Oorlog en Migratie uit Nederlands-Indië en Bosnië: Veerkracht in gezinnen

Kinderen die na oorlog en migratie opgroeien bij getraumatiseerde ouders kunnen in de schaduw van de ingrijpende ervaringen komen te staan. Zij hebben de oorlog zelf meegemaakt en worden tegelijkertijd grootgebracht door ouders die de oorlog doorstonden of zij groeien op in de nabijheid van familieleden met oorlogservaringen. Deze bijdrage beschrijft de achtergronden en uitkomsten van een studie onder kinderen en tieners geconfronteerd met oorlogservaringen. Het doel van de studie (het Weerslagonderzoek1) was inzicht te krijgen in de dynamiek en veerkracht van de naoorlogse gezinnen waarin zij opgroeiden. Aan het onderzoek deden twee cohorten oorlogsgetroffen kinderen mee. De eerste groep betrof een groep ouderen van rond de zeventig jaar oud, die terugblikten op de jaren van de Japanse bezetting, de daarop volgende revolutieperiode en de migratie vanuit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland. De tweede groep bestond uit jongeren van tussen de twintig en dertig jaar oud die de oorlog in Bosnië-Herzegovina overleefden en naar Nederland zijn gevlucht (Mooren & Kleber, 2008).

 

Accenten

 

Twee invalshoeken staan in deze bijdrage centraal: enerzijds de aandacht voor de dynamiek van de onderzochte systemen of gezinnen (met grote aandacht voor organisatie en communicatie) en anderzijds de theorie over de psychische verwerking van schokkende gebeurtenissen, in het bijzonder betekenisverlening en cognitieve adaptatie of veerkracht. Veerkracht (‘resilience’) en weerbaarheid van individuen en hun omgeving blijken belangrijk bij het hoofd bieden van crises (McCubbin & McCubbin, 1998; Walsh, 2006), terwijl het merendeel van de wetenschappelijke en klinische literatuur juist de psychopathologische gevolgen van traumatische ervaringen benadrukt. Over het algemeen lijkt herstel in de wetenschappelijke literatuur onderbelicht (Bonanno, 2004).

 

Wanneer ouders stressvolle situaties goed aankunnen en overzicht houden, kunnen hun kinderen hun stress en angsten ook beter beteugelen. Sinds de studie van Anna Freud in 1943, over kinderen in gebombardeerd Londen, is bekend dat het voor kinderen heilzamer kan zijn bij hun ouder(s) te zijn in gevaarlijke omstandigheden dan in veiligheid te verkeren maar gescheiden van hen. Dit is echter wel afhankelijk van de mate waarin ouders in staat zijn zorg te verschaffen (Shaw, 2003; Smith, Perrin, Yule & Rabe-Hesketh, 2001). Wanneer bij ouders de angst toeneemt en de frustratietolerantie tekortschiet, neemt de angst bij kinderen toe. De mate van stresshantering van de ouders in de opvoeding blijkt nauw samen te hangen met het psychische welzijn van de kinderen (Ehntholt & Yule, 2006). Over hoe ouders en kinderen na oorlog en migratie een balans hervinden nog niet heel veel bekend (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006).

 

Naoorlogse gezinsdynamiek

 

Klinische publicaties beschrijven de onmiskenbaar ontwrichtende invloed die oorlog en migratie op gezinnen hebben. Gezinsleden die tijdens de oorlog gescheiden waren en na de oorlog herenigd werden, blijken veranderd en soms vervreemd van elkaar. Het gezin ziet zich voor de taak het leven te hervatten in een gewijzigde samenstelling en dynamiek. Descriptieve en klinische onderzoeken onder overlevenden van de Tweede Wereldoorlog onderscheiden het vechtersgezin en het slachtoffergezin (Danieli, 1998). Ook worden deze gezinnen wel gerangschikt langs de dimensies hechting en betrokkenheid. Aldus wordt het kluwengezin onderscheiden, waarbij relaties (te) hecht zijn met onvoldoende autonomie van de individuele leden en het ‘los zand gezin’ waarbij de onderlinge betrokkenheid heel gering is. Het nadeel van dergelijke indelingen is dat ze nogal statisch en ideaaltypisch zijn. Tegelijkertijd is veel aandacht besteed aan de klinische systemen, dat wil zeggen aan de gezinnen die zich gewend hadden tot de hulpverlening. Het functioneren van systemen die geen hulp hadden ingeschakeld, bleef daarmee buiten beeld. De dynamiek van aanpassingsstrategieën na ingrijpende gebeurtenissen als oorlog en migratie is daarmee veronachtzaamd. Huidige perspectieven op stress en coping benadrukken de functionaliteit van diverse psychologische mechanismen om tegenslag op te vangen (zie Brom & Kleber, 2008). Dat geldt ook voor systemen.

