen zes kinderen. Mijn moeder, de een na oudste, was intelligent, muzikaal en verlegen. Ze had een mooi Frans gezicht, dat mijn fantasie prikkelde. Mijn vader gaf haar in leer gebonden Franse romans en Egyptische sigaretten. Hij had zo zijn methoden om haar een ‘ijdel moment’ te gunnen, want het leek wel of ze voortdurend op de vlucht was voor ledigheid. Alsof volheid in de plaats was gekomen van volledigheid.

Haar jeugd had haar overvloed en onveiligheid gebracht. Zo placht mijn vriéndelijke grootvader ontslag te nemen als hij zijn mededirecteuren met meekreeg in zijn hervormingsgezinde plannen voor de arbeiders. Ik hoor nog het afgrijzen in de stem van mijn moeder over die ochtend, lang geleden, dat de deurwaarder een bord in hun tuin had geplaatst.

Zo geschiedde het dat allebei mijn ouders alleen dankzij een beurs konden studeren. Aan de beurs van mijn vader was de voorwaarde verbonden dat hij acht jaar dienst zou nemen in het KNIL.

Mijn ouders leerden elkaar kennen tijdens hun medische specialisatie en waren binnen een jaar getrouwd en op weg naar Indie.

Wat wist mijn moeder van Java, het eiland van bestemming? Veel tijd was er niet geweest voor een grondige voorbereiding en de Nederlandse regering gaf geen enkele voorlichting aan toekomstige KNIL-officiercn over het maatschappelijke bestel in Nederlands-lndie.

Onderweg zochten ze schelpen op het strand bij Singapore en kochten er met hun bijna lege beurzen een blikje ananas.

In Tandjong Priok werden ze afgehaald door een boezemvriend van mijn vader Hij fluisterde: 'Hebben jullie tafelzilver? Je moet hier invoerrechten betalen.' Ze waren thuis.

- Na de oorlog nam mijn vader me in Batavia mee naar Begeer en daar m een glazen vitrine herkende hij de oude ivoorkleurige heften van hun zuurstelletje'. -

Batavia was in 1937 een prettige stad voor de kolonialen, met lage huizen en brede wegen met schaduwrijke bomen. Mei huis van mijn ouders slond in Weltevreden en in Weltevreden, in het Militair Hospitaal, werd ik enkele maanden na hun aankomst geboren. Mijn moeder hield een babyboek bij, die eerste conversatie-oefening tussen moeder en kind. Het is een klein wonder dai het nu voor me ligt. Heelt ze het meegenomen van kamp naar kamp, of begraven in de tuin en zat hel in die ene kist die na de oorlog teruggevonden is? Los in het bock liggen kleine envelopjes met haarlokjes en siukjcs stof. Op een stukje stevig papier is de omtrek van mijn handje geschetst, aan de achterkant staan flarden van een uitnodiging: Gouvemeur-Generaal... Stachouwer...

De liefde van mijn ouders was doorschoten met medische nauwgezetheid. Ik kreeg een ‘bruinig huidje’ van de permangaanbaadjes en op de eerste foto’s houden ze me trots en anatomisch verantwoord vast. Het leven van een officier van gezondheid in deze jaren voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verliep niet volgens mijn moeders opvoedingsidealen van huiselijkheid en regelmaat. Binnen een jaar na aankomst werd mijn vader overgeplaatst naar Malang en mijn moeder kreeg zes dagen de lijd om de verhuizing voor te bereiden. Familieleden en buren sprongen bij en over het vertrek uil Batavia schrijft ze: ‘Aan t station waren wel 14 menschen en zittend op het tafeltje bij ’t raam nam onze kleine pop afscheid van al die hartelijke wegbrengers. Ze zag er schattig uit en keek zoo vriéndelijk rond. De reis begon rustig, maar in de heele vroege ochtend was 't uit met slapen.

’s Avonds had een Engelsche reizigster haar gesust toen ze wakker werd terwijl wij in de restauratiewagen waren. Maar nu is er geen troosten meer aan.'

Ook vanuit Malang ging mijn vader regelmatig op manoeuvre naar de kuslbatterijen en bleef dan een maand weg. Het klimaat in Malang was heerlijk en ik groeide buiten, op het grasveld op Het uitzicht, niet gebroken door een haag of een hek, was wijd en rustig. Bij helder weer waren de blauwe bergen zichtbaar. Ik had heerlijke holletjes tussen de wortelschotten van kenariebomen. In huis waren de schelpen van Singapore mijn eerste speelgoed.

