Oorlogsgetroffenen in Polen

I. Historische en politieke achtergronden. Geen statistiek met oorlogsverliezen is treurig genoeg om niet over te twisten. Blijkbaar huldigen velen het standpunt, dat als bepaalde verliezen eenmaal geleden zijn, ze ook in maximaal politiek profijt moeten worden omgezet. Deze algemene regel geldt nog eens extra voor het geval van Polen, dat niet alleen relatief de zwaarste verliezen heeft geleden maar dat ook altijd speelbal in het politieke krachtenveld is geweest. Het officiële rapport van 1947 over de Poolse verliezen in de jaren 1939 - 1945 noemt een getal van 6.028.000 Poolse staatsburgers, die in de oorlog zijn omgekomen. Hiervan sneuvelden er 644.000 (10,7%) tijdens militaire operaties. Daarnaast werden, aldus het rapport,

5.384.000 mensen gedood als gevolg van de Duitse terreur in Polen, dit is 89,9%. In Polen verloren per duizend inwoners er 220 het leven. Voor Joegoslavië was dit cijfer 108 per duizend, voor Nederland 22 per duizend (1).

Deze getallen spreken voor zichzelf zolang men geen nadere vragen stelt. In Polen echter, waar de geschiedenis nog veel rechtstreekser met de hedendaagse politiek is verbonden dan in Nederland, kan van eenstemmigheid geen sprake zijn. Weliswaar worden doorgaans de totaalcijfers aanvaard, maar alleen al het uitsplitsen van de verliezen naar kategorie en bevolkingsgroep roept onmiddellijk diskussies op. Het aangehaalde regeringsrapport van 1947 vermeldt bijvoorbeeld, dat van de slachtoffers van de Duitse terreur er

3.577.000    stierven in de vernietigingskampen of als gevolg van het 'opheffen1 van de ghetto's, van 'pacificatie-ak-ties', terechtstellingen enz. ;

1.286.000    omkwamen in concentratiekampen, werkkampen en dergelijke of in de gevangenis;

521.000 stierven buiten de kampen tengevolge van verwondingen, lichamelijke uitputting enz.

Het vermeldt daarbij, dat in dit totaalcijfer zijn inbegrepen

3.200.000    Poolse burgers van Joodse afkomst. Dit gegeven werd echter aangevochten door Joodse instanties, die stelden dat de Joodse slachtoffers niet als Poolse verliezen mochten worden beschouwd. Enerzijds wezen zij daarbij op het antisemitisme in

Polen in de jaren '30, en anderzijds op het feit dat de grote Joodse gemeenschappen vooral in de oostelijke provincies van het land zich door de bank genomen op geen enkele wijze als Pools staatsburger beschouwden. Hetzelfde gold trouwens voor andere minderheden in het toenmalige Oost-Polen (dat nu deel uitmaakt van de USSR), met name voor de Oekraïners.

Deze kwestie raakt al problemen, die het zuiver statistische en geschiedkundige belang overstijgen. Eén daarvan is de verhouding tussen Polen en Joden, en een ander probleem is dat van de Poolse oorlogsslachtoffers in de Sovjet-Unie. In laatstgenoemd geval is zonder meer duidelijk, hoezeer de aktuele politiek in de schildering van het eigen Poolse verleden nog een rol speelt. Maar ook als het gaat om de verhouding tussen Polen en Joden steken hedendaagse tegenstellingen in de diskussie de kop op, ook al vormen in het Polen van vandaag de Joden slechts een gering deel van de bevolking. De heftigheid van de debatten in Polen rondom Lanz-mann's film Shoah getuigt van die tegenstellingen.

Men moet zich echter realiseren dat de angel van deze hele diskussie niet zozeer steekt in de historische interpretatie op

zichzelf, in de vraag of men de Polen zekere 'schuld' kan toeschrijven aan de Jodenvervolging. Wat dit betreft overheerst in de Poolse pers van 'rechts' tot 'links' als grootst gemene mening de overtuiging, dat er voor de oorlog weliswaar antisemitisme in Polen was, maar niet op een wijze die ook maar enigszins met de Duitse te vergelijken valt en al evenmin als een verschijnsel dat met de Poolse kuituur onlosmakelijk verbonden was (2). Ook buitenlanders onderschrijven dit. De Polenkenner Norman Davies benadrukt nog eens het belang van de Duitse terreur tegen de Polen.