 

De systeemvisie heeft sinds haar ontstaan in de jaren vijftig en zestig geleidelijk aan populariteit gewonnen. Het gezin als onderzoekseenheid is echter een lastig thema, omdat meerdere individuen en hun onderlinge relaties bepaald niet eenvoudig te ‘meten’ zijn. De laatste jaren zijn er publicaties verschenen die een model beschrijven dat aanknopingspunten biedt voor een beter begrip van het oorlogsgetroffen systeem (McCubbin & McCubbin, 1998). Aantrekkelijk bij dit model is dat niet de pathologie centraal staat, maar de veerkracht van gezinnen (Walsh, 2003).

 

Veerkracht

 

Na traumatische oorlogservaringen raken bestaande zekerheden (‘basic assumptions’) waarmee mensen het leven benaderen aangetast. Het vertrouwen dat ernstige gebeurtenissen niet jezelf of dierbaren zullen overkomen en het vertrouwen controle te hebben over het leven worden vernietigd (Janoff-Bulman, 1992). Dit kan zijn weerslag hebben op het mentaal en lichamelijk functioneren. Mensen blijven als het ware ingesteld op gevaar waardoor de angst blijft bestaan. Zij ontwikkelen een wantrouwende blik op andere mensen (Mooren & Kleber, 2001). Deze permanente instellingen hinderen op vele wijzen het dagelijkse bestaan. Chronische stress, overmatige waakzaamheid en allerlei psychische en lichamelijke klachten kunnen dan het gevolg zijn.

 

Om de beheersing over het eigen leven te herwinnen, zoeken getroffenen naar de betekenis van wat hen is overkomen. Onderzoek toont aan deze ‘search for meaning’ helpt om een traumatische ervaring te hanteren (Affleck & Tennen, 1996; Kleber & Brom, 1992). Het gaat dan om het vinden van verklaringen, het vergelijken met anderen in soortgelijke situaties, het verschaffen van zingeving, het creëren van structuur in verhalen en het ontdekken van voordelen. Betekenisverlening is ook volgens Walsh (2006) een van de drie ingrediënten voor een gezond gezinsleven na ontwrichting. De aanpassing en veerkracht van gezinnen is volgens haar afhankelijk van drie (‘sleutel’) functies:

 

1.    De opvattingen: Welke verklaringen en betekenissen worden toegekend aan de ingrijpende ervaringen?

 

2.    De gezinsorganisatie: Hiermee worden de structuur en samenhang binnen het gezin bedoeld als ook de toegang tot sociale en economische bronnen. Hoe flexibeler de structuur van onderling respect en steun, des te groter de interne cohesie van het gezin. Hoe meer maatschappelijke faciliteiten, des te gemakkelijker de aanpassing.

 

3.    Communicatie. Naarmate er meer helderheid en openheid is in de uitwisseling van boodschappen (uitwisselen van emoties, toestaan van meningsverschillen, afwezigheid van verwijten en plezierige interacties zoals humor) en er meer gezamenlijkheid in het oplossen van problemen plaatsvindt, des te heilzamer de uitwerking op het gezin.