Op een avond, na een hevige regenbui, wiekte een atlasvlinder zo groot als mijn hoofd naar een hoge donkere boom. Mijn vader tilde me op.

Op 10 mei lijdens een gezellig uitstapje naar Soerabaja, hoorden mijn ouders dat Nederland in oorlog was en reisden we halsoverkop terug naar Malang. Mijn vader vertrok dc volgende dag met oorlogsuitrus-ting naar dc kusi en de volgende maanden bleef hij afwisselend een week in Soerabaja en een week in Malang.

Het geeft aanvankelijk onrust in haar kinderbestaantje. Ze is verlegen als Pappie thuiskomt en heel verdrietig als Pappie weer weg is. We gaan altijd mee naar 't station en Christientje krijgt dan haar eigen kaartje, dat ze zelf aan dc controleur mag geven.'

Ook het leven van mijn moeder veranderde. Ze verving mijn vader in het hospitaal en werd een van dc zeer weinige gehuwde Europese vrouwen met een baan.

Wat een bijzondere vrouwen telt mijn familie! Ik herlees met trots de twee bewaard gebleven brieven die mijn moeder aan haar oudste zusje, predikante en motorrijdster, schreef: Leg ons toch eens uit of je behalve hei rijbewijs en hei leren complet (wat eenig) ook een motor bezit.’ Uit de brieven spreekt haar culturele belangstelling. Mijn moeder speelde piano, las boeken van Zweig, Elsschot en Van Loon, en ergerde zich aan de ‘oppervlakkigheid en vluchtigheid van de tijdschriften uit de “leestrommel".' Ze ontving vaak logés en verveelde zich nooit.

Mijn vader was een enthousiast fotograaf. Op de vele fotootjes uil deze periode zie ik mijn ouders, jong en knap. Hun bedienden, vrienden. dc bergpaardjes - soms zit ik erop -, de zachte silhouetten van vulkanen, bamboebruggetjes en Hindoe-heiligdommcn. Over hei portret dat een bevriend schilder kort voor mijn derde verjaardag van mij maakte, schrijft mijn moeder: ‘Ik had het beeld van mijn oudste dochter zonniger voor oogen, maar Pappie houdt heel veel van dit portret. Je bent er het ernstige, meer beschouwende kind. dat niet spontaan zich overgeeft.’

Het is niet het trauma Jat Je mens ziek maakt, maai Je onbewuste,

verjrongen. hopeloze vertwijfeling over het feit Jat men zich niet mag

uitspreken over wat men ondergaan heeft.

Allee Miller. In den beginne was er opvoeding

Ik klap het babyboek dichi. Het is bloedheet dc laatste dagen. Op mijn balkon wrijf ik een blaadje van de 'taj ajam' met haar tweekleurige bloemschermen tussen mijn vingers. De bolronde smaragdgroenen vruchtjes lijken op vliegelijfjes. Op de koele marmeren vloer in mijn keuken ligt melati. Vleugjes parfum en aasgeur, leven en dood, de hevigheid van mijn tropenjeugd in dit ordelijke Nederland Ik pak mijn fiets en zei koers naar zee Ik hou van de stille weg tussen kwekerijen aan de rand van de duinen. Dan, onverwacht, rijd ik niet zoals vroeger langs, maar tussen het terrein van een golfclub. Rechts van de weg de nieuwe uitbreiding. Arbeiders slepen in de gloeiende zon met slome bewegingen brede harken over heuveltjes van zand, of staan gebogen over hun hark te lanterfanten

Links op een smetteloos groen veld het bekende beeld van groepjes vrouwen met zonnekleppen en caddies, een blikje frisdrank in de hand. Ik zet mijn fiets in de hoogste versnelling, de wind houdt mijn hoofd koel. maar hel kost moeite met open ogen van het leven te genieten

Ik denk terug aan dat ene zinnetje uit mijn moeders brief: ‘Als je hier in Indie was en heel Java vol wist met indolente, luie, suffe, oneerlijke Javanen (de goede niet te na gesproken) zou je het geboortevraagstuk wel passiever beschouwen.'

