Rouw bij overlevenden en kinderen van overlevenden van de nazi-holocaust: de rol van groeps-en gemeenschapsmodaliteiten'
‘De zon deed een wanhopige poging om door ie komen op de laatste dag van mei 1944. De zon is warm in mei. Zij heelt. Maar zelfs de hemel was machteloos op die dag. Hemel en aarde werden beheerst door een macht die zo slecht was dat zij de natuurlijke orde van het heelal verstoorde, en het hart van mijn moeder zweefde weg in het door rook bezwangerde luchtruim van Auschwitz.
Al veertig jaar probeer ik die rook uit mijn ogen te vegen, maar mijn ogen branden nog altijd, moeder.'
(Leitner 1085, p. vii)
Na de bevrijding, als Isabella Leitner uit Europa vertrekt om naar Amerika te gaan, vertelt zij:
Ik speur het luchtruim af om te zien of ik mijn moeder en mijn kleine zusje, Potyo, kan laten verschijnen. Ik zoek wanhopig, maar kan geen menselijke gestalte ontwaren. De rook is verdwenen. Er is geen spoor van over. Geen graf. Niets. Helemaal niets.
Mijn moeder heeft slechts korte tijd geleefd - Potyo nog niet eens veertien jaar. Eigenlijk zijn zij niet echt gestorven. Zij zijn zomaar opgegaan in rook.
1 Een uitgebreide versie van deze lekst is in het Engels gepubliceerd in: D. Dietrich <Sr P. Shahad (Eds.) rhc problem of loss and mourning psychoanalytic perspectives. New Vork: International UniveiMlv Press, 1990.
Dr. Vael Danieli is directeur van het Groepsproject voor holocaust-overlevenden en hun kinderen in New York
Hoe zou je rook kunnen begraven?
Hoe zou je een gedenksteen in het luchtruim plaatsen?
Hoe breng je bloemen naar de wolken?
Moeder, Potyo ... Ik probeer afscheid van jullie te nemen.
Ik probeer afscheid te nemen.'
(Leitner 1985, p. 77; cursief is van de auteur)
Hel is uiterst moeilijk voor overlevenden en kinderen van overlevenden van de nazi-holocaust om hun gevoelens van rouw te uiten. De indringende vragen van Isabella Leitner verwoorden slechts enkele van de talloze obstakels die zij tijdens dit rouwproces op hun weg tegenkomen.
Meerlo (1963) schrijft dat hij met ‘verbazing’ en ‘verrassing’ waargenomen heeft dat de ‘voornaamste klacht' van degenen die de ‘verschrikking van de concentratiekampen meegemaakt hebben’ geen betrekking heeft op de martelingen, de honger en vernederingen' maar op ‘dat zij niet hadden mogen rouwen over hun doden. Het ontbreken van een ceremonie die louterend zou kunnen werken hield hen terneergedrukt.’ (p. 97) Het gevolg was dat 'zij jaren later, wanneer een kennis ol familielid overleed,' ‘een uitbarsting van verhevigde rouwgevoelens en depressie (vaak suïcidaal) moesten doormaken, 'waardoor ... zij zichzelf probeerden ie reinigen van (schuldgevoelens over) hun eerdere verlangens naar de dood' (zie ook Krystal 1908, p. 28), en konden deelnemen aan de ‘rouwrituelen die zij ii|dens hun kampjaren niet hadden mogen uitvoeren' (p. 98) Sommige overlevenden zijn zelfs 'verslaafd geraakt aan het bijwonen van begrafenissen': zij gaan naar iedere begrafenis in hun omgeving, zelfs van mensen die zij slechts oppervlakkig gekend hebben.
Terrv (1984), die de individuele verschillen tussen overlevenden beklemtoont, is eveneens van mening dat ‘het trauma over het verlies van libidineuze objecten en het niet in staat zijn om over hen te rouwen tijdens de holocaust en de daaropvolgende periode in feite het grootste pathogene potentieel in zich bergt'. Evenals Krystal (1908) en Sigal (1971) schrijft hij: ‘De verstoring van het rouwproces belemmert volgende menselijke relaties van het individu.' (p. 147)
Tijdens de oorlog bracht openlijk vertoon van rouw het leven van de slachtoffers in gevaar. Zoals elk gedrag van gevangenen dat ook maar enigszins afweek van dat van de volledig gehoorzame robot die routinehandelingen uitvoert, zoals door de nazi’s verlangd werd, moest ook gedrag dat verband hield met rouw onderdrukt worden om wraakacties van de nazi’s te voorkomen. Zelfs het innerlijk ervaren van verdriet en andere aan rouw verwante emoties bracht de wankele psychische balans van de fysiek uitgehongerde, misbruikte en overwerkte concentratiekampgevangenen in gevaar. Dit gaat evenzeer op voor onderduikers en ghettobewoners. Eén overlevende, F.T., verwoordde het als volgt: Iedereen wist dat hij om iets onnozels de volgende zou kunnen zijn die stierf en dat hele ghetto’s dag en nacht “shivah11 zouden moeten zitten. Dal mocht niet gebeuren; we konden ons geen emoties veroorloven. Er was alleen plaats voor emoties die nodig waren om te overleven. We waren te zwak en te verdoofd.’
Gezinsvorming van overlevenden
Hen van de manieren waarop overlevenden de langdurige verschrikkingen van de holocaust konden doorstaan was door in hun gedachten de hereniging met hun familie ie beleven en zich aan de hoop op die hereniging vast te houden (zie bijv. Frankl 1963). Daarom besloten velen, zodra zij daar lichamelijk toe in staat waren, terug te keren naar hun geboorteplaats. Daar ontdekten zij echter dat hun bezit verwoedt of in beslag genomen was, hun vooroorlogse ‘vrienden' zich onverschillig of zelfs vijandig opstelden (Hoe komt het dat jij het er levend van af hebt gebracht? Alle joden hadden toch dood moeten zijn? ) en dat hun gemeenschap uitgeroeid was. De meesten van hen wachtten tevergeefs op de ‘thuiskomst' van hun familieleden. Sommigen zetten drie. vier, soms vijf jaar na de oorlog hun speurtocht in vluchtelingenkampen en andere plaatsen in Europa voort. Slechts een klein aantal gelukkigen vond nog in leven zijnde familieleden. De meesten werden niet alleen geconfronteerd met het feil dat hun familieleden omgekomen waren, maar kregen ook te horen onder wat voor afschuwelijke omstandigheden zij de dood hadden gevonden Sommige overlevenden zagen, nu zij in een klap ontheemd waren geraakt en geen plek in deze wereld meer hadden waar zij zich thuisvoelden. nog maar één oplossing: suïcide (zie bijv. Levi 1986). Sommigen moesten ontdekken dat alle joodse bekenden van voor de oorlog vermoord waren. Anderen zijn ondanks intensieve naspeuringen nooit te weten gekomen wal er geworden is van hun familieleden van wie zij in de oorlog gescheiden werden.
Bettelheim (1984, p. 172) wijst erop dat het bij het ontbreken van een bewijs van overlijden onmogelijk leek te zijn om het rouwproces af te ronden. Daardoor is het zeer waarschijnlijk dat de nabestaande zijn ol haar verdere leven zal lijden onder het voortduren van het rouwproces. Er was namelijk geen aanwijsbaar moment waarop het rouwproces had kunnen beginnen en daardoor ook geen tijdstip waarop het naar verwachting (volgens joods gebruik) afgesloten had kunnen worden. (Zie ook de besprekingen bij Krystal 1068; Trauttnans beschrijving van ‘The grief syndrome'. 1971, p. 127-130.) De zeldzame verhalen over hereniging, soms jaren nadat de overlevenden hun verlies ogenschijnlijk hadden ‘aanvaard', deden de hoop en het verlangen herleven en waren aanleiding tot nieuwe speurtochten. Een 76 jaar oude overlevende die net over een dergelijke hereniging had gehoord, vertelde dat hij ervan overtuigd was dat hij zijn moeder op straat herkend' had. Nadat hij zich even heel jong en gelukkig had gevoeld, kwam hij met een schok tot hel besef dat zijn moeder onmogelijk nog in leven kon zijn op dat moment, ‘zelfs al zou de holocaust nooit hebben plaatsgevonden.