 

Ook andere modellen van omgaan met stress door gezinnen beschrijven deze functies. Soms zijn ze gedifferentieerder (Van Essen, Bala, de Boer, Mooren & de Wolf, 2007). Het omgaan met stress en moeilijke situaties door gezinnen wordt in het algemeen getypeerd als een proces waarin de balans wordt hersteld tussen vereisten (demands) en hulpbronnen (resources) van een individu, het gezinssysteem en het sociale netwerk. Een veerkrachtige dynamiek binnen het gezin heeft uiteindelijk het bereiken van een balans als resultaat, waardoor ieder lid kan herstellen, kan groeien en zich kan ontplooien (McCubbin & Patterson, 1983).

 

Betekenisgeving

 

De betekenisgeving aan gebeurtenissen is van belang voor een begrip van de gevolgen op gezondheid maar ook voor het bespoedigen van herstel. Betekenisgeving verwijst naar veranderingen of aanpassingen van gedachten over implicaties van gebeurtenissen. Het is in wezen een vorm van cognitief controleherstel. In moderne opvattingen van de gevolgen van diep ingrijpende levenservaringen hebben deze gedachten (cognities) een steeds prominentere plaats gekregen. Herstel vergt modificatie van deze cognities. Om gebeurtenissen te ‘verwerken’, is het nodig andere ideeën te ontwikkelen over wat is gebeurd. Dat kan door aanpassing van opvattingen over wat iemand is overkomen; of door wijziging van bestaande overtuigingen. Binnen gezinnen bestaan vaak opinies over de betekenis van gebeurtenissen. Soms zijn die erg vastgeroest en mag er niet aan worden getornd of van worden afgeweken door de individuele gezinsleden. Betekenisprocessen binnen gezinnen zouden van invloed zijn op individuele ontwikkelingen van overtuigingen over iemand zelf, de ander en de wereld.

 

In ons onderzoek zijn wij ingegaan op deze betekenisprocessen (door middel van interviews en gestandaardiseerde vragenlijsten die met kwantitatieve en kwalitatieve technieken zijn geanalyseerd). Zo vonden wij dat diegenen die als kind de oorlog en daaropvolgende Bersiap in voormalig Nederlands-Indië meemaakten, meer dan zestig jaar later voornamelijk een positieve opvatting over zichzelf hebben; ze zijn positief over hun eigenwaarde. Deze groep is positiever dan bij aanvang van het onderzoek werd verwacht en meer overeenstemmend met de eigenwaarde van bijvoorbeeld Nederlandse studenten dan die van andere groepen oorlogsgetroffenen. Ze geven aan meer geleerd te hebben uit de ervaringen, meer hoop te ervaren en meerdere levensdoelen te hebben. Tegenover deze positieve attitude staat enige mate van wantrouwen ten opzichte van anderen en autoriteiten bijvoorbeeld. Soms is dat wantrouwen fors.

 

De Bosnische jongeren getuigen van een grote behoedzaamheid bij het vertrouwen stellen in anderen en de wereld om hen heen. Zij hechten zeer aan iedereen die net als zij (het oude) Bosnië een warm hart toedragen. Ze zijn vertwijfeld over hoe de oorlog zich zo dramatisch heeft kunnen ontwikkelen en hoe naïef zij zelf en mensen om hen heen waren bij het losbarsten van het geweld. Ze herinneren zich te zijn grootgebracht met het ideaal van Joegoslavië (van na de Tweede Wereldoorlog): ‘broederschap en eenheid’. Lang hadden zij het idee dat de oorlog hun niet zou overkomen, ook niet toen op slechts 50 kilometer afstand conflicten werden uitgevochten. Het bijstellen van de ‘illusie’ dat het hun niet zou gebeuren, is nog pril.

 

Gezinsorganisatie

 

Nogal wat kinderen zijn in gebroken gezinnen opgegroeid. Sommige kinderen zijn opgevoed door hun moeder of door grootouders. Vooral veel vaders ontbraken na de oorlog. Alle deelnemers vertelden over de enorme verandering als gevolg van de oorlog.

 

Bij de ‘Indische’ deelnemers ging het dan om vaders die niet zijn teruggekeerd uit gevangenschap of die na migratie naar Nederland terugkeerden naar Indië om hun werkzaamheden te hervatten.

