Oorlog als erfenis : de overdracht van oorlogstrauma's op naoorlogse generaties

Op het moment van onze geboorte erven we de welvaart, de taal. het politiek bestel, de conflicten, het niveau van ons onderwijs en het verleden van onze omgeving. En daar moeten wc mee zien te leven. Van onze ouders enen we niet alleen onze naam en het eventueel aanwezige geld of goed. maar ook hun normenstelsel, gezondheid, de kleur van onze ogen, onze maatschappelijke kansen en sociale status. Ook daar moeten we mee zien te leven. De spanning tussen deze erfenissen enerzijds en de eigen wil en mogelijkheden anderzijds kan het zout in de pap zijn. Wanneer deze spanning te groot is kan het barsten veroorzaken in een ieders welbevinden. Van je familie moet je het hebben, zeggen we wanneer onze broers en zussen of vaders en moeders, neven of nichten zich niet conform onze verlangens gedragen, maar er spreekt een welhaast universele verwachting uit.

Dat ook een oorlog deel uit kan maken van de nalatenschap van ouders is een recent inzicht. De aandacht voor een mogelijke overdracht van oorlogstrauma's op een generatie, die de oorlog niet zelf meemaakte, ontstond binnen de psychologie en beperkte zich daar grotendeels toe. De belangstelling gaat vooral uit naar de intrapsychi-sche doorwerking op individuen die de oorlog meemaakten en hun kinderen. Oorlogen, vervolgingen en geweld lijken een permanent deel uil te maken van la condition humaine. Toch heeft de wetenschap tot voor kort slechts incidenteel belangstelling getoond voor de gevolgen ervan voor de menselijke psychische integriteit Pas na de Tweede Wereldoorlog is die belangstelling min of meer duurzaam geworden. Door de opname van de zogenaamde Posttraumatische stressstoornis in de DSM-III in 19801 is de studie van acute en late reacties op schokkende ervaringen wetenschappelijk min of meer geautoriseerd. Onderzoek naar oorzaken, aard en voorkomen van posttraumatische symptomen vertoont binnen de moderne psychologie en psychiatrie een opmerkelijke groei.

De huidige wetenschappelijke belangstelling voor de psychische gevolgen van geweld staat niet los van maatschappelijke ontwikkelingen. Ook de aandacht voor de naoorlogse generatie loopt niet bij toeval parallel met de interesse voor de psychische gevolgen van kindermishandeling, incest en affectieve verwaarlozing. De idee dat kinderen een veilige en een ondersteunende omgeving nodig hebben voor hun ontwikkeling lot stabiele en verantwoordelijke en zo mogelijk ook tevreden volwassenen is tegenwoordig een algemeen aanvaard inzicht, ook al wordt het met de regelmaat van de klok met voeten getreden. Niet minder belangrijk is het feit dat men in de Westerse samenleving meer geneigd is de soms langdurige of permanente negatieve psychische consequenties van rampen, verkrachting, incest of oorlog als ellendige maar vaststaande feiten van het bestaan onder ogen te zien. Trauma’s lijken niet langer onderwerp van universele verdringing. Niet zonder betekenis is dat het aanbod van hulp bij opvoedings- en psychische problemen in onze samenleving geïnstitutionaliseerd is. Dit heeft ongetwijfeld de acceptatie van de menselijke kwetsbaarheid bevorderd. We hoeven ons niet meer zo hulpeloos in onze kwetsbaarheid te voelen.

 

Naoorlogse generaties in Nederland

 

Tegen het einde van de jaren zeventig verschenen de eerste publicaties over de nakomelingen van vervolgingsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Die kinderen werden de second generation genoemd. De laatste jaren wordt echter algemeen gekozen voor de term naoorlogse generatie, wat benadrukt dat het generaties betreft die in de oorlog geboren zijn en niet om kinderen van oorlogsgetroffenen die, hoe jong dan ook, zelf de oorlog meemaakten. Die eerste publicaties waren uitgesproken alarmerend. Clinici rapporteerden over een groep patiënten met ernstige symptomen. Zij namen aan dat die veroorzaakt werden door de oorlogservaringen van de ouders. liet ging voornamelijk om kinderen van joodse vervolgingsslachtoffers. Men verwachtte dat een hele generatie ten prooi zou vallen aan ernstige pathologische verschijnselen die sterke overeenkomsten vertoonden met het zogenaamde post-concentratickampsyndroom. Latere studies loonden aan dat het met de omvang en de ernst van de symptomen van nakomelingen van oorlogsgetroffenen meeviel. Hoewel een deel van de naoorlogse generatie wel degelijk ernstige tot zeer ernstige psychische problemen heeft, blijkt dit meer uitzondering dan regel te zijn.

Toen ook in Nederland vanaf het begin van de jaren tachtig psychologen zich over de naoorlogse generatie bogen, bleek dat deze uit verschillende groepen bestond. Nederland zou Nederland niet zijn wanneer ook de oorlog geen verzuiling kende.2 Allereerst waren er de nakomelingen van joodse oorlogsoverlevenden. Maar ook de deelnemers uit het voormalig verzet kregen kinderen. Een van de vroegste publicaties over de geestelijke en lichamelijke gevolgen van de bezettingsjaren in Nederland handelde over verzetsmensen.' Ook uit later onderzoek (Aarts e a 1996) is gebleken dat een niet onaanzienlijk deel van de deelnemers aan het voormalig verzet tot aan de dag van vandaag lijdt aan tal van symptomen die met hun oorlogservaringen samenhangen. Opvallend is dat niet alleen verzetsdeelnemers die gearresteerd of in concentratiekampen geïnterneerd waren psychische problemen hadden, maar dat ook de jarenlange en onophoudelijke spanning die deelname aan het verzet als zodanig met zich meebracht in dezelfde mate belastend bleek voor de gezondheid (Op den Velde e.a. 1990). Sommige van hun kinderen dragen daar de sporen van.

De meest omvangrijke groepen onder de naoorlogse generatie zijn wellicht de kinderen van oorlogsgetroffenen uit het voormalige Nederlands-lndie en de nakomelingen van hen die tijdens de oorlog de kant van de bezetter kozen. De laatsten worden ook wel kinderen van foute ouders genoemd. Hun aantal wordt geschat op zo'n 100.000 tot 150.000. Het is vooral deze groep die kampt met een ciparte status onder de naoorlogse generatie. Mochl de aandacht voor de kinderen van 'goede' ouders lang op zich hebben laten wachten, de aandacht voor de kinderen van ‘foute' ouders was en is zeer beperkt en veelal ambivalent. Het onder één noemer brengen van kinderen van foute' ouders met de andere categorieen van de naoorlogse generatie wekt de nodige weerstanden op. * Nederland is nog steeds, zoals de historicus J.C.H. Blom dat in zijn inaugurele rede noemde, in de ban van goed en fout Ook de kinderen van oorlogsgetroffenen uit het vroegere Nederlands-lndie hebben relatief lang speciale aandacht moeten ontberen. Pas toen de samenleving de geschiedenis van de voormalige koloniën en de politionele acties ter discussie kon stellen, ontstond enige interesse voor het lot van degenen die met de erfenis van die geschiedenis moesten leven. Inmiddels hebben al de verschillende categorieën van de naoorlogse generatie in dit land. zoals hel ‘zuilen betaamt, hun eigen instituten en organisaties.

