Over de zoektocht bij de naoorlogse generatie

Als er één ding uit dit nummer van ICODO-info naar voren komt, dan is het wel dat de kinderen van oorlogsgetroffenen (ook wel de naoorlogse generatie genoemd) op heel veel verschillende manieren met het thema ‘de oorlog van onze ouders’ bezig kunnen zijn. Het thema inspireert tot gedichten, romans en essays; het krijgt vorm in beelden en schilderijen; en het wordt behandeld in films en documentaires.

Daarnaast ontplooien kinderen van oorlogsgetroffenen allerlei activiteiten die in verband staan met het verleden: reizen naar Indonesië of Israël of naar de voormalige concentratie-kampen; politieke activiteiten; of activiteiten in het kader van het vrijwilligerswerk van de eerste generatie.

Uit dit alles blijkt wel, dat een psychotherapie niet de enige manier is om met het verleden om te gaan.

 

Als je ziet welk een breed scala aan activiteiten de naoorlogse generatie ontplooit, kun je je afvragen of er achter al deze verschillen nog wel een gemeenschappelijke noemer aanwezig is. Het gemeenschappelijke is natuurlijk, dat deze kinderen zijn opgegroeid in gezinnen die onder invloed stonden van de Tweede Wereldoorlog. De invloed van de oorlog kan er toe leiden, dat hun socialisatie afwijkend is verlopen. In hun latere leven leidt dit vaak tot onzekerheid, die de voor de naoorlogse generatie zo typerende zoektocht op gang brengt. In dit artikel wil ik een beschrijving geven van het socialisatie-proces van de kinderen van oorlogsgetroffenen, om de achtergronden van hun zoektocht te verduidelijken.

 

De zoektocht van de kinderen van oorlogsgetroffenen zal ik beschrijven aan de hand van de ervaringen van deelnemers aan praatgroepen voor de naoorlogse generatie. Dat ik in dit artikel de groepen van de naoorlogse generatie centraal stel, betekent niet dat ik het deelnemen aan groepen de beste manier vind om met het verleden bezig te zijn. Integendeel, met dit artikel wil ik juist aangeven waarom het zo belangrijk is dat bij de zoektocht ieder zijn eigen route kan uitzetten. Wel is het zo, dat een beschrijving van het proces in de groepen een goede manier is om op het socialisatieproces van de naoorlogse generatie en op de achtergronden van de zoektocht in te gaan.

 

Eerst zal ik laten zien dat, wanneer je begrijpt hoe de zoektocht voor de naoorlogse generatie verloopt, je die zoektocht eigenlijk ook al bij de eerste generatie kunt waarnemen. Vervolgens beschrijf ik in het kort wat een socialisatie-proces is; en ik geef een aantal voorbeelden van de manier waarop oorlogservaringen van de ouders de socialisatie van hun kinderen negatief kunnen beïnvloeden. Om te verduidelijken hoe de naoorlogse generatie de problemen uit de jeugd probeert op te lossen, zal ik hierna het proces in de praatgroepen behandelen. Aan het eind van dit artikel zal ik dan in algemenere termen proberen aan te geven waar het bij de zoektocht van de naoorlogse generatie om gaat.

 

Veel oorlogsgetroffenen kennen een periode in hun leven, waarin noch zijzelf, noch hun partners begrijpen waar hun klachten vandaan komen. In deze periode zie je de aanzet van een proces, dat doet denken aan de zoektocht van de naoorlogse generatie. Om dit te verduidelijken, ga ik kort in op de achtergronden van de eerste generatie.

 

De verzetsdeelname, de vervolging en internering, en de gevechtshandelingen vormen zulke extreme ervaringen, dat de slachtoffers door hun leven voor de oorlog hierop op geen enkele wijze zijn voorbereid. Het gevolg is dat zij hun traumatische oorlogservaringen in de rest van hun leven moeilijk een plaats kunnen geven. Daar komt nog bij dat als na de bevrijding het herstel op gang komt, de oorlog steeds meer een onderwerp gaat vormen waarover de oorlogsgetroffenen niet met anderen kunnen praten. De oorlog is voorbij, Nederland herbouwt, en de samenleving stelt nu andere prioriteiten.

 

Zo ontstaat de latentie-fase, de jarenlange periode waarin het lijkt of de oorlog ook voor de slachtoffers verleden is geworden. Volgens recent empirisch onderzoek1 werden veel slachtoffers ook in deze jaren al gekweld door de herbeleving van hun oorlogservaringen. Dat is een belangrijk gegeven, want hieruit blijkt dat de oorlogsgetroffenen al lang voor zij echt ziek werden, klachten hadden. Zij leefden dus in een dubbele werkelijkheid: in de sociale werkelijkheid die zij deelden met hun familie en collega’s; en in een privé werkelijkheid die in het teken stond van hun nachtmerries en herinneringen. Aanvankelijk lukte het nog wel om deze privé werkelijkheid voor familie, vrienden en collega’s te verbergen. Maar uit de verhalen van de kinderen van oorlogsgetroffenen blijkt duidelijk, dat ook in deze periode al de oorlogservaringen van de ouders op het leven in het gezin grote invloed hebben gehad.

