Oorlog anno 1998: om wie gaat het eigenlijk?
Inleiding
De tijd heelt niet alle wonden, zoveel is inmiddels wel duidelijk geworden. Maar toch, oorlog anno 1998 in Nederland; dat roept vragen op. Waarover praten wij dan? Om wie gaat het, om wat gaat het? In vredig en vredelievend Nederland anno 1998 is oorlogsgeweld iets dat tot ons komt via de tv. Tweederde van de thans levende Nederlanders heeft zelf geen oorlog meegemaakt.
Het aantal voor wie dat wel het geval is, wordt kleiner. Onder hen is er een bescheiden percentage dat oorlogsgeweld zelf aan den lijve heeft ondervonden. Zij waren zoals dat heet slachtoffer van georganiseerd geweld. Zij werden vervolgd, gedeporteerd, en mishandeld. Zij vormen een minderheid. Een minderheid die ook nog eens kleiner wordt. Daardoor misschien lijkt het dat het oorlogsleed door de tijd wordt geheeld. In deze inleiding kan ik niet anders dan kort bij enkele zaken stilstaan, met name om de vraag wat we precies met oorlogsgeweld bedoelen en om welke mensen het gaat.
Georganiseerd geweld
In artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat dat niemand onderworpen mag worden aan marteling of aan wrede onmenselijke of vernederende behandeling of straf. Datzelfde geldt voor gevangenschap zonder voorafgaand proces, schijnexecuties, gijzeling, of elke andere vorm van gewelddadige vrijheidsberoving.
In 1981 werd door de WHO-werkgroep Psychologische Gevolgen van Geweld Georganiseerd Geweld1 gedefinieerd als het van mens tot mens toebrengen van een ernstige mate van vermijdbare pijn en leed, door een georganiseerde groepering, die handelt vanuit een al dan
niet expliciete strategie of vanuit een systeem van ideeën en gedragsregels.
Niet alle oorlogservaringen worden als georganiseerd geweld beschouwd. Als we naar de diverse wetten buitengewoon pensioen in Nederland kijken vinden we daarin zeer precieze omschrijvingen van wat door de wetgever als oorlogsgeweld wordt opgevat. Hoe precies die formuleringen ook zijn, de toepassing ervan is niet altijd even gemakkelijk zoals velen bij het aanvragen van uitkeringen hebben ervaren en de interpretatie ervan vraagt om een wijs en deskundig oordeel. Ik zal me hier verder niet met dit soort ingewikkelde problemen van interpretatie en definitie bezighouden. Wel wil ik benadrukken dat niet iedereen die de oorlog heeft meegemaakt ook geleden heeft onder oorlogsgeweld. We spreken dus niet over oorlogsgetroffenen in het algemeen, maar over mensen die hebben geleden onder oorlogsgeweld en georganiseerd geweld en dan verwijs ik naar de omschrijving zoals ik u die zojuist heb gegeven.
De WHO-werkgroep hield zich bezig met de psychologische gevolgen van geweld. U merkt dus dat er een onderscheid wordt gemaakt. Er
foto: Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
De brand van Rotterdam, mei 1940
wordt gesproken van psychologische gevolgen. Daartegenover staan de lichamelijke gevolgen. Die twee kunnen natuurlijk ten nauwste met elkaar verweven zijn. Soms ook zijn ze nauwelijks te ontrafelen. Eigenlijk is dit onderscheid dan ook kunstmatig. Toch is het belangrijk om dit onderscheid te maken omdat de psychische gevolgen lange tijd niet werden onderkend; omdat ze ook zoveel moeilijker te herkennen kunnen zijn dan de lichamelijke; en tenslotte omdat er veel situaties zijn waarin ze nog steeds worden ontkend. Door dit onderscheid te maken vestigen we er dus de aandacht op dat georganiseerd geweld psychologische consequenties kan hebben. Dat lijkt een dooddoener, omdat dat heden ten dage in Nederland zo vanzelfsprekend lijkt. Dat is het echter niet.
Als er iets is dat hulpverleners hebben geleerd van de Tweede Wereldoorlog is het dat het erg lang duurt alvorens psychologische gevolgen van een oorlog worden onderkend. Dat hangt vermoedelijk sterk samen met de vermijding en ontkenning die deel kan uitmaken van de individuele reactie op psychotraumatische ervaringen. Maar er zijn natuurlijk ook andere factoren zoals de biologische aanpassing die ontkenning in de eerste fase wellicht tot een noodzakelijke overlevingsstrategie maken. De wederopbouw eiste alle aandacht op en omkijken naar het afschuwelijke leed wat geweest was zou de krachten kunnen verzwakken. Het lijkt erop dat we bij vluchtelingen en asielzoekers en bij de mensen om hen heen hetzelfde mechanisme zien. Eerst gaat het om de vervulling van de basale levensbehoeften (eten, wonen en werk). Daarna komen andere zaken aan de orde. Daarom is het goed nog maar eens te stellen dat oorlogsgeweld ernstige psychologische gevolgen kan hebben. Dat is ook het onderwerp van deze bundel.