Er is weinig gepubliceerd over kinderen van verzetsdeelnemers. kinderen van ‘foute’ ouders en de Indische naoorlogse generatie. De kinderen van foute’ ouders hebben vaak moeten lijden onder de straf die hun ouders na de oorlog moesten ondergaan. Zij werden door hun omgeving vaak geweerd en besmuikt. Een diepe schaamte was een gevolg, soms ook vanuit de irrationele angst dat ‘fout-zijn’ met de moedermelk was binnengezogen. De meeste kinderen verzwegen hun afkomst waar mogelijk. De band met hun ouders zal zelden vrij van ambivalentie zijn.

De joodse naoorlogse generatie heeft ouders die vaak het overgrote deel van hun familie verloren hebben en voor de vrijwel onmogelijke taak staan die verliezen te verwerken. Ook had de oorlog de ouders het gevoel van veiligheid en van vertrouwen in de samenleving ontnomen. Ook bij hun kinderen kon het gevoel ontstaan dat zij tot een potentieel bedreigde groep in de samenleving hoorden.

De deelnemers aan het verzet kwamen voort uit zeer verschillende lagen van de samenleving. Maar na de bevrijding deelden velen de verbittering over het weinige dat er van hun zo hard bevochten idealen overbleef en over de zeer beperkte aandacht die zij na de oorlog kregen. De communisten onder hen werden tijdens de Koude Oorlog opeens zelf min of meer ‘foute’ Nederlanders. De schepen uit Indonesië, die tot in de jaren vijftig met enige regelmaat de Nederlandse havens ingeloodst werden, brachten de slachtoffers van de Japanse bezetting en van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Een deel van hen waren mensen met zichtbare banden met Nederland, maar er waren ook ‘Indiërs’ en mensen van gemengde afkomst die hun lot aan Nederland verbonden dachten. Zij moesten zich niet alleen aan zien te passen aan Nederland en hun oorlogservaringen verwerken, maar ook het hoofd bieden aan heimwee.

Niet alleen waren de feitelijke omstandigheden voor de naoorlogse categorieën verschillend, maar ook de oorlogservaringen en de individuele reacties van de ouders en kinderen binnen de groepen waren divers.5 Het feit dat de ouders door de oorlog getraumatiseerd zijn. rechtvaardigt het desalniettemin om hen als een groep te beschrijven. Daarbij komt de gedeelde ervaring van jarenlange ontkenning door de samenleving, gevolgd door erkenning via wetgeving en categorale instituten, die tot vergelijkbare ervaringen van alle categorieën van de naoorlogse generatie heeft geleid (Begemann 1988).

 

De ouders van de naoorlogse generatie

 

Pas jaren na de Tweede Wereldoorlog werd het duidelijk dat systematische vervolging een krachtige aanval op de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers betekend had. De slachtoffers waren vooral de joden of zij die volgens dc nazi-optiek ‘levensonwaardig' waren en degenen die zich tegen het nationaal-socialisme teweerstel-den. Het verwerken van deze aanval bleek voor de overlevenden van die vervolgingen geen eenvoudige opdracht. Velen vertoonden, soms pas na een langere periode, een reeks klachten, die vooral bekend is geworden onder dc naam KZ-syndroom of post-concentratiekampsyn-droom.

Angsten, slaapstoornissen, depressiviteit, vervlakking van emoties, dysforie. geheugenstoornissen, schuldgevoelens en tal van psychosomatische klachten zijn veel voorkomende uitingen van dit syndroom. Als een mogelijke verklaring van deze symptomen wordt erop gewezen dat dc nazi-vervolgingen een langdurige opgelegde pathologise-rende omgang met emoties betekende (Grubrich-Simitis 1979; Berg-mann & Jucovy 1982). De expressie van woede, overweldigende angst, trots of rouw was tijdens dc vervolgingen in letterlijke zin levensbedreigend. Het onder controle houden van deze emoties was harde noodzaak. Overleving hing er van af. Maar er waren ook interne redenen voor de repressie van affecten. De scheiding van familie en vrienden, de onzekerheid over hun lot. maar ook het verlies van een empathisch en positief zelfbeeld waren nauwelijks te dragen. De nazi's behandelden hun slachtoffers als ongedierte, ontdaan van elke waarde. Schuldgevoelens konden een gevolg zijn van een groeiend onvermogen om empathie te voelen met medeslachtoffers. Hierdoor konden mensen het gevoel krijgen net zo verdorven te zijn als de vervolgers. Hei beeld als zou men ‘slecht’ zijn kon de zelfbeleving infiltreren Overlevingsschuld kon ook het resultaat zijn van daadwerkelijk anti-sociaal gedrag, hoe voorstelbaar ook gezien de omstandigheden. De meest navrante, maar ook hardnekkigste vorm van schaamte en overlevingsschuld werd veroorzaakt door het feil van de overleving zelf. Veel oorlogsoverlevenden verwijten zichzelf te hebben overleefd waar zoveel anderen de dood vonden.

Een andere verklaring voor de soms permanente psychische beschadiging bij vervolgingsslachtoffers is dat traumatisering door georganiseerd geweld een grote narcistische verwonding voor dc slachtoffers betekent (Krystal 1988; Eissler 1968; Uiman & Brothers 1988). De normale (narcistische) zelfwaardering werd systematisch ondermijnd. De schaamte en schuld provocerende condities tijdens de vervolging, gecombineerd met sensaties van uiterste machteloosheid, droegen bij aan de massieve aanval op een ieders zelfbeeld en zelfwaardering. Een negatief zelfbeeld is daarom geen ongewoon fenomeen bij vervol-gingsslachtoffers. Dit gebrekkige zelfbeeld kan bij sommige overlevenden echter sterk onderdrukt of juist overgecompenseerd zijn.6 Toch hebben veel oorlogsgetroffenen na de oorlog een nieuw leven op weten te bouwen.Voor sommigen is het mogelijk geweest de verschrikkelijke ervaringen te verwerken en het naoorlogse leven een voldoende bevredigende inhoud te geven.Voor anderen gold dat de afzonderlijke symptomen van het KZ-syndroom in het dagelijks leven wel een rol speelden, maar hun functioneren niet echt belemmerde. Door het onderdrukken van met de oorlogservaringen samenhangende gevoelens konden de klachten voor kortere of langere tijd binnen de perken gehouden worden. Hard werken bijvoorbeeld was een veel voorkomende methode om de emoties te onderdrukken. De wijze van verwerken van de ervaringen was echter niet alleen van invloed op het functioneren van de oorlogsoverlevenden zelf, maar zeker ook op de manier waarop hun kinderen opgroeiden.

Voor overlevenden van de vervolgingen kon het vinden van een partner en het hebben van kinderen een extra dimensie krijgen. Het betekende hoop. toekomst en verzachting van eenzaamheid. Een onvermogen om te rouwen over het verlies van vaak een groot deel van de familie en vriendenkring en de vooroorlogse sociale omgeving wierp echter vaak een schaduw op de nieuw aangegane relaties, temeer omdat er door de vervolgingen geen sprake was van min of meer normale verlating of dood. Dood en verlies waren veroorzaakt door systematische vernietiging, mishandeling en moord. Het rouwproces werd hierdoor zwaar belast.

