Het gaat niet om het geld maar om het recht

Het oorlogsverhaal

(Vrouw:) Op 28 september 1944, om tien over half vier 's middags, ben ik getroffen tijdens een luchtaanval door de geallieerden. Wij moesten evacueren van Arnhem naar Apeldoorn, maar mijn schoonouders waren spullen vergeten. Mijn man liep het gevaar opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz, dus ik ging terug, op de fiets. Vlak bij het vliegveld Terlet gebeurde het: de vliegtuigen doken naar beneden, ik sprong van mijn fiets af. Het kwam omdat de Duitsers hun oorlogsmaterieel tussen de evacués over de weg vervoerden, de geallieerden moesten wel schieten. Na de eerst golf hielp ik de getroffenen, ik had een EHBO-diploma. Toen ik een Rode Kruis-wagen zag aankomen, stapte ik weer op mijn fiets om verdertegaan. Ik zat net op mijn fiets en daar kwamen ze weer. Nu werd ik zelf geraakt; vlak voor me sloeg een granaat in en in mijn hoofd, mijn armen, benen, voeten, overal zaten de splinters - mijn been zat er nog maar met een stukje aan. Door het Rode Kruis werd ik op een ladder met een deken naar een boerderij gebracht; ik ben geen minuut bewusteloos geweest, ik ben een hele taaie. Later ben ik met een auto met andere gewonden naar het ziekenhuis in Apeldoorn gebracht en daar hebben ze mijn man gewaarschuwd. Die nacht ben ik drie keer geopereerd, ze hebben zeventig scherven uit mijn lichaam gehaald en twee kogels.

De dokter die ik daar kreeg wou proberen dat been te behouden. Ik kreeg een gipsverband om mijn voet en de wond daar zou worden opengehouden tot de wonden in de rest van mijn lijf genezen waren, en pas dan zou er wat aan dat been gebeuren. Maar omdat ik niet uit Apeldoorn kwam, moest ik van het ziekenfonds naar een andere dokter, een orthopeed die uit Arnhem kwam. Ik werd door hem onderzocht in zo’n kamertje, hij ziet dat been en zegt meteen: "Die poot moet eraf”, dat zijn z’n woorden, ik hoor het nog wel eens. Op het moment dat ik beschoten werd was ik mezelf niet kwijt, maar toen was ik mezelf kwijt. Ik dacht: ”God, ik ben 21 jaar en getrouwd, ik heb een baby. Nou krijgt mijn man een vrouw die haar been kwijt is, nou moet hij alles alleen doen. God, wat moet ervan mij terecht komen, en van mijn gezin”. Toen heb ik een paar uur, tot mijn man ’s middags in het ziekenhuis kwam, gewild dat ik dood was.

Weet u, we dachten dat we het ergste gehad hadden. Die nacht dat ik drie keer geopereerd was, de derde keer hadden ze tegen mijn man gezegd: "Als uw vrouw weer bijkomt, hebben we het gered, maar bereid u maar voor op het ergste.” Toen ik wakker werd, lag mijn man met zijn hoofd op het bed, ik noemde zijn naam en aaide hem door zijn haar... en toen hebben we allebei vreselijk gehuild: dat moment, dat je weer bij elkaar bent. En dan geeft de dokter je hoop, dat het been behouden kan blijven, en dan opeens is er die andere dokter, die beul, en die zegt: ”Die poot moet eraf”. Toen mijn man 's middags kwam, lag ik te huilen en te schreeuwen...

(Man:) ...ze zei dat ze een nieuwe dokter had die dat been wilde afzetten. Maar dat pik ik niet, er komt niemand aan mijn vrouw. Dus ik ga naar die nieuwe dokter, ik klopte niet aan of niks, ik ga naar binnen en zeg: ”U wilt mijn vrouw haar been afzetten!” Hij zegt: ”Wie bent u,zou u zich niet eens voorstellen”. Ik maak me bekend en vraag opnieuw waarom hij dat been wil amputeren. Hij zegt tegen me: ’’Daar hebt u niets mee te maken.” Ik ga naar hem toe, pak hem bij zijn jas, en zeg: "Weet u dat heel zeker?” Hij zegt: ’’Laat me los.” Ik: ”lk laat u los als u me erkent als echtgenoot van mijn vrouw.” Toen vertelde hij dat er volgens hem niets meer te doen was aan dat been. Maar waarom wou onze eerste dokter het dan behouden? Dus ik zeg: ”lk weet voldoende, u wordt bedankt, ik ga wel even naar uw collega.”

Daar klopte ik netjes aan, ik stelde me voor en ik vroeg hem ten eerste waarom mijn vrouw naar een nieuwe dokter moest en ten tweede waarom zijn collega dat been wou amputeren. Hij zegt: "Wat, amputeren, geen sprake van” - en hij belt meteen op. Na afloop zegt hij: "Ik kan de beslissing van mijn collega niet aanvechten, en van het ziekenfonds mag ik uw vrouw niet onder behandeling houden." Ik zeg: ”0, is het een kwestie van geld, dat is geen probleem, dan betaal ik u toch.” Dat was dan goed, maar ik moest er wel op rekenen dat ik een nota zou krijgen. (Vrouw:) Toen ik het hem verteld had, vroeg hij niets meer maar rende meteen weg, en toen hij terugkwam werd ik meteen overgebracht naar de afdeling van onze eerste dokter. En jaren later kwam ik die beul weer tegen en ik zeg: "Kijk, die poot zit er nog steeds aan.” Hij zegt: ”0 ja, u bent die vrouw met die man die zo goed zijn woord weet te doen. Maar het heeft u wel veel gekost.” Toen begon ik te lachen...

(Man:) Ik had geen cent, het hele huis platgebombardeerd, we hadden geen kleren meer om aan te trekken, we waren zo arm als de mieren. Maar ik dacht: "Wie maakt me wat, dat geld zien we wel ” Nu had mijn vrouw in het ziekenhuis via een Engelse soldaat een Rode Kruis-pakket gehad, en daarin zat een briefje dat als je ooit hulp nodig had, je bij hen terecht kon. Dus toen ik de rekening kreeg, ben ik daarmee en met dat briefje naar het Rode Kruis gegaan, ik heb mijn verhaal verteld, en we hebben nooit meer iets gehoord. Dat Rode Kruis, dat is een organisatie die we blijven steunen. Ze hebben mijn vrouw naar het ziekenhuis gebracht en ze hebben die rekening betaald. Die mensen doen geweldig werk.

De inspanningen na de oorlog

(Man:) Toen mijn vrouw uit het ziekenhuis kwam, gaf de dokter haar een briefje mee dat ze hulpbehoevend was door oorlogshandelingen. Met dat briefje kon ze in elk ziekenhuis terecht, en daarmee zijn we later ook in de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers gekomen. Met dat briefje kreeg ik vervoer naar Friesland waar we tot het eind van de oorlog onder dak werden gebracht. Ze gaven ons twee auto’s: één voor onszelf, en één voor onze bezittingen - maar we hadden alleen nog een zakje aardappelen.

Na de oorlog gingen we terug naar Arnhem. Mijn vrouw werd eerst in het ziekenhuis opgenomen want het huis van mijn ouders, waar we gewoond hadden, was leeggehaald, de vloeren waren opengebroken en er was een stuk uit de muur. In Arnhem was alles kapot, het was heel moeilijk om daar een huis te krijgen, en dat was wel belangrijk in verband met mijn vrouw. Ik probeerde dus daar weg te komen en uiteindelijk kon ik een baan met een huis krijgen in Breda. Na een tijdje kon mijn baas me niet meer gebruiken en toen ben ik als ambtenaar bij de belastingen gekomen.

In het begin kon mijn vrouw helemaal niet lopen en dat betekende dat ik naast mijn baan huisman moest zijn.’s Ochtends stond ik om kwart over zes op, dan verzorgde ik de kleine meid en in het begin ook mijn vrouw, en gaf ze te eten. Tussen de middag kwam ik thuis met brood en vleeswaren, ’s Avonds kookte ik en dan moest ik nog studeren, om vooruit te komen in mijn baan. Zaterdags werkte je nog tot half één, en dan deed ik zaterdag-middags de was en op zondagochtend gaf ik het huis een beurt. Alleen op zondagmiddag had ik vrij. Geleidelijk kon mijn vrouw wel meer, maar het was toch te zwaar voor me: in 1956 ben ik ingestort, ik heb met een longontsteking een maand in het ziekenhuis gelegen, en nog zes maanden thuis. Daarna ben ik weer gaan werken maar in 1962 kreeg ik weer longontsteking, en daar heb ik een bronchitis aan overgehouden. De dokter zei: ”Het is een sluimerend vuurtje dat omhoog is gekomen door de longontsteking en de oververmoeidheid”. Hij heeft toen gezorgd dat ik lichter werk kreeg, en dat heb ik nog twaalf jaar volgehouden, de eerste zes jaar eigenlijk met weinig klachten. Daarna werd ik als maar vermoeider en kreeg ik steeds meer last van die bronchitis tot ik het niet meer volhield.

Mijn vrouw was wel weer in de running gekomen. Er was nog geen revalidatie in die tijd, dus ze moest alles zelf doen: eerst lopen met een drie-poot, dan met een stok, dan zonder stok, en uiteindelijk ging alles weer op rolletjes, alsof er niets aan de hand was. Maar in 1972 is ook zij ingestort. Ik kwam een keer thuis, en als ze me aan hoorde komen deed ze altijd de deur vast open, maar nu bleef die dicht, dus ik dacht: ”Hoe kan dat?” Ik kwam binnen en zag mijn vrouw op de grond voor het aanrecht liggen. Toen was het of al het bloed uit mijn lichaam wegvloeide, ik raakte de kluts kwijt. Ik draaide het alarmnummer, maar daarna weet ik niets meer. Toen ik weer bij mijn positieven kwam, zat ik in het ziekenhuis. Er kwam een zuster aan die over mijn vrouw begon. Ik zeg: ’’Mijn vrouw is dood” - ik was bang voor een hartinfarct. Zij: "Nee, maar heeft ze een ongeluk gehad, dat ze al die littekens heeft?” Toen heb ik verteld dat het van de oorlog was.

Toen ik bij haar kwam, lag ze heel rustig op een brancard. Ze zag me en ze begon te huilen. Ik vroeg haar wat er gebeurd was. Ze zei dat ze pijn had gekregen en op de grond was gaan liggen. Ik vroeg of ze dat al eerder had gehad. Zij: ”Ja, maar ik was bang voor het ziekenhuis, dat ik mijn been moest verliezen.” ’’Maar je been is toch in orde?” ”Nee, het is niet in orde, ik heb er steeds ontzettende pijn in.”

(Vrouw:) Toen ik uit het ziekenhuis kwam, mocht ik niet meer zemen, klimmen, stofzuigen, wassen, strijken, fietsen. Ik kon ook maar een klein eindje lopen, dus we hadden een autootje nodig. De rijles hebben we betaald van boekjes van de Spar, voor een tweedehands auto moesten we geld lenen. Mijn dochter was inmiddels getrouwd en die kwam ’s avonds dan helpen, tussen acht en half elf, terwijl ze zelf een baby had. Maar zij kreeg een ongeluk en toen kon ook dat niet meer. Toen moesten we wel huishoudelijke hulp nemen.

(Man:) Omdat ik zelf de hulp moest betalen, en alle andere medisch noodzakelijke kosten, had ik op een moment 12.000 gulden schuld. Toen kwam de angst in mij op dat er geen eind aan zou komen. Als mijn vrouw niet was ingestort, was ik nog wel doorgegaan, dan had ik ander werk gezocht of ik had een bijbaantje genomen. Maar de berg werd alsmaar hoger. We hebben toen wel eens gedacht om alle slaapmiddelen tegelijk in te nemen, maar dat wil je ook niet omdat je een kind hebt.

Ervaringen met de R.O.

Ik had in die tijd een dokter en die zei: ”Je vrouw is toch oorlogsinvalide?” Ik zei: "Wat zegt dat?” Hij: ”Dan moet je naar de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers, naar de Bijstand.” Ik zeg: ’’Verrek jij mooi met je Bijstand; ik heb een inkomen, en die schulden, daar kom ik wel vanaf.” Die Bijstand, dat was voor mij een geweldig hoge drempel. Ik had zelf een beroep gehad waarin ik met mensen met problemen te maken had. En nu zaten die problemen opeens bij mij. Ik stelde me voor dat ik als het ware mezelf moest opzoeken. Dat heeft me nachtmerries gekost. Maar de dokter zei: "Als jezelf niet gaat, stuur ik iemand.” Toen zei ik: "Dan ga ikzelf wel.” En zo ben ik over de drempel gekomen.

We kregen een maatschappelijk werker thuis van de Gemeentelijke Sociale Dienst, en na een tijd volgde de beslissing: we zouden f 27,50 per maand krijgen, maar onze kosten waren natuurlijk veel hoger. Toen heb ik informatie ingewonnen: het bleek dat ze ons in de gewone Bijstand hadden gestopt, en niet in de R.O. Maar een eenmaal genomen beslissing van de G.S.D. valt niet zomaar terug te draaien, dus we moesten wel in beroep. Toen begonnen mijn problemen pas goed. Ik wist niets van de R.O., dus ik moest er induiken, alles erover lezen, maar hoe meer je leest, hoe dommer je je voelt. Ik kwam met iets in aanraking dat volkomen vreemd voor me was, en de tijd is beperkt, want op een gegeven moment moet je voor die commissie verschijnen.

Ik had een advocaat die het zuiver juridisch behandelde. Daar was ik het helemaal niet mee eens, en op een gegeven moment zei die advocaat: "Als je het beter weet, zeg jij het dan maar.” Toen heb ik geprobeerd het emotioneel te vertellen, zoals we erbij betrokken waren. Dat we door de oorlogsomstandigheden in de zorgen waren geraakt, omdat we lasten hadden die we normaliter niet gehad zouden hebben. Dat was mijn kernpunt. Dat we zo in de schulden terecht waren gekomen omdat we alles zelf probeerden te betalen, en daarvoor geen andere oplossing zagen dan geld lenen. Dat dit misschien wel dom was geweest maar dat we drempelvrees hadden gehad om bij de Sociale Dienst aan te kloppen. (Vrouw:) Iemand van die commissie zei: "Je hoeft niet te denken dat we je schulden zullen betalen omdat je ambtenaar bent.” Voor ons had nog nooit iemand iets hoeven te betalen. Toen kreeg ik het te pakken. Ik voelde me een schooier, een klein kind dat om een snoepje komt vragen. Terwijl je je hele leven hard gewerkt hebt. Ze hadden me indertijd beter kunnen doodschieten, dan hadden ze op de vierde mei een bloemetje voor me kunnen neerleggen en dan waren ze van me afgeweest. Maar nu je bent blijven leven moet je als een klein kind je hand ophouden.

(Man:) Voor die commissie werden we vernederd. Je hebt je hele leven gewerkt om vooruit te komen, en mijn vrouw heeft gevochten om weer op de been te komen en om de huishouding weer te kunnen doen. En in 1972 kregen we die klap, en toen moesten we van de dokter huishoudelijke hulp nemen, we mochten niet meer zonder. En dan krijg je dat te horen.

We hebben vaker problemen gehad. Uiteindelijk kregen we een vergoeding voor de huishoudelijke hulp, maar op een bepaald moment betaalden ze acht weken niet meer uit, en moesten we het geld voorschieten. En dat net voor de kerstdagen, als je toch al zoveel kosten hebt. Later moesten we op medische gronden verhuizen naar een benedenwoning. De verhuiskosten waren dus medisch noodzakelijk, maar toch kregen we maar een klein deel vergoed. Daar hebben we beroep tegen aangetekend; na een paar jaar hoorden we dat dat was afgewezen.

(Vrouw:) Er kwam hier eens een ambtenaar die zei: "Wat jullie allemaal voor spullen in huis hebben!" Toen heb ik gezegd: "Luister eens even, mijn kinderen zijn niet aan de drugs, die hoef ik niet bij te springen; mijn man rookt niet en gaat niet naar andere vrouwen; en ik ben een spaarzaam vrouwtje.”Wat die man niet ziet is de toestand die we in het verleden hebben meegemaakt en daar interesseert hij zich ook niet voor. Die ziet alleen de situatie zoals die nu is.

De huidige situatie

(Vrouw:) Ik ben niet bang uitgevallen, maar als ik een vliegtuig hoor, wil ik wel onder de tafel kruipen. Als er dingen zijn op de TV, beleef ik alles opnieuw: de beschieting, ze brengen me naar het ziekenhuis, mijn man komt, die dokter die mijn been wil afzetten... dan droom ik er 's nachts ook van. De oorlog is voor mij niet voorbij, ik beleef hem nog elke dag: die rotschoenen die ik moet dragen, de pijn bij elke stap, de kosten die steeds terugkomen, steeds opnieuw het invullen van die formulieren. Vooral de angst dat ik mijn been zou moeten verliezen, die is me mijn hele leven bijgebleven. Dat maakte dat ik jarenlang alleen naar mijn huisarts durfde, ik durfde sinds die beul niet meer naar een orthopeed.

(Man:) In het begin, toen ik pas met de R.O. te maken kreeg, was het moeilijk. Mijn vrouw had door de spanningen meer pijn en mijn bronchitis werd ergeren 's nachts kon ik niet slapen omdat ik bang was de wet niet te kennen. Nu ken ik de wet, nu naaien ze me geen oor meer aan. Ik word niet meer ziek en mijn vrouw heeft nog wel pijn maar dat kan ze verdragen. Schulden heb ik ook nog, maar daar kom ik in de toekomst wel uit.

Bij de GSD hebben ze respect voor me gekregen en daar ben ik trots op. Ik maak mijn eigen financiële berekeningen, ik kan het beter dan zij. En ik ga overal tegenaan, elke afwijking die ik tegenkom, wordt door mij aangevochten. Op een reële en nette manier, niet met scheldwoorden, precies zoals het hoort. Ik ga in beroep net zolang tot we bij mensen komen die redelijk kunnen denken en ook de macht hebben dingen te veranderen. Dus dan kom je bijna steeds bij de hoogste instantie terecht, de Raad van State. De ambtenaren van de Sociale Dienst zijn voorzichtig met me, omdat ze weten dat ik van alles op de hoogte ben.

En het gaat niet alleen om het geld maar ook om het recht. Wat ik doe is in het algemeen belang, want wij zijn niet de enigen die het moeilijk hebben. En zoals ik nu ben, zo ben ik gemaakt, door de behandeling van al die ambtenaren. Wat ik wil bereiken is dat ik evenveel inkomen heb als iemand met hetzelfde pensioen als ik, die niet al die medisch noodzakelijke kosten heeft die ontstaan zijn door de oorlog.

Mijn vrouw en ik, wij zijn man en vrouw, wij blijven bij elkaar. Wij houden ontzettend veel van elkaar, ook door dat oorlogsverleden, dat heeft ons dichter bij elkaar gebracht. Wij kunnen niet zonder elkaar en ik blijf mijn vrouw beschermen zolang ik kan, tot de dood toe. Hou dat in de gaten.

Kommentaar

1.    Op het eerste gezicht lijkt het blijvende effect van de beschieting maar al te duidelijk, maar uit dit interview blijkt dat er meer aan de hand is dan de invaliditeit alleen. In de eerste plaats zijn er de oorlogsherinneringen: door het geluid van vliegtuigen beleeft de getroffen vrouw de hele situatie waarin ze getraumatiseerd werd telkens opnieuw, inclusief de angst voor de amputatie die maar net voorkomen kon worden. Dit leidt vervolgens tot oorlogsgevolgen die men niet verwacht: de jarenlange angst voor de orthopeed die een goede medische verzorging heeft bemoeilijkt.

2.    In de meeste gevallen wordt door het oorlogsgeweld ook het leven van de partners en de familieleden van het slachtoffer blijvend veranderd. Uit het verhaal van dit echtpaar wordt duidelijk hoe zwaar de last kan zijn die de verwanten mede te dragen krijgen.

3.    De gang naar de Gemeentelijke Sociale Dienst is dit echtpaar zwaar gevallen. Jarenlang hebben ze hun uiterste best gedaan om ondanks de handicap op eigen kracht te leven, en dan krijgt men toch snel het gevoel gefaald te hebben als men een beroep moet doen op de Bijstand. Door een onhandige houding of woordkeus kunnen functionarissen en ambtenaren de schaamtegevoelens snel aanwakkeren, en dus zijn tact en inlevingsvermogen nodig om dit zoveel mogelijk te voorkomen.

4.    De man van de getroffen vrouw heeft zich tot een uiterst strijdbare tegenspeler van de wetsuitvoerders ontwikkeld, en het is belangrijk in te zien op welke wijze deze houding is ontstaan. Dit echtpaar heeft in het verleden drie zeer moeilijke periodes beleefd:

-na de beschieting, wanneer de amputatie dreigt;

-    in de eerste na-oorlogse jaren als de vrouw nog niet in het huishouden kan helpen;

-    na het instorten van de vrouw wanneer er een beroep op de R.O. moet worden gedaan.

De man toont iedere keer dezelfde reactie: meteen uiterste inzet probeert hij de op zijn vrouw en hem gerichte dreiging af te weren, en vooral bij het vertellen over de R.O.-aanvraag wordt duidelijk hoeveel kracht hem dit kost en aan welke spanningen hij wordt blootgesteld. Dit patroon -ondanks gevoelens van onmacht streven naar controle - is kenmerkend voor zeer veel oorlogsgetroffenen, en het is