Al die jaren heb ik de tijd stil laten staan, opdat ik haar met zou laten sterven. O, mijn God, ik bedoel opdat zij haar niet zouden doden.’ Hij huilde en plotseling voelde hij zich 'ontzettend moe en oud. klaar om nu te sterven’. (Zo hield hij nog steeds vast aan de droom van hereniging met zijn moeder - ditmaal na hun beider dood.) Een extreem voorbeeld van voortdurende ontkenning van een verlies treffen we aan bij Levi (1986).
Er zijn holocaust-overlevenden die geen enkel bewijs' - foto's of een ander aandenken - uil hun verleden, hun leven en erfgoed van voor de oorlog kunnen terugvinden.
Dit verlies van Transilionele objecten verergerde hun gevoel van afgesneden zijn. van totale vernietiging. Het bezorgde hun het gevoel dat hun 'gehele volk en beschaving omgekomen waren' (Krystal, zelf ook overlevende, 1981. mijn cursivering; zie ook Bychowski 1968)
Wiesel (1972) die twintig jaar na de oorlog naar zijn Bar Mits-wah-horloge zoekt, en Spiegelman (1986) die zijn vader een moordenaar noemt omdat hij dagboeken van zijn gestorven moeder verbrandde, zijn aangrijpende voorbeelden van de behoefte van overlevenden en kinderen van overlevenden een brug te slaan naar hun verloren gega-ne verleden en dit weer tot leven te brengen. De pelgrimages van overlevenden en hun kinderen naar hun geboorteplaats, naar concen-tratiekampen en naar holocaustmonumenten zijn geïnspireerd door de behoefte een speurtocht naar de wortels van hun verleden te maken en te rouwen om de overledenen.
Bewust en onbewust hebben velen het verlies van hun jeugd, van allerlei mogelijkheden voor de toekomst en hoop op een goede opleiding. van hun economische en maatschappelijke status, van hun onschuld en hun vermogen blij te zijn. en van hun geloof in de mens en in God moeten betreuren. Het ontbreken van een voorgeschreven ritueel met behulp waarvan men op zinvolle wijze kan rouwen om de holocaust wordt door overlevenden en hun kinderen dikwijls ervaren als een bron van nog meer verwarring en verbijstering.
Ofschoon zij niet in staat waren de volledige omvang van hun tragedie te bevatten of hun verdriet en woede te uiten, moesten zij aan de slag om hun leven weer op te bouwen: ‘lk ben eenzaam en ik heb niets; jij voelt je alleen en bent ook alles en iedereen kwijtgeraakt: zullen we maar trouwen?', was een voorstel dat de meerderheid van volwassen overlevenden aan elkaar deed ondanks het feil dat zij elkaar pas korte lijd kenden (variërend van een week tot drie maanden). Als de toekomstige echtgeno(o)t(e) maar enigszins bekend was met het verleden van de ander kon dit voldoende reden zijn om tot een huwelijk over te gaan.
De partners in deze uit wanhoop geboren huwelijken gingen voorbij aan verschillen in vooroorlogse sociaal-economische status, in opleiding, levensstijl, leeftijd of andere criteria die voor een huwelijk gebruikelijk zijn. Het stichten van een nieuw gezin was een concrete daad om iets van het verlies te compenseren, om het leven weer inhoud te geven en om de ontmenselijking en eenzaamheid die zij meegemaakt hadden op te heffen. Deze huwelijken waren onvermijdelijk belast met niet te realiseren onbewuste verwachtingen, die inhielden dat de partners over en weer van elkaar verwachtten dat de ander de plaats van overleden gezinsleden zou innemen. Zo n huwelijk. vooral in de categorie slachtoffer-gezinnen (Danieli 1981, 1982). liep dikwijls uil op eindeloze klaagzangen over wederzijdse teleurstellingen: “Alleen om de oorlog ben ik met jou getrouwd, anders had ik het nooit gedaan Omdat uiteenvallen van gezinnen voor hen echter gelijkstaat met het voortzetten van nazi-misdaden, komt scheiding van tafel en bed of echtscheiding maar sporadisch voor (over de implicaties voor het leven van hun nog ongeboren kinderen, zie Danieli 1981, 1982).
Zodra het fysiek mogelijk was brachten veel overlevenden, terwijl zi| nog in vluchtelingenkampen verbleven, kinderen ter wereld. Voor degenen die in de oorlog hun partners en kinderen verloren hadden was dit hun tweede gezin. De pasgeboren kinderen werden bijna zonder uitzondering vernoemd naar omgekomen familieleden. In de ogen van de overlevenden namen deze kinderen de plaats in van hun doden. De kinderen moesten smartelijke verliezen van het verleden compenseren, de verloren oorlogsjaren vergoeden en de kansen die hun ouders gemist hadden alsnog verwezenlijken. Deze kinderen, die dikwijls beschouwd werden als een zegen, een wonder, een geschenk, of als symbool van overwinning op de nazi's, belichaamden de toekomst. Zij moesten veilig, normaal en gelukkig zijn en uitgroeien tot trotse, zelfbewuste mensen. Hun wereld moest vrij zijn van onderdrukking, nel zo goed of zelfs beter zijn dan de vooroorlogse wereld van hun ouders, die nu geïdealiseerd werd. De ouders, die door alles wat zij meegemaakt hadden op hun hoede waren, wilden hun kinderen voorbereiden op alle eventualiteiten van het leven. Zij mochten zich nooit laten overrompelen, mochten niet passief, hulpeloos en zonder verdediging zijn. Sommige overlevenden kozen ervoor nooit te trouwen of kinderen te krijgen uit angst voor nog meer verliezen.
De feitelijke omstandigheden van de overlevenden bleven bijzonder moeilijk. Ontworteld, ontheemd en beroofd, woonden zij toch nog in dezelfde landen die de verwoesting van het Europese jodendom hadden toegestaan. Gezien hun verantwoordelijkheid voor het nieuwe leven dat zij op wilden bouwen, besloten de meeste overlevenden uit Europa weg te trekken en een veiliger plaats te zoeken om zich te vestigen. De zionisten onder hen vertrokken over het algemeen naar Israel, dat in die tijd streed om zijn bestaan. Anderen, die familie hadden in Amerika, emigreerden naar dat land in de hoop daar opnieuw een uitgebreide familie te stichten. Immigratie in de Verenigde Staten hield een nieuwe reeks moeilijkheden in voor holocaust-overleven-den. (Zie ook Rabinowitz; Koenig 196-1; Rappaport 1968.) De mees ten arriveerden als vluchteling zonder een cent op zak I er overbrugging van de eerste periode ontvingen zij financiële steun en werden geholpen bij het vinden van een huis; sommigen kregen een baan via familie en joodse organisaties. Zij kregen echter weinig of geen hulp bij hun emotionele herintegratie, hoewel onder anderen Friedman reeds in 1948 de noodzaak had aangetoond van de 'genezing van de psychische littekens van het nazisme’. Terry (1984) schrijft ook over enkele adolescente holocausi-overlevenden die er, door uiteenlopende oorzaken, veel beter aan toe waren.
De conspiracy of silence
Na de bevrijding stuitten de holocaust-overlevcnden, net als tijdens de oorlog, op een wijdverspreide reactie in de samenleving die men kan omschrijven als een reacue van afgestompte en onverschillige mensen. Hun holocaust-ervaringen werden verdrongen en ontkend. De verhalen over wat de overlevenden tijdens de oorlog hadden meegemaakt, waren voor de meeste mensen te verschrikkelijk om aan te horen of te geloven. Overlevenden moesten zich te weer stellen tegen de wijdverbreide mythe als zouden zij een actief of passief aandeel hebben gehad in hun eigen noodlot door 'als schapen naar de slachtbank te gaan’. Deze mythe suggereert niet alleen dat zij hadden kun nen terug vechten en op de holocaust voorbereid hadden moeten zijn -alsof iemand dat had kunnen zijn - maar veronderstelt tevens dat er een plaats was waarheen slachtoffers van de holocaust hadden kunnen vluchten, zouden zij daarvoor gekozen hebben, en dat de rest van de wereld hen met open armen had willen ontvangen. Dat was duidelijk niet het geval. Daar komt bij dat veel mensen het gevoel hadden dat overlevenden met een beschuldigende vinger naar hen wezen - het zogenaamde ‘schuldgevoel van de omstanders'. Hierdoor projecteerden zij op de overlevenden de verdenking dat zij zich aan immorele praktijken schuldig hadden gemaakt om in leven te blijven. De overlevenden kregen ook te horen dat zij liet verleden moesten laten rusten’ en dat zij de zaken van de positieve kant moesten bekijken’ en de draad van hun leven moesten oppakken.