Zwangerschap en geboorte konden een bewijs en rechtvaardiging van overleving betekenen. Het na de oorlog geboren kind markeerde een nieuw begin. Maar een zwangerschap kon ook hevige angsten oproepen: angsten die soms gepaard gingen met miskramen en postnatale depressies. Vooral bij de moeders was er vaak de angst geen goede ouder te kunnen zijn, omdat zij zich emotioneel en lichamelijk te kort voelden schieten. Soms was emotionele overinvestering in het kind het gevolg van de behoefte om een beschadigd zelfbeeld te compenseren (Davidson 1980). Er bestonden bij de ouders soms excessieve verwachtingen van hun kinderen, die alle in stukken gevallen ambities en aspiraties van de ouders moesten belichamen Kenmerkend daarvoor zijn enerzijds overdreven toegevendheid en anderzijds overspannen verwachtingen over de mogelijkheden en prestaties van de nakomelingen. In extreme gevallen lijkt het er dan op, dat het zelfgevoel van de ouders en de rechtvaardiging van hun soms met schuld beladen overleving afhankelijk gemaakt is van het conformeren van het kind aan hun wensen. De ouders delegeren taken' aan hun kinderen (Stierlin 1982). Hel maakt hierbij niet uit of dit voortkomt uit hei vormgeven aan de eigen geblokkeerde agressie, uit het streven naar maatschappelijk succes, of uit de bijna messianistische opdracht de schade, die aan de ouders is aangericht ongedaan te maken (Barocas & Barocas 1973; Bergmann & Jucovy 1982; Musaph 1978; Kesten-berg 1972). Deze ouders zijn dan nauwelijks in staat adequaat te reageren op de behoeften en mogelijkheden van hun kinderen; ze zien het kind vooral in termen van hun eigen psychische behoeften.

Er is een zekere consensus onder clinici dat onverwerkte traumatische ervaringen van oorlogsgetroffenen ten grondslag liggen aan ontwikkelingsproblematiek bij hun nakomelingen. Wanneer overlevenden gekweld worden door indringende, met angst beladen herinneringen, schuldgevoelens, schaamte, of verwikkeld zijn in een voortdurende maar weinig effectieve rouw', zijn zij vaak niet in staat good enough ouders te zijn. De posttraumatische reacties van de ouders kunnen de normale opeenvolgende ontwikkelingsfasen bij de kinderen verstoren Onderdrukte herinneringen aan honger, martelingen en schaamte, aan overweldigende angst en woede gedurende de oorlog, kunnen gereactiveerd worden wanneer een klein kind, zoals dat gebruikelijk is, experimenteert met voedsel en excrementen en gepreoccupeerd is met thema's als dood en geboorte en almachtige monsters. Bij getraumatiseerde ouders kan dit hevige angst en woede opwekken die de kinderen gewaarworden, zelfs wanneer de ouders in staat zijn om deze emoties onder controle te houden. Dit belast de normale ontwikkeling van het kind. De emoties van de kinderen worden geassocieerd met voorstellingen van een beangstigend verleden waar zij geen deel aan hadden en waar geen woorden aan gegeven kunnen worden. Op deze wijze kan een intolerantie voor sterke emoties van de ene generatie aan de andere worden doorgegeven, zoals Krystal (1988) observeerde.7

 

Intergenerationele overdracht van oorlogstrauma's 

 

De vader van Alex had Auschwitz-Birkenau overleefd. Bij de selectie op het perron had hij over zijn leeftijd gelogen. Dat behoedde hem voor de gaskamer, maar niet voor dertien maanden overleven in een van de gruwelijkste vernietigingskampen van nazi-Duitsland. Bij de bevrijding van Auschwitz was hij net vijftien geworden. De moeder van Alex was tijdens de oorlog ondergedoken. Zij was de enige van haar naaste familie die de oorlog overleefde. Alex' ouders waren van eenvoudige afkomst. Vader was een rondbuikig man en een moppentapper van de eerste orde. Maar als hij niet vrolijk was, dat wil zeggen als hij gewoon thuis was en er was geen bezoek, was hij stil en prikkelbaar. Moeder was eveneens meestal stil, maar zorgzaam. Volgens Alex overdreven zorgzaam. Toen Alex een jaar of veertien was, kon vader bij momenten veranderen in een dictator. Schreeuwend van woede haalde hij Alex’ bed en kamer keer op keer overhoop, net zo lang tot Alex zijn bed zó opgemaakt had. zijn kamer zó opgeruimd had dat er niets meer op aan te merken viel. Toen Alex‘ vader zijn verhaal vertelde, zei hij dat de herinnering aan zijn onbeheerste woede op zijn zoon net zo ondraaglijk voor hem was als het terugdenken aan Birkenau.8

Het gezin is het theater waarbinnen problemen van ouders gemakkelijk een plaats kunnen krijgen. In gezinnen van vervolgingsslacht-offers bestaat het decor, soms afwisselend, uit overbescherming van het kind, uit bijna overdreven verwachtingen ten opzichte van het kind. of juist uit een gebrek aan emotionele betrokkenheid. Danieli (1981) onderscheidt vier verschillende soorten gezinnen in samenhang met de manier waarop de oorlogservaringen door de ouders worden verwerkt: gezinnen van slachtoffers, gezinnen van vechters, emotioneel verdoofde gezinnen en gezinnen van hen die-het-gemaakt-hebben. De verschillende karakteristieken en patronen kunnen in extreme of in milde mate van betekenis zijn. Ook kunnen zij binnen één en hetzelfde gezin naast elkaar voorkomen. Deze gezinstypering werd ontleend aan ervaringen van psychotherapeuten met gezinnen van joodse vervolgingsslachtoffers in de Verenigde Staten. Toch worden de patronen ook in Nederland herkend, ook bij niet-joodse gezinnen.0

 

De gezinnen van 'de slachtoffers'

 

In deze gezinnen is dc identiteit als slachtoffer van één of heide ouder(s) dominant. De sfeer binnen het gezin wordt beheerst door neerslachtigheid, overbezorgdheid, wantrouwen en angst voor wat er zich aan de andere kant van de voordeur afspeelt. De onderlinge relaties worden gekenmerkt door overmatige betrokkenheid op elkaar. Vaak is één van de gezinsleden ziek of zwak en zijn de anderen de beschermers. Ondanks het feit dat de slachtoffer-ouder vaak ziekelijk is. wordt de psychische component van dit ‘ziek zijn en het mogelijk verband met oorlogservaringen vaak ontkend.

Lichamelijk lijden is in deze gezinnen acceptabel, psychische problemen niet. Het tast de onbewust gevoelde noodzaak aan om de emotionele effecten van de oorlogstrauma's te ontkennen. De inprenting van een zekere mate van wantrouwen of van een gevoel van anders-zijn-dan-anderen bij de kinderen is een middel om het gesloten systeem van het gezin in stand te houden.

Het leed dat de ouders met zich meedragen is voor de kinderen vaak van een verpletterende werkelijkheid. Er gaat een grote behoefte aan hulp en steun van de ouders uit. De kinderen kunnen niet ontsnappen. Zij zijn geneigd dc ouder emotioneel op te vangen en te steunen Er vindt vaak een rolomkering plaats. Het kind neemt voor een deel de ouderrol over, maar ontbeert in die situatie zelf de steun en bescherming die het nodig heeft om tot een evenwichtige volwassene uit te groeien. Het streven naar onafhankelijkheid van kinderen kan een bedreiging vormen voor de bindingen in het gezin. De wens van het kind ook een eigen wereld te hebben wordt door de ouder soms veroordeeld als blijk van ondankbaarheid en verraad Schuldgevoelens zijn een krachtig middel om emotionele controle in het gezin te waarborgen.