 

Ook veel Bosnische adolescenten zijn als kind of jongere zonder ouders of andere familieleden naar Nederland gekomen. Soms bleven ouders in Bosnië achter of volgden ze hun kind pas later naar Nederland. In Nederland verbleven ze voor korte of langere tijd in asielzoekerscentra. Bij deze meer recente migranten is de culturele verandering sterk merkbaar. Ze bespeuren in de Nederlandse maatschappij een gebrek aan kennis van en belangstelling voor de Bosnische politieke situatie die hen nog zozeer bezig houdt. Ze hebben immers nog vrienden en vriendinnen in Bosnië met wie ze zich meer verbonden voelen dan met Nederlandse leeftijdgenoten. Verder speelt een rol dat aan Bosnische leeftijdgenoten niets hoeft te worden uitgelegd; zij weten wat de oorlog heeft betekend.

 

Communicatie

 

Om tot ideeënvorming en betekenisverlening te komen is het belangrijk voor gezinnen goed met elkaar te communiceren. Voor herstel is de manier waarop gezamenlijk gezocht wordt naar een interpretatie van het verleden van groot belang. Een open stijl met uitwisseling in heldere bewoordingen waarbij verschil van mening binnen een gezin mag bestaan, is faciliterend voor betekenisgeving. Risicovolle communicatiestijlen hebben veelal te maken met een te geringe ofwel een overdadige openheid van emotionele expressie. Dit is ofwel het weinig, fragmentarisch spreken of geheel zwijgen ofwel het veelvuldig spreken over het verleden op een niet leeftijdsgeschikte manier (Van Essen et al., 2007). Het zwijgen of fragmentarisch spreken binnen een gezin ontstaat vaak vanuit het motief elkaar niet te belasten (‘conspiracy of silence’; Danieli, 1998). Doordat ouders niet spreken over het oorlogsverleden, voelen kinderen aan dat zij hier geen vragen over mogen stellen en worden zij onderdeel van het stilzwijgen. Het zwijgen over oorlogservaringen neemt vaak de vorm aan van taboes en gezinsgeheimen. Er kan een niet uitgesproken maar indringende regel bestaan op het niet bespreekbaar maken van een thema. Niettemin wordt duidelijk gemaakt dat over dat onderwerp niet gesproken mag worden, dus: ‘men kan niet niet communiceren’ (Watzlawick, Beavin & Jackpot, 1970). Boodschappen worden hoe dan ook (verbaal of nonverbaal) overgebracht. Dit kunnen boodschappen zijn zoals: ‘je mag niets vragen over de oorlog’, ‘het pijnlijke verleden zijn we vergeten’ of ‘vader en moeder hebben het al zwaar genoeg’. Als ouders slechts fragmentarisch spreken over de oorlog, zal het kind deze flarden met de eigen fantasie gaan aanvullen om tot een afgerond verhaal te komen. Dit kan leiden tot een vermenging van de verhalen met de eigen agressie, fantasie en werkelijkheid (Walter & Bala, 2004).

 

In tegenstelling tot de gezinnen waarin hoofdzakelijk wordt gezwegen over het oorlogsverleden, zijn er gezinnen waarin de  grote, soms overmatige behoefte bestaat om over het verleden te praten, opdat niet wordt vergeten bijvoorbeeld. Het praten over de traumatiserende ervaringen van de ouders, vooral op een niet leeftijdgeschikte manier, kan voor een kind schadelijk zijn. Bovendien kan het belastend zijn voor een kind wanneer de verhalen getuigen van een ouder als slachtoffer. De ouder(s) blijkt niet onschendbaar te zijn en angst kan ontstaan dat het verleden zich zou kunnen herhalen (Eland et al., 1990).

 

Voor de betekenisgeving binnen een gezin is de manier waarop er over gebeurtenissen in het verleden wordt gepraat belangrijker dan de exacte weergave van de omstandigheden op zichzelf. Die manier moet aansluiten bij het begripskader van het kind (Montgomery, 2004).