 

Want als je leeft in een dubbele werkelijkheid, dan kan op de meest onverwachte en ongelegen momenten de alledaagse, met anderen gedeelde werkelijkheid door de terugkerende herinneringen opzij worden geschoven. Zo komt het leven op het werk of in het gezin door de symptomen onder druk te staan. En na korte of langere tijd verschuift de balans dan in de verkeerde richting: de sociale aanpassing komt in gevaar en tegelijkertijd kost het steeds meer moeite om de herinneringen op een afstand te houden.

 

Dat de oorlogsgetroffenen door de symptomen de greep op hun leven dreigen te verliezen, roept bij hen niet alleen heftige angsten op, maar ook een gevoel van verbijstering. Jarenlang hebben ze echt geloofd dat ook voor hen de oorlog voorbij was. En als ze dan aan hun eigen reacties merken hoe sterk de invloed van de oorlog in hun leven nog is, dan is dat iets dat ze aanvanke-lijk niet kunnen geloven.

 

Vanuit deze achtergrond wordt dan de zoektocht nodig.2 Door te praten met artsen of hulpverleners of via kranten of de tv zoeken de oorlogsgetroffenen naar een verklaring voor wat hen in deze periode van hun leven overkomt. Vaak moeten zij eerst van anderen horen dat de oorlog ook op langere termijn nog schade kan aanrichten, voor ze kunnen geloven dat dit ook voor hun eigen leven geldt. Maar wanneer er eenmaal een relatie gelegd is tussen de klachten en de oorlog, dan roept dat niet alleen verdriet op, maar vaak ook een gevoel van opluchting. Want in ieder geval weten de slachtoffers nu dat ze zich niet aanstellen, maar dat er duizenden zijn die hetzelfde hebben meegemaakt en daaraan ook klachten hebben overgehouden.

 

Als ze ziek worden, zoeken de slachtoffers dus naar een inter-pretatie-kader dat hun klachten voor henzelf en hun omgeving verklaart. De sociale en juridische erkenning die oorlogsgetroffenen in onze samenleving hebben verworven, is in dit verband heel belangrijk. Want hiermee biedt de samenleving een interpretatie aan voor de ervaringen van de oorlogsgetroffenen. Want als eenmaal in bredere kring is aanvaard dat traumatische oorlogservaringen ook na jaren nog tot klachten kunnen leiden, dan wordt het voor de afzonderlijke slachtoffers makkelijker om de rol van de oorlog in hun leven te begrijpen. Dat blijkt bijvoorbeeld als de rapporteurs, in het kader van de wetsuitvoering voor oorlogsgetroffenen, de aanvragers naar hun oorlogservaringen vragen. Alleen al het feit dat ze nu officieel het recht krijgen om over hun oorlogservaringen te spreken, roept bij de aanvragers een stortvloed van verhalen op. Vaak krijgen de rapporteurs verhalen te horen die de oorlogsgetroffenen zelfs aan hun partners nog niet eerder hebben verteld.

 

Uit het voorbeeld van de rapportage blijkt, hoe belangrijk het is dat een interpretatie-kader een sociale basis heeft. In de ogen van de aanvragers vertegenwoordigen de rapporteurs de instellingen van de specifieke hulpverlening en de wetsuitvoerende instanties. Door het vertellen van hun verhaal gaan de oorlogsgetroffenen niet een relatie aan met de afzonderlijke rapporteurs, maar met de sector in onze samenleving die zich richt op de hulpverlening aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De juridische erkenning betekent in de ogen van de aanvragers, dat ze in deze sector erkenning hebben verworven. Dat geeft hun verhaal meer gewicht, ook in de ogen van familie en vrienden en collega’s. Bij de erkenning als oorlogsgetroffene gaat het dus om veel meer dan geld alleen. De erkenning geeft de slachtoffers een nieuwe identiteit en helpt hen om een nieuw verhaal over hun leven vertellen, waarin hun oorlogservaringen wel een plaats kunnen krijgen.

 

In dit artikel wil ik laten zien vanuit welke achtergronden de kinderen van oorlogsgetroffenen hun zoektocht ondernemen; ik probeer daarbij enige parallellen tussen de eerste en de naoorlogse generatie naar voren te halen.

 

Hoewel zij zelf de oorlog niet hebben meegemaakt, vertoont desondanks de levenslijn van veel kinderen van oorlogsgetroffe-nen, net als die van hun ouders, een breuk. Doordat het socialisatieproces tijdens hun jeugd onder invloed van de oorlogservaringen van hun ouders op een aantal punten afwijkend is verlopen, is deze breuk ontstaan. Om dit te verdu'delijken zal ik eerst in het kort enige algemene kenmerken van het socialisatie-proces behandelen.

 

In het socialisatie-proces leren mensen de regels en interpretaties aan, die hen in staat stellen om aan het sociale leven deel te nemen. Het gaat daarbij zowel om technische regels, als om regels die gelden bij communicatie-processen. Mensen moeten technische vaardigheden leren, zoals autorijden, maar ook communicatieve vaardigheden, om bijvoorbeeld aan conversaties en vergaderingen deel te kunnen nemen. Voor alle sociale regels geldt, dat ze aanpassing vragen, dus dwang uitoefenen, maar tegelijkertijd vrijheid geven. Wie auto kan rijden, krijgt ook letterlijk een grotere actieradius. En wie deel kan nemen aan sociale rituelen, krijgt de kans om mensen te leren kennen voor individuele projecten en voor plezier en gezelligheid.