Bovendien zijn de meeste ouders ervan overtuigd dat professionele en financiële successen voor de kinderen een voldoende garantie zijn voor een gelukkig leven. Plezier en zelf-ontplooiing worden minder van belang geacht. Het kind kan zich op zijn of haar beurt schuldig gaan voelen over de behoefte zich van de ouders los te maken

 

De gezinnen van 'de vechters’

 

Danieli heeft bij dit type gezinnen voor de term ‘vechters' gekozen, omdat de ouders binnen deze gezinnen een grote, soms mythische, betekenis toekennen aan hun lichamelijk of geestelijk overleven lij-dens de oorlog. De nadruk op weerbaarheid en kracht dient echter vaak om gevoelens van angst en machteloosheid af te weren. Dit leidt tot een gevoelsarme, op materiële en praktische zaken gerichte levensinstelling. Verdriet en medelijden, laat staan zelfmedelijden, zijn binnen het gezin niet geaccepteerd. Elke indicatie van kwetsbaarheid van de partner en de kinderen wordt door de ‘vechter’-ouder als een bedreiging ervaren van diens mythische onkwetsbaarheid en daarom niet geaccepteerd.

Binnen deze gezinnen heerst een intense, dwangmatige gedrevenheid om te presteren en carrière te maken. Net als bij de gezinnen van de slachtoffers worden lichamelijke ziekten gemakkelijker geaccepteerd dan psychische problemen. Maar door de ‘vechters’ worden beide ervaren als een krenking. Er worden hoge eisen aan de kinderen gesteld op het gebied van schoolprestaties, emotionele stabiliteit, en maatschappelijk succes.

Evenmin als de slachtoffergezinnen hebben deze gezinnen vertrouwen in de autoriteiten van de buitenwereld. Anders dan bij de slachtoffers echter worden agressiviteit en actieve participatie in de buitenwereld toegestaan en zelfs aangemoedigd. Ook in deze gezinnen is er sprake van overdreven loyaliteit en bescherming van de kinderen ten opzichte van de ouders. In tegenstelling tot de kinderen uit de slachtofferge-zinnen leren de kinderen van ‘vechters’ vaker initiatief boven weerloosheid te kiezen. Het vechten vóór of tegen speelt vaak een overheersende rol in allerlei situaties en relaties. Delen en delegeren van verantwoordelijkheden kunnen moeilijkheden opleveren, zowel in het beroepsleven als in persoonlijke relaties.

Afhankelijkheid en zwakte roepen vaak gevoelens van minachting en intolerantie op.

Rivaliteit tussen de ouder en het kind kan in de identiteitsontwikkeling van kinderen in vechtersgezinnen een belangrijke rol spelen. De ouder heeft door zijn overleven immers onomstotelijk het bewijs geleverd de ‘vechter’ pur sang te zijn. Soms is de competitie openlijk, maar meestal speelt het zich op meer onbewust niveau af. Zelfacceptatie en acceptatie door de ouder zijn de niet geringe inzet van de kinderen. Maar zij kunnen ten opzichte van de oorlogsoverlevenden moeilijk een geschikt 'slagveld’ vinden, waarop zij hun gelijkwaardigheid aan de ouder kunnen bewijzen. De strijd is bij voorbaat verloren, maar moeilijk op te geven.

 

De affectief verdoofde gezinnen

 

In dit gezinstype zijn meestal beide ouders overlevenden van dc vervolgingen. Vaak zijn zij ook de enigen van hun families die dc oorlog overleefd hebben. De sfeer in huis kenmerkt zich door stilte en vervlakking van emoties. Dc ouders kunnen weinig verdragen wat buiten de orde van het dagelijks bestaan valt. Het maakt hierbij niet uit of het om plezierige of om pijnlijke dingen gaat. De kinderen zijn zelden op de hoogte van dc oorlogservaringen van de ouders. Dikwijls zijn ze hang om zich een voorstelling te maken van de redenen waarom hun ouders zo vreugdeloos en levenloos zijn.

Karakteristiek voor deze gezinnen is dat de ouders hoofdzakelijk op elkaar betrokken zijn en elkaar proberen te ontzien en te beschermen. Dc kinderen bekommeren zich op hun beurt om dc ouders en doen hun best hen te vrijwaren van alles wat hun wankele evenwicht zou kunnen verstoren. Door dc sterke exclusieve binding tussen de ouders worden dc kinderen niet alleen buitengesloten, maar soms ook verwaarloosd. De kinderen moeten op eigen kracht groot zien te worden, terwijl van hen verwacht wordt dat ze de liefde van de ouders niet in twijfel trekken of ter discussie stellen. De ouders troosten zich vaak grote moeite om hun kinderen materieel zo ver mogelijk tegemoet te komen.

Het gevolg van een dergelijke gezinsinteractie kan enerzijds zijn dat de kinderen zelf emotioneel verdoofd worden en zich weinig spontaan gedragen en anderzijds dat zij permanent woedend zijn. Dit laatste kan een poging van de kinderen zijn om de aandacht van de ouders af te dwingen, ook al is dit dan een negatieve aandacht. In hun pogingen de ouders voor zich te winnen, proberen dc meeste van deze kinderen aan algemeen geaccepteerde maatschappelijke standaarden te voldoen. Zij spannen zich in op school en proberen een ‘goede' baan en de ‘juiste’ huwelijkspartner te vinden. Ondanks het nastreven van deze doelen voelen de kinderen vaak geen werkelijke betrokkenheid of bevrediging wanneer zij hun doelen bereiken. Sommigen zijn gepreoccupeerd door een vage angst voor de dood en evenals hun ouders zijn ze bang voor zelfs de kleinste veranderingen in het dagelijks bestaan. In hun fantasieën moet de (toekomstige) partner de rol van steunende en begrijpende ouder vertegenwoordigen, die zij in hun kinderjaren zo gemist hebben.

 

De gezinnen van hen-die-het-gemaakt-hebben

 

Deze categorie gezinnen is minder homogeen van karakter dan dc andere drie gezinstypen. Een deel van de overlevenden uit deze groep wordt gedreven door een uit de oorlog stammende behoefte om na de bevrijding alles-goed-te-maken. Zij willen de vernederingen, krenkingen en schade van de vervolgingen ongedaan maken. Sommigen willen een belangrijke persoonlijkheid worden, om al dan niet bewust, dc naamloosheid en de vernederingen ongedaan te maken. Anderen worden gedreven door een behoefte te getuigen van wat hun is aangedaan.

Vaak is het streven nogal eenzijdig gericht op het bereiken van maatschappelijk aanzien en financiële zekerheid. Net zoals dat ook in de andere drie gezinstypen gebruikelijk is, wordt geld zoveel mogelijk gebruikt om dc nakomelingen alle kansen op het gebied van scholing en materieel comfort te bieden. Het wordt zelden gebruikt voor plezier en ontspanning. Op het eerste gezicht is deze groep goed aangepast. Soms wordt dit bereikt door ontkenning van de vervolgingserva-ringen en het vermijden van alles dat hen eraan kan herinneren. De kinderen van deze mensen voelen zich vaak verraden, wanneer zij op latere leeftijd, en meestal indirect, kennis nemen van de omvang van de oorlogservaringen van hun ouder(s).

Dc ontkenning van de oorlogservaringen veroorzaakt in deze gezinnen vaak emotionele tekortkomingen. Men heeft weliswaar de ‘juiste’ relaties, maar het zijn geen warme of intieme vriendschappen. Dit is het enige gezinstype waarin een relatief hoog percentage echtscheidingen voorkomt. Degenen die niet lang na de bevrijding met een lotgenoot trouwden, lieten zich vaak na korte lijd scheiden. In het geval van een tweede huwelijk was de partner meestal geen lotgenoot en is de overlevende de dominante partner. De andere gezinsleden zijn ondergeschikt en maken de ambities van dc dominante ouder vaak tot dc hunne. Hoewel 'trots op de prestaties van de ouder, voelen de kinderen zich vaak gevoelsmatig verwaarloosd. Gesteund worden ze alleen op die terreinen, die tol hun maatschappelijk succes moeten leiden Sommige ouders uit deze groep richten een groot deel van hun energie op het getuigenis afleggen van de misdaden van de nazi’s. Geld en maatschappelijke positie worden aangewend om de herinnering aan de vervolgingen en de slachtoffers ervan levend te houden. Zij gebruiken hun ervaringen en de daaraan ontleende kennis en inzichten als middel om dc wortels van het menselijk kwaad bloot te leggen in een streven om herhaling van een poging tot genocide te voorkomen.