Om wie gaat het?
Meestal worden groepen of categorieën mensen ingedeeld naar de oorsprong van het georganiseerde geweld dat ze meemaakten. Zo’n indeling kan nuttig zijn. Het meest pregnant en ook noodzakelijk is dat in de Wetsuitvoering. Maar het lijkt dan al gauw of de eenmaal aangeduide categorieën een eigen leven gaan leiden en ook staan voor een maatschappelijke werkelijkheid. Dat is maar ten dele het geval.
In de eerste plaats zullen mensen zelf zich soms (maar lang niet altijd) beschouwen als behorende bij zo’n categorie. Ik denk dat er veel men-sen uit het voormalig verzet zijn die trots zullen zijn om bij die groep te behoren en ertoe gerekend te worden. Daarentegen zal een Koerdische vluchteling nauwelijks het gevoel hebben te behoren tot dezelfde categorie als een Chileense vluchteling. Hoe mensen dit beleven hangt af van de mate waarin ze zich lotgenoten voelen met elkaar. In de tweede plaats is georganiseerd geweld vaak wel gericht op groepen van mensen. Maar mensen die blootstaan aan onderdrukking, vervolging, en fysiek geweld worden juist teruggeworpen op zichzelf en hun vertrouwen in de ander kan ernstig worden geschaad. Veelal raken zij daardoor psychisch en sociaal geïsoleerd. Ook de betekenis die oorlogsleed heeft in het leven van de betrokkene is van mens tot mens een andere. De omstandigheden en de beleving ervan zijn voor elk psychisch lijden volstrekt uniek. Categoriseren kan dus helpen, soms noodzakelijk zijn, maar het voegt weinig toe als de we de gevolgen van oorlogsgeweld voor het individu afzonderlijk willen beoordelen en zo nodig verhelpen.
Dit alles laat onverlet dat het horen bij een groep juist voor sommigen het proces van verwerking van oorlogsleed kan vergemakkelijken. Zo worden lotgenoten onder begeleiding van vrijwilligers met elkaar in contact gebracht en ook in de hulpverlening kan van de lotsverbondenheid gebruik worden gemaakt.
In deze context moet u het gangbare onderscheid zien dat gemaakt wordt tussen slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en hun partners; de naoorlogse generatie; veteranen; en vluchtelingen en asielzoekers. Meestal worden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog nog verder ingedeeld op basis van de verschillende wetten.
Centrum ’45 verrichte in 1995 een enquête onder hulpverleners en hulpverleningsinstellingen naar de omvang van de verschillende categorieën van slachtoffers van oorlogsleed. Uit deze enquête enkele cijfers.
In 1995 zochten een kleine 16.500 slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, inclusief hun partners en hun kinderen, hulp voor psychische problemen bij reguliere en specifieke zorginstellingen. Bijna de helft (46%) daarvan werd gevormd door mensen die door de Japanners werden geïnterneerd. Ongeveer een kwart bestond uit partners en de naoorlogse generatie. In het jaar 2005 zal de omvang van de totale groep met 30% zijn afgenomen tot ongeveer 11.000. Verwacht wordt wel dat de intensiteit van de hulpvraag in deze groep mede door de veroudering, zal toenemen.
In 1995 zochten ongeveer 1500 veteranen die slachtoffer waren van oorlogsgeweld hulp. Dit waren overwegend veteranen die hadden deelgenomen aan de politionele acties, de ‘Indië-veteranen’; een kleiner aantal is afkomstig van latere krijgshandelingen en vredesmissies. In 1995 waren 2600 van de op dat moment in Nederland verblijvende 31.500 vluchtelingen en asielzoekers ingeschreven voor hulp bij een reguliere of specifieke GGZ-instelling.
Deze percentages zijn strikt genomen klein als u bedenkt dat er in Nederland in 1995 nog 4.3 miljoen Nederlanders waren die de oorlog hadden meegemaakt. Het gaat om een minderheid. Ook al zal het aantal vluchtelingen dat om hulp vraagt nog stijgen. Het gaat om een minderheid. Wel een minderheid die de representatie vormt van wat mensen elkaar kunnen aandoen.
In: Trauma door oorlogsgeweld : twaalf inleidingen rond een thema/ red. Judith Schuyf
Blok 1: Introductie