 

Respondenten uit Nederland-Indië

 

Diegenen die op jonge leeftijd de oorlogsjaren onder Japanse bezetting en de gewelddadige re-volutieperiode erna meemaakten, hebben doorgaans nauwelijks of niet meer over de gebeurtenissen gesproken. In het merendeel van de gezinnen was sprake van een zeer gesloten stijl van communiceren. Er was sprake van weinig expressie van gevoel en geringe uitwisseling van meningen. De kinderen van destijds waren sterk geneigd problemen voor zich te houden. Verder werd in de meeste gezinnen weinig boosheid of agressie geuit. Blijheid mocht eerder geuit dan negatieve gevoelens als verdriet, pijn of angst. Over de oorlogsverwikkelingen of over Indië werd weinig meer gesproken. Als het ter sprake kwam, ging het vaak over feiten, grappige anekdotes of sterke verhalen. Veel respondenten gaven aan in hun jeugd niet met vragen over het recente verleden bezig te zijn geweest. Dat de oorlog en migratie niet ter sprake kwamen, werd veelal niet als nadelig ervaren. Men richtte zich op de toekomst. De oorlogsperiode was te pijnlijk was om over te praten. Men wilde het verleden vergeten.

 

Vaak werd gerefereerd aan de tijdsgeest als bepalende factor in het grote zwijgen over de oorlogstijd. Deze deelnemers zijn opgegroeid in een tijd waarin nogal wat onderwerpen niet bespreekbaar waren in gezinsverband en er taboes bestonden op onderwerpen zoals seksualiteit. Deze deelnemers zien bij hun kinderen en in het bijzonder hun kleinkinderen dat er tegenwoordig met veel meer openheid wordt gesproken. Tegelijkertijd geven veel mensen aan dat zij in hun leven met partners en kinderen gemist hebben dat zij van huis uit niet hebben meegekregen hoe goed met emoties om te gaan. Omgaan met conflicten is lastig; soms heeft therapie geholpen dat alsnog te leren.

 

Hoewel er niet veel over Nederlands-Indië werd gesproken, lijkt het erop dat de herinneringen aan Indië wat meer aandacht kregen dan de oorlogservaringen. Als er over Indië werd gesproken, dan was dat veelal met weemoed. Uit meerdere interviews is naar voren gekomen dat er slechts enkele materiële herinneringen (voorwerpen) aan Indië aanwezig waren in huis. Dit had te maken met de negatieve herinneringen aan de oorlog maar ook met de oriëntatie op de toekomst in Nederland.

 

Respondenten uit Bosnië

 

De jong-volwassenen uit Bosnië spraken binnen hun gezinnen zeer verschillend over de oorlogsgebeurtenissen. Soms was er veel openheid in de communicatie. Een vader die veel had meegemaakt had sterke behoefte er over te praten en kreeg daar de ruimte voor. Soms werd er niet tot nauwelijks over de oorlog gesproken; om zichzelf of de ander te beschermen of men wilde elkaar niet belasten met ‘oud’ zeer. Sociaalmaatschappelijk zien de deelnemers weinig belemmeringen om de oorlogservaringen te bespreken. In vergelijking met de Tweede Wereldoorlog bestaat er nu meer vrijheid om erover te praten. In Nederland is meer openheid - het hoort ten slotte bij de democratie. De respondenten voelen wel belemmeringen, bijvoorbeeld omdat de ervaringen nog als te pijnlijk en ’te zwaar’ worden ervaren. Verder speelt voor sommigen een rol dat de herinneringen te pril zijn en dat de politieke situatie in Bosnië nog zo instabiel is. De onzekerheid is nog niet voorbij. Praten is ook niet noodzakelijk omdat de gebeurtenissen ten slotte samen zijn meegemaakt, de preciese verwikkelingen zijn bekend. Het liefst bespreken de Bosnische respondenten hun ervaringen met vrienden en vriendinnen; al wonen die soms nog in Bosnië of verspreid over Nederland. Het sociale leven van veel Bosnische jongeren speelt zich daardoor zowel in Nederland als in Bosnië af. De jongeren merken ook op dat de Nederlandse stijl van vriendschappen onderhouden anders is dan zij gewend zijn. Mensen hebben het in Nederland druk, hebben weinig tijd en zijn individualistisch. ‘Altijd agenda’s trekken’, bijvoorbeeld. Onder Bosniërs zijn zij een flexibelere omgang gewend.

