Putten en de waarheid

Op maandag 2 oktober 1944 werden vanuit Putten 661 mannen weggevoerd als represaillemaatregel voor een onopgehelderde aanslag op Duitse militairen. Rondom deze bekende gebeurtenis uit de Nederlandse bezettingsgeschiedenis ontstond in de loop der jaren een web van mythen, legenden en complottheorieën.

Madelon de Keizer, verbonden aan het RIOD, kon voor haar boek Putten. De razzia en de herinnering - waarvan beweerd wordt dat het nu eindelijk de ‘waarheid' op tafel legt - gebruikmaken van dossiers die na meer dan vijftig jaar openbaar werden. Maar wat vindt men er in Putten zelf van?

 

Het boek van De Keizer wordt bijzonder goed verkocht in Putten. De Keizer kwam op 3 oktober jl. zelf signeren en was een dag eerder aanwezig bij de jaarlijkse herdenking. Ter gelegenheid van de herdenking kregen 350 scholieren van de basisscholen in Putten een kinderboek met het verhaal van de razzia. Een teken dat de razzia nog steeds leeft in Putten?

Volgens M. Verhey, een van de weinige teruggekeerde mannen, wel. Hij woont niet in Putten, maar logeert er vaak. Velen herkennen hem op straat. ‘Ik voel me hier helemaal opgenomen. Mensen stellen vragen aan me. Ik vind het ook mijn plicht als teruggekeerde om mijn verhaal te vertellen. Ik heb 44 jaar gezwegen, maar ik kan nu eindelijk mijn verhaal kwijt. Je merkt het bij de kinderen aan wie ik het vertel. Eerst zijn ze afwachtend, een beetje onverschillig soms, maar dan komen ze los.’ Bij de nabestaanden, kinderen en kleinkinderen, is de belangstelling voor de gebeurtenissen op 1 en 2 oktober nog altijd groot, beaamt ook voormalig burgemeester van Putten, de heer Berkhout. De generatie van 60-, 65-jarigen treedt nu uit het arbeidsproces en dat is bij uitstek een moment waarop men terugblikt op het eigen verleden. ‘Er zijn er, die zeggen: “Als mijn vader niet was weggevoerd, had ik als kind een gelukkiger leven gehad, meer vreugde gekend, misschien de kans gehad om te studeren.”’

Tegenwoordig bestaat er in Putten niet meer die stille lotsverbondenheid van de jaren na de oorlog, toen iedereen wel een familielid had verloren. Er is veel ‘import’ bijgekomen. Toen Berkhout in 1978 burgemeester werd, was zijn eerste ontmoeting er een met een Puttense weduwe die haar man door de razzia verloren had. ‘Ze sprak me aan en het eerste wat ze zei was: “Hoe vindt u dat nou”. Daarmee bedoelde ze het verdriet van Putten.’ Nu is het niet meer zo dat je alle Puttenaren op straat kunt aanspreken op het verlies van een familielid. Maar toch, ook de nieuwe burgermeester van Putten weet na twee jaar ervaring zeker dat de geschiedenis van de razzia nog volop leeft.

 

De meningen over het boek van De Keizer zijn verdeeld. Ds. Smit - met emiritaat, maar nog veel in contact met nabestaanden - is wat terughoudend. Hij vindt een nieuw boek niet zo nodig. In zijn pastorale gesprekken met weduwen van de weggevoerde mannen zal hij er weinig aan hebben. Er is bovendien al een gedachtenisruimte en elk jaar vindt er een herdenking plaats. 'Er moet ook eens een grens worden getrokken.’ H.J. Idema - evenals Verhey een van de weinige mannen die terugkeerde - is er uitgesproken op tegen: 'Hoewel ik het boek nog niet gelezen heb, heb ik zo mijn twijfels. De belangrijkste feiten omtrent de aanslag waren in Putten al lang bekend. Ik vind de stelling dat nu pas de waarheid boven tafel zou zijn gekomen overtrokken. Klaas Friso heeft er al over geschreven, er hoeft geen nieuw boek meer te verschijnen. En als er dan een omvattende studie nodig was geweest, had Friso dat opnieuw' voor zijn rekening moeten nemen. De Keizer is een buitenstaander. Alleen diegenen die die periode hebben meegemaakt, kunnen er behalve met hun verstand ook met hun hart over schrijven.'