Dergelijke reacties maakten dat overlevenden zich niet uitlieten over hun holocaust-ervaringen. Zij moesten wel concluderen dat niemand wilde luisteren en dat ‘niemand hen echt kon begrijpen’, behalve degenen die dezelfde ervaringen hadden doorgemaakt. De conspiracy of silence tussen holocaust-overlevenden en de samenleving die hieruit resulteerde, bleek nadelige gevolgen te hebben voor de familiale en socio-culturele herintegratie van de overlevenden, doordat hun toch al grote gevoel van isolement, eenzaamheid en wantrouwen ten opzichte van de samenleving toenam. Bovendien waren degenen die zich bij hun Amerikaanse familie voegden - in de hoop met hen hun gevoel van verlies, verdriet en woede te delen en een bepaalde familie-continuïteit te herstellen - verbitterd en voelden zij zich verraden toen hun familie ook mee bleek te doen aan het stilzwijgen. Hierdoor werd voor hen de mogelijkheid van intrapsychische integratie en herstel verder bemoeilijkt en het rouwen om het grote verlies onmogelijk gemaakt (Danieli 1985).
Overlevenden hadden de keus uit twee belangrijke mogelijkheden. De ene was dat zij mede-holocaust-overlevenden opzochten en zich bij
hen aansloten. Zo richtten sommigen van hen hun eigen verenigingen
en organisaties op, waarvan het lidmaatschap gebaseerd was of op gemeenschappelijke oorlogservaringen óf op het feit dat men voor de oorlog in dezelfde woonplaats had gewoond. Anderen kozen ervoor bij elkaar in dezelfde woonwijk te wonen.
liet vormen van een koppel, het onderhouden van kwaliteitshanden en het bieden van wederzijdse hulp bleken van het grootst mogelijke belang te zijn om tijdens de oorlog en direct na de oorlog te kunnen overleven. (Zie bijvoorbeeld Davidson 1984; Des Pres 1976; F:ilinger 1972; Luchterhand 1967. 1971; Matussek 1975; Moskovitz 1985.) Veel overlevenden bleven deze interpersoonlijke banden onderhouden ook nadat zij zich in andere landen gevestigd hadden. Een overlevende
maakte in verband met het rouwen om gestorven familie de volgende
opmerking: 'We waren slechts niet een handjevol overlevenden en ieder van ons had veel familieleden verloren. Dit was een ervaring die wij met elkaar deelden en daarom was het niet op z n plaats om van je eigen verlies veel ophef te maken. Hr was altijd wel iemand die in plaats van 72 familieleden en vrienden er wel 150 had verloren. Wie zou ik dan zijn om alle aandacht op te eisen?’
De tweede mogelijkheid voor overlevenden was het zich volledig terugtrekken binnen het gezin dat zij net gesticht hadden. Hun kinderen moesten vervolgens als aandachtige toehoorders fungeren Hoewel kinderen uit deze gezinnen zich de verhalen van hun ouders over omgekomen familieleden en over de oorlog slechts fragmenta-lisch kunnen herinneren, geven rij aan dat de holocaust thuis in psy
chologische zin voortdurend aanwezig was. zowel in verbaal als in non-verbaal opzicht. Sommige kinderen vertelden dat zij de allesdoordringende ervaring van de holocaust door ‘osmose' m zich hadden opgenomen. De auteur van dit artikel heelt waargenomen dat de ouder die de grootste verliezen had geleden daar niet zeil over sprak. Zijn of haar geschiedenis werd of door de andere ouder verteld of bleef voor de kinderen een ontzagwekkend geheim, omringd door mythes en fantasieën, waardoor er geen ruimte was voor gevoelens van rouw. Zoals Bettelheim (1984) opmerkt: ‘Datgene waarover men niet kan praten, kan men ook met laten rusten; en als dat niet gebeurt, blijven de wonden verder rotten van generatie op generatie.’ (p. 166)
In tegenstelling hiermee verwelkomden andere ouders die de holocaust overleefd hadden de conspiracy of silence, uit angst dat de oor-logsherinneringen hun leven zouden aantasten en dat de ontwikkeling van hun kinderen tot gezonde, ‘normale’ Amerikaanse staatsburgers erdoor belemmerd zou worden. De ontkenning en vermijding bij deze ouders van alles wat aan de holocaust doet denken, heelt deze gezinnen vaak een onecht gevoel van 'alles gaat goed' gegeven. Het had echter tot gevolg dat deze kinderen met een gevoel van grote verwarring opgroeiden.
Zij waren niet in staat de onuitsprekelijke pijn van hun ouders te begrijpen, noch het schuldgevoel dat zijzelf met zich meedroegen.
Tot op heden bestaan de meeste van deze families uil maar weinig personen. De holocaust heeft hen beroofd van de normale cyclus der generaties, en van natuurlijke dood (Eilinger 1980). Lilke stamboom is vol namen van omgekomen familieleden. Het werkelijk niet in smal Zijn te rouwen is inderdaad de meest pijnlijke en onverdraaglijke strijd die schuilgaat achter alle pogingen bestand te zijn tegen de invloed van de holocaust en deze te integreren in het leven van deze families. Hen vrouw van 74 die onlangs voor de tweede maal weduwe is geworden en die de enige overlevende is van een familie bestaande uit 72 personen, bracht dit als volgt onder woorden: Zelfs als ik om elk verlies een jaar lang zou rouwen en ik zou 107 jaar oud worden, wat moet ik dan met de overigen van de zes miljoen doden?
Een aantal uitstekende overzichten van de psychiatrische literatuur over lange-termijn-gevolgen van omvangrijke traumata die overlevenden van het Europese jodendom ervaren en over de behandeling daarvan is te vinden in de artikelen van onder andere Krystal (1968), Krystal en Niederland (1971). C.hodoff (1975), Israël Nederland Symposium (1979) en Dimsdale (1980).
De literatuur over de intergenerationele overdracht van de psychische gevolgen van de holocaust op kinderen van overlevenden die na de oorlog zijn geboren, begon met het artikel van Rakoff (1966). Een bespreking van deze literatuur en een bijgewerkte bibliografie treft men aan bij Wanderman (1979). Bergman en Jucovy (1982), Danieli (1981c, 1982a, 1985b) en Steinberg (1986). De laatste tijd hoort men ook bezorgdheid over de overdracht van pathologische intergeneratio-nele processen op de derde en daarop volgende generaties (zie bijvoorbeeld Rosenihal en Rosenthal 1980). De bevindingen van Danieli (1981) en Rich (1982) over een heterogeniteit van reacties op de holocaust en op naoorlogse ervaringen in gezinnen met overlevenden waarschuwen ertegen om mensen zomaar in de categorie 'overlevenden' te plaatsen en te verwachten dat zij hetzelfde symdroom van de
overlevende’ zullen vertonen (Krystal en Niederland 1968), evenals tegen de verwachting dat kinderen van overlevenden blijk zullen geven van een syndroom van hel kind van een overlevende' (Phillips 1978).
Psychotherapeuten hebben op hun beurt ook meegedaan aan de conspiracy of silence als overlevenden of hun kinderen holocaust-ervarin-gen ter sprake brachten. In een eerder artikel (Danieli 1984) heb ik dc 'tegenoverdrachtreacties' en -attitudes van 49 psychotherapeuten geïdentificeerd en systematisch onderzocht. Mijn onderzoek (Danieli 1982) maakt zeer aannemelijk dal de oorsprong van deze reacties eerder in de holocaust zelf ligt - vreselijke verliezen • dan in de feitelijke ontmoeting met de overlevenden en hun kinderen.