 

Meerdere jongeren gaven aan niet te hebben verwacht dat zij voor langere tijd, laat staan voor altijd, in Nederland zouden blijven. Ze dachten dat het een tijdelijk verblijf zou worden. Nu, een decennium later is het besef van verlies voelbaar. Pas veel later dus, wordt ten volle gerealiseerd hoe definitief de verandering in hun leven is. Meerdere Bosnische jong-volwassenen overwegen terug naar Bosnië te gaan op het moment dat zij hun studie hebben afgerond.

 

Zwijgen

 

Ten aanzien van de hier genoemde sleutelprocessen van veerkracht binnen gezinnen na oorlog en migratie, te weten enerzijds overtuigingen en betekenisverlening en anderzijds organisatie en communicatie, geldt dat er zowel overeenkomsten als verschillen bestaan tussen de twee in het onderzoek betrokken cohorten. Duidelijk is dat sinds de jaren ’50-’60 de maatschappelijke attitude ten aanzien van het bespreken en uiten van gevoelens aanmerkelijk is veranderd. De Bosnische groep ervaart maatschappelijke openheid om over vrijwel alle ervaringen te kunnen spreken. Ze vergelijkt dat met ervaringen in de geschiedenis na de Tweede Wereldoorlog toen dat, ook in Bosnië, wel anders was. De Indische generatie heeft meer taboes in zowel het private als publieke domein ervaren en merkt op dat dit bij de generaties na hen is veranderd.

 

Evident is het verschil in levensloopfase. De generatie Indische kinderen kijkt verder terug. Remigratie naar Indië is voor zeer velen niet actueel. Voor de Bosnische jonge generatie blijkt de episode van oorlog en migratie nog heel actueel: de politieke situatie in Bosnië is niet stabiel, veel familieleden en vrienden wonen in Bosnië en met een toekomst in Bosnië wordt daarmee voor een aanzienlijk deel ernstig rekening gehouden. Zij hebben zich nog niet al te lang geleden losgemaakt van hun ouders, terwijl de Indische generatie inmiddels kinderen en kleinkinderen heeft. Opvallend is de gelijkenis in gezinsdynamiek bij beide onderzochte groepen. Zowel de Indische -als de Bosnische deelnemers willen de anderen binnen het gezin niet belasten met vragen over de ervaringen. Die ervaringen zijn soms te pijnlijk, soms te vers of soms te bekend om over te praten. Zwijgen is een veerkrachtige strategie zolang de emotionele toegankelijkheid van verzorgers behouden is. Wanneer die tekortschiet, zijn woorden nodig.

 

Literatuur

 

Affleck, G. & H. Tennen, 'Construing Benefits from Adversity: Adaptational Significance and Dispositional Underpining’, in: Journal of Personality 64 (1996) 4, pp. 899-922.

 

Bogels, S.M. & M.L. Brechman-Toussaint, 'Family issues in child anxiety. Attachment, family functions, parental rearing and beliefs’, in: Ciinicai Psychoiogy Review vol. 26 (2006) pp. 834-856.

 

Bonanno, G.A., 'Loss, trauma and human resiliency: Have we underestimated the hu-man capacity to thrive after extremely aversive events?’, in: American Psychologist vol. 59 (2004) pp. 20-28.

 

Brom, D. & Kleber, R.J., 'Resilience as the capacity to process traumatic experiences’; in J. Ford, R. Path & D. Brom (Eds.), Treating of Traumatized Children: Risk, Resilience and Recovery. New York: Routledge (2008, in press).

 

Danieli, Y., 'Introduction History and conceptual Foundations’, in: Y. Danieli (Ed.) Multigenerational legacies of trauma. New York: Plenum Press, 1998.

 

Ehntholt, K.A. & W. Yule, 'Practitioner Review: Assessment and treatment of refugee children and adolescents who have experienced war-related trauma’, in: Journal of Child Psychology and Psychiatry vol. 47 (2006) 12, pp. 1197-1210.

 

Eland, J., P.G. van der Velde, R.J. Kleber & C.H.D. Steinmetz, Tweede generatie Joodse Nederlanders. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1990.