 

Als het goed is vertoont het socialisatie-proces een zekere continuïteit. Er moet bijvoorbeeld een niet te grote discrepantie zijn tussen hetgeen je al weet en kan, en wat je op een gegeven moment nieuw moet leren. Want als er dingen van je gevraagd worden die te ver buiten je mogelijkheden vallen, ontstaan er gevoelens van angst en onmacht. Belangrijk voor de continuïteit van de socialisatie is eveneens, dat wat je leert in voldoende mate aansluit bij je persoonlijke aanleg en belangstelling. Want als dat het geval is, ben je tijdens het leren niet alleen beter gemotiveerd, maar kun je het geleerde ook beter voor je eigen doeleinden gebruiken.

 

Hoe kunnen opvoeders er voor zorgen dat de socialisatie van kinderen deze noodzakelijke continuïteit vertoont? Uit de observaties van ontwikkelingspsychologen3 blijkt, dat ouders normaliter voor hun kinderen voortdurend kleine leersituaties creëren, die enerzijds veiligheid bieden, maar waarin anderzijds van het kind net iets meer wordt gevraagd dan het op eigen kracht aankan. Denk bijvoorbeeld aan een moeder en een kind die samen met een leesboekje in de weer zijn. De moeder vraagt het kind eerst letters te spellen, later lettergrepen, en tenslotte vraagt ze het kind van die lettergrepen woorden te vormen. Als het kind dit niet kan, gaat de moeder helpen, bijvoorbeeld door de helft van het woord voor te zeggen. De moeder structureert het leren dus zo, dat het kind langzamerhand naar een hoger niveau komt. Tegelijkertijd beschermt ze het kind tegen onmacht, want als de taak te moeilijk blijkt, bouwt zij extra stapjes in die het kind wèl aankan. En daarbij zoekt zij voortdurend naar manieren om de belangstelling van het kind te prikkelen (‘En wat liep er voor de wagen? Een pa..., een pa... Een paard, heel goed! Zie je het paardje op het plaatje?’)

 

Later, als het kind ouder is, vindt de socialisatie ook buiten het gezin plaats. Maar ook dan is het belangrijk dat ouders veiligheid kunnen bieden. Want een kind is beter in staat de wereld te verkennen als het thuis een veilige basis heeft waarop het terug kan vallen.

 

Kennelijk wordt er nogal wat van de ouders gevraagd om het socialisatie-proces ongestoord te laten verlopen. Ze moeten veiligheid kunnen bieden, maar de kinderen ook los kunnen laten. En ze moeten eisen aan het kind kunnen stellen, maar ook kunnen aanvoelen wanneer het steun of hulp of troost nodig heeft.

 

En ze moeten kunnen accepteren dat het kind zich langzamerhand tot een individu ontwikkelt, dat afstand van de ouders moet nemen om een eigen leven te kunnen leiden.

 

In het beste geval - maar dat is natuurlijk een ideaal dat in de praktijk zelden gehaald wordt - vormt de socialisatie van het kind een proces zonder hiaten of breuken. Het kind groeit dan op in een veilige wereld, met vertrouwen in zichzelf en in anderen, en in staat om wat het thuis en op school geleerd heeft voor eigen doeleinden te gebruiken.

 

We zullen nu ingaan op de vraag hoe de oorlogservaringen van de ouders het socialisatie-proces van de kinderen beïnvloeden.

 

De socialisatie van de kinderen van oorlogsgetroffenen komt in gevaar, wanneer door de klachten van de ouders de oorlog in het gezin een dreigende maar verborgen werkelijkheid gaat vormen. Dat maakt de kinderen niet alleen angstig en machteloos, maar kan ook zo’n verstikkende invloed op het gezinsleven uitoefenen, dat de kinderen te weinig ruimte krijgen voor een eigen ontwikkeling.

 

Het is bekend dat veel kinderen van oorlogsgetroffenen tijdens hun jeugd op een mysterieuze wijze de angst en het verdriet van hun ouders mee gaan beleven. Waarschijnlijk ontwikkelen deze kinderen al heel vroeg antennes voor de versluierde, niet voor hen bestemde signalen, die de ouders onder druk van hun herinneringen onbedoeld uitzenden. Al heel vroeg proberen de kinderen er achter te komen wat er met hun ouders aan de hand kan zijn. De maar halfbegrepen opmerkingen van de ouders, de geluiden die ’s nachts uit hun slaapkamer komen, de beelden op de tv - het vormt allemaal materiaal voor fantasieën die bij het kind heftige angsten kunnen veroorzaken. Bedreigend is ook als de ouders in aanwezigheid van de kinderen emotioneel onderuit gaan. Want vooral jonge kinderen, die nog met sterke banden aan hun ouders vastzitten, resoneren dan heftig met hun ouders mee.

 

Onder deze condities vormt het gezin geen veilige basis. Integendeel, het grootste gevaar heeft zich genesteld in het gezin zelf; en het zijn hun eigen ouders, de volwassenen van wie zij het meest afhankelijk zijn, die dit gevaar voor de kinderen representeren. Want de kinderen voelen het heel goed aan, wanneer hun ouders al hun energie moeten gebruiken om zich tegenover hun eigen angst en verdriet staande te houden. Ook de jonge kinderen weten dan al dat er iets fundamenteel mis is, en dit geeft hen een groot gevoel van onveiligheid. Deze onveiligheid neemt nog toe als de ouders, ook zonder dit met zoveel woorden te zeggen, toch onmiskenbaar de boodschap overbrengen dat het thema oorlog binnen het gezin onbespreekbaar is. Zo ontstaat het gezinsgeheim: de oorlog vormt binnen het gezin een donkere werkelijkheid die iedereen aanraakt, maar waarover allen moeten zwijgen.