Berkhout, plaatselijk historicus Friso en Verhey zijn daarentegen unaniem positief in hun antwoord. Friso: ‘In tegenstelling tot wat Idema beweert, gebruikt De Keizer wel veel nieuwe bronnen. Zij heeft drie dozen dossiers 'gevonden' die in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie lagen opgeslagen en pas in 1997 geopend mochten worden. Zij kon daarmee juist als buitenstaander, vanuit een ander, objectiever en overtuigender perspectief, de geschiedenis van Putten herschrijven.' Toch vinden beiden het jammer dat het boek nu pas is geschreven. Het had twintig of zelfs dertig jaar geleden moeten verschijnen. Daarmee was veel Puttenaren, overlevenden en nabestaanden, een hoop verdriet bespaard gebleven. 'De legenden over de razzia hebben de mensen enorm gekwetst', meent Berkhout. 'Deze nieuwe feiten, de nieuwe kijk van mevrouw De Keizer mag de samenleving daarom niet onthouden worden.'

 

De Keizer zet zich inderdaad af tegen de ‘randstedelijke arrogantie' van veel geschiedschrijvers en tegen hun vooroordelen over het zogenaamde orthodoxe dorp. Dat is één van de kernpunten van haar boek. Voor haar geen ‘blaming the victim' - het verschijnsel dat de schuld voor de massale sterfte van de Puttenaren bij hen zelf werd neergelegd. Met de woorden van Primo Levi geeft zij antwoord op de vraag waarom zovele Puttenaren zijn opgepakt en gestorven en slechts een enkeling terugkeerde: het was volstrekte willekeur, waar geen verklaring voor te bedenken valt.

Idema kan met willekeur en toeval niet leven. Hij zoekt de reden van zijn overleven in het feit dat hij - geboren in Indonesië - veel gereisd had, dat hij al twee jaar ondergedoken was en de ontberingen kende. Bovendien was hij als eenling minder kwetsbaar dan de andere Puttenaren, die in het kamp ook nog de zorg om een vader, broer of zwager hadden. Idema: ‘Ze zaten vaak met z'n allen bij elkaar en praatten over thuis, hun familie, het bedrijf. Maar als je heimwee kreeg was je weg. Daar mocht je niet aan toegeven.’ Verhey daarentegen deelt de visie van De Keizer: ‘Het was een hel. De onzekerheid, de smerigheid en de drek. De mannen van Putten zijn gestorven van pure ellende, daar zijn geen enkele psychologische verklaringen voor te geven. Dat ik het overleefd heb is een Godswonder.’

Verhey is blij dat hij deze laatste woorden kan uitspreken. ‘Ik weet dat Idema nog steeds een hekel aan Duitsland en aan de Duitsers heeft. Maar ik vind dat je met haat niet kunt leven. Bij mij heeft het weliswaar ook lang geduurd, maar toen ik in 1989 voor het eerst met een reis mee naar Duitsland ben gegaan, kreeg ik lucht. Vergeten kan ik natuurlijk nooit wat ze me hebben aangedaan, maar ik ben dankbaar dat ik leerde vergeven.’

 

De religie neemt nog steeds een belangrijke plaats in bij het verwerken en herdenken van de razzia. De Keizer erkent dit en spreekt zelfs van de enorme steun die het geloof voor de mannen in de kampen en voor de nabestaanden na de oorlog betekende. Ook de koningin viel dit op. Berkhout heeft nog steeds haar vraag in herinnering, die ze stelde toen ze de vijftigjarige herdenking in 1994 bij woonde en zag dat er verscheidene delegaties uit Duitsland een krans bij het monument legden. ‘Zij vroeg aan mij “Hoe kan dit?” Het was een stille plechtigheid, maar ik hoefde slechts een kort antwoord te geven. Ik zei toen: “Majesteit, door de kerken". De verzoening met Duitsers is uniek in Putten.’

 

Eerder verschenen in Historisch Nieuwsblad vol. 7 (1998) 5, 60-61.

 

Noot

 

Keizer, Madelon de. Pinten. De razzia en de herinnering.

Amsterdam: Bakker. 1998.

 

Mevrouw de Graaf studeerde politieke geschiedenis en Duitse taal en letterkunde. Zij is thans werkzaam bij de Eurofractie van SGP-GPV-RPF.

Referentie: 
Beatrice de Graaf | 1998
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [15] | 3/4 | 82-84
Eerder verschenen in: Historisch Nieuwsblad, vol. 7 (1998) 5, 60-61.
Trefwoorden: 
Putten, represailles, Tweede Wereldoorlog (1939-1945), verzoening