 

De naoorlogse generatie

 

De eerste publicaties over de naoorlogse generatie waren van de hand van clinici. Het is daarom niet verbazingwekkend dat het accent lag op pathologische ontwikkelingen bij nakomelingen van vervolgings-slachtoffers. Voor hel eerst ontstond er een notie van de mogelijk schadelijke invloed van traumatische ervaringen van ouders op de ontwikkeling van hun kinderen. De veronderstelling leefde dat ernstige tot zeer ernstige psychische stoornissen een logisch’ gevolg waren van een opvoeding door zwaar getraumatiseerde ouders. Men vreesde dal nog slechts het topje van de ijsberg zichtbaar was.

Uit latere empirische onderzoeken bleek dat het met de ernst en spreiding van de pathologie meeviel. Deze nuancering van het lot van nakomelingen van oorlogsgetroffenen werd ook gestimuleerd door de protesten van kinderen van overlevenden zelf. Zij gaven uiting aan de vrees voor sociale stigmatisering en aan hun onwil zich te laten reduceren tot deerniswekkende slachtoffers van hun “gestoorde en incapabele’ ouders. De term 'tweede-generatiesyndroom'. in de vroegere Amerikaanse literatuur beschouwd als een soort overerlhaar post-con-centratiekampsyndrooin. werd met algemene instemming gewijzigd in tweede-generatiecomplex’. Het woord complex duidt, zoals bij het Oedipuscomplex, op een psychisch conflict dal weliswaar door een ieder bevochten moet worden, maar dal ook overwonnen kan worden.

Uit klinische publicaties is gebleken dat in individuele gevallen wel degelijk sprake is van meer of minder ernstige pathologie. Maar inmiddels groeil de overtuiging dat ziekte' niet de noodzakelijke uitkomst is van het opgroeien bij ouders die tijdens de oorlog getrauma-liseerd werden. Een recent onderzoek van eigen bodem naar de joodse naoorlogse generatie toonde echter aan dat minder ernstige verschijnselen zoals psychosociale problemen vaker voorkomen en dat ze vaker een beroep deed op de hulpverlening dan de vergelijkingsgroep (Eland e.a. 1990). De meest voorkomende klachten die bij de naoorlogse generatie worden waargenomen zijn loyaliteitsproblemen met de ouders, relatie- en autoriteitsconflicten en identiteitsproblemen. Deze klachten, en de manier waarop zij mogelijk ontstonden, kunnen herkend worden in de gezinskarakteristieken van Danieli.

In verreweg de meeste clinische publikaties over dc naoorlogse generatie worden problemen op het gebied van de separatie-individuatie als dc motor van zowel psychosociale klachten als psychiatrische ziekten gezien. De term separatie-individuatie is geïntroduceerd door Mahler.10 Het separatie-individuatieproces betreft de losmaking van het jonge kind uit de symbiotische band met de verzorgende ouder. Een normale symbiotische betrokkenheid tussen ouder en baby versoepelt dit wederzijds noodzakelijke losmakingsproces. Separatie en individuatie zijn twee verschillende processen, die elkaar complementeren en beïnvloeden en in dc lijd min of meer parallel verlopen. Niet alleen het kind speelt een rol in deze belangrijke fase van de identiteitsontwikkeling, de verzorgende ouder kan hier van doorslaggevende betekenis zijn. De behoefte aan symbiose van de moeder kan dermate groot zijn dat zij het niet of moeilijk verdraagt dat haar kind zich van haar los wil maken. Maar andersom kan het ook: de moeder is emotioneel niet in staat in te gaan op het symbiotische verlangen van haar baby. In plaats van zich van haar los te maken zal het zich aan haar vastklampen. Het spel van aantrekken en afstoten begint al in de vroegste jaren van ons leven.

Getraumatiseerde ouders konden de intieme omgang met hun kleine kind soms moeilijk aan. Het veelal onverwerkte verlies kon er de oorzaak van zijn dat de ouder zich niet opnieuw durfde te binden, uit angst ook deze nieuwe liefde te verliezen. Maar een te sterke binding mei het kind kon ook een gevolg zijn. Bij de naoorlogse generatie zou een gemankeerd separatie-individuatie proces leiden tot vage ego-grenzen. De grenzen tussen het ik en de ander zijn diffuus. Dit kan de aanleiding zijn voor identiteits- en identificatieproblemen. Dergelijke problemen komen niet alleen tot uitdrukking in de verhouding met de ouders, maar kunnen ook in relaties met partners, vrienden en collega’s tot moeilijkheden leiden (Aarts e.a. 1991).

Tot nu heeft empirisch onderzoek geen uitsluitsel gegeven over de specificiteit en spreiding van naoorlogse-gencratieproblematiek. Generaliserende uitspraken over de naoorlogse generatie zijn dan ook nauwelijks mogelijk. De symptomen of psychosociale problemen, die men bij kinderen van vervolgingsslachtoffers tegenkomt, blijken net zo divers als bij de gemiddelde bevolking. Ook bij de doorsnee Nederlander komen separatie-individuatie problemen, angsten, fobieén, depressies en identiteitsproblemen voor. Er blijkt geen sprake te zijn van een naoorlogse-generatic-syndroom. Bovendien is gebleken dat niet alle kinderen van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog psychische problemen ondervinden. De verschillen tussen de naoorlogse generatie en controlegroepen blijken in de meeste onderzoeken minimaal te zijn. Er bestaat dus een belangrijke discrepantie tussen clinische ervaringen en dc resultaten van onderzoek. Immers, gemeten naar de normen van ons huidige ziektebegrip is de naoorlogse generatie niet ‘zieker' gebleken dan controlegroepen. Een belangrijke oorzaak van die discrepantie is uiteraard dat clinici zich qualitate qua geconfronteerd zien met een populatie die klachten en symptomen vertoont. Dc meeste onderzoeken zijn uitgevoerd door middel van steekproeven die niet altijd volgens de regels van de kunst zijn getrokken en waar de niet-respondenten vaak niet aan het onderzoek mee wilden werken vanwege de voor hen mogelijk te grote emotionele belasting.

In een kritisch overzichtsartikel van kwantitatief empirisch onderzoek naar de naoorlogse generatie wijt Feenstra (1994) het falen van onderzoekers om naoorlogse generatieproblemen boven tafel te krijgen aan de vaak gebrekkig opgezette onderzoeken, met name op het gebied van de selectie van de index-groepen en de onbetrouwbaarheid of geschiktheid van de onderzoeksinstrumenten. Hij constateert bovendien een discrepantie tussen deze onderzoeksresultaten en dc uitkomsten van onderzoek naar gezinsdynamiek in het algemeen. Daar is wel degelijk hel verband zichtbaar tussen problematisch gedrag van ouders en ontwikkelingsstoornissen bij hun kinderen. Feenstra wijst erop dat onderzoek naar dc overdracht van oorlogstrauma's geïsoleerd is van wat hij de ‘hoofdstroom' noemt binnen het sociaal-psycholo-gisch onderzoek naar gezinnen. Hij hoopt dat onderzoekers van naoorlogse generaties profiteren van deze meer ontwikkelde onderzoek-technieken en -methoden. Feenstra verwacht dat kwalitatief beter onderzoek wel degelijk verschillen tussen de naoorlogse generatie en hun niet-oorlogsgetroffen generatiegenoten zichtbaar zal maken. Bovendien pleit hij ervoor dat niet alleen gezocht zal worden naar pathologische verschijnselen bij dc naoorlogse generatie, maar ook naar de mogelijk positieve invloeden die oorlogservaringen van ouders op de ontwikkeling van hun kinderen konden hebben Het zou echter weinig realistisch zijn om te veronderstellen dat er een simpele rechtlijnige causale samenhang aantoonbaar zou zijn tussen de aard en ernst van vervolgingstrauma s van dc ouders en de aard en ernst van problemen bij de nakomelingen. Zo wordt ook in de epiloog van een state of the art-boek uit de wat Feenstra noemt ‘de hoofdstroom gezinspsychologie' verzucht: It is always tempting to associate “bad" antecedents with “bad” outcomes and “good" with “good". Life is more complicated than that (Hinde & Stevenson-Hinde 1990, 382). Misschien is het belangrijkste inzicht over de naoorlogse generatie, dat in de loop der tijd op basis van zowel kwantitatief als cli-nisch onderzoek ontwikkeld is, de grote complexiteit van de aard en ontstaanswijze van haar problemen. Bovendien is het palet waar gezondheid en ziekte de extremen vormen rijk geschakeerd.

De betekenis van de oorlog in het leven van het individu, of dit nu de ouders of de naoorlogse generatie betreft, hoeft niet per se in meetbare pathologie uitgedrukt te worden.

 

Naoorlogse generatie en identiteitsontwikkeling

 

Wordt een belast separatie-individuatie proces algemeen beschouwd als de kern van de problemen van de naoorlogse generatie, het gezinsgeheim is hier een belangrijk voertuig (Jucovy 1985). Uit de gezins-typering van Danieli blijkt dat het gezinsgeheim in alle vier de gezins-patronen een rol speelt. In veel gezinnen is waargenomen dat de getraumatiseerde ouders moeilijk met hun kinderen over de ervaringen tijdens de oorlog konden praten. De ouders motiveerden hun zwijgen met het argument van de kwetsbaarheid van hun kinderen. Zij hoopten hun kinderen te beschermen door het thema oorlog en hun emoties daarover angstvallig te vermijden. Vooral over de meest schokkende ervaringen werd niet met de kinderen gesproken. Bij de kinderen leefde vaak een behoefte om de ouders te helpen en te begrijpen, maar ze waren bang dat door hun vragen oude wonden juist weer werden opengemaakt.

Dit wederzijdse zwijgen wordt in de literatuur de conspiracy of silence’ of het ‘gezinsgeheim' genoemd. Het vermogen van de ouders om adequaat uitdrukking te geven aan hun traumatische ervaringen is een indicatie van de mate van verwerking. De moeite van de ouders om hun ervaringen onder ogen te zien en te verwerken, samen met de angst de kinderen te beschadigen en te belasten, maken de communicatie vaak diffuus, verwarrend en ambivalent. In de praktijk zien we enerzijds het (ver)zwijgen en anderzijds een excessief praten over oorlogservaringen en -trauma's in gezinnen. Zwijgen kan heel sprekend zijn, en spreken kan veel verhullen. De oorlog blijkt verbaal of non-verbaal in gezinsverband altijd aanwezig. Kinderen ontvangen en registreren boodschappen cn aanwijzingen over het verleden van de ouders, zelfs waar geen ‘open’ communicatie plaatsvindt of zelfs maar bedoeld is. Door het beladen zwijgen en toch vertellen kan een kind zich angstig terugtrekken en tegelijkertijd - soms obsessioneel - de gaten in de fragmentarische kennis van de gezinsgeschiedenis proberen te dichten. Wetenschap van de traumatische geschiedenis van de ouders, hoe summier en gebrekkig ook, kan in de fantasie van het kind een eigen leven gaan leiden in de vorm van een on- of voorbewust fantasieleven. dat het kind met angst en schaamte vervult en waar het op zijn of haar beurt 'stil' over zal zijn of wat het juist uitleeft. Dc kinderen missen de mogelijkheid hun fantasieën aan de realiteit te toetsen.

De verboden fascinatie voor de oorlogservaringen van de ouders kan aanleiding geven tot angsten en fobieën, zoals een angst voor treinen, gemeenschappelijke doucheruimten of mensenmenigten, maar ook tot in hun symboliek minder transparante fobieën. Zo had een jonge joodse vrouw een fobische angst voor spinnen, die in het verloop van haar therapie geduid kon worden als haar angst voor hakenkruizen, of liever waar dit het symbool voor was: de dreiging van vernietiging. Hierna werd een samenhang van de problemen van deze na de oorlog geboren vrouw met de nazi-vervolgingen pas duidelijk.11 Ook wanneer dc oorlogservaringen, ten minste aan dc oppervlakte, binnen het gezin geen geheim waren, bleef hel gezinsgeheim ten aanzien van de buitenwereld een rol spelen. Het dagelijks leven met emoties cn gedragingen die met de oorlogstijd samenhangen kon - al dan niet gestimuleerd door de ouders - bij dc kinderen het gevoel wekken anders te zijn dan gewone kinderen. Dit bracht een gevoel van sociale onzekerheid en isolatie teweeg. De wereld binnen het eigen gezin leek een andere wereld dan het leven buiten het gezinsverband.

Niet minder belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van dc naoorlogse generatie was dat de oorlogservaringen het geloof en vertrouwen van dc ouders in rechtvaardigheid cn redelijkheid vaak ernstig beschadigd hadden. Een diep wantrouwen in medemensen en de aantasting van wat we ‘sociale basis-veiligheid' kunnen noemen zijn belangrijke verschijnselen bij slachtoffers van maatschappelijk georganiseerd geweld. De intergenerationele invloeden van dergelijke trauma’s beperken zich daarom niet alleen lot ontwikkelingsproblemen bij de nakomelingen, maar het heeft ook invloed op de identiteit binnen de samenleving. Het drama van het trauma Tweede Wereldoorlog’ is dat bewust sadistisch geweld van de ene groep mensen ten opzichte van een andere groep centraal staat. Aan de zijlijn vervulde een grote groep onverschilligen, onmachtigen en mensen die-het-niet-wisten, hun eigen, niet te onderschatten rol binnen de constellatie van vervolgers en vervolgden. Het is niet ondenkbaar dat juist dit aspect -dat van de ultieme macht van mensen over mensen - tot additionele symptomen en verschijnselen in dc overlevenden leidt (Aarts 1990). De verwerking van dit soort trauma’s is misschien alleen mogelijk binnen een maatschappelijke context - dezelfde context waarbinnen het trauma plaatsvond.

Kinderen van vervolgingsslachtoffers werden zich in het algemeen pas tijdens de adolescentie bewust van de geschiedenis van hun ouders. Zij herkenden de verschillen tussen hun familie en andere families in de samenleving duidelijker, en begonnen dc achtergrond daarvan enigszins te begrijpen. Meer of minder bewust voelden de jongeren zich gevangen in de keuze de kloof tussen hen en de anderen te verdiepen of juist te overbruggen. De mate waarin de kloof tot een persoonlijk en interpersoonlijk conflict wordt, kan uiteraard verschillen. Verschillen bestaan ook in dc wijze waarop het conflict gehanteerd wordt. Sommige jongeren ontlenen een gevoel van eigenwaarde aan dc geschiedenis van hun ouders en de vervolgingen. Deze trots blijkt vaak een overcompensatie van het krenkende en bedreigende idee te behoren tot een groep (potentiële) slachtoffers. Schaamte cn trots zijn nauw verwant. Het bewustzijn van de geschiedenis van hun ouders kan ook aanleiding zijn voor betrokkenheid en zelfs overbetrokken-heid bij dit verleden. Bij anderen voert het tot ontkenning, vermijding en verwarring. Veel kinderen vertelden dat de bewustwording van het verleden van de ouders een grote schok voor hen betekende, terwijl zij zich vaak op hetzelfde moment realiseerden dat zij het eigenlijk al lang wisten. Veelal probeerden zij zich een beeld te vormen van wat hun ouders meegemaakt zouden hebben. Hun kinderlijke fantasieën maakten hen echter angstig en beschaamd. Vragen over wat zij zelf gedaan zouden hebben, of juist niet. of zij zouden vluchten of vech-ten, waren eveneens prominente thema's in de fantasieën.

De samenzwering van het zwijgen betrof niet alleen de gezinnen, maar alle niveaus van het menselijk samenleven. Ook de buren, overheden en zelfs de hulpverlening zwegen. Hoewel de motieven om te zwijgen van al deze verschillende instanties heel uiteenlopend konden zijn, deelden zij dat een confrontatie met moeilijk te verdragen emoties en verantwoordelijkheden uit de weg gegaan wordt. Bovendien bevestigt het zwijgen van de één de stilte in de ander. Het is een wederzijds versterkend proces dat een barrière opwerpt voor de verwerking van trauma's.

Een algemeen verschijnsel bij de naoorlogse generatie is dat de identiteit in mindere of meerdere mate getekend wordt door beelden en symboliek van vervolging en het lot van hun ouders en verwanten. Bewust of onbewust spelen thema's van vervolging, dood en levensgevaar. een gevoel van de onberekenbaarheid van verleden, heden en toekomst een rol in hun identiteitsontwikkeling. De invloed van der-gelijke thema's kan wellicht niet uitgedrukt worden in termen van pathologie of ontwikkelingsstoornissen. Het begrip identiteit moet hier in veel breder perspectief begrepen worden. Het betreft de identiteitsontwikkeling binnen een sociale, culturele en historische context (Aarts 1993). De preoccupatie met het traumatische verleden, of die zich nu uitte in ontkenning en vermijding of door een bewuste betrokkenheid, werd gestimuleerd door de samenzwering om te zwijgen die lange tijd individuen, gezinnen en samenleving beheerste. Vroeger of later voelden velen de noodzaak hun identiteit te interpreteren in het licht van een geschiedenis van vervolging en bedreiging en er een betekenis aan te geven. De identiteitsformatie van de naoorlogse generatie is derhalve niet alleen verzwaard door een soms moeizaam verlopend separatie-individuatie proces, maar ook door de confrontatie met existentiele thema's als haat en liefde, dood en overleving. Ook bij de naoorlogse generatie kunnen onverwerkte oorlogservaringen aanleiding geven tot een gemankeerd gevoel van historische en culturele continuïteit. Erikson (1964. 96) merkte op: ‘The danger of any period of large scale uprooting and transmigration is that exterior crises will, in loo many individuals and generations, upset the hierarchy of developmental crises and their built-in correctives; and that man will lose roots that must be planted firmly in meaningful life cycles. ‘De kracht van intergenerationele patronen wordt momenteel maar al te duidelijk in het voormalige Joegoslavië en wat er van de Sovjet-Unie rest. De jongere generaties strijden voor obsolete idealen als autarkie, wraak en de eenwording van etnische of religieuze groepen in dwerg-staten. Idealen die ooit gegroeid zijn uit totaal andere sociale en politieke constellaties in generaties die honderd of meer jaar geleden leefden en stierven. Momenteel lijken jongeren bereid te zijn hun veiligheid, welvaart, hun jeugd en zelfs hun leven te offeren aan idealen die mogelijk nooit iets zullen opleveren.

Natuurlijk zijn er ook actuele redenen voor frustraties, woede en angst. Het leven onder dc condities van het totalitaire communisme was voldoende reden om in opstand te komen, maar dc richting die al dat ongenoegen inslaat lijkt anachronistisch en zelf-destructief. Wat is de ratio van de actualisering van een honderd jaar oude atlas? In ons eigen land werd de maatschappelijke betekenis van dergelijke interge-nerationele motieven evident in de problemen en het optreden van groepen Molukse jongeren. Oorlog is een erfenis waar je niet voor kan bedanken.

Noten

1.    De Diagnostic and Statistical Manual oj Mental Disorders is een uitgave van de American Psychiatric Association; dc Posttraumatische Stress Stoornis wordt gekenmerkt door vaak afwisselende symptomen van herbeleving of vermijding en langdurige gespannenheid, veroorzaakt door een schokkende gebeurtenis

2.    Het begrip verzuiling in dc context van dc verschillende categorieën binnen dc naoorlogse generatie is geïntroduceerd door de sociologe J. Withuis in haar artikel 'De gevoelige erfenis van de jaren '40-’45', in: ICODO-info vol 8 (1991) I. pp.5-17 Zij bepleit de handhaving van de 'zuilen' waar het gaat om onderzoek naar de naoorlogse generatie. Dergclijlc onderzoek zou dc eventuele verschillen tussen de diverse groepen moeten blootleggen.

3.    Het betreft luer het proefschrift van J. Bastiaans uit 1957 Bastiaans introduceerde het hegrip KZ syndroom in Nederland.

4.    J. Withuis (1991) gaat op dit verschijnsel dieper in.

5.    Speciale aandacht voor de diverse groepen bieden: W. Op den Velde. P.G.H Aarts en Th K de Graaf, 'Kinderen van vcrzetsdeelnemers’. in W.H.G. Wolters (red ). Psychotrauma's bij jongeren. Baarn. 1991: M. Lindt. Als )c wortels taboe zijn. Verwerking van levensproblemen bij kinderen van Nederlandse Mationaal-Socialistcn. Kampen, 1993; T, Vorst-Thijsscn, Daar piaat )e niet over! Kinderen van foute ouders en de hulpverlening. Utrecht, 1993. cn Th.A.H. Dorelijers. 'Kinderen van kampkinderen . in: ICODO-info vol. 5 (1988) 4, pp.6-15.

6.    Het merendeel van dc litciatuui uvci dc (lateie) gevolgen van oorlogstrauma s gaat over joodse oorlogsgetroffenen De inzichten in posttraumatische reacties zijn derhalve ontleend aan dc in vele opzichten bijzondere ervaringen van deze groep. Voor de deelnemers aan het voormalig verzet stond het overleven van de oorlog minder in het teken van machteloosheid Deelname aan het verzet was vaak een bewuste keus geweest. Toch vertoont een deel van de verzetsmensen verschijnselen die sterk overeenkomen met die van joodse overlevenden (zie Op den Velde e.a. 1991 >.

7.    De psychische repercussies van vervolgingen tijdens dc Tweede Wereldoorlog en dc overdracht van vervulgingstrauma s op het nageslacht zijn van meet af aan vooral beschreven door psychoanalytici Dit is te verklaren uit het feit dat vooral psychoanalytische theorieën en modellen de referentiekaders en het vocabulaire boden waarmee dc verschijnselen van ouders cn kinderen enigszins verklaard konden worden. Ook al buigen zich momenteel ook andere psychologische scholen over dc gevolgen van ernstige traumatische ervaringen, psycho-analytische begrippen en concepten blijken onmisbaar. Termen als verdringing, repressie, identificatie en dcr-gclijke, zijn onontbeerlijk voor enig bcgnp in dc gevolgen van traumatische gebeurtenissen of langdurige stress voor de menselijk psyche Voor dc complexe samen-hangen tussen intrapsychische, sociaal-maatschappelijke en culturele factoren ontbreekt helaas een dergelijk instrumentarium.

8.    Fragment uit een persoonlijk geprek van dc auteur met de vader van Alex Dc naam van de zoon is uiteraard gewijzigd.

9.    Danieli's gezinstypering is ontworpen op basis van clinischc gegevens. De waarde van Danieli's bijdrage is dat zij duidelijk maakt hoe binnen bctrekkehjk normale patronen, de oorlog in dc beleving van dc betrokken gezinsleden infiltreert cn zijn tol eist in het dagelijks bestaan.

10.M.S.    Mahler. The psychological birth of the human infant New York. 1975. In een recent promotie-ondcrzoek onderzocht Coopmans het voorkomen van separatie-individuatie problematiek in de naoorlogse generatie Coopmans (1993, 49) definieert de termen separatie cn individuatie als volgt separatie betekent het loskomen van het kind uit de symbiotische fusie met de moeder. Het verloopt via de stadia van differentiatie (differentiation), van het afstand nemen van (distancing), het formeren van grenzen ten opzichte van (boundary formation) en het loslaten van de moeder (disengagement from the moihcr). Individuatie bestaat uit de verworvenheden die de individualiteit van het kind markeren Het staat voor dc evolutie van intrapsychische autonomie, perceptie, geheugen, cognitie en reality-testing

11 Mondelinge communicatie met de psychiater E de Wind in 1986.

 

Literatuur

 

Aarts P.G.H., 'De kunst van het verwerken. Thema's en trauma's in psychologisch perspectief. m: D.H. Schram cn C. Gcljon (red.). Overal bporen Dc verwerking van dc Tweede Wereldoorlog in hteratuui en kunst. Amsterdam: VU-Uitgeverij, 1990. pp 297-325

Aarts, P.G.H..J. Eland. RJ Klebcr en J.M P Wecrts, Dc joodse naoorlogse generatie Onuitwisbare sporen? Houten: Bohn Stafieu Van Loghum, 1991

Aarts. P.G.H., ‘Uprooted Children? Intergeneraiioncal Traumatization in Families of Nazi-persccution'. in: Proceedings of the Conference 'Health Hazards of Organized Violence in ChildrenLondon/Utrecht. Pharos. 1993. pp. 13-22.

Aarts, P.G.H., W. Op den Velde. P R J. Falger. JE. Hovcns. J H M de Groen cn H van Duijn, Late Onset of Posttraumatic Stress Disorder in Aging Resistance Veterans in the Netherlands', in: P.E. Ruskin en J.A Talbott (eds.), Aging and Posttraumatic Stress Disorder. Washington DC American Psychiatric Press. 1996

Barocas, H A en C.B. Barovas. Manifestations of Concentration Carmp Effects on the Second Generation', in: American Journal of Psychiatry vol. 130 (1973) pp 820-821

Bastiaans. J.. Psychosomaltsche gevolgen van onderdrukking en verzet Dissertatie. Amsterdam: Noord Hollandse Uitgeversmaatschappij. 1957

Bergemann. F.A., ten generatie verder Kinderen van oorlogsgetroffenen over hun jeugd en ondvifelteling. Utrecht: ICODO, 1988.

Bergmann. M.S. cn M E. Jucovy (eds.), Generations oj the Holocaust. New York: Basic Books. 1982.

Coopmans, M.. Separatic-individuatie-problematiek van een naoorlogse generatie oorlogs-slachtoffers. Dissertatie. Katholieke Universiteit Nijmegen. 1993.

Danieli. Y.. 'Differing Adaption Styles in Families of Survivors of the Nazi-Holoeaust', in: Children Today vol. 10 (1981) 6-10. 34-35.

Davidson. S.. The Clinical Effects of Massive Psychic Trauma in Families of Holocaust Survivors', in: Journal of Marital and Family Therapy vol. 6 (1980) pp. 11-21.

l-issler, K R.. Weitere Bcmerkungen zur Problem dcr KZ-Psychologie'. in: Psyche vol. 22 (1968) pp. 452-463.

Eland. J . P.G. van tier Velden. R.J Kleber. en C.ll.D. Steinmetz. Tweede generatie joodse Nederfunderv. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1990.

Erikson. E.H., Insight and Responsibility: Lectures on the Ethical Implications of Psychoanalytic Insight. New York: Norton. 1964.

Fcenstra. W.. 'Dc resultaten van 10 jaar onderzoek naar de psychische gezondheid van naoorlogse kinderen van oorlogsgetroffenen', in: Maandblad Geestelijke Volksgezondheid vol. 49(1994)5.

Grubnch-Simitis, I , ‘Extremtraumatisierung als kumulatives Trauma', in: Psyche vol. 33 (1979) pp 991-1023.

Hinde. R A en J. Stevenson-Hindc (eds.). Relationships tvithin Families. Mutual In/luencej. Oxford: Clarendon Press. 1990.

Jucovy, M.E., 'Telling the Holocaust Story', in: Psychoanalytic Inquiry vol 5 (1985) pp. 32-49

Kestenbcrg. J.S., 'Psychoanalytic Contributions to the Problem of Children of Survivors from Nazi-persecution', in: Israel Journal of Psychiatry and Related Disciplines vol 10 (1972) pp. 310-325

Krystal. H.. Integration and Self-healing Affect. Trauma, Alexithymia. New Jersey: The Analytic Press, 1988.

Musaph, H . 'De tweede generatie oorlogsslachtoffers: Psychopathologische problemen', in: Maandblad Geestelijke Gezondheidszorg vol. 33 (1978) 12. pp. 845-859.

Op den Velde. W , P R.J Falger. J.E. Hovens. J.H.M. dc Groen, E.G.W. Schouten. P G.H Aarts. L.J. I.asschuit en II van Duijn, 'Dc psychische en lichamelijke klachten van verzetsdcelnemers', in: C.A.L. Hoogduin c.a. (red.) Jaarboek voor Psychiatrie en Psychotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1990. pp 96-110.

Stierlin, H , Delegation und Familie: Bei trage zum Hcidclbcrgcr familiendynamischen Konzept Frankfurt a/M: Suhrkamp. 1982.

Uiman R B en D. Brothers, The Shattered Self. A Psychoanalytic Study oj Trauma. Hillsdale, Hove & London The Analytic Press. 1988.

Dit artikel is eerder verschenen in: Amsterdams Sociologist h Tijdschrift, april 1994.

1

Petra G.H Aarts leidt hel bureau Psychotrauma onderzoek, advies en training te Amsterdam.

Referentie: 
Petra G.H. Aarts | 2000
In: Verder leven met de oorlog : hulpverlening aan oorlogsgetroffenen / red.: Wim D. Visser, Sytse G. van der Veen
Trefwoorden: 
complex trauma, gezinnen, gezinsgeheimen, identiteit, Indische Naoorlogse Generatie (INOG), kinderen, kinderen van ‘foute ouders’, KZ-syndroom, naoorlogse generatie, oorlogsgetroffenen, psychotrauma (nl), rouw, rouwverwerking, schuldgevoelens, transgenerationele traumatisering, trauma, traumatisering, tweede generatie, vervolgingsslachtoffers, verzet, verzetsdeelnemers