 

Naarmate de druk van de symptomen toeneemt, breidt de invloed van de oorlog zich over steeds meer domeinen van het gezinsleven uit. De partner en de kinderen gaan bijvoorbeeld hoe langer hoe meer met de onder de oorlog lijdende ouder rekening houden. Zo ontstaat er binnen het gez'n een leedhiërarchie: alleen het oorlogsleed telt, en alles wat de partner en de kinderen zelf meemaken valt daarbij in het niet. Voor de opgroeiende kinderen is dit een funeste ontwikkeling. Want in een dergelijk klimaat krijgen zij weinig kans om hun gevoelens te uiten of om over hun ervaringen te vertellen. Zo wordt het moe ijker voor hen om zich tot autonome volwassenen te ontwikkelen.

 

Als er niet te grote verschillen zijn tussen het leven thuis en het leven op school, kan het kind geleidelijk aan meer gaan deelnemen aan het leven buiten het gezin. Maar in de gezinnen waarin een gezinsgeheim is ontstaan, beseffen de kinderen dat veel van wat er thuis gebeurt, voor mensen buiten het gezin verborgen moet worden. Dat op zich al doet tussen hen en de anderen een kloof ontstaan. Voor joodse en Indische kinderen wordt deze kloof nog verdiept, omdat zij zich onder invloed van hun voorgeschiedenis en van de vervolging vaak anders dan andere kinderen zijn gaan voelen. Dat geldt soms ook voor kinderen van verzetsdeelnemers, die vertellen dat de wereld van het verzet waarin zij zijn opgegroeid vaak een voor buitenstaanders niet toegankelijk domein vormde. En wanneer het kind eenmaal het idee heeft dat het anders is dan andere kinderen, dan raakt het in een isolement en heeft het meer moeite om aan het leven buiten het gezin deel te nemen.

 

Om de breuk in de socialisatie van de naoorlogse generatie te begrijpen, dient men er rekening mee te houden dat de oorlogsgetroffenen niet alleen last hebben van nachtmerries en herbeleving, maar dat onder invloed van de oorlog ook hun functioneren is aangetast, zowel het functioneren op het werk als binnen het gezin. De kinderen van oorlogsgetroffenen kunnen dus beschadigd zijn door gedragspatronen, die ook voorkomen bij ouders zonder oorlogservaringen.

 

Een voorbeeld. Om het leren van hun k'nderen te ondersteunen, moeten ouders zich emotioneel in hen kunnen verdiepen. Veel kinderen van oorlogsgetroffenen vertellen, dat zij zich tijdens hun jeugd door hun ouders verlaten hebben gevoeld. Dat kinderen zich door hun ouders tekort gedaan voelen, komt natuurlijk veel vaker voor, ook in gezinnen waarin oorlogservaringen geen enkele rol hebben gespeeld. Maar bij deze ouders kan het de oorlog zijn die via allerlei symptomen het gebrek aan aandacht veroorzaakt. Misschien hebben de ouders een depressie na een nacht vol nachtmerries; misschien hebben ze al hun energie nodig om zichzelf op de been te houden; misschien is hun afweer zo massief geworden, dat er geen enkele ruimte overschiet om emotioneel met hun kinderen mee te leven. Voor de verwerking van deze kinderen is het natuurl: jk wel van belang, om uit te zoeken of er een band bestaat tussen het gedrag van hun ouders en de oorlogservaringen.

 

Ik heb in deze paragraaf aan de hand van enige voorbeelden willen laten zien, hoe de oorlogservaringen van de ouders het socialisatie-proces van hun kinderen kunnen beïnvloeden. Wat betekent dit voor deze kinderen? Daarvan krijgt men een indruk, als men ziet welke compensatie-mechanismen zij ontwikkelen om ondanks de tekorten in het gezin, zich zo normaal mogelijk te ontwikkelen.

 

In gezinnen met een gezinsgeheim gaan bijvoorbeeld ook de jongere kinderen al echt op onderzoek uit, om voor zichzelf duidelijk te krijgen wat er nu precies met hun ouders aan de hand is. Dit komt niet alleen voort uit nieuwsgierigheid, maar het is ook een poging om meer greep te krijgen op hun eigen angst. Het treurige is natuurlijk, dat als deze kinderen gaan begrijpen wat er tijdens de oorlog met hun ouders gebeurd kan zijn, hun angsten alleen maar toenemen.

 

Als deze kinderen onvoldoende steun of troost krijgen, proberen ze vaak op allerlei manieren het leed van hun ouders te verlichten. Het leidt binnen het gezin tot het patroon van de rolomdraaiing: omdat niet de ouders de kinderen, maar de kinderen de ouders helpen, wisselen de generaties van positie. Een joodse vrouw vertelde bijvoorbeeld, dat ze in de weken rond Sinterklaas fantasieën had waarin zij de omgekomen neef van haar moeder als een Sinterklaascadeautje verpakt voor de voordeur op de stoep zette: ‘Dat zou mi'n moeder wel leuk vinden.’ Het beeld maakt duidelijk wat het lijden van ouders bij kinderen kan aanrichten; maar ook hoe kinderen door het troosten van hun ouders zichzelf proberen te troosten. Want in het voorbeeld tracht het kind niet alleen op haast magische wijze het verlies van haar moeder ongedaan te maken, maar vecht ze ook tegen haar eigen gevoelens van onmacht en verlatenheid.