'Verhalen van individuele hulpvaardigheid', schrijft hij, 'hoe juist ook, overdreven op een geweldige manier de werkelijk bestaande mogelijkheden voor hulpbetoon. In een wereld, waar iedèr die de nazi-regels overtrad een onmiddellijke dood te wachten stond, konden de nazi's altijd een zekere medewerking eisen van een geterroriseerde bevolking'

(3).

Terwijl er dus overeenstemming lijkt te bestaan over het antisemitisme van voor 1945, is het het antisemitisme van na die tijd dat de Poolse Shoah-diskussie haar explosieve karakter verleent. De meerderheid van de Joodse overlevenden was na de

oorlog uit Polen geëmigreerd; de kleine groep die bleef leverde relatief veel kaderleden van de communistische partij, de PZPR. De paradox is daarom dat het na-oorlogse antisemitisme een antisemitisme was bijna zonder Joden. Bovendien ging het uit van groepen in een partij, die zelf in haar gelederen aanzienlijke aantallen Joodse funktionarissen telde. Deze groepen waren de 'Partizanen' van generaal Miec-zyslaw Moczar en de PAX-katholie-ken van Boleslaw Piasecki. Pia-secki, voor de oorlog leider van de fascistische Falanga en als zodanig een van de weinige principiële antisemieten, was in 1945 door de NKVd tot het communisme bekeerd. Sindsdien was elke keer achter de schermen de hand merkbaar van Mocar en Piasecki, wanneer van het regime een nieuwe 'antizionistische' campagne uitging. Want weliswaar waren de maatschappelijke bronnen van het antisemitisme in het na-oorlogse Polen sterk in belang verminderd, maar als middel waarmee de autoriteiten konden trachten zich van de volkssteun te verzekeren was het zeker nog niet uitgediend. De pogrom in Kielce in 1946, de 'antizionistische' campagne van 1968 en de (mislukte) campagne van de staatsmedia tegen Shoah kunnen in dit licht worden bezien.

De diskussie over de vraag of de vermoorde Joden 'Poolse' dan wel 'Joodse' slachtoffers waren, wordt onvermijdelijk tegen deze achtergrond geïnterpreteerd. Maar ook andere hete kwesties blijven achter de statistiek van verliezen verborgen. De officiële lijst heeft het alleen over de slachtoffers die zijn gemaakt door de Duitsers. Daarmee wordt een geheel afzonderlijk hoofdstuk van de Poolse verliezenlijst verdonkeremaand: de Polen die zijn omgekomen in de Sovjet-Unie. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de in Katyn vermoorde Poolse officieren onder de 'Duitse' verliezen zijn gerangschikt; dat is immers conform de voorstelling van zaken die de PZPR geeft. Maar dannog zijn slechts ruim 4300 personen verantwoord van de 15.000 officieren die in 1939 door het Rode Leger krijgsgevangen werden gemaakt en van wie sinds mei 1940 niets meer is vernomen. Nog veel groter is het aantal mensen dat is omgekomen in of op weg naar de talrijke werkkampen in de Sovjet-Unie. Men neemt aan dat hun getal de anderhalf miljoen beliep. Onduidelijk is bovendien of de verliezen die het Poolse leger van generaal Wladyslaw Anders heeft geleden op zijn tocht van Turkestan naar Perzië (van een menigte van

220.000 mannen, vrouwen en kinderen leed 44% aan typhus, dysenterie, malaria, ondervoeding of uitputting) in de officiële statistiek zijn meegeteld (4).

Een derde omstreden kategorie wordt gevormd door de leden van het grootste Poolse verzetsleger, de Armia Krajowa of AK (Thuis-leger). De AK, die onder het gezag stond van de Poolse regering in ballingschap en daarmee de politieke konkurrent was van de communistische Armia Ludowa (Volksleger), kon na de opstand van Warschau worden uitgeschakeld door de oprukkende Sovjetmacht. AK-eenheden, die de terugtrekkende Wehrmacht bestookten werden door de Sovjet-eenheden ingelijfd of gedeporteerd. In januari 1945 werd de AK door de Voorlopige (communistische) Regering ontbonden, maar vele AK-leden traden toe tot verzetsorganisaties die zich in 1945 - 1947 gewapenderhand verzetten tegen de communistische veiligheidstorepen (5).