Ik herinner me die pijnlijke passage in het boek van dr. T.B. Simaiu-pangx, voormalig chef-staf van de Indonesische strijdkrachten. Hij was in 1940 cadet aan de KMA in Bandoeng, werd in 1942 krijgsgevangen gemaakt en enkele maanden later door de Japanners vrijgelaten. ‘Nadat ik uit Japanse gevangenschap was vrijgekomen, was de eerste vraag die ik mij stelde, of ons volk werkelijk zo pro-Japans was als het zich voordeed. Om geen achterdocht te wekken, kocht ik enkele dozijnen van een leerboek Japans en leurde daarmee langs kantoren en huizen in Jakarta, Bogor, Sukabumi, Bandung, Tegal, Pekalongan, Semarang, Magelang. Yogyakarta. Surabaya en Malang. Via deze contacten kwam ik tot de conclusie, dat het anti-Nederlandse gevoel diep en wezenlijk was, maar dat de mensen eigenlijk ook anti-Japans waren.*

’s Avonds geelt het journaal beelden van de gevechten in Sarajevo. De camera zoomt in op de starende, verdoofde ogen van een kleine jongen, naamloos, zonder stem. Ik draag hem deze woorden op.

Tot mijn veertigste jaar leefde ik zonder verleden, altijd op weg naar ‘het gouden schoteltje van de regenboog’, een doctoraal examen, een echtgenoot, zoon en dochter, een baan, een bijzonder huis, een minnares. Mijn ouders waren trots op me, een enkele vriendin maakte zich zorgen en ik, ik raakte verscheurd en eenzaam te midden van zoveel overvloed. Op een dag was het uit. Ik tuimelde in het onbewuste. Mijn verhaal begon.

Nachtmerries gingen aan mijn herinneringen vooraf. Mijn moeder, uitgeleerd, hologig, kijkt me aan. Ik verdrink in haar ogen. dan verandert haar haar in zachte, grijze duivevleugels.

Ik droom van mijn zusje, we zijn een brede glinsterende rivier, helder turkoois. De rivier buigi uiteen, de smalle armen laten elkaar los.

Losse herinneringen uil de oorlogstijd rijgen zich langzaam aaneen met de heldere beelden uit de naoorlogse jaren in Indic.

De groene dichte haag die mijn wereldje afsloot in het eerste kamp. De dodelijke moeheid en verlatenheid op de lange, lange treinreis in een volle, verduisterde goederenwagon, naar het tweede kamp.

De luchljes van armoe, te vaak en zonder zeep gewassen kleren. De gele en bniine kleuren van de aarde om ons kamponghuisje. Mijn zusje en ik, blootsvoets springend over slokans. De witgepoepte straat, waar ik bij een strenge, geheimzinnige dame leerde schrijven. De prachtig gekleurde zijde, waarmee ik sierranden borduurde op mijn merklap. Stijfselpap.

Een verrukkelijk gevoel van vrede, alle moeders en kinderen stonden builen, er was een geallieerd vliegtuig overgekomen. Hand in hand met mijn moeder en mijn zusje liep ik over een brug tussen honderden mensen. Er hingen rood-witte vlaggen.

Mijn moeder zei: ‘Ze hebben het blauw van de trouw eraf gescheurd.' Mannen met lange slokken riepen 'Merdeka. merdeka!’ We gingen terug naar het kamp. Op een nacht was er een enorme brand, vlak buiten hel gedek. We bleven buiten wachten lot het veilig was.

Mijn vader kwam terug. Hij herkende me niet en ik zat stijf van angst op de puni van zijn knie, vlak bij zijn brandende sigaret.

Zonder mijn vader werden we in grote, groene legertrucks naar de haven gereden. Aan dek van de stampvolle boot kregen we brak water te drinken. Wc voeren echter niel naar Singapore, zoals de vrouwen fluisterden, maar naar het volgende kamp, in Batavia.

Mijn vader was ook niet aan boord van de Sky master, waarmee we enkele maanden later naar Holland vlogen. Ik verbaasde me er niet over. hij was een dwaalgast geworden in mijn leven.

We bleven vier seizoenen in het huis van mijn grootouders. Mijn ogen. mijn oren, alle zintuigen ontwaakten op de wandelingen door dc duinen naar school. In het voorjaar telde ik de klokjes van de salomonszegel op zoek naar een geluksgetal, in dc zomer liet ik me bedwelmen door de duinrozen. In de winter maakten we woeste tochten op onze slee. Altijd waren we samen, mijn zusje en ik.

We waren 'met verlof, een geheimzinnig woord waardoor ik me anders voelde dan mijn klasgenootjes.

