De naoorlogse generatie: indirecte traumatisering bij kinderen van oorlogsgetroffenen

 

Inleiding

Kinderen die zelf geen geweld hebben ondergaan, kunnen klachten vertonen die verwijzen naar de geweldservaringen van hun ouders. Hoe is dit mogelijk? Dat na het geweld geboren kinderen mee gaan lijden met hun getraumatiseerde ouders, lijkt een mysterieuze zaak. Tot men zich realiseert dat ouders en kinderen samen een gezin vormen en het verwerken van het geweld dus een gezinsproces is. Natuurlijk beleeft elk mens het geweld op een eigen manier en zal iedereen dus een eigen verwerkingsproces moeten doormaken. Daarom is het terecht dat hulpverleners veel aandacht besteden aan individuele factoren. Maar als zij daarbij de gezinsprocessen over het hoofd zien, zal veel onbegrijpelijk blijven, bijvoorbeeld dat kinderen die na het geweld geboren zijn. door het geweld beschadigd kunnen zijn.

    Georganiseerd geweld richt zich meestal tegen een hele gemeenschap. Een gemeenschap bestaat uit families en gezinnen. Als een gezin door geweld bedreigd wordt, leidt dat niet alleen tot intrapsychische veranderingen bij de gezinsleden, maar ook tot veranderingen in de gezinsstructuur en de gezinsregels. De gezinsstructuur verandert als gezinsleden omkomen, geïnterneerd worden of moeten vluchten. En ook de gezinsregels worden door het geweld veranderd. Want onder invloed van het geweld gaan de gezinsleden anders met elkaar om en dat leidt na verloop van tijd tot andere verwachtingen. die uitmonden in veranderde gezinsregels. Niet alleen intrapsychische mechanismen. maar ook de veranderde gezinsregels verklaren de late gevolgen die na een psychotrauma kunnen optreden. Want onder invloed van het geweld kunnen er rigide gezinsregels ontstaan, die de invloed van het geweld reproduceren, ook als het geweld zelf al lang voorbij is. Daardoor kunnen kinderen die zelf geen geweld hebben ondergaan. indirect getraumatatiseerd worden. Ze krijgen dan klachten die gerelateerd zijn aan de klachten van hun ouders, of ze worden belemmerd in hun ontwikkeling.

    Over deze kinderen en over het proces van indirecte traumatisering gaat dit hoofdstuk. De inhoud is gebaseerd op een onderzoek naar de ervaringen van kinderen van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog (Begemann. 1988) en daarom wordt verder vooral ingegaan op na dc oorlog geboren kinderen van oorlogsgetroffenen, ook wel de naoorlogse generatie genoemd. Maar de analyse is zo opgezet, dat de lijn naar kinderen van ouders die andersoortig geweld hebben meegemaakt gemakkelijk valt door te trekken.

 

Nuanceringen

Na deze inleiding is het meteen al nodig enige nuanceringen aan te brengen. De indruk zou immers kunnen ontstaan dat alle kinderen van oorlogsgetroffenen ernstig getraumatiseerd zijn. De praktijk wijst uit dat dit gelukkig niet zo is. Hoe is het mogelijk dat kinderen van ouders die blootgesteld werden aan oorlogsgeweld, toch min of meer onbeschadigd kunnen opgroeien?

    Ook na extreme ervaringen vertonen veel oorlogsgetroffenen geen klachten, althans niet in die mate dat hun aanpassing in gevaar komt. Hun gezinsleden lopen evenmin veel risico. Veel oorlogsslachtoffers krijgen bovendien pas jaren na de oorlog ernstige klachten. In de latentieperiode kan het gezinsleven min of meer zijn gang gaan. zodat de kinderen de kans krijgen kritische perioden in hun ontwikkeling zonder schade te doorlopen. En ook bij ouders die uiteindelijk getraumatiserd blijken te zijn. zien we vaak dat zij desondanks hun kinderen een goede basis hebben meegegeven. We zien bijvoorbeeld dat de slachtoffers erin slagen hun klachten min of meer te verbergen voor het gezin. Voor henzelf maakt dit de last wellicht zwaarder, maar het voorkomt beschadiging van de kinderen.

    Een belangrijke rol bij het voorkómen van pathologie spelen de partners van oorlogsgetroffenen. Vaak ziet men dat zij niet alleen fungeren als informele hulpverleners. maar ook als een buffer tussen het slachtoffer en de kinderen. Hoe belastend deze rol voor hen ook is. toch krijgen de kinderen op deze manier de kans om onbeschadigd op te groeien. In het algemeen geldt dat de partners van oorlogsgetroffenen extra belast zijn. zonder daarvoor altijd voldoende erkenning te hebben gekregen.

    Ook als er in het gezin geen optimale condities zijn voor de ontwikkeling van de kinderen, betekent dat nog niet dat elk kind getraumatiseerd zal worden. Er zijn de verschillen in aanleg: sommige kinderen verdragen de spanningen in het gezin beter dan anderen. Ook de leeftijd speelt een rol: de oudere kinderen in het gezin lijken een groter risico te lopen dan de jongere. Van belang is ook het moment waarop de klachten van de ouders zich in het gezin manifesteren. Een traumatische beïnvloeding is in een vroege fase van de ontwikkeling voor kinderen in het algemeen ernstiger dan in een latere fase. Ook de plaats die het kind in het gezin inneemt, is van belang. Men ziet bijvoorbeeld dat oudere kinderen de jongeren beschermen. Het is dus gevaarlijk om de klachten van de naoorlogse generatie te generaliseren.

 

Klachten bij de naoorlogse generatie

Dat generalisaties over de naoorlogse generatie gevaarlijk zijn. wordt onderbouwd door empirisch onderzoek. Bij een in Nederland uitgevoerd onderzoek werden er via gestandaardiseerde vragenlijsten geen verschillen in psychische klachten gevonden tussen de onderzochte joodse naoorlogse generatie en een controlegroep. Depressies en egozwak* te kwamen bijvoorbeeld niet vaker voor. De resultaten van dit onderzoek lijken de hypothese van een specifiek ‘naoorlogse-generatiesyndroom' niet te bevestigen. Wel gaven de joodse respondenten vaker dan de controlegroep aan last te hebben van psychische klachten: ze voelden zich bijvoorbeeld belemmerd in hun functioneren of hadden denkbeelden en gevoelens die hen dwarszaten. Clinici die bij het onderzoek betrokken waren, gaven als oordeel dat de problemen bij de joodse respondenten ernstiger waren dan bij niet-joodse leeftijdgenoten. Een duidelijke indicatie van de aanwezigheid van problemen vormde het feit dat de joodse respondenten vaker dan de vergelijkingsgroep gebruikmaakten van de hulpverlening (Eland e.a.. 1990).

    De klachten van de naoorlogse generatie lijken dus weinig specifiek te zijn. Aan de andere kant weten we uit klinische ervaring dat bij de naoorlogse generatie klachten voorkomen, die inhoudelijk verwant zijn aan de ervaringen van de eerste generatie oorlogsgetroffenen (Tas. 1986). Kinderen van vervolgden die na de oorlog geboren zijn. dromen bijvoorbeeld over concentratiekampen. Volgens Aarts (1994) blijkt uit de meeste klinische publicaties over de naoorlogse generatie dat zowel de psychosociale problemen als de psychiatrische klachten vaak herleid kunnen worden tot problemen met de separatie-individuatie (Mahler. 1975). Dit wijst op het belang van gezinsfactoren.

 

Rigide gezinsregels

Volgens Horowitz (1976) bestaat het verwerkingsproces uit twee met elkaar strijdende tendenties: de neiging om aan de traumatische ervaring terug te denken, en de vaak even sterke neiging om deze bedreigende herinneringen juist te vermijden. Indirecte traumatisering van de kinderen valt te begrijpen vanuit het feit dat de vermijdingsstrategie van het slachtoffer alleen zal slagen als de gezinsleden daaraan meewerken. Want zonder die medewerking in het gezin is de vermijding van het verleden onmogelijk.

Uit de collectieve vermijding blijkt dat er in het gezin rigide gezinsregels zijn ontstaan.

    Voor de slachtoffers zijn deze rigide gezinsregels nodig omdat het leven in het gezin voor hen allerlei risico’s met zich meebrengt. Zij dragen niet alleen de emotioneel beladen herinneringen uit de oorlog met zich mee. maar stellen ook veelvuldig gebeurtenissen in het heden gelijk aan hun ervaringen uit het verleden. De partner in een na de oorlog gesloten huwelijk wekt bijvoorbeeld herinneringen op aan een partner die tijdens de oorlog is omgekomen: een na de oorlog geboren kind herinnert aan een kind dat in de oorlog vermoord werd. Een (kortdurende) afwezigheid van een partner of een kind herinnert aan een afscheid van een geliefde die nooit meer is teruggekomen. Ruzies kunnen beelden oproepen van het sadistisch geweld van de vervolgers. Op allerlei manieren associëren de slachtoffers onschuldige voorvallen in het gezin met gebeurtenissen uit het verleden.

    Door deze associaties komt de vermijding van de herinneringen in gevaar. De slachtoffers zelf merken dat ze in het gezin soms emotionele reacties vertonen, die volstrekt niet passen bij wat er feitelijk gebeurt. Soms voelen ze zelf dat hun oorlogservaringen op de achtergrond een rol spelen. Vaak zijn de emotionele explosies ook voor henzelf onbegrijpelijk. Op deze momenten wordt voor de slachtoffers de gang van zaken in het gezin gevaarlijk. De rigide gezinsregels zijn erop gericht het slachtoffer en de gezinsleden tegen deze gevaren te beschermen.

 

Fantasieën en identificatie

De gezinsleden werken mee aan het ontstaan van rigide gezinsregels. Aanvankelijk om het slachtoffer te beschermen, maar uiteindelijk ook vanwege hun eigen angsten. Omdat het slachtoffer zijn herinneringen vermijdt, is de oorlog in het gezin een beladen onderwerp. De oorlog is een ‘gezinsgeheim’ (Bergmann & Jucovy. 1982). Deze term is eigenlijk onnauwkeurig, omdat gesuggereerd wordt dat in deze gezinnen de oorlog niet besproken zou worden. In werkelijkheid wordt de oorlog wel degelijk vaak genoemd, in bepaalde gevallen gebeurt dit dagelijks en bijna voortdurend. De term 'gezinsgeheim' wijst er dus vooral op dat zowel het spreken als het zwijgen over het verleden met allerlei taboes is omgeven. Het gezinsgeheim maakt dat het verhaal van het slachtoffer in het gezin alleen gedeeltelijk en in fragmenten verteld kan worden. Dat leidt ertoe dat de gezinsleden allerlei fantasieën gaan ontwikkelen (Aarts, 1998). Fantasieën ontstaan als er om de een of andere reden geen feitelijke informatie te verkrijgen is. Om de gaten in het verhaal te dichten gaan de gezinsleden dit zelf aanvullen met ideeën over wat er gebeurd zou kunnen zijn. Psychotherapeuten (De Wind. 1987) hebben erop gewezen dat vooral jonge kinderen dan soms beelden vormen, die gruwelijker zijn dan wat hun ouders in werkelijkheid is overkomen.

    Via deze fantasieën identificeren de kinderen zich met het slachtoffer. Door deze identificatie krijgt het (feitelijke of vermeende) perspectief van het slachtoffer in het gezin een dominante plaats. Dit leidt ertoe dat de kinderen en de partner het slachtoffer gaan beschermen. Door identificatie met het slachtoffer worden de gezinsleden betrokken bij de vermijding van het verleden. Op die manier krijgen de kinderen ook een meer persoonlijk belang bij de rigide gezinsregels. De fantasieën zijn emotioneel belastend en roepen angsten bij hen op. Vaak proberen de kinderen deze angsten te bestrijden door via boeken of tv-uitzendingen uit te zoeken wat er nu werkelijk gebeurd zou kunnen zijn. Veel kinderen van oorlogsgetroffenen hebben een haast obsessieve belangstelling voor boeken en films over de oorlog. Maar dit ‘onderzoek' speelt zich meestal af buiten het slachtoffer om. want de kinderen voelen dat ze niet rechtstreeks naar de gebeurtenissen mogen vragen. Daaraan zien we dat het gezinsgeheim gebaseerd is op angst. Omdat ze zelf angsten hebben, durven de kinderen niet meer naar de ervaringen van hun ouders te vragen. En voor de ouders is het verleden een beladen onderwerp, niet alleen omdat ze hun kinderen willen ontzien, maar ook omdat ze zichzelf tegen hun herinneringen moeten beschermen.

 

Gevolgen voor het gezin

Normaliter worden in een gezin de gezinsregels voortdurend aangepast. Ouders en kinderen veranderen immers, en in elke fase van het leven moeten de wederzijdse verwachtingen en dus de gezinsregels. worden bijgesteld. Dat kan gebeuren door vreedzame onderhandelingen, maar vaak zijn er conflicten en ruzies nodig. Meningsverschillen zijn vruchtbaar omdat deze de gezinsleden dwingen een eigen visie te ontwikkelen. Zij moeten zich bewust worden van hun behoeften en wensen om tot een eigen oordeel te kunnen komen over de gang van zaken in het gezin.

    In de gezinnen van oorlogsgetroffenen is het aanpassen van de gezinsregels vaak niet zo gemakkelijk. Omdat de identificatie met het slachtoffer zo sterk is. wordt een groot deel van wat er in het gezin gebeurt in relatie gebracht met de oorlog (Lange. 1994). Zodra een kind voelt dat het eigenlijk over de oorlog gaat. wordt het moeilijk onbekommerd te onderhandelen of ruzie te maken. Het gezinsgeheim blokkeert dus niet alleen de vragen naar het verleden, maar belemmert ook de discussies over de gezinsregels. Want vanuit angst en schuldgevoelens is het moeilijk de eigen wensen te onderzoeken. Als de kinderen niet weten wat ze willen, wordt het voor hen moeilijk om de gezinsregels op een constructieve manier aan de orde te stellen.

    In deze gezinnen blijft het verleden een sterke invloed uitoefenen, maar ook de weg naar de toekomst is vaak geblokkeerd. Wanneer de partner of de kinderen hun eigen behoeften niet kunnen verdedigen, verliezen ze uiteindelijk hun autonomie. Zo kunnen partners fundamenteel van elkaar vervreemden. En zo krijgen de kinderen moeilijkheden met de losmaking uit het gezin en de opbouw van hun eigen leven.

 

Gezinsdynamiek

Als de klachten zich voor het eerst tonen, zullen de oorlogsgetroffenen aanvankelijk met een extra inspanning proberen zichzelf op de been te houden. In deze fase van geforceerde aanpassing is er weinig tolerantie voor de eigen klachten en tekortkomingen en ook de zwakheden van de gezinsleden worden dan vaak afgewezen. Soms verzetten de kinderen zich tegen de druk die hun ouders op hen uitoefenen en dit kan in het gezin tot een heftige machtsstrijd leiden. De ontkenning van de gevoelens van de kinderen tast dikwijls hun zelfvertrouwen aan. Epstein, auteur van een boek over de kinderen van joodse vervolgden (1979). beschrijft dit aan de hand van haar eigen ervaringen.’

 

"Elk probleem dat ik als kind had werd onmiddellijk ontkend en onbelangrijk gemaakt door het feit dat mijn ouders in een concentratiekamp hadden gezeten. Als mijn broer bijvoorbeeld verdrietig was omdat hij een baseball-wedstrijd verloren had. of wanneer ik van streek was omdat mijn vriendje niet gebeld had. dan luisterden mijn ouders niet en ze toonden geen medeleven, maar hun reactie was: ‘Dit is niet belangrijk, want... (...) En natuurlijk, als je dat honderd keer meemaakt als kind. dan wordt het je ingeprent en je denkt: 'Ja. eigenlijk is dit ook niet belangrijk.’ En het nare is datje door deze houding uiteindelijk jezelf niet meer serieus neemt, en zeker je eigen pijn niet meer. En daardoor voel je uiteindelijk niets meer." (Fragment uil do tv-film De overlevenden. samenstelling en regie Erwin Leiser. in samenwerking met IKON-televisie IKON 1983)

 

Later, als door het verergeren van de klachten de aanpassing niet meer vol te houden is. treedt er bij de slachtoffers controleverlies op: hierdoor ontstaan in het gezin beschermende patronen. Het ontzien van het slachtoffer kan uitgroeien tot een algemeen ontzien van eikaars zwakheden. De gezinsleden schuilen dan bij elkaar voor de gevaren van de buitenwereld. Zo ontstaat er een symbiotische gezinsband. Het gezin lijkt dan warm en veilig, maar het is een schijnveiligheid, gebaseerd op angst. Dit leidt tot patronen die bekend zijn van andere problematische gezinnen.

  • Het slachtoffer kan in het gezin de positie krijgen van geïdentificeerde patiënt. Alle moeilijkheden in het gezin worden in dat geval aan het slachtoffer toegeschreven. Het aandeel dat de overige gezinsleden in de problemen hebben, blijft zo onderbelicht.
  • Er kan tussen de partners een pathologische rolverdeling optreden: de partner wordt voortdurend hulpverlener, het slachtoffer voortdurend patiënt. Tussen de partners ontstaat op deze wijze een fundamentele ongelijkwaardigheid.
  • Er kan tussen ouders en kinderen een rolomkering plaatsvinden. Aan de kinderen worden dan taken toebedeeld, die eigenlijk bij de ouders thuishoren. Een rolomkering zorgt ervoor dat de kinderen vanuit een ouderlijke positie hun eigen ouders beschermen. Dat is voor kinderen een te zware belasting.

    Bovendien worden ze fundamenteel onzeker omdat de fundamentele grens tussen ouder en kind wordt aangetast.

Deze patronen zijn bekend genoeg. Specifiek voor deze gezinnen is dat bij het ontstaan en voortbestaan van deze patronen de oorlog een rol speelt. Het is de oorlog die het slachtoffer in het gezin tot patiënt heeft gemaakt en liet zijn de oorlogservaringen die - volgens het slachtoffer én de gezinsleden - extra bescherming nodig maken. Voor een deel is deze bescherming echt nodig: oorlogsgetroffenen zijn blootgesteld geweest aan extreem geweld en zijn daardoor fundamenteel beschadigd. Danieli (1981) wijst er terecht op dat schuldgevoelens in de gezinnen van oorlogsgetroffenen niet alleen pathologisch zijn. maar ook samenhangen met een sterke onderlinge loyaliteit. Het verklaren van de gezinsproblemen vanuit de oorlog kan echter leiden tot attributiefouten (Lange. 1994). Het gezin gelooft dan dat alle problemen door de oorlog zijn ontstaan én dat deze problemen onoplosbaar zijn. Attributiefouten kunnen de hulpverlening ernstig belemmeren.

    De praktijk wijst uit dat er bij de naoorlogse generatie groepen zijn. die een verhoogd risico lopen. Allereerst de gezinsleden van slachtoffers die tijdens de oorlog een eerder gezin verloren hebben. In deze gezinnen kunnen allerlei complicaties optreden. bijvoorbeeld omdat het slachtoffer onbewust de nieuwe partner aan de oude gelijkstelt of de na de oorlog geboren kinderen aan kinderen die tijdens de oorlog zijn omgekomen. De oudste kinderen in de gezinnen van oorlogsgetroffenen lopen eveneens een verhoogd risico. Wanneer de aanpassing van het slachtoffer in gevaar komt. wordt vaak in eerste instantie op hen een beroep gedaan. Zij lopen de grootste kans om door de verwerkingsproblematiek van hun ouders overbelast te worden.

 

Hulpverlening aan de naoorlogse generatie

Als de naoorlogse generatie een beroep doel op de hulpverlening, zullen er in de psychotherapeutische relatie andere regels gelden dan in het gezin. Het enkele feit dat de cliënten in de therapie meer vrijheid krijgen, kan al maken dat de macht van de rigide gezinsregels over hen afneemt. Belangrijk is ook dat de therapeut de cliënt erkenning geeft. Dat betekent in de praktijk dat hij expliciet onderschrijft dat oorlogsgeweld ook schade kan toebrengen aan mensen die dit geweld niet zelf hebben ondergaan. Waarom is juist dit element van erkenning zo belangrijk?

 

Erkenning

In de gezinnen van oorlogsgetroffenen is vaak een hiërarchie ontstaan tussen het door het oorlogsgeweld getraumatiseerde slachtoffer en de gezinsleden die niet door het geweld beschadigd zijn. In deze hiërarchie bekleden de na de oorlog geboren kinderen, die ‘niets hebben meegemaakt’, een lage positie. Voor iedereen in het gezin is het evident dat het slachtoffer recht heeft op klachten en problemen. De keerzijde van de medaille is helaas dat de overige gezinsleden nergens last van mogen hebben. Alles valt immers in het niet bij wat de slachtoffers hebben moeten doorstaan. Wanneer de cliënten uit de naoorlogse generatie tijdens de hulpverlening erkenning krijgen, wordt deze gezinshiërarchie doorbroken. Voor deze cliënten is dat vaak een hele opluchting. Als de hulpverlener erkent dat ook zij onder invloed van de oorlog klachten kunnen hebben, kunnen zij het geloof in de geldigheid van hun eigen ervaringen terugkrijgen. Dat is noodzakelijk ook om tijdens de therapie thema's te onderzoeken, die minder rechtstreeks met de oorlog samenhangen. Erkenning doet een vertrouwensband ontstaan tussen cliënt en hulpverlener en vormt het fundament van de hulpverlening.

 

Loyaliteitsconflict

Dikwijls ziet men dat de therapie aanvankelijk bevrijdend werkt, maar dat er na verloop van tijd een nieuwe crisis optreedt. Omdat de cliënten in hun relatie met de psychotherapeut de kans krijgen een eigen visie te ontdekken, komen zij in conflict met de rigide gezinsregels. In dit emotioneel beladen conflict spelen een aantal thema's een rol.

    Het uiten van ergernis of kritiek blijkt vaak moeilijk te zijn. In elke intense relatie, dus ook in de gezinnen van oorlogsgetroffenen, komen ambivalente gevoelens voor. Wanneer de cliënten tijdens de therapie hun agressieve gevoelens ontdekken, kan dit gepaard gaan met angsten en schuldgevoelens. Deze emoties hangen samen met ‘catastrofale fantasieën', fantasieën over de fatale afloop die het uiten van de gevoelens zou kunnen hebben. De cliënten denken bijvoorbeeld dat als zij kwaad worden, hun ouders een hartaanval zouden krijgen.

    Een ander thema is het streven naar autonomie. Als deze kinderen zich los willen maken uit het ouderlijk gezin, kunnen zij catastrofale fantasieën krijgen rond het thema verlating: 'Mijn moeder heeft al zoveel verloren en nu raakt zij ook mij nog kwijt.'

    Als tijdens de hulpverlening het loyaliteitsconflict gaat spelen, beleven de cliënten een specifiek conflict (Begemann, 1988). Aan de ene kant zijn er de angsten, de schuldgevoelens en de catastrofale fantasieën; op deze emoties berust de macht van de rigide gezinsregels. Aan de andere kant is er een door de therapie veranderd zelfbeeld ('ik ben wèl boos’, ’ik wil mijn eigen leven leiden') dat het voor de cliënten moeilijk maakt zich aan de oude gezinsregels te onderwerpen. Tijdens de therapie worden op dit moment vaak dieper liggende gevoelens van onmacht zichtbaar. Deze cliënten voelen dat ze door de rigide gezinsregels in hun ontwikkeling zijn belemmerd en dat er in het gezin wezenlijke aspecten van hun persoonlijkheid niet aan bod konden komen. Tijdens het verdere verloop van de therapie wordt het overwin-nen van deze machteloosheid dan een belangrijk thema.

    Vaak zal een hulpverlener het hier beschreven conflict persoonlijk gaan meebeleven. De therapeut ziet hoe essentieel voor de cliënt het streven naar autonomie is. Wat dit betreft kan er alleen vooruitgang geboekt worden als de verboden emoties geuit worden. Aan de andere kant voelt de hulpverlener in deze fase maar al te sterk aan. welke risico’s het uiten van bijvoorbeeld agressie voor het oorlogsslachtoffer met zich meebrengt. Om door dit conflict heen te komen dienen de psychotherapeuten goed op de hoogte te zijn van de bijzondere problematiek. Belangrijk is ook dat zij beschikken over strategieën om de confrontatie tussen de partijen - want daar draait de psychotherapie vaak op uit - zo veilig mogelijk te laten verlopen. Het kan nuttig zijn om gezinsgesprekken te organiseren. En aan de bijzondere achtergronden van de naoorlogse generatie kan een visie ontleend worden, die recht doet aan de loyaliteit tussen ouders en kinderen, die er naast de agressie óók is.

 

Solidarisering

De conflicten in deze gezinnen berusten niet op persoonlijke tegenstellingen, maar er ligt een externe oorzaak aan ten grondslag. Want het is de oorlog die zowel de oorlogsgetroffenen als hun gezinsleden heeft beschadigd. Via de rigide gezinsregels blijft de oorlog in deze gezinnen invloed uitoefenen. De gezinsleden en de slachtoffers kunnen elkaar helpen de macht van deze rigide gezinsregels te doorbreken. De kinderen kunnen hun ouders helpen, door op een constructieve manier uiting te geven aan wat hen in verband met de gezinsverhoudingen bezighoudt. Door te verwoorden wat zo moeilijk te zeggen is. verdiepen zij het contact met hun ouders. Dat is belangrijk omdat de band in deze gezinnen wel hecht lijkt, maar vaak gebaseerd is op angst. Op basis van angst kan niemand een wezenlijke relatie opbouwen. In deze gezinnen is er ondanks de symbiose veel eenzaamheid, die doorbroken kan worden als de gezinsleden hun angst overwinnen en de gevaarlijke onderwerpen wel aansnijden. Maar natuurlijk is er een grens aan wat de slachtoffers kunnen verdragen.

    Tijdens de oorlog hebben ze extreem geweld ondergaan. Wanneer zij van hun gezinsleden destructieve agressie moeten verduren, kan dit leiden tot herbeleving. Zij kunnen bijvoorbeeld het gevoel krijgen dat opnieuw hun recht op bestaan wordt ontkend. Hulpverleners zullen dit soort destructieve escalaties zo veel mogelijk moeten proberen te voorkomen.

    Als de ouders naar hun kinderen kunnen luisteren, komt de wederzijdse solidarise* ring op gang. De relaties in het gezin worden reëler als de gezinsleden meer van elkaar te weten komen en elkaar beter begrijpen. In een symbiotisch gezin houden de gezinsleden sterk rekening met elkaar, maar men houdt vooral rekening met wat men vermoedt dat de ander wil. Het uiten van de verboden emoties is geen doel op zichzelf, maar de enige weg om als gezinsleden bij elkaar te toetsen wat de wederzijdse verwachtingen zijn.

    Voor de solidarisering is ook belangrijk, dat er in deze gezinnen meer wederkerigheid ontstaat. Vaak is er in de gezinnen van oorlogsgetroffenen een perspectief - dat van het slachtoffer - dominant geworden. Veel agressie van de kinderen ontstaat omdat zij voelen dat er in dit dominerende perspectief met hun belangen te weinig rekening wordt gehouden. Wanneer ouders en kinderen naar elkaar leren luisteren, kunnen er gezinsregels totstandkomen, die zo veel mogelijk recht doen aan ieders behoeften. Dit zal de onderlinge band hechter maken.

 

Voorbeeld

Om het voorafgaande te illustreren volgt nu een vertaald fragment uit een tv-film* over de problematiek van de joodse naoorlogse generatie, waarin onder meer een moeder en dochter geïnterviewd worden. We horen eerst een fragment van de dochter. waarin iets doorklinkt van de separatie-individuatieproblematiek. Het citaat maakt duidelijk hoe heftig de verwijten van deze kinderen kunnen zijn.

 

"Dochter: Je vroeg me daarnet waarom ik zo nodig het huis uit moest... (...) Het was niet omdat ik hier geen vrijheid had. het was omdat je kritiek had op alles wat ik deed. Als ik een rode jurk aan had. zei je: ‘Waarom draag je geen blauwe?' En als ik een blauwe droeg: ‘Waarom draag je geen rode?’ Als ik iemand opbelde: ‘Bel niet zo veel.* En als ik niet belde: ‘Waarom bel je niet iemand op? Ga eens wat doen. zit daar niet zo te zitten.’ Je deed het niet om me te pesten, dat weet ik wel. maar het kind in mij had het zwaar te verduren. (...) Mijn vriendinnen op de middelbare school zeiden: ‘Goh. ik wou dat ik jouw moeder had. Als er iets is. kan ik altijd bij haar terecht.’Jij kon mensen helpen, voor iedereen stond je klaar. Maar als er met mij iets was: ‘Nu niet...*. ‘Ik heb het druk...'. ‘Later...’. ‘Ik moet werken...'." (Fragment uit dc tv-film De terugkeer, ten generatie op zichzelf, samenstelling en regie Danny en Jack Fishcr. productie Ed Fields, een City Lights productie. IKON 1985).

 

De manier waarop deze moeder reageert is essentieel. Ze verdedigt zich niet en ze lanceert ook geen tegenaanval. Ze erkent de visie van haar dochter, maar zonder zichzelf te beschuldigen of te kleineren. Integendeel, nu de dochter liadr standpunt verwoord heeft, krijgt de moeder de kans om (eindelijk?) iets van haar eigen achtergronden te onthullen.

 

'Moeder: ‘Je hebt gelijk, het spijt me.’

Dochter: ‘Dat je er niet was toen ik je nodig had?’

Moeder: ‘Ja. maar het had niets met jou te maken, er was iets mis met mijn gevoelens. Van binnen was ik er nog niet aan toe. aan van iemand of iets houden. Het kwam door wat ik heb meegemaakt. (...) Toen ik trouwde durfde ik mezelf nog niet echt te geven. Ik hield je op een afstand, omdat ik niet opnieuw pijn wilde lijden.

    Ik hield van mijn ouders en ze zijn niet teruggekomen - dat was meer dan genoeg. De mensen in de kampen waar je je aan hechtte, een dag later waren ze verdwenen. In de kampen leerde je vechten voor jezelf en voor niemand anders. Je merkte dat je niet om een ander kon geven, want dan ging je kapot. En dat bleef zo toen ik trouwde en kinderen kreeg. Het was precies hetzelfde gevoel: “Als ik te veel van ze ga houden, raak ik ze kwijt." ‘

 

    In de film schieten op dit moment de ogen van de dochter vol tranen. Kennelijk komt het verhaal van haar moeder over. Wat dit mogelijk maakt is het feil dat de moeder de verwijten van haar dochter niet ontkent. Want haar eigen verhaal doet geen afbreuk aan wat haar dochter gezegd heeft, maar geeft slechts een verklaring van haar eigen reacties in het gezin. Omdat de dochter zich door haar moeder erkend voelt, kan ze haar verhaal nemen voor wat het is: geen excuus of tegenaanval, maar een poging om haar eigen waarheid naast die van haar dochter te plaatsen. Nu ze erkend is. kan de dochter haar moeder erkenning geven. Zo komt de wederzijdse solidarisering op gang.

 

Aanbevelingen

Dit hoofdstuk ging over de naoorlogse generatie. Uit de analyse is hopelijk duidelijk geworden dat de klachten van deze groep cliënten met normale begrippen uit de gezinstherapie goed te begrijpen zijn. Hopelijk heeft de analyse ook aannemelijk gemaakt dat bij andere categorieën geweldsslachtoffers vergelijkbare gezinsprocessen zullen optreden.

    De meeste kinderen van oorlogsgetroffenen zijn inmiddels volwassen en hebben het gezin van hun jeugd verlaten. Het opsporen van eventuele oorlogsproblematiek kan lastig zijn. Belangrijk is dat de hulpverlener weet dat er zoiets als indirecte traumatisering bestaat: hij zal dan eerder signalen oppikken. Als de cliënt zelf een relatie legt tussen de klachten en de oorlogservaringen van de ouders, kan de hulpverlener meedelen dat hij weet dat ook na de oorlog geboren kinderen indirect beschadigd kunnen zijn. Bij cliënten met een Indische of joodse achtergrond kan de hulpverlener vragen of de ouders nog in leven zijn en hoe de relatie van de cliënt met de ouders is. Als vuistregel kan men aannemen dat zowel een te intensief contact (bijvoorbeeld elke dag telefoneren) als een te sporadisch contact op problemen kunnen wijzen.

    Bij de gespreksvoering is het belangrijk twee uitersten te vermijden. Aan de ene kant zal de hulpverlener de invloed van de oorlog op de gezinsleden niet moeten bagatelliseren. Aan de andere kant moet hij ook niet - bijvoorbeeld bij joodse of Indische cliënten - aannemen ‘dat het de oorlog wel zal wezen'. Ook bij deze cliënten gaat het erom de achtergrond van de klachten nauwkeurig te exploreren. Belangrijk is om de cliënt de kans te geven om zelf te vertellen welke rol de oorlog in zijn of haar leven gespeeld heeft.

    Soms zal de hulpverlener merken dat de gezinsleden hun eigen verhaal als het ware verstoppen achter dat van het slachtoffer. Hij kan dan zeggen: ‘Ik begrijp dat uw ouders in de oorlog veel hebben meegemaakt en daar klachten aan hebben overgehouden. Maar wat heeft dit voor u betekend?' Met deze vraag geeft men de cliënten de kans hun eigen visie te verwoorden. Soms zal de hulpverlener ook kritiek over het slachtoffer te horen krijgen. Het is belangrijk dat hij zich dan niet met een van beide partijen identificeert, maar neutraal blijft. Het principe is dat ieders visie gerespecteerd dient te worden.

    Het is belangrijk dat de hulpverlener bij deze cliënten de oorzaken van de klachten systematisch onderzoekt. Want de praktijk wijst uit dat er behalve de oorlogsproble-matiek vaak andere factoren zijn die tot problemen hebben geleid. Deze andere factoren over het hoofd zien. is bij de hulpverlening aan deze cliënten een ernstige fout.

 

Literatuur

Aarts. P.G.H. (1998). Intergenerational effects in families of WW II survivors from the former Dutch Indies: Aftermath of another Dutch war. In: Y. Danieli (Ed.). International handbook on multigenerational legacies of war (pp. 175-190). New York: Plenum Press.

Aarts. P.G.H. (1994). Oorlog als erfenis. De overdracht van oorlogstrauma’s op naoorlogse generaties. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. 5. 176-196.

Begemann. FA (1988). Een generatie verder. Kinderen van oorlogsgetroffenen over hun jeugd en ontwikkeling. Utrecht: Stichting ICODO.

Bergmann. M.S.. & Jucovy, M.E. (1982). Generations of the Holocaust. New York: Basic Books. Danieli. Y. (1981). Differing Adaptation Styles in Families of Survivors of the Nazi-Holocaust. Children Totlay. 10. 6-10. 34-35.

Eland. J.. Velden. P.G. van der. Kleber. R.J.. & Steinmetz. C.H.D. (1990). Tweede generatie Joodse Nederlanders. Fen onderzoek naar de gezinsachtergronden en psychisch functioneren. Deventer: IvP/Van Loghum Slaterus.

Epstein. H. (1979). Children of the holocaust. Conversations with sons and daughters of survivors. Toronto: Bantam Books.

Horowitz. M.J. (1976). Stress response syndromes. New York: Jason Aronson.

Lange. A. (1994). Gedragsverandering in gezinnen. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Mahler. M.S. (1975). The psychological birth of the human infant. New York: Basic Books.

Tas. L.M. (1986). De tweede generatie als generalie-probleem. In: J. Dane (red.). Praktijk ran de hulpverlening aan oorlogs- en andere geweldsslachtoffers (pp. 115-132). Lisse: Swets & Zeitlinger.

Wind. E. de (1987). Transgenerationele overdracht. In: R. Beunderman & J. Dane (red.). Kinderen van de oorlog (pp. 9-22). Utrecht/Amsterdam: Stichting ICODO.

Het Gymnasium Céleanum in gebruik als hoofdkwartier van bevrijdende troepen. Kinderen met vlaggetjes bewonderen een motorfiets op het grasveld. Tweeëneenhalf jaareerder was deze school het toneel van een geheel andere situatie. In het gymlokaal werd toen een grote groep Zwolse Joden bijeengebracht, om vervolgens te worden gedeporteerd naar Westerbork en verder Op 13 en 14 april 2005 werd deze gebeurtenis herdacht met een Nachtwake, waarbij in de muur van het gymlokaal een gedenksteen werd onthuld met de tekst: Dingen die niet voorbij gaan. 2 en 3 oktober 1942.

Freddy Begemann
 

' Dit artikel is eerder gepubliceerd in Trauma: diagnostiek en behandeling. redactie: Petra C.H. Aarts en Wim D. Visser. Bohn Staflou Van Loghum. Houten)Diegem. 1999

Referentie: 
Freddy Begemann | 2005
In: Herdenken en verwerken / Wim D. Visser en Wim Coster