Het is maar zeer de vraag of de slachtoffers van deze burgeroorlog bij de officiële oorlogsverliezen zijn geteld.

II De hulp aan oorlogsgetroffenen

Wanneer men van al deze omstreden of 'vergeten' verliezen de balans opmaakt, ligt de konklusie voor de hand dat het na-oorlogse bewind een fors deel van de Poolse verliezen niet als oorlogsslachtoffers wenst te erkennen. Immers, de verliezen door toedoen van de Sovjet-Unie worden met het oog op het bondgenootschap van Polen met dat land bij voorkeur toegedekt, terwijl ook het gewapende verzet tegen de invoering van de volks-demokratie het liefst wordt beschreven als akties van 'reaktio-naire bendes'. Gelukkig voor de overlevende oorlogsslachtoffers is een dergelijke rechtlijnige konklusie echter niet gerechtvaardigd. De slachtoffers van de Duitse oorlogvoering en terreur kunnen in Polen verzekerd zijn van een stabiele positie en permanente erkenning. De positie van de Joden en de andere oorlogsgetroffenen in Polen heeft daarentegen wisselingen te zien gegeven die de binnenlands-politieke krachtsverhoudingen getrouw weerspiegelen.

In de tien jaar van het Stalinisme (1945 - 1955) werd in Polen maar een paar kategorieën oorlogsgetroffenen erkend: de invalide soldaten van het Poolse leger van 1939 die tegen de Duitsers hadden gevochten; invalide soldaten van de Poolse Brigades in het buitenland die na 1945 waren geremigreerd; overlevende gewonden van de AL; overlevenden van de Duitse represailles, arbeidsinzet en concentratiekampen. Over de Poolse verliezen in de Sovjet-Unie werd niet gesproken en de AK werd afgeschilderd als een reaktionair bolwerk en dienovereenkomstig werden veel van haar voormalige leden behandeld. Dit waren ook de jaren van voortdurende campagnes tegen het 'kosmopolitisme' en van druk op de Poolse Joden om te emigreren.

Met de 'dooi' in 1955 - '56 veranderde de situatie in die zin, dat als gevolg van de 'amnestie' in de Sovjet-Unie een kwart miljoen Polen naar hun land kon terugkeren en dat na een reeks artikelen in de pers de AK de facto werd gerehabiliteerd. Dit betekende dat vanaf dit moment ook AK-leden in aanmerking konden komen voor faciliteiten als zij een verzetsverleden tegen de Duitsers hadden. In de loop van de jaren '60 werd deze tendens zelfs dermate versterkt, dat een Pools verzetsverleden als zodanig (dus ook tegen de Russen, zowel in 1939 als in 1944 - '45) reeds een zekere status verleende. In deze ontwikkeling speelde de 'Partizanen ' -beweging van Moczar, die zijn machtsbasis had in de veteranenorganisatie ZBoWiD, een cruciale rol.

In de jaren '60 had de rechtervleugel van het regime (die streefde naar een nationaal-Stalinistisch bewind op zekere afstand van Moskou) aanzienlijk aan invloed gewonnen als gevolg

van sociale verschuivingen binnen het bestuursapparaat. De 'lange jassen', dat wil zeggen de Poolse funktionarissen die gekleed - en gevormd - naar Russische snit zö uit de sovjet-Unie arriveerden, waren geleidelijk vervangen door een meer Pools-nationalistisch middenkader. Gebruik makend van de antisemitische en anti-Russi-sche sentimenten onder dit nieuwe kader probeerde Moczar, die in 1968 het hoofd van de veiligheidstroepen was, een rechts-nationale beweging uit te bouwen. Deze beweging zou haar wortels moeten hebben in 'het' Poolse verzet, hetgeen reden was om in een stroom van publiciteit de AK nu ook ideologisch te rehabiliteren.