Met de eerste tocht van de Willem Ruys voeren we terug naar Indie, het land waar wij geen verlof hadden. Ons land We woonden in Batavia in een klein huis met twee slaapkamers. De open woonkamer gaf toegang tot de ommuurde tuin, waar onze schommel hing tussen bomen, behangen met heerlijk geurende orchideeën.

In de achtergalerij, zoals we de woonkamer noemden, stonden lichte, zuiver ontworpen meubels, enkele ervan waren door mijn vader getekend en door een Chinese meubelmaker vervaardigd Op een witge-verfde wand hing een duinlandschap van de schilder Sologoub. Het had dc oorlog overleefd en was door een Chinese vriend en colicga van mijn ouders achter op een betja in Soerabaja herkend en teruggekocht. Tegen een andere wand stond mijn moeders piano We zongen iedere dag met haar - Daar was laatst een meisje loos, Koeltjes suizelen, Merck toch hoe sterk.

Op dc stenen vloer strooiden we onze koperen bikkels uit of lieten de glanzende grijsgroene schelpjes van het djongklakspel in de ronde, houten vakjes glijden.

Saad, de tuinman, bracht kippen en konijnen voor ons mee uit dc bergen, maar mijn moeder vertrouwde hem niet omdat hij 'nationalistisch’ was. Aan tafel, lijdens de half Indische half Nederlandse maaltijden, rijst met boontjes of 'sajoer meneer', altijd papaja toe, drong de buitenwereld binnen.

Generaal Spoor, Van Mook. Beel en de noodzaak van militaire acties, later politionele acties tegen de 'extremisten’ kwamen soms heftig ter sprake. Mijn ouders hadden het over het herstel van rust en orde. over samenwerking en over het ‘perfide Albion’.

In het militair hospitaal, waar ik behandeld werd voor tropenzweren. zag ik in dc gangen gewonde soldaten liggen. Onuitgesproken angst. Thuis, waar mijn ouders hun gehavende huwelijk trachtten te herstellen. en om ons heen.

In mijn schoolklas, waar bruine en blanke kinderen door elkaar zaten, werd ik 'zomaar' geslagen door de onderwijzeres. Onze zware schoolbanken stonden op zand. als je iets liet vallen, mijn djokjazilveren ringetje, was je het kwijt. De kinderen hadden geen namen en gezichten. Ik werd overgeplaatst naar een school, waar alleen blanke kinderen waren. Ik werd niet geslagen en durfde om me heen te kijken. De kinderen kregen namen.

s Avonds in onze witte klamboehuisjes bezwoeren mijn zusje en ik de angst met onze tweestemmige liedjes.

Iedere zaterdag reden we over de lange Priokweg naar het strand. Soms bloeiden de flamboyants, soms was er een bandjir geweest, altijd waren er de blauwe bergen op de achtergrond.

Mijn vader viste op de pier op kakab merah en taleng taleng, soms ving hij een rog met gevaarlijke, lange staart. Mijn moeder las ol borduurde. Wij waren gelukkig. We visten, we zwommen, we deden wedstrijden met de jongens en werden verliefd.

Ik bestudeerde, gehurkt op een half uit het water stekend rotsblok, visjes en kreeftjes en wandelende schelpen Ik verzamelde schelpen waar je de zee in kon horen ruisen en minuscule hoorntjes en zond een blikjevol naar mijn vriéndelijke grootvader. Hij nam ze mee naar een wetenschappelijk instituut Het instituut stuurde een officielc briel met het verzoek hele kleine soorten te verzamelen. Mijn ouders gaven me de brief pas vele jaren later te lezen.

Toen, eind 1949, kwam het afscheid, het was een bittere aftocht. Mijn allerliefste geitjes werden opgekocht door een Arabier. ‘Om saté van te maken, zeiden mijn zusje en ik kwaad. Ik herinner me niets van onze terugreis en van onze aankomst in Nederland. Wc woonden weer in het huis van mijn grootouders. Enkele maanden na onze aankomst overleed mijn vriéndelijke grootvader. Ik huilde niet.

‘Christientjc zal beter moeten aanpakken en vooral netter werken en niet te veel “vergeten"!* Op mijn eerste rapport in Nederland prijkten vijf onvoldoendes. Ik herinner me het gezicht van de onderwijzer niet. Een half jaar later werd ik toegelaten tot een strenge en fantasieloze middelbare school. In de sombere lokalen was de Nederlandse oorlog nog voelbaar in de lessen van een sarcastische joodse leraar en in hel gefluister over ‘foute’ leraren en kinderen van ‘foute’ ouders Over mijn Indische jaren werd met gesproken. Niet door mijn grootmoeder. niet door mijn ouders, niet door de leraren, niet door mij.