Het ‘Groepsproject voor holocaust-overlevenden en hun kinderen werd opgericht om het gevoel van isolement cn vervreemding waaronder holocaust-overlevenden en hun kinderen gebukt gaan op te heffen en om de veronachtzaming van de kant van de professionele hulpverlening te compenseren. Het Project werd in 1975 in New York gestart door psychotherapeuten die vrijwillig hun medewerking verleenden. Bij dit project heelt men oog voor het grote belang van wederzijdse hulp en zelfhulp bij het bereiken van bovenvermelde doelstelling en heeft men van het begin af aan gebruik gemaakt van therapeutische groeps- en gemeenschapsmodaliteiten Door deel te nemen aan groepen kunnen overlevenden en kinderen van overleven den eindelijk over hun herinneringen en ervaringen praten. Zij kunnen ook met elkaar nagaan wat voor gevolgen de holocaust ook nu nog in hun leven heeft en hoe het zit met de conspiracy of silence, en zij kunnen hun gevoelens en de zorgen die hen op dit moment bezighouden met elkaar delen.
De doelstellingen van het Project, die zowel preventie als herstel betreffen, zijn gebaseerd op twee belangrijke vooronderstellingen:
1) Door integratie van holocaust-ervaringen in de totaliteit van het leven van de holocaust-overlevenden en hun kinderen, cn door inzicht in de betekenis van verschillende stijlen van aanpassing na de holocaust (Danieli 1981a, 1981c), worden de ouders bevrijd van het trauma en worden de psychische gezondheid en zelfverwezenlijking van ouders en kinderen bevorderd.
2) Inzicht in overgedragen intergenerationele processen voorkomt de overdracht van pathologie up volgende generaties.
Het is daarom van groot belang aandacht te besteden aan de vooroorlogse achtergrond om de aanpassing na de oorlog te kunnen begrijpen. Bij deze achtergrondinformatie gaat het om de kenmerken en de dynamiek van het gezinsleven van de overlevende in het vooroorlogse joodse leven in Europa in al zijn heterogeniteit, en om demografische factoren als nationaliteit, leeftijd, opleiding, beroep en sociale en huwclijksstatus bij het uitbreken van de holocaust. Deze informatie moet in psychotherapie met overlevenden en hun kinderen doorge-werkt worden om het gevoel van integratie, geworteld-zijn en continuïteit. dat zozeer onder de traumata te lijden heeft gehad, (weer) op te bouwen. De therapie moet deze mensen ook de mogelijkheid bieden te bespreken wat het voor hen betekent om jood te zijn. evenals het geloof in God voor cn na de holocaust (Danieli 1981b, 1984). Kinderen van overlevenden lijken bewust en onbewust de holocaust-ervaringen van hun ouders in hun eigen leven geabsorbeerd te hebben. Die ouders hebben in hun pogingen hun kinderen het allerbeste te geven hun de vaardigheid van het overleven bijgebracht. Dit had echter tot gevolg dat zij tegelijkertijd de overdracht veroorzaakten van de levensomstandigheden waaronder zij de oorlog hadden overleefd. Zo zien wij kinderen van overlevenden die psychisch en soms letterlijk een verborgen leven leiden. Andere kinderen slaan bij de minste aanleiding op de vlucht. Zij lopen voortdurend weg voor intermenselijke relaties, voor het maken van een carrière. Sommigen hebben een gespleten of dubbele identiteit, terwijl weer anderen blijk geven van een berustende ‘muzelman'-passiviteit als hun manier van ‘verblijven in het wereldkamp'. We zien onvermoeide manipulators naast anderen die bij alles wat ze doen of laten het gedrag van de verzetsstrijder vertonen Deze ‘zijnswijzen' komen tot uiting in hun taal, gedrag, fan-tasieleven en dromen.
Evenals hun ouders vertonen veel kinderen van overlevenden deze gedragspatronen die van de holocaust zijn afgeleid vooral op de dagen waarop traumatische geheimenissen in het leven van de ouders worden herdacht.
Bovendien hebben sommigen de beelden van de omgekomen familieleden geïnternaliseerd tot een deel van hun persoonlijkheid en leven daardoor gelijktijdig in verschillende plaatsen (Europa cn Amerika) en verschillende tijdzones (1942 en deze tijd). Voor een goede behandeling van de kinderen van overlevenden is het van groot belang om in de psychotherapie zorgvuldig aandacht te hesleden aan de stamboom en aan (oorlogs)ervaringen van de ouders. Hierdoor kunnen kinderen geholpen worden zich van hun ouders los te maken en hun eigen identiteit te vinden.
Holocaust-ervaringen maken echter het normale separatieproces in gezinnen van overlevenden tot een zeer complexe en zware strijd. Tijdens de oorlog betekende scheiding een absoluut en permanent verlies. Deze betekenis dringt in alles door wat feitelijk of symbolisch, bewust of onbewust - een bedreiging vormt voor de instandhouding van het gezin. In een eerder artikel (Danieli 1987) heb ik het geval van mevrouw B., een overlevende van de holocaust, vermeld. Hierin komt een aantal zaken aan de orde die met scheiding verband houden. Haar getrouwde dochter van 30 zegt peinzend over de moeite die zij heeft om zich psychisch los te maken van haar moeder: Toen mijn moeder van haar moeder gescheiden werd (in Auschwitz), moest haar moeder naar links (naar de gaskamers) en mijn moeder naar rechts. Hoe zou ik nu iets kunnen doen wat daarop lijkt? Iemand anders mocht van zichzelf niet succesvol zijn Succes betekende voor hem: ‘Ik laat mijn ouders in de steek als ik meer bereik dan zij en dan gaan zij dood.’ Zowel in haar literatuurbespreking als in haar eigen onderzoek vermeldt Steinberg (1986) veel klinisch en empirisch materiaal dat betrekking heeft op separatie- en individu-atieproblemen bij kinderen van overlevenden. Goodmans bevindingen (1978), die betrekking hebben op alle dimensies van zijn onderzoek, wijzen erop dat naarmate het kind van de holocaust-overleven-de beter in staat was te rouwen over de dood en het verlies van familieleden, zijn of haar kansen op meer positieve levensaanpassing in het algemeen en op groei en autonomie in het bijzonder toenamen.
Dit laatste was zowel op klinische als niet-klinische steekproeven van toepassing. Therapeuten, die dikwijls gezien worden als aanmoedigers van scheiding, moeten onder ogen zien dat het gezin hen ziet als nazi’s. Zij moeten daarom zowel hun eigen emotionele reacties als die van het gezin kunnen beheersen.
Psychische/innerlijke bevrijding van het victimiseringstrauma en van de gevolgen daarvan is het uiteindelijke doel van de behandeling voor overlevenden en hun kinderen, en integratie is daarbij het voornaamste en richtinggevende dynamische principe. Een dergelijke integratie kan alleen bereikt worden door een volledig longitudinaal perspectief van de victimiseringservaringen, dai dc hele periode waarin deze plaatsvonden en de invloed van deze ervaringen op elk levensterrein en op ieder willekeurig moment omvat. Een wezenlijk aspect voor hel tot stand komen van zo n perspectief is, dat het bij het spreken over integratie voor de mensen die in zeer ernstige mate slachtoffer zijn geworden gaat over integratie van een breuk en van het buitengewone in iemands leven. Dat wil zeggen confrontatie met en integratie van aspecten van menselijke ervaringen waarmee men in het normale leven niet tc maken heeft. Dc afschuwelijke holocaust-ramp heeft niet alleen een breuk veroorzaakt in de continuïteit, maar heeft ook alle bestaande onderstenningsmechanismen van de betrokkene vernietigd. De conspiracy of silence heeft de situatie verergerd doordat overlevenden ook van potentiële ondersteuning beroofd werden.
In feite kan dc hoop om hun (nu vaak geïdealiseerde) leven van voor de oorlog tot nieuw leven te wekken niet in vervulling gaan. liet zich vast klampen aan een dergelijke hoop wijst er bovendien op dat zij hun ervaringen van dc holocaust en van hun slachtofferschap daarna proberen te ontkennen, evenals de betekenis van deze ervaringen voor hun verdere leven. Sommige overlevenden zijn uitsluitend gepreoccupeerd met hun holocaust-ervaringen: ik kan nergens anders aan denken. ik heb niets meer om voor te leven na wat er met ons is gebeurd.’ Weer anderen houden zich dwangmatig bezig met zaken en interesses die op een bepaald moment actueel zijn. Zij leven plaatsvervangend door hun kinderen en weigeren ten enen male om over de holocaust te praten.