In 1968 lukte het de 'Partizanen' echter niet om Gomu/tka uit het zadel te wippen. Pas na de arbei-dersopstanden van eind 1970 slaagde een tijdelijk bondgenootschap van de 'Partizanen' met de groep technokraten rond Gierek erin de macht over te nemen. Voor Moczar was deze triomf echter van korte duur, want al in 1971 werd hij door Gierek afgezet en verloor hij met het voorzitterschap van de ZBoWiD zijn institutionele machtsbasis. Sindsdien overheerst in Polen de pragmatische aanpak als het erom gaat de tegenstellingen uit de oorlogstijd te overwinnen. Eèn verzoenende hou-

ding wordt voorgestaan in de zin van:    'of wij nu in de oorlog goed

of minder goed zijn geweest -d.i. AL of AK - wij zijn allemaal Polen en hebben enkel en alleen het belang van Polen voor ogen gehad'. Dit betekende dat voortaan alle Polen die onder de Duitse terreur te lijden hadden gehad dezelfde rechten op hulp konden doen gelden. Het voormalige AK-lid was niet meer het door reaktionaire politici misleide schaap, zoals het sinds 1956 was aangemerkt, maar kon zich nu op zijn verzetsverleden laten voorstaan (6) .

Deze schets van de politieke acceptatie van oorlogsgetroffenen in Polen relativeert enigszins het beeld dat dr G. Hendriks geeft van de sociale aanvaarding van oorlogsgetroffenen door hun maatschappelijke omgeving (7). Elke beschrijving van de Poolse situatie zou moeten beginnen met de vaststelling, dat tientallen jaren lang op het bestaan van miljoenen oorlogsslachtoffers een hypotheek van officieel stilzwijgen, zo niet van aktieve diskri-minatie heeft gerust. Weliswaar is het zo, dat oorlogsslachtoffers die door de Poolse regering niet als zodanig erkend werden of worden wel door hun maatschappelijke omgeving kunnen worden aanvaard (gezien de grote aantallen die hun lot hebben gedeeld ligt dit wel voor de hand), maar dan nog blijft er het schrijnende verschil in aanspraak op wettelijke rechten. Bovendien moet men rekening houden met de mogelijkheid, dat gelijke rechten niet op gelijke wijze worden toegekend, dat er dus sprake is van al dan niet politiek gemotiveerde willekeur. Veel Joodse oorlogsslachtoffers in Polen hebben ervaren, dat deze willekeur van de kant van de autoriteiten een sterk drukmiddel kan zijn om de betreffende persoon tot emigratie te bewegen. En niet alleen de autoriteiten kunnen een dergelijke druk uitoefenen, maar evenzeer de in Polen zo belangrijke sociale verbanden van oorlogsveteranen, bijvoorbeeld de ZBoWiD.

In zijn artikel geef Hendriks er blijk van zich terdege bewust te zijn van de benarde positie van de Joden, wanneer rechtse groeperingen de ruimte krijgen hen 'te verguizen en te vervolgen'. Hij ziet echter over het hoofd, dat daarnaast ook andere oorlogsslachtoffers werden verguisd of genegeerd. Voor al degenen die nog lijden onder de gevolgen van de ontberingen in de Sovjetkampen zijn er noch gratis voorzieningen noch een speciale status als 'kombatant'. Deze zijn voorbehouden aan de gevangenen in de Duitse kampen en aan de militairen die aan de Duitse fronten hebben gevochten. Maar deze laatste voorzieningen zijn dan ook, zoals Hendriks beschrijft, zeer uitgebreid, althans op papier. Degenen die als 'kombatant' worden erkend krijgen faciliteiten als vrije medische behandeling, sana-toriumverblijf, gereduceerde belastingen, goedkoper vervoer en een gegarandeerde arbeidsplaats.