 

Als deze kinderen in het ouderlijk gezin veel tekort zijn gekomen, proberen ze dit natuurlijk buiten het gezin in te halen. Dit kan tot problemen leiden als ze in de volwassenheid zelf een gezin gaan vormen. Misschien houden ze te veel rekening met de ander en te weinig met zichzelf; of misschien zijn ze 'n de omgang met hun eigen kinderen te angst'g. Maar gelukkig blijkt ook vaak dat het latere leven voor een deel goed kan maken wat vroeger in het gezin van herkomst is misgegaan. Kind zijn van oorlogsgetroffenen betekent dus niet, dat je per definitie symptomen moet hebben.

 

Dat neemt niet weg dat veel kinderen van oorlogsgetroffenen in hun latere leven vaak ernstige klachten vertonen, ook als de losmaking uit het gezin aanvankelijk zonder problemen lijkt te verlopen. Bij mijn eigen onderzoek4 is me opgevallen dat er enige jaren na het verlaten van het ouderlijk gezin een soort terugval optreedt: de studie lukt niet of er zijn moeilijkheden op het werk of de relatie levert problemen op. Uit deze terugval blijkt dat men in het gezin van herkomst toch te weinig heeft meegekregen. Het is ook voorstelbaar dat kinderen van oorlogsgetroffenen in het midden van hun leven, zo na hun vijftigste levensjaar, weer sterker met het verleden bezig gaan. In het algemeen lijkt het al dan niet optreden van de zoektocht vooral samen te hangen met factoren in het eigen leven, eerder dan met specifieke achtergronden van de ouders, zoals bijvoorbeeld de leeftijd waarop zij de oorlog meemaakten.

 

Kan dat, als volwassene een deel van je socialisatie overdoen?

En helpt dat werkelijk bij je problemen? In elk geval geldt voor iedereen, dat het heden niet alleen wordt beleefd in termen van het verleden, maar dat wat je in het heden meemaakt ook invloed heeft op wat je eerder geleerd hebt. Daarom is er zoiets als psychotherapie mogelijk. Daarom ook kan het gesprek dat in de groepen van de naoorlogse generatie gevoerd wordt, voor de deelnemers zo vruchtbaar zijn. In deze paragraaf zal ik aan de hand van een aantal voorbeelden beschrijven, hoe men in de groepen er in slaagt het verleden weer actueel te maken.

 

In de groep wordt, zeker in het begin, uitvoerig besproken wat de deelnemers in verband met de oorlog van hun ouders in het gezin van herkomst hebben meegemaakt. Natuurlijk heeft deze reis naar het verleden alleen zin, als de deelnemers bereid zijn dingen van vroeger opnieuw te beleven. Het deelnemen aan de groep vraagt dus meer van de deelnemers dan het vertellen van een aantal jeugdherinneringen. Want om het verleden te actualiseren, moeten de deelnemers onherroepelijk pijnlijke emoties ondergaan. Daarom moet er veiligheid in de groep zijn en wederzijds vertrouwen.

 

Door het enkele feit dat zij aan de groep gaan deelnemen, komt het verleden voor de deelnemers al dichterbij. Want in de groep probeert men na te gaan hoe de oorlog van de ouders het eigen leven beïnvloed heeft. Daardoor ga je niet alleen vaker aan dat verleden terugdenken, maar eisen de herinneringen aan vroeger ook steeds meer van je aandacht op. En als je aan je ouders of partner vertelt dat je aan een groep deelneemt, dan geef je natuurlijk een belangrijk signaal. Ook daardoor wordt het verleden weer actueel.

 

Het verleden wordt ook actueel, omdat de groep bestaat uit lotgenoten met vergelijkbare achtergronden en problemen. Veel kinderen van oorlogsgetroffenen hebben, net als hun ouders, jarenlang het idee gehad dat ze zich aanstelden als ze een relatie zagen tussen hun problemen en de oorlog. Maar in de groep merken zij aan de verhalen van de anderen, dat de oorlog wel degelijk schade kan aanrichten ook bij na de oorlog geboren kinderen. Dat geeft hen vaak een enorm gevoel van bevrijding. En dat stelt hen weer in staat om al die verhalen te vertellen, die ze vroeger uit gêne voor zich hielden.

 

Het verleden wordt ook geactualiseerd, omdat de deelnemers door het praten in de groep oude gezinsregels overtreden. Onderwerpen die vroeger in het gezin absoluut onbespreekbaar waren, worden in de groep wel aan de orde gesteld. Daarmee wordt in de groep het gezinsgeheim doorbroken. En omdat in de groep niet de oorlogservaringen van de ouders centraal staan, maar wat deze ervaringen bij hun kinderen hebben aangericht, wordt ook de leedhiërarchie aangetast. Just omdat zij in de groep oude geboden overtreden voelen de deelnemers hoe sterk hun volwassen leven nog in het teken staat van de oude gezinsregels.

 

Teruggaan in de tijd betekent helaas ook dat de angsten van vroeger weer sterker worden. De groepsdeelnemers proberen met elkaar te reconstrueren wat er in hun jeugd nu precies gebeurd is. Daarom moet de groep ook aandacht geven aan de donkere en bedreigende jeugdervaringen. Dat kan deelname aan de groep belastend maken.