 

Essen, J. van, J. Bala, O. de Boer, T. Mooren & A. de Wolf, Leven na de vlucht. Systeembehandeling bij getraumatiseerde asielzoekers- en vluchtelingengezinnen. Oegstgeest/Diemen: Stichting Centrum ’45, 2007.

 

IJzendoorn, M.H. van, M.J. Bakermans-Kranenburg & A. Sagi-Schwartz, 'Are children of Holocaust survivors less well-adapted? A meta-analytic investigation of secondary traumatization’, in: Journal of Traumatic Stress vol. 16 (2003) 5, pp. 459-469 .

 

Janoff-Bulman, R., Shattered assumptions: Towards a new psychology of trauma. New York: Free Press, 1992.

 

Kleber, R.J. & D. Brom, D., Coping with trauma. Theory, prevention and treatment. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1992/2003.

 

McCubbin, H. I. & J.M. Patterson, 'Family transitions: Adaptations to Stress’, in: H. I. McCubbin & C.R. Figley (Eds.), Stress and the family volume I: Coping with nor-mative transitions. New York: Brunner/Mazel, 1983.

 

McCubbin, H. & M. McCubbin, 'Family stress theory and assessment: The T-double ABCX model of family adjustment and adaptation’, in: H. McCubbin, M. McCubbin, E. Thompson & J. Fromer (Eds.), Resiliency in ethnic minority families (pp. 1-32). Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1998.

 

Montgomery, E., 'Tortured families: A coordinated management of meaning analysis’, in: Family Process vol. 43 (2004) 3, pp. 349-371.

 

Mooren, G.T.M. & Kleber, R.J., Family life in the aftermath of war and migration: The importance of communication in making sense of experiences. (Manuscript in preparation, 2008).

 

Mooren, T.M. & R.J. Kleber, Gezondheid en herinneringen aan de oorlogsjaren van Indische jeugdige oorlogsgetroffenen. Een empirisch onderzoek. Enschede: Printpartners Ipskamp, 1996.

 

Mooren, G.T.M. & Kleber, R.J., 'The impact of war in Bosnia and Hercegovina: Devastated trust’, in: International Journal of Mental Health vol. 30 (2001) 2, pp. 6-21.

 

Shaw, J.A., 'Children exposed to war/terrorism’, in: Clinical Child and Family Psychology Review vol. 6 (2003) 4, pp. 237-246.

 

Smith, P., S. Perrin, W. Yule, & S. Rabe-Hesketh, 'War exposure and maternal reactions in the psychological adjustment of children from Bosnia-Hercegovina’, in: Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines 42 (2001) 3, pp. 395-404.

 

Solomon, Z., 'Transgenerational effects of the Holocaust. The Israeli research perspec-tive’, in: Y. Danieli (Ed.), Multigenerational legacies of trauma. New York: Plenum Press, 1998.

 

Van der Velden, P.G., J. Eland & R.J. Kleber, De Indische naoorlogse generatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1994.

 

Walsh, F., Strengthening family resilience. New York: The Guilford Press, 2006.

 

Walter, J. & J. Bala, 'Where meanings, sorrow and hope have a resident permit: Treatment of families and children’, in: J.P. Wilson & B. Drozdek (Eds.), Broken spirits: The treatment of traumatized asylum seekers, refugees, war and torture victims. New York: Brunner-Routledge, 2004.

 

Watzlawick, P., J.H. Beavin & D.D. Jackpot, De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1970.

 

1 Uitgevoerd onder auspiciën van Cogis.

 

TRUDY MOOREN is klinisch psycholoog en onderzoeker bij Stichting Centrum ’45.

 

ROLF KLEBER is hoogleraar Psychotraumatologie, afdeling Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Utrecht.

Referentie: 
Trudy Mooren en Rolf Kleber | 2008
Cogiscope = ISSN 1871-1065 | 4 | 2 | 7-12
Trefwoorden: 
gezinnen, Indische kampkinderen, kinderen, migratie, Nederlands-Indie, Onderzoek, oorlogsgetroffenen, traumatische ervaringen, veerkracht, voormalig Joegoslavie