De hulp aan 'kombatanci' in Polen zoals Hendriks die in 1975 aantrof, is in tien jaar tijd niet wezenlijk veranderd. Er zijn op het ogenblik nog een 90.000 tot

100.000 oorlogsinvaliden, die bijna allen zijn aangesloten bij de Bond van Poolse Oorlogsinvaliden (ZWIP), een neutrale organisatie. De erkende 'kombatanci' genieten nog steeds zekere voorrechten, waaronder nu ook vallen een goedkopere woning, goedkopere energie, radio, TV en telefoon. Deze voorrechten zijn echter betrekkelijk, omdat het toegekende pensioen onvoldoende is om van te leven en redukties op de kosten van levensonderhoud en sociaal verkeer bitter noodzakelijk zijn. Er bestaan ook regelingen, volgens welke 'kombatanci' kosteloos een beroep kunnen doen op de gezondheidszorg. Tevens bestaat er voor hen een groot en goed uitgerust sanatorium in KoXo-brzeg. Dit santorium heeft 250 plaatsen in luxe één- en tweepersoonskamers, heeft een zestal medische specialisten in dienst en verzorgt ook oorlogsgetroffenen uit de DDR, Tsjechoslovakije en Hongarije (8).

In de Poolse situatie is echter het recht op vrije gezondheidszorg en één sanatorium van internationale reputatie niet voldoende. Na een langdurige kampagne van vooral de ZBoWiD nam daarom het Poolse parlement, de Sejm, in 1982 een wet aan, die de 'kombatanci' bijzondere vormen van gezondheidszorg moest garanderen. Deze wet werd in 1983 gevolgd door een verordening van de Minister van Volksgezondheid en Sociale Zorg, die bepaalde dat de 'kombatanci' moesten kunnen beschikken over zowel de elementaire als de specialistische gezondheidszorg die voor hun groep van bijzonder belang was. Bovendien dienden zij voorrang te hebben bij het verstrekken van orthopedisch materiaal en dergelijke en eens in de twee a drie jaar een plaats in een sanatorium te krijgen voor een rustkuur. De bedoeling van deze maatregelen was te voorkomen, dat oorlogsgetroffenen in het bijzonder de dupe zouden worden van alle beslommeringen die aan de orde van de dag zijn als men in Polen medische hulp nodig heeft: de arts laat op zich wachten, er is een wachtlijst voor de specialist, een behandeling in een sanatorium of orthopedisch materiaal wordt wegens 'deficyt' geweigerd. Maar de wettelijke maatregelen, die juist voor de 'kombatanci' al deze tekorten en slechte dienstverlening wilden opheffen, lopen ook zelf vast in de bestaande situatie: er zijn geen lokalen, geen artsen en geen apparatuur.

De veteranenorganisaties proberen althans de meest schrijnende situaties te signaleren en zo mogelijk hulp te organiseren. Vooral de laatste jaren is de financiële positie van veel oorlogsgetroffenen zeer slecht. Hun gemiddelde leeftijd is hoog, schommelt rond de zeventig. Ongeveer één derde van de oorlogsinvaliden leeft uitsluitend van de AOW (voorzover mogelijk), omdat ze na de oorlog niet hebben kunnen werken en dus geen pensioenrechten hebben kunnen opbouwen. Incidentele geldelijke tegemoetkomingen kunnen hun armoede maar zeer gedeeltelijk verzachten. Een andere groep zijn de zieken en hulpbehoevenden die gezinshulp nodig hebben en die niet krijgen. In het distrikt- Warschau bijvoorbeeld bleken van de 8.000 oorlogsinvaliden er 1.100 zulke hulp nodig te hebben. Slechts de helft van hen krijgt gezinshulp van het Poolse Rode Kruis of van het Poolse Comité voor Sociale Hulp. Men probeert wel om in het kader van hun bedrijfsstage leerlingen van de verpleegsteropleidingen bij dit werk in te schakelen, maar zo'n baan wordt matig betaald en trekt niet veel potentiële verzorgsters aan. Pogingen om de zogeheten burenhulp op gang te brengen verlopen moeizaam. Via eigen initiatieven probeert de Bond van Oorlogsinvaliden hulp te bieden: in Warschau werkt de So-ciaal-Medische Specialistenkliniek van de ZWIP, waar arts-leden spreekuur houden, en in Podkowa Leèna heeft de ZIWP een eigen kliniek, waar oorlogsinvaliden niet op een konsult hoeven te wachten (9) .