 

Het is onvermijdelijk dat het in de groep ook over de ouders gaat. De emoties rond dit onderwerp zijn vaak zo heftig, dat het lijkt of de ouders onzichtbaar in de groep aanwezig zijn. Natuurlijk leidt dit bij de deelnemers tot schuldgevoelens. Naast de angsten zijn het ook de schuldgevoelens die het deelnemen aan de groep moeilijk maken.

 

Veel groepsleden volgen naast de groep een individuele psychotherapie. Ook door het lezen van boeken of via tv-uitzendingen zijn ze intens met het verleden bezig. Voor de kinderen van de Indische vervolgden levert een reis naar Indonesië vaak een doorbraak op. Want als zij met eigen ogen het land van herkomst zien, krijgen ze niet alleen meer duidelijkheid over hun Indische achtergronden, maar kunnen ze vaak ook hun ouders beter begrijpen. De joodse naoorlogse generatie verdiept zich vaak in de joodse geschiedenis en religie, niet alleen in verband met de relatie tot hun ouders, maar ook om tegenover het jodendom een eigen positie te kunnen innemen. Het is een goede zaak dat in het afgelopen decennium binnen de joodse gemeenschap voor de zoektocht van de joodse naoorlogse generatie zoveel nieuwe mogelijkheden in het leven zijn geroepen. Denk bijvoorbeeld aan de activiteiten van de Afdeling Samenlevingsopbouw van het Joods Maatschappelijk Werk.

 

Groepsdeelnemers kunnen ook deelnemen aan de herden-kingsreizen naar de voormalige kampen. Het zelf zien van deze plaatsen, maar ook het contact met de ouderen die de reis begeleiden, kan veel opleveren. Door te praten met oudere ex-geïn-terneerden kunnen na de oorlog geboren jongeren een helderder beeld krijgen van hoe hun ouders tijdens de oorlog hebben geleefd. Bovendien blijkt tijdens deze reizen, dat oudere en jongere deelnemers vaak over het thema oorlog kunnen spreken met een openheid, die tussen ouders en kinderen veel moeilijker te bereiken is.

 

Tijdens een psychotherapie wordt het verleden geactualiseerd, zodat symptomen en problemen meer naar voren treden; tegelijkertijd schept de psychotherapeutische setting mogelijkheden om nieuwe vormen van gedrag te leren, die ook buiten de therapie bruikbaar zijn. In de relatie met de psychotherapeut leert een cliënt bijvoorbeeld vaardigheden aan, die ook van pas komen in de relatie met de partner thuis. Op een vergelijkbare manier keren de deelnemers van een praatgroep niet alleen terug naar het verleden, maar ontlenen zij daarnaast aan het groepsproces ook strategieën om buiten de groep beter met hun problemen om te gaan. Ik geef enkele voorbeelden.

 

Omdat er vroeger in het gezin een gezinsgeheim was, konden de kinderen juist met hun angsten in verband met de oorlog niet bij hun ouders terecht. Deze angsten kunnen door deelname aan de groep tijdelijk sterker worden, maar toch krijgt men er in de groep uiteindelijk meer greep op. Want in de groep weten de deelnemers hoe dit soort angsten zijn ontstaan en daarom kunnen ze er met elkaar over praten. In de groep leren ze dus, dat deze angsten bespreekbaar zijn, ook met mensen buiten de groep. Zo kan de groep de deelnemers helpen om hun isolement te doorbreken.

 

De angsten van vroeger waren zo verlammend, omdat ze ontstonden door gebeurtenissen in het gezin waar het kind absoluut niets van begreep. In de groep proberen de deelnemers door het uitwisselen van herinneringen met elkaar te reconstrueren wat er in hun jeugd precies gebeurd zou kunnen zijn. Zo worden de beelden uit hun vroege jeugd duidelijker en begrijpelijker. Dat geeft hen meer greep op hun emoties, niet alleen in de groep maar ook daarbuiten.

 

Het was voor kinderen van oorlogsgetroffenen moeilijk om zich tot autonome volwassene te ontwikkelen, omdat de oorlogservaringen van hun ouders een druk op het gezin hebben gelegd. Zowel het gezinsgeheim als de leedhiërarchie maakte het voor deze kinderen moeilijk om hun eigen ervaring te leren verwoorden. Want hoe kun je als kind aandacht vragen voor je eigen problemen, of zelfs maar gewoon over school vertellen, als je aan alles aanvoelt dat je vader of moeder met iets heel anders bezig is, iets waarbij alles wat je als kind meemaakt in het niet valt? Daarom is het zo belangrijk dat de deelnemers in de groep alsnog de kans krijgen om wat ze voelen en denken onder woorden te brengen, ook en vooral als het over het thema oorlog gaat. Daarbij komen niet alleen de angsten van vroeger aan bod, maar ook de irritatie en woede tegenover de ouders. Het zijn de agressieve gevoelens tegenover de ouders, waarop vaak het sterkste taboe rust. Toch is het belangrijk dat deze gevoelens in de groep besproken worden, want het beleven en uiten van agressie is het begin van autonomie.