Ik was terug in het kamp, maar had er geen woorden voor. Mijn cijfers waren afhankelijk van de mate van angst die de leraar me inboezemde. Mijn ouders lieten me bijles geven Ik kreeg zware griep en bleef zitten in de eerste klas. Zittenblijven was een schande. Er werd niet over gesproken.

Mijn grootmoeder bewoonde nu een eigen etage en haar stem viel weg aan onze tafel. Mijn vader klaagde over het weer en de belastingen en wilde emigreren naar Suriname of Nieuw-Zeeland.

Mijn moeder zweeg. Ze ging weer werken en het zwaartepunt van mijn schooltijd verlegde zich naar het huis van mijn hartsvriendin. Haar ouders waren vriendelijk-afslandelijk en oerhollands. ‘Onze meubels staan al zestien jaar op dezelfde plaats’, verzuchtte mijn vriendin. Zonder plichtplegingen schoven ze een stoel voor me bij.

Op school had ik alleen belangstelling voor gymnastiek en Homerus. Mijn afkccr van de leraren wiskunde en scheikunde was verdiept tot een onberedeneerde angst voor formules. Ik bleef weer zitten.

Gelukkig waren er de vakanties en de feestdagen. Mijn vader wees ons op Terschelling de tere parnassia en de cranberrieveldjes. Mijn moeder zag in dal haar breilessen averechts werkten en liet ons biljarten in het café.

Na acht eindeloze jaren behaalde ik het eindexamen en nam het leven in mijn eigen zekere, onzekere handen.

Zonder opstijgen zwevend tevreden met onvrede levend

Ellen Warmond, Ordening

Na een lange Odyssee ben ik mijn schip en veilige haven geworden. Overboord, in zee en wind Huil het oorlogskind en wee mij als ik niet naar haar luister. Op mijn werktafel zijn de schelpen van Singapore aangespoeld. Mijn vader gaf ze me vele jaren na de oorlog in een oud Verkade-trommeltje, waar ooit het Duinroosjes-assortiment in zal.

Ik heb ze samengevoegd met de schelpen die mijn zoon en ik vonden op een lange on verge lelijke stranddag in Ngliep, onder Malang.

Over enkele weken gaan mijn dochter en ik op trektocht door het oude vulkaanlandschap van het Massif Central in Frankrijk. Wat heb ik doorgegeven aan mijn kinderen, wat was de essentie van mijn oorlogservaring? Gevoelens cn patronen die ik mei mij meedraag uil dal halfbewust beleefde kaïnpverleden, zijn vervlochten met latere ervaringen en emoties. Hei niet om kunnen gaan met eigen machteloosheid cn vruchteloos verzet heeft mij in mijn liefdesleven diep geschaad. Mijn onvermogen om kwaadheid en verdriet te uiten heb ik lang verborgen achter iroise zelfbeheersing. Er staal heel wat tegenover: de warmte, het plezier cn dc kameraadschap, die ik bij mijn zorg voor mijn jongere zusje in het kamp dagelijks heb ervaren, beleef ik nu in mijn hechte vriendschappen

De donkerste onderstroom was. is, mijn mateloze angst. Angst voor de dood, voor geweld, voor verlating. Het geeft mij een vanzelfsprekend gevoel van lotsverbondenheid met de naamlozen. Ik heb deze gevoelens langzaam en nuance voor nuance moeien verkennen en ik ben dankbaar voor hei contact met de mensen, die een toeverlaat cn een gids zijn geweest.

Maar eerst moest de lont uit de lading. Een mijnenveld heb ik me gevoeld na die eerste hevige explosie op mijn veertigste. Nog een enkele keer stap ik zelf, of erger een van mijn dierbaren, onverwacht op een blindganger, maar de aarde ligi klaar.

Dc zomer is voorbij. Herfstwind vormt bocketicn van geritsel. Kastanjes vallen open.

Nool

Sunatupang. TB. Het laatste jaar van de Indonesische vrijheidsstrijd 1948-1949. Een authentiek verslag door dc voormalige chef-staf van dc Indonesische strijdkrachten Kampen Kok. 1985, p. 93

Referentie: 
Christine von Ronnen | 1999
In: Kind in Indië: oorlogservaringen en hun gevolgen / red.: W.D. Visser