Dergelijke hulp betreft dan nog in de eerste plaats de medische problemen. Maar de psychische nood is niet minder acuut. Voormalige KZ-gevangenen hebben, zoals de oorlogsinvaliden, recht op huisbezoek door de arts of de psychologische hulpverlener. Ook hier komt van dit recht weinig terecht en vaak moet een beroep worden gedaan op artsen, psychologen of psychiaters die zelf lid zijn van een veteranenorganisatie en hun lotgenoten willen helpen (gezien het doelbewuste streven van de nazi's om de Poolse intelligentsia uit te roeien is hun aantal relatief groot). Teneinde de specifieke kennis van deze artsen-slachtoffers over te dragen op jongere medici en psychiaters, die met de medisch-psychi-sche kant van de oorlogsproblema-tiek niet van zo nabij vertrouwd zijn, wordt in Polen veel hierover gepubliceerd. In het weekblad van de ZBoWiD treft men regelmatig stukken aan over de medisch-psychische problemen van voormalige KZ-gevangenen (10).

De tribune bij uitstek voor het uitwisselen van resultaten van medisch-psychologisch onderzoek van oorlogsgetroffenen is echter de Przegl^d Lekarski (Medische Revue). Jaarlijks wijdt dit eerbiedwaardige tijdschrift één (kloek) nummer aan de medische, psychische en sociale aspekten van de oorlogsproblematiek. Van dit themanummer, het 'Auschwitz'-nummer geheten, zijn inmiddels 26 delen verschenen. Het zou het bestek van dit artikel te buiten gaan om de inhoud van Przeglfid Lekarski - OSwifcim voluit te schilderen. Hier zij alleen aangestipt dat elk themanummer een vaste rubriek heeft voor historische notities over Duitse concentratiekampen, herinneringen van KZ-gevangenen, biografieën van arts-ge.vangenen en een hoofdafdeling voor wetenschappelijke studies. De onderwerpen van deze laatste afdeling zijn gevarieerd, maar studies over aspekten van het thema 'stress' komen steeds weer terug. Er zijn bijvoorbeeld studies over de rol die stress speelt in het proces van ouder worden bij voormalige KZ-gevangenen en over stress in het ziektebeeld bij voormalige leden van de AK of de AL (11).

Nemen wij bijvoorbeeld het onderzoek naar de 'bio-psychosociale gevolgen van langdurige stress bij personen aktief in de AK en de AL', dat een grondige indruk maakt. Onderzocht zijn de ziektegeschiedenissen van personen die een oorlogspensioen hadden aangevraagd en na een eerste onderzoek waren doorgestuurd voor psychiatrisch onderzoek door een afdeling van de ZBoWiD. Na onderzoek van een selektie van 54 personen kwamen de auteurs tot de volgende konklusie:

1.    personen die in de Tweede Wereldoorlog ondergronds werk deden, niet in een concentratiekamp hadden gezeten en zich in verband met het aanvragen van een oorlogspensioen aan psychiatrisch onderzoek hadden onderworpen, blijken zeer vaak te lijden aan neurosen (neurasthenie bij mannen en angst-neurosen bij vrouwen);

2.    deze neurosen staan in oorzakelijk verband met de ervaringen van de onderzochte personen in oorlogstijd;

3.    bij wijze van hypothese nemen de onderzoekers aan, dat deze neurosen een van de belangrijkste oorzaken zijn van moeilijkheden in het sociaal

funktioneren van deze personen .

Deze konklusies lijken plausibel, maar moeten door specialisten worden beoordeeld aan de hand van de als voorbeeld gegeven ziektegeschiedenissen. Het is echter een ander soort vraag die hier kan worden gesteld: ziektegeschiedenissen van leden van de AK en de AL komt men op het spoor via de aanvragen voor een oor-logspensioen. In Polen echter wordt een gevangenschap in Gross-Rosen in principe gekompenseerd met een oorlogspensioen, maar tegenover een verblijf in Grjazo-vets (een kamp onder Vologda) staat alleen stilzwijgen. Ook zonder nader onderzoek mag worden aangenomen, dat beide ervaringen traumatisch zijn en tot neurosen hebben geleid. De ene neurose wordt echter sociaal erkend, de andere is slechts deel van de persoonlijke geschiedenis van een vriend of kennis. Bovenop de neurose komt het trauma van het officiële zwijgen. De gevolgen voor het sociaal funktioneren van sommigen van de voormalige Sovjet-gevangenen in Polen zijn licht voor te stellen. Het is daarom voor hen te hopen dat ook aan hun problemen spoedig aandacht zal kunnen worden besteed in de kolommen van de Przegl^d Lekarski. *****