 

In de gezinnen is er vroeger vaak een rolomkering tussen ouder en kind ontstaan, omdat de kinderen te sterk met hun ouders rekening hielden. In de groep komt dit oude probleem in een nieuwe vorm terug. In elke zelfhulp- of therapiegroep moeten de deelnemers een evenwicht zien te vinden tussen geven en vragen. Voor de deelnemers aan deze groepen is dit probleem extra ingewikkeld, omdat in de groep het thema oorlog centraal staat. En uit ontzag voor de oorlog, zijn de deelnemers als kind hun ouders gaan ontzien. Het deelnemen aan de groep betekent dus dat dit probleem opnieuw gaat spelen. Daarom is het zo belangrijk als de deelnemers er in de groep in slagen om beter met hun eigen behoeften rekening te houden, juist ook voor het leven buiten de groep. Want ook in de relaties die zij als volwassene zijn aangegaan, hebben zij vaak teveel met anderen rekening gehouden.

 

Als hun ouders te sterk gepreoccupeerd waren met hun eigen problemen, konden ze niet voldoende aandacht opbrengen om hun kinderen bij het leren te ondersteunen. Dat kan er toe leiden dat deze kinderen ook als volwassene nog niet goed weten waar hun interesses liggen en wat hun sterke kanten zijn. Ook dit kan de groep voor een deel goedmaken. Want de vrijheid binnen de groep brengt niet alleen de zoektocht naar het verleden op gang, maar maakt ook energie vrij voor andere projecten. De groeps-deelnemers kunnen elkaar hierbij steunen, of het nu om projecten gaat in verband met de oorlog, of in verband met andere onderwerpen.

 

In de groep gaat het dus niet alleen om het onderzoek naar het verleden, maar ook om het vinden van nieuwe wegen naar de toekomst. Binnen de groep leren de groepsleden bijvoorbeeld om zich eerst aan elkaar, en later ook aan anderen op een nieuwe manier te presenteren. Want in de groep vinden ze een inter-pretatie-kader dat hun verleden begrijpelijk maakt en hun symptomen in een context zet. De belastende herinneringen en emoties hoeven ze dan niet langer achter een facade te verbergen, maar ze kunnen zichzelf aan anderen duidelijker laten zien. Zo helpt de groep bij het vinden van een nieuwe identiteit.

 

In de praktijk blijkt dat veel kinderen van oorlogsgetroffenen een grote weerstand moeten overwinnen, voor ze zichzelf de vraag durven stellen of hun problemen misschien iets met de oorlog van hun ouders te maken hebben. Voor een deel is deze aarzeling begrijpelijk en terecht, want het thema is ingewikkeld en kan belastende gevoelens oproepen. Maar voor een deel hangt de aarzeling ook samen met een misvatting, waarop ik nu in het kort wil ingaan.

 

Om het beleid ten aanzien van de naoorlogse generatie te bepalen, was het in de afgelopen jaren nodig de problematiek van de kinderen van oorlogsgetroffenen te bespreken als een medisch probleem. Want alleen binnen een medisch kader kon worden aangetoond, dat er een causaal verband is tussen de oorlogservaringen van de ouders en de klachten bij de kinderen. Maar als het over de zoektocht gaat, is de medische terminologie vaak niet zo op zijn plaats. Want het medische jargon kan weerstanden oproepen, die het moeilijker maken om aan de zoektocht te beginnen. Het idee ziek te zijn door de oorlog, kan bijvoorbeeld tot een schrikreactie leiden: ‘Is het dan werkelijk zo erg?’ Ook kunnen er bij de kinderen schaamtegevoelens ontstaan. Dat heeft te maken met de leedhiërarchie die er vroeger in het gezin was, en die vaak ook in de volwassen jaren nog nawerkt. Het idee ziek te zijn door de oorlog kan er toe leiden dat iemand zich met zijn ouders gaat vergelijken en dat kan ingewikkelde en ambivalente gevoelens oproepen.

 

Een voordeel van het socialisatie-perspectief is, dat binnen dit kader de zoektocht geheel losgekoppeld wordt van de vraag of de oorlog iemand al dan niet ziek heeft gemaakt. Let wel, het so-cialisatie-model ontkent niet dat onder invloed van de oorlog de socialisatie afwijkend kan verlopen en dat mensen daardoor ziek kunnen worden (en daarom dienen de hulpverleners te beschikken over voldoende specifieke psychotherapeutische en psycho-diagnostische kennis). Maar het socialisatie-perspectief laat wel zien dat de zoektocht niet primair gericht is op het cureren van symptomen, maar op het overwinnen van onzekerheid en onduidelijkheid. Om dat te onderbouwen, keer ik nog eenmaal terug naar de ervaringen van de deelnemers aan de praatgroepen.

 

Wat is er bij de socialisatie van de groepsdeelnemers misgegaan? Omdat de kinderen van oorlogsgetroffenen zo sterk op hun ouders betrokken waren, hebben ze via hun eigen emoties heel duidelijk geleerd wat oorlogsgeweld mensen kan aandoen; en de angst en onmacht die dit bij hen opriep, hebben ze als kind niet kunnen verwerken. Tegelijkertijd zijn ze onder druk van de oorlogservaringen van hun ouders er niet zo goed in geslaagd om voldoende autonoom te worden. Omdat hun socialisatie afwijkend is verlopen, voelen de groepsdeelnemers zich ook als volwassene vaak nog onzeker. Die onzekerheid ontstaat, omdat ze hun eigen reacties niet begrijpen of omdat ze merken dat in hun geheugen de oorlog een soort mijnenveld is, waar ze ook als volwassene nog om heen moeten lopen.