Wanneer de therapeut meegaat in dc aanvankelijke weigering van ouders om over de holocaust te spreken, kan dit de angst doen toenemen dat dc holocaust ook nu nog de kracht en verwoestende macht heeft om het gezin hetzelfde aan te doen als in de oorlog, en dat er geen enkele manier is om de gevoelens die aan dit deel van hun verleden verbonden zijn onder controle te krijgen en te verwerken. Gezinsleden vertellen dat zij een gevoel van opluchting en bevrijding ervoeren toen zij inzicht kregen in de parallellen die er zijn tussen hun gedrag en gevoelens en de victimiseringservaringen van hun ouders en hun geschiedenis en familieachtergrond. Dit gebeurde vooral na die fasen in de behandeling waarin 'exorcisme' van nazi's uit liet gezin had plaatsgehad en vermoorde familieleden met behulp van gestalt- en psychodramatechnieken ‘uitgenodigd' en ‘geïntroduceerd' waren. Hierna kwam het rouwproces op gang en was er sprake van succesvolle integratie.
Door mee te gaan in de afkeer van overlevenden om over hun leven van voor de oorlog te spreken (‘het is allemaal verwoest') bevorderen therapeuten de situatie waarin overlevenden zich beroofd voelen van hun levenskrachten, hun wortels en het gevoel erbij te horen, gevoelens die hun oorsprong hebben in die periode van voor de oorlog. Therapie moet er daarom op gericht zijn overlevenden en hun kinderen te helpen bij het tot stand brengen van de integratie van een ervaring die de normale levensstroom gestagneerd heeft Het is zelfs zo dat als in de psychotherapie aandacht besteed wordt aan bepaalde periodes in het leven van overlevenden maar aan andere voorbijgegaan wordt, dit voor hen en hun kinderen een belemmering vormt om de levensstroom weer binnen de totaliteit van hun leven toe te laten. Het gevoel van ontwrichting, discontinuïteit en ontworteld zijn kan hierdoor bestendigd worden (zie ook De Wind 1972: Lifton 1973, 1979). Integratie en herstel hebben te maken met het vermogen van de overlevenden een realistisch perspectief te ontwikkelen op wat er is gebeurd, wie die gebeurtenissen heeft veroorzaakt en wie ze zijn overkomen, en om de realiteit te accepteren dat het gebeurd is zoals het gebeurd is: het onderscheiden van gebeurtenissen waar men wel en waar men geen macht over had, waar men geen macht over kon hebben en waarom dat zo was. Het aanvaarden van het onpersoonlijke van de gebeurtenissen neemt ook de behoefte weg zichzelf als de oorzaak te zien, met het daaruit voortvloeiende schuldgevoel en misplaatste gevoel van verantwoordelijkheid. Elders (Danieli 1987) heb ik in de gevalsbeschrijving van mevrouw K de therapeutische transformatie beschreven van overlevingsschuldgevoelens naar het bewust meemaken van een rouwproces dat tot genezing heeft geleid.
Het is van groot belang dat de therapeut de betekenis van het ovcrle-vingsschuldgevoel ten volle begrijpt en hier plaats voor inruimt tijdens het therapeutische proces. Du helpt de overlevende op constructieve wijze het schuldgevoel te ovenvinnen. Dezelfde principes zijn van toepassing om de overlevende te helpen op constructieve wijze de verlammende effecten van identificatie mei de agressor te boven te komen.
De vervorming die veroorzaakt wordt door onvoldoende inzicht in de betekenis en functies van de ervaring van overlevingsschuldgevoel is een van de treffendste voorbeelden van hoe een buitengewone menselijke ervaring een uitdaging betekent voor de beperkingen van de traditionele psychologische thcoriccn over het gewone leven. Elders (Danieli 198-4) heb ik vermeld dat het algemeen verbreide schuldgevoel van de omstanden bij psychotherapeuten en onderzoekers verantwoordelijk zou kunnen zijn voor hun naar mijn mening overdadige gebruik, hun stereotiepe attributie en hun verkeerde, reductionistische interpretatie van noties als ‘overlevingsschuldgevoel’, door Niederland (1961. 1964) en Krystal en Niederland (1968) beschreven als een belangrijk kenmerk van het ‘syndroom van de overlevende'.
In het therapieproccs interpreteren therapeuten de functie en betekenis van het ervaren en uiten van overlevingsschuldgevoel door hun patiënten vaak ten onrechte als een manifestatie van verzet of een negatieve therapeutische reactie. Het gevolg hiervan is dat zij geneigd zijn tot intolerantie ten opzichte van het hardnekkige lijden van hun patiënten. Dit leidt dikwijls tol een therapeutische impasse of, erger nog, tot beëindiging van de behandeling. Ik wil daarom wijzen op de voornaamste betekenissen en functies van schuldgevoelens bij overlevenden of hun kinderen, die zeer nauw verbonden zijn met rouwverwerking.
Schuldgevoel als verdedigingsmechanisme tegen de ervaring van volslagen machteloosheid (Danieli 1982) verbindt beide generaties met de holocaust. De kinderen staan machteloos wat betreft hun opdracht om de gevolgen van de holocaust zowel voor hun ouders als voor zichzelf ongedaan te maken Dii gevoel gefaald te hebben generaliseren zij dikwijls als volgt: ‘Wat ik ook doe. of hoever ik ook ga. het is nooit goed genoeg.'
Overlevingsschuldgevoel is bovendien een manier om rouw en verdriet over het verlies van dierbaren te verwerken. Volgens Klein (1968) fungeert dit schuldgevoel ‘ook als middel tot overleven in een chaotische wereld, waarin men alles en iedereen van wie men hield is kwijtgeraakt en waar geen mensen zijn met wie men samen kan huilen en zijn verdriet kan delen' (p. 234). Overlevenden zijn bang dat een goed verlopen rouwproces zou kunnen leiden tot afstand nemen.
waardoor zij hun doden gaan vergeten en hen prijsgeven aan de vergetelheid. Dit slaat voor velen van hen gelijk aan hei bestendigen van de nazi-misdaden. Zo fungeert schuldgevoel ook als herdenking en als drager van loyaliteit met de overledenen (zie ook Sierba 1968). Elie Wiesel (1979) zegt: ‘Zij hebben geen begraafplaats; dat zijn wij.' Veel kinderen van overlevenden delen dit gevoel. Evenals hun ouders blijven zij vasthouden aan de anhedonie, aan gevoelens van schuld, schaamte cn pijn die verbonden zijn met wat hun familie tijdens de oorlog heeft meegemaakt en met alle gevolgen van dien: 'Ik voel die pijn die mijn vader en moeder geleden hebben. Voel ik die niet, dan ben ik geen loyale zoon.'
Het opheffen van psychische eenzaamheid en het weer tot stand brengen en in stand houden van een gevoel van erbij te horen en van (familiale/sociale en culturele) continuïteit zijn twee andere zeer belangrijke functies van overlevingsschuldgevoel. Een overlevende stelde: Hoe kan ik blij zijn als ik weet dat zij (de familieleden) er niet bij zijn om samen met ons te vieren?’ Een andere overlevende merkte op: ‘Als wij de as accepteren, dan hebben wij geen verleden meer.’ (Voor verdere bespreking van de functie van overlevingsschuldgevoel, zie Danieli 1986.)
Hoewel het diagnostische en therapeutische gebruik om met overlevenden en hun kinderen een drie generaties omvattende stamboom te maken een acuut gevoel van pijn en verlies kan veroorzaken, kan het helpen om weer een gevoel van continuïteit - dat zo beschadigd is door de holocaust en ervaringen na de oorlog - tot stand te brengen. Het waarnemen van de cliënt binnen zijn of haar gezinssysteem is -ongeacht hel feit of gezinstherapie al of niet mogelijk is - van grote therapeutische waarde. Verder is het combineren van therapeutische modaliteiten vooral van betekenis bij het verwerken van lange-ter-mijn- en intergencrationele effecten van victimisering.