Noten:

1.    Aangehaald in: Janusz Gumkow-ski, Kazimierz Leszcyrtksi,

Poland under Nazi Occupation, Warschau 1961, biz. 215-216.

2.    Bij wijze van uitersten noem ik artikelen in de bladen van de communistische hardliners en van de katholieke oppositie: Jerzu Pardus, 'Temat Zydowski', 'Shoah w polskich oczach', in: Tygodnik Powszechny 10 november 1985. Ook de Przegl^d Lekarski-Oèwi?cim nr.

I    1986, blz. 220-221 heeft een kritisch kommentaar.

3.    Norman Davies, God's Playground. A History of Poland. Vol.

II    1795 to the Present, Oxford 19853, blz. 264.

4.    Dit cijfer bij Joseph Czapski, The Inhuman Land, Londen 1951, blz. 236.

5.    Norman Davies, a.w., blz. 56Ó-561 .

6.    Veel van bovenstaande informatie dank ik aan Sasza Malko, die werkt aan een proefschrift over de Poolse illegale pers.

7.    Dr G. Hendriks, 'De samenleving en de verwerking van de Tweede Wereldoorlog', in: Veertig jaar na '45. Visies op het hedendaagse antisemitisme, Amsterdam

z • j . , blz. 137-140.

De Poolse wet omschrijft als 'oorlogsinvaliden' diegenen die zijn gewond, besmet of ziek geworden in frontdienst of aktie binnen de Poolse Strijdkrachten 1939-1945, in Poolse formaties binnen het Sovjet- of andere geallieerde legers, in afdelingen 'van de antifascistische ondergrondse dan wel partizanenbeweging' op of buiten het Poolse grondgebied, alsook in militaire of burgerwacht formaties 'bij de strijd ter vestiging van de volksmacht in Polen' (art. 6-8 van de wet op de zorg voor oorlogsinvaliden en hun gezinnen van 29 mei 1974). Volgens deze wet zijn de gevolgen van een verblijf in een internerings- of concentratiekamp gelijk aan oorlogsin-validiteit. In theorie zou deze laatste bepaling dus ook van toepassing kunnen zijn op de Poolse gevangenen in de Sovjet-Unie, maar de politieke omstandigheden in Polen sluiten zulk een ruime interpretatie uit.

8.    Gesprek met Dr J. Minakowski en Drs H. Kurnatowska, Warschau 21 maart 1986.

9.    Hanna Kurnatowska, 'Zo^niers-kie losy', ('soldatenlevens'), in: Zyjmy djfuiej XXIX nr. 10, oktober 1985, blz. 14.

10.    Bijvoorbeeld: Mareck T. Fran-kowski, 'Stres w warunkach obozo-wych' (Stress in kampomstandig-heden'), in: Za Wolnoêó i Lud nr. 14, 5 april 1986.

11. Cz. Kempisty, A. Szemraj-Lochyrtska, 'Miaidiyca w procesie starzenia ^ie i unieralnoèci by-Xych wi^iniów obozow hilterow-skich' ('Sclerose bij het ouder worden en sterfte van voormalige KZ-gevangenen'); I. Krupka-Matuszczyk, J. Pradela, K. Wisniewski, 'Nast^pstwa bio-psycho-spo^eczne d/ugotrwajfego stresu u osób dziea^aj^icych w Armii Krajo-wej i Armii Ludoweg' ('Bio-psy-chosociale gevolgen van langdurige stress bij personen aktief in de AK en de AL'), resp. in de Przegl^d Lekarski - Oèwifcim nr. 1-3 1982, blz. 102-107 en in nr.

1 1986, blz. 14-17.

*****

Referentie: 
Gerard Kuys | 1986
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 3 | 3 | september | 17-27