 

De zoektocht begint dus met vragen en onzekerheden die spelen in het heden en die voortkomen uit de socialisatie. Natuurlijk hebben de kinderen van oorlogsgetroffenen veel gemeenschappelijk, want zij zijn allen opgegroeid in gezinnen waarin de oorlog invloed bleef uitoefenen. Maar ook voor de naoorlogse generatie geldt, dat elk mens een eigen socialisatie doormaakt. En daarom stelt iedereen bij de zoektocht verschillende vragen en vindt iedereen uiteindelijk eigen antwoorden. En dat verklaart waarom de zoektocht voor iedereen tot andere uitkomsten leidt. Mensen kunnen een nieuw levensverhaal vinden, dat hen een nieuwe identiteit geeft; maar ze kunnen ook boeken gaan schrijven, of beelden of schilderijen of films gaan maken, of politiek actief worden. De verschillen zijn groot, maar het gemeenschappelijke is, dat de zoektocht een eigen visie op het thema ‘de oorlog van mijn ouders’ oplevert, een visie die de eigen onzekerheid overwint, maar die ook aan anderen kan worden gepresenteerd.

 

Door de zoektocht ontwikkelt de naoorlogse generatie een eigen visie op de oorlog van de ouders. Dat is voor deze kinderen persoonlijk van belang, maar dat is ook van belang voor de samenleving. Ter afsluiting van dit artikel wil ik dat in het kort laten zien. Ook op dit punt is er weer een parallel met de zoektocht van de eerste generatie.

 

De eerste generatie maakte de wederopbouw mee, terwijl ze achtervolgd werden door de herinneringen aan wat ze tijdens de oorlog hadden meegemaakt. Als de klachten komen, blijkt dat voor hen zelf in ieder geval de oorlog nog niet voorbij is. Dat de late oorlogsgevolgen op zo’n grote schaal voorkwamen, heeft in de zeventiger jaren tot de nodige maatschappelijke beroering geleid. Toch zit het werkelijke probleem dieper. Als de slachtoffers het verleden opnieuw gaan beleven, vervreemden zij op een fundamentele manier van de samenleving. Want hoe kunnen ze geloven in vrijheid en gerechtigheid en democratie, als de beelden achter hun ogen hen keer op keer van een heel andere werkelijkheid vertellen? Hoe kun je na wat er in de oorlog gebeurd is verder leven? Dat is een vraag die veel oorlogsgetroffenen als een persoonlijk probleem ervaren, maar die zich in werkelijkheid natuurlijk richt tot ons allemaal.

 

De naoorlogse generatie beleeft een vergelijkbaar probleem. Omdat ze in de schaduw van de oorlog opgroeien, leren deze kinderen heel direct wat oorlogsgeweld mensen kan aandoen en wat dit jaren later nog voor gevolgen kan hebben. Tegelijkertijd zijn ze kind in een samenleving waar'n de Tweede Wereldoorlog steeds meer geschiedenis begint te worden; en in deze samenleving moeten ze een eigen leven opbouwen. Ze groeien dus op in twee heel verschillende werkelijkheden, die moeilijk op elkaar zijn te betrekken. De onzekerheid die kan ontstaan als ze volwassen zijn wijst er op, dat ze er niet voldoende in geslaagd zijn deze verschillende sferen in hun leven met elkaar te integreren.

 

Uit de reacties van de deelnemers aan de praatgroepen blijkt, dat velen van hen de spanning tussen de oorlog van hun ouders en het leven in vredestijd als een persoonlijk probleem beleven. En de zoektocht komt meestal op gang, omdat er persoonlijke problemen zijn op te lossen. Maar gaat het bij de zoektocht alleen om persoonlijke vragen?

Aan de eigen reacties merkte de eerste generatie, dat met de bevrijding in ieder geval voor de slachtoffers de oorlog nog niet voorbij was. Op een vergelijkbare manier ontdekken hun kinderen dat ze als volwassenen de oorlog niet zomaar, als een uitgelezen hoofdstuk, achter zich kunnen laten. Want aan de zoektocht zien we, dat de oorlog bij de naoorlogse generatie nog steeds vragen oproept. En uit de resultaten van de zoektocht blijkt, dat de naoorlogse generatie probeert om de oorlog op een eigen manier voor het eigen leven relevant te maken.

 

De Tweede Wereldoorlog neemt een belangrijke plaats in binnen onze geschiedenis. Wat is de relevantie van deze oorlog voor het leven dat we nu in Nederland leiden? Dat is een vraag waar de naoorlogse generatie niet omheen kan. Maar is het een vraag die zich alleen tot hen richt? Of tracht de naoorlogse generatie vanuit de eigen ervaring een vraag te doordenken, die de hele samenleving zich dient te stellen?

 

Noten

  1. Bramsen, I., The long-term psychological adjustment of World War II survivors in the Netherlands. Delft: Eburon, 1995. (Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden)
  2. Durlacher, G.L., De zoektocht. Amsterdam: Meulenhoff, 1991.
  3. Bruner, Jerome, Actual minds, possible worlds. Cambridge/London: Harvard University Press, 1986.
  4. Begemann, F.A., Erkenning en solidariteit? Een hermeneutische en een kritische visie op de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1995. (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam)

 

Dr. F.A. Begemann verrichtte voor hei iCODO onder andere onderzoek naar de naoorlogse generatie.

Referentie: 
F.A. Begemann | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 16-28