Een gefundeerd en evenwichtig beeld van de gebeurtenissen uit iemands leven voor, gedurende cn na de victimisering kan de betrokken persoon helpen om niet langer een beeld van zichzelf en van de mensheid op te bouwen dat alleen gebaseerd is op dc gebeurtenissen die verband houden met victimisering. Bi jvoorbeeld: als je ooit hulpeloos bent geweest, betekent dat niet dat je een hulpeloos mens bent; als je getuige van slechtheid bent geweest of du aan den lijve hebt ondervonden, betekent dat met dat de hele wereld slecht is: als je zelf ooit verraden bent, hoeft dat niet te betekenen dat verraad een kenmerk van menselijk gedrag is: als je ooit bent aangerand, betekent dat niet dat je je verdere leven moet doorbrengen in voortdurende angst voor een herhaling; als men je ooit te kennen heeft gegeven dat je vervangbaar bent, betekent dat niet dat je waardeloos bent; en, als je het risico neemt om toch getuigenis af te leggen, wil dat niet zeggen dat de hele wereld zal luisteren, leren, veranderen of een beter oord zal worden.
Aan bepaalde kenmerken van de overlevende en zijn of haar verleden moet men extra aandacht besteden. Deze hebben betrekking op algemene cognitieve bekwaamheden en op elementen van iemands actieve beheersing en talent in het proces om te overleven en bij de opbouw van een nieuw leven. We kunnen hierbij denken aan hoop, vastberadenheid, moed, loyaliteit, humor. Verder: verschaffers van liefde en ondersteuning, zowel in iemands herinneringen als in zijn of haar huidige leven. Deze kenmerken voeden het vermogen zichzelf gerust te stellen, te vertrouwen, te ervaren, liefde en hulp te aanvaarden en te geven; om een gevoel van ‘heelheid’, genezing en herstel te verkrijgen. Deze vermogens moeten ontwikkeld worden, wil de overlevende in staal zijn perspectief te verkrijgen en andere elementen van zijn of haar holocaust* of andere victimiseringservaringen te integreren, zoals slechtheid, haat, moord, geweld, vernietiging, onrecht, onverschilligheid, chaos, hulpeloosheid, vernedering, schaamte, woede, verlies, geschonden vertrouwen en ondraaglijk verdriet.
Ons werk heeft aangeloond dat wanneer overlevenden in de gelegenheid gesteld worden zich te uiten in de taal die zij spraken voor hun victimiseringservaring, dit een zeer goede uitwerking kan hebben, ook wanneer de therapeut deze taal niet begrijpt en moet wachten op de vertaling. Bij het maken van een afspraak over de plaats waar de behandeling zal plaatsvinden, moeten therapeuten alert zijn op de symbolische betekenis van de therapeutische omgeving en/of de symbolische functie van medicatie voor de overlevende, om te voorkomen dat deze het gevoel van herhaling van victimiseringservaringen krijgt. Dit kan therapeuten helpen om de reacties van hun cliënten op hen als therapeut te begrijpen. Opname in het ziekenhuis kan bijvoorbeeld ervaren worden als opsluiting, en medicatie als een terugkeer tot een staat van hulpeloosheid. Voor zaken die specifiek zijn voor ouder wordende overlevenden verwijs ik naar de speciale uitgave van The Journal of Geriatric Psychiatry, 1981, 'The aging survivor of the holocaust’ (Blau en Kahana. 1981).
Een deel van het pessimisme dat tot uiting komt in de hulpverlenings-literatuur over overlevenden {bijvoorbeeld Chodoff 1975. 1980; Krystal 1981) kan men misschien toeschrijven aan de psychoanalytische oriëntatie van die literatuur, die te exclusief naar intrapsychische mechanismen kijkt. Deze zienswijze laat weinig ruimte voor erkenning van de holocaust als een groepsfenomeen en voor de belangrijke rol die het 'w i j tegenover de rest’-gevoel speelt in de overleving en bij de identiteit van de overlevenden. Dit is een kenmerk dat aandacht behoeft bij hel vaststellen van doelstelling, technieken en modaliteiten van dc behandeling.
Therapeutische groeps- en gemeenschapsmodaliteiten
De unieke reparatieve en preventieve waarde van de groepsmodaliteit om aan de behoeften van overlevenden en hun kinderen tegemoet te komen kan niet genoeg benadrukt worden In de eerste plaats, zoals ik reeds eerder in dit artikel vermeldde, heffen therapeutische groeps-en gemeenschapsmodaliteiten het gevoel van vervreemding en isolement op. Zij bevestigen de belangrijke rol van het 'wij-gevoel' en de behoefte om met elkaar een zinvolle respons te vinden (Danieli 1085). Deze modaliteiten zorgen er ook voor dat holocaust-overlevenden opnieuw het gevoel krijgen dat zij deel uitmaken van een grote familie en een gemeenschap; een gevoel dat zij door de holocaust zijn kwijtgeraakt.
Groepstnodaliteiten hebben ook psychotherapeuten geholpen hun eigen moeilijkheden bij het werken met overlevenden en kinderen van overlevenden te compenseren en te moduleren. Daar waar het moeilijk kan zijn voor een individueel werkende therapeut een veilige omgeving (Winnicott 1965) voor zijn of haar diént te creëren, kan de groep als eenheid zo'n omgeving wél creëren. Wanneer een bepaalde intense interactie die door holocaust-herinneringen opgeroepen wordt te overweldigend is voor sommige aanwezigen, zijn er steevast anderen die op de gebeuren inspringen met reacties die de betrokkenen helpen en hun houvast bieden. De groep functioneert zo als een ideale absorberende entiteit voor het afreageren en voor de kaïharsis van met name negatieve emoties, die overlevenden anders als ondraaglijk ervaren. (Zie Krystal 1975. 1978; Wilson 1975.)
De groep biedt een veelheid aan keuzes om gevoelens te uiten, te benoemen, te verbaliseren en te moduleren (Krystal 1979. 1983) Het is een veilige plaats waar zij hun fantasie kunnen laten gaan en de verbeelding laten werken. Op deze plaats kunnen zij vermoorde familieleden of onderdrukkers'uitnodigen' en hun rol uitbeelden, cn kunnen zij nagaan wat die voor de identiteit van dc groepsleden betekenen. Groepsleden leren gedragingen die met slachtofferschap verhand houden bij zichzelf en bij anderen waar te nemen cn te identificeren cn zij gebruiken de confrontatie met lotgenoten, de manier waarop deze hun gedragingen verklaren en interpreteren, om zelf te veranderen. Zij kunnen op een voor hen veilige manier nieuwe gedragspatronen uitproberen en ontvangen feedback over de uitwerking daarvan op anderen. Dc groep stimuleert ook de zorg voor elkaar bij deelnemers en brengt deze in praktijk. Du heeft tot resultaat dat overlevenden en hun gezinnen ook meer zorg en aandacht aan zichzelf gaan besteden. Groepen van overlevenden en van kinderen van overlevenden beginnen onveranderlijk met een opvallend gevoel van onmiddellijke cohesie, dat ik het ‘ik-ook’-stadium noem. De groepsleden voelen zich bij elkaar thuis' en ervaren vaak een gevoel van ‘anders zijn' dan de rest van de wereld. Zij zijn niet alleen blij, opgelucht en gerustgesteld omdat zij de bevestiging ontvangen dat zij ‘volkomen normaal’ zijn -hun ervaringen blijken zij immers met vele anderen gemeen te hebben - maar ook door de ontdekking dat hun ervaringen te begrijpen zijn tegen de achtergrond van de victimiseringsgeschiedenis van henzelf of van hun ouders.
Na het ‘ik-ook-stadium in het groepsleven ontdekken deelnemers, door de uitwisseling van hun wederzijdse ervaringen, hun verschillen-Je posi-victimiseringsstijlen van aanpassing (die ik elders uitvoerig heb beschreven (Danieli 1981a, 1981c)). Dit besef zet het integratie-en bevrijdingsproces op gang. De bewustwording van hun heterogeniteit. die boven de gemeenschappelijke ervaringen uitstijgt, helpt hen om respect en tolerantie te ontwikkelen voor het geheel eigene van ieder persoonlijk. Dit baant de weg voor de zelfverwezenlijking van elk groepslid en deze is voor ieder uniek.
Het ‘Groepsproject' biedt de mogelijkheid naast de 'zelfhulp’-groepen deel te nemen aan zes therapie vormen. Een belangrijk aspect hierbij is dat leden van de 'zelfhulp -groepen geen leider hebben en daardoor kwesties van macht tegenover hulpeloosheid, die zo belangrijk zijn voor slachtoffers/overlevenden, niet kunnen doorwerken. Voor een evaluerende beschrijving van de zes typen groepen die door het 'Groepsproject voor holocausl-overlevenden en hun kinderen' worden aangeboden, verwijs ik naar Danieli 1981 f. 1985b. 1985c.
Intergenerationele gemeenschapsbijeenkomsten
Hei 'Project' nodigt om de maand alle groepsdeel nemers, hun gezinnen en nieuwkomers - zonder dal hier een financiële bijdrage voor wordt verlangd - uit um hun gezamenlijke zorgen en ervaringen, zowel met betrekking tot het verleden als het heden, uit te wisselen. Om het gevoel bij een gemeenschap te horen dal door het 'Project gestimuleerd wordt aan te moedigen en het inhoud te geven, beginnen de bijeenkomsten meestal met aankondigingen van ‘slecht' en 'goed' nieuws. Vrijwilligers wordt succes toegewenst en zij krijgen taken toegewezen, zoals het bezoeken van zieken en het troosten van hen die het moeilijk hebben; leden die onlangs zijn overleden worden herdacht; men feliciteert elkaar met verjaardagen, huwelijken, geboortes en resultaten die op het gebied van studie en carrière zijn behaald. Hierdoor worden de leden aangemoedigd om ook in het leven van alledag gebruik te maken van eikaars potentieel. De afstand in tijd tussen de bijeenkomsten geeft de deelnemers de gelegenheid eikaars groei waar te nemen, waardoor de hoop versterkt wordi. Nieuwkomers krijgen hoop wanneer zij zien dat er mogelijkheden voor hun eigen groei aanwezig zijn.
Tijdens deze bijeenkomsten komt het dikwijks voor dat familieleden die verschillende generaties vertegenwoordigen, voor het eerst een poging lot communicatie en wederzijds begrip wagen Gezinsleden kunnen naar zichzelf kijken en zien hoe zij in het grotere verband van dc gemeenschap functioneren. Daardoor kunnen zij rigide beelden die zij over en weer van elkaar hadden, bijstellen en kunnen zij eikaars menszijn beter waarderen. Dit is in het bijzonder het geval wanneer leden van de ene generatie de interactie tussen leeftijdgenoten van een andere generatie waarnemen. De inzichten die men verkrijgt tijdens deze intergenerationele bijeenkomsten zijn gemakkelijker in hei dagelijkse leven te integreren dan die welke men in individuele, gezins- of zelfs in groepstherapie verkrijgt.
In vergelijking met kleinere groepen maken deze grote bijeenkomsten het de deelnemers gemakkelijker om de lijd te nemen om zover te komen dat zij zich kunnen openstellen, luisteren en leren van anderen. en om op een rustige manier hun eigen reacties te ondergaan.
Deze bijeenkomsten bieden ook mensen die zeer geïsoleerd leven een veilige omgeving om sociale omgangsvormen te leren en openen voor hen de mogelijkheid bij deze sociale, menselijke wereld te horen. De structuur van deze bijeenkomsten geelt sommige deelnemers de mogelijkheid het feit dat zij eraan deelnemen te rationaliseren. Zij komen immers ‘ter wille van hun kinderen’, ter wille van hun ouders, of 'louter en alleen uil intellectuele nieuwsgierigheid’.
BETTELHLIM, R Afterword to C Vegh *1 didn't say goodbye*. New York Dutton. 1984
BI AU, D.. and Kalian a J., Fds . The aging survivor of the holocaust. In Journal of geriatric psychiatry, vol. 14 (1981) no 2. |special issue K p. 191 210
BYCHOWSKI. C.- Permanent character changes as an aftereffect of persecution. In Massive psychic trauma. F.d. by II. Krystal. New York International Universities Press, 1968. p 75-86
CHODOFF. P. Psychiatric aspects of the Nazi persecution. In: American handbook of psychiatry. Ed. by S. Al ien Vol. 6. 2nd ed New York: Basic Books. 1975, p 932-946
CHODOFF. P Psychotherapy of the survivor. In: Dimsdale,) E. Survivors, victims and perpetrators: essays on the Nazi holocausi Washington: Hemisphere. 1980. p 205*18
CHODOFF. P Survivors of ihe Nazi holocaust. In Children today, vol. 10 (1981) no.
5. p. 2-5
DANIELI. Y. Countertntnsference In the treatment and study of Nazi holocaust survivors and their children. In: Victimology: an international journal, vol. 5 (1980) no. 2/4. p 355-67
DANIELI* Y Differing adaptational styles in lainihcs of survivors of the Nazi holocaust sonic implications for treatment. In: Children today, vol. 10 (1981) no. 5. p.6-10 and p VM5 (a)
DANIELI, Y. Exploring ihe factors in Jewish identity formation (in children of survivors) in Consultation on the psycho-dynamics of Jewish identity: summary of proceedings American Jewish Committee and the Central Conference of American Rabbis. March 15-16 New York. 1981. p 22-25 (b)
DANIELI, Y f amilies of survivors of the Nazi holocaust: some short- and long-term effects. In Stress and anxiety, vol 8 Ed. by C D Spielbtrgcr, LG. Sarason and V Milgram New York McGraw Hill. 1981. p 405-421 (c)
DANIELI. Y The group projcci for holocaust survivors and their children. In: Children today, vol. 10(1981) no. 5, p 11-33 (d)
DANIELI, Y. On the achievement of integration in aging survivors of the Nazi holocaust In Journal of geriatric psychiatry, vol. 14 (1981) no 2, p 191-210 (e)
DANIELI. Y Therapists’ difficulties in treating survivors of the Nazi holocaust and their children. University Micro-films International. 1982. no. 949 904 (Doctoral disserta lion. New York, 1981) (a)
DANIELI, Y. Group project for holocaust survivors and their children. Prepared for National Institute of Mental Health. Washington D.C. Contract 092424762. 1982 *b)
DANIELI. Y. Psychotherapists participation in the conspiracy of silence about the holocaust. In: Psychoanalytic psychology, vol. I (|U84> no. I, p. 23-42
DANIELI. Y Separation and loss in families of survivors of ihc Nazi holocaust. In: Academy forum, vol. 29 (1985) no. 2, p. 7-10 (a)
DANIELI. Y The treatment and prevention of long-term effects and intcrgcncrational transmission ol victimization: a lesson from holocaust survivors and their children In Trauma and its wake: the study and treatment of post-traumatic stress disorder. Ed. by CK Figley. New York Biunnerér Mazel. 1985. p 295-313 (b)
DANIELI. Y. The use ol mutual support approaches in the treatment of victims Paper prr^mrH at a «irrvirrv rr^rarrh ami evaluation colloquium The aftermath of crime: a mental health crisis*. NIMH/NOVA, Washington D.C. I ebruary-March. 1985 (c)
DANIELI. Y. The diagnostic and therapeutic use of the multi generational family tree in working with survivors and children of survivors ol the Nazi holocaust Ed by P Wilson and B Raphael. In The International Handbook ol Traumatic Stress Syndromes 1992
DANIELI. Y Treating survivors and children ol survivors ol the Nazi holocaust In: V'ictims ol violence and post-traumatic therapy. Ld by I M Ochbcig New York Brunner & Mazel. 1987. p 278-294
DAVIDOW1CZ. L.S. The war against the Jews 1933-l*M5. New York Holt. Rinehart and Winston. 1975
DAVIDSON. S. Human reciprocity among the Jewish prisoners in the Nazi coiucntra-tinn ramp* In- Thr Nazi concentration camps proceeding* of the l ourth Yad Vashcm international historical conference Fd. by Y. Gutman and A Sat Jerusalem Yad Vashcm. 1984. p. 555-72
DES PRES. T The survivor: an anatomy of life in the death camps New York Oxford University Press. 1976
LI ITNGLR. L. Concentration camp survivors in Norway and Israel The Hague. The Netherlands Martinus Nijhofl. 1972
FITINGER. L The concentration tamp syndrome and its late sequelae. In: Survivors, victims and perpetrators: essays on the Nazi holocaust, lid by J E. Dimsdale. Washington Hemisphere. 1980. p. 127-62
FRANKL, V I; Man's search for meaning. Boston: Beacon Press. 1959
FRIEDMAN, V The road hack for the DP’s: healing the psychological scars of Nazism In Commentary, vol. 6 (1948) no. 6, p 502-10
GENERATIONS of the holocaust. Ed. by M S. Bcrgmann and M L. Jtuovv. New York: Basic Books, 1982
GOODMAN, J S The transmission of parental trauma: second generation effects of Nazi concentration camp survival. University Microfilms International. 1979, no. 7901805. (Doctoral dissertation. California School of Professional Psychology, Fresno. 1978)
HOPPE, K I). Psychotherapy with concentrationcamp survivors. In Massive psychic trauma. Ed. by H Krystal. New York: International Universities Press. 1968. p. 204-19
ISRAEL-Netherlands symposium on ihe impact of pervccution. (Jerusalem, October 1977). Rijswijk, I he Netherlands: Ministry ol Cultural Affairs. Recreation and Social Welfare, 1979
KLEIN, H. Problems in the psychotherapeutic treatment ol Israeli survivors of the holocaust. In: Massive psyihk tiauiiut. Ftl. bv II Krystal. New York: International Universities Press. 10(>8. p. 233-48
KOENIG, W Chronic or persisting identity diffusion. In: American journal of psychiatry, vol. 120 < 1964) May, p. 1081-84
KRYSTAL. II Affect tolerance. In The annual of psychoanalysts, vol. 3 (1973). p 179-2IU
KRYSTAI. II Trauma and affect.In: The psychoanalytic study of the child, vol. 33 <1978). p 81-116
KRYSTAL, II Alexithymia and psychotherapy. In: American journal of psychotherapy,
vol. 33(1979) no l.p. 17-31
KRYSTAL, H. Integration and self-healing in posttraumatic states. In: journal of geriatric pnycbiati y, vul 14 (1981) no 2. p 1OD-89
KRYSTAL, II Alexithymia and the effectiveness of psychoanalytic treatment In: International journal of psychoanalytic psychotherapy, vol. 9 (1982), p *53-78
KRYSTAL. II. and W.G. N ieder I and Clinical observations on the survivor syndrome.
In Massive psychic trauma. I:d. by II Knstal. New York International Universities Press, 1968. p. 327-48
LEI I NFR I Saving the fragments. New York: New American 1 ihrary, 1985
LEVI. P The memory of offense. In: Bitburg in moral and political perspective. lid. hv G.ll Hartman Bloomington: Indiana University Press. 1986. p. 130-37
L1FTON. R.J. Ihe sense of immortality: on death and the continuity of life. In American journal of psychoanalysis, vol. 33 (1973) no. I, p. 3-15
LIFTON, R J. The broken connection New York: Simon & Schuster, 1979
LUCHTERHAND, E. Prisoner behavior and social system in the Nazi concentration camps. In International journal of social psychiatry, vol 13 (1967) no 4 p 245-64
LUCHTERHAND. E. Sociological approaches to massive stress in natural and man-made disasters. In: Psychic traumatization aftereffects in individuals and communities. Ed by H Kry stal and W.C. Niederland Boston I utle Brown, 1971. p. 29-53
MASSIVE psychic trauma. Ed by H. Krystal New York International Universities Press. 1968
MATUSSEK, P. Internment in concentration camps and its consequences New York Springer Verlag, 1975
MEERI.OO.J.A.M. Delayed mourning in victims ol extermination camps. In Journal of the Hillside hospital, vol. 12 (1963) no. 2. p. 96-98 (Rcprinied in Massive psychic trauma. Ld. by II. Krystal. New York International Universities Press. I9t>8, p. 72-75)
NIEDERLAND. W.G. Psychiatric disorders among persecution victims: ,i contribution to the understanding of concentration camp pathology and its aftereffects In: Journal of nervous and mental diseases, vol I 39 11964) no. 5. p 458-74
NIEDERLAND, W.G. The problem of the survivor some remarks on the psychiatric evaluation of emotional disorders in survivors of the Nazi persecution. In Journal ol the Hillside hospital, vol 10 (1961) no 3/4. p 233-47
rilll I IPS, R D. Impact of Nazi holocaust on children of survivors In: American journal of psychotherapy, vol. 32 (1978), p 370-78
PSYCHIC traumatization aftereffects in individuals and communities. Ld. b\ II Kry>tal and W.G. Niederland Boston: I ittle Brown, 1971
RABINOWITZ, D. New lives: survivors of the holocaust living m America New York Knopf, 1976
RAKOFF, V.A. A long-term effect of the concentration camp experience. In Viewpoints, vol I (1966) no. I. p. 17-22
RAPPAPORT. F A Beyond traumatic neurosis: a psychoanalytic study of late reactions to the concentration camp trauma. In: International journal of psycho-analysis, vol 49 (1968) no. 4. p. 719-31
RICH, M.S. Children «>1 holocaust survivors: a concurrent validity study of a survivor family typology Unpublished doctoral dissertation. California School of Professional Psychology. Berkeley, 1982
ROSENTHAL. P.A. and S. Rosenthal. Holocaust effect in the third generation: child of another time. In American journal of psychotherapy, vol. 34 (1980) no 4, p. 572-580
SIGAL, J J. Second-generation effects of massive psychic trauma In: Psychic traumatization: aftereffects in individuals and communities. Ed. by H. Krystal and W.G. Nicderland. Boston: Little Brown. 1971, p. 67-92
SPIEGELMAN, A Mans. New York: Pantheon Books. 1986
STEINBERG A I Separatfon-irwlivftfluavinn issue* among children of holocaust survt vors. Unpublished doctoral dissertation, Fcrkauf Graduate School of Psychology, Ycshiva University. 1986
STLRBA. F The effect of persecution on adolescents. In: Massive psychic trauma. Ed. by H Krystal New York International Universities Press. 1968, p. 51-59
SURVIVORS, victims and perpetrators: essays on the Nazi holocaust Ed. by J.E Dimsdale. Washington: Hemisphere. 1980
TERRY. J The damaging effects of the ‘survivor syndrome'. In: Psychoanalytic reflections on the holocaust: selected essays Ed. by S.A. l.uel and P Marcus. New York: Holocaust Awareness Institute. Center for Judaic Studies. University of Denver and Ktav Publishing House. 1984. p. 135-48
TRAUTMAN* E C. Violence and victims in Nazi concentration camps and the psycho-par ho logy of the survivors. In: Psychic traumatization: aftereffects in individuals and communities. Ed by II. Krystal and W.G. Niedcrland Boston. Little Brown. 1971, p 115 33
WAN DERM AN. E. Separation problems, depressive experiences and conception of parents in children of concentration camp survivors Unpublished doctoral dissertation. New York University. 1979
WIESEL. E. The watch. One generation alter. New York Avon Books. 1972. p 79-86
WIESEL, E. Listen to the wind. Statement made at Auschwitz. Poland, August I. 1979 In: Against Silence: the Voice and Vision of Elie Wiesel, vol. 1. ed. I. Abrahamson. New York Holocaust Library. 1985, p. 166 168
WILSON, A. On silence and the holocaust: a contribution to clinical theory. In
Psychoanalytic inquiry, vol. 5 (1985) no. 1. p. 63-84
WIND. L. de Persecution, aggression and therapy In: International journal of psychoanalysis, vol. 53 (1972) no. 2. p. 173-77
WINMCOTT, P W. The maturational processes and the facilitating environment. London Hogarth Press, 1965
In: Veraf en dichtbij : de actualiteit van het traumatisch verleden : symposium bij het afscheid van prof.dr. J. Bastiaans / red.: J.N. Schreuder en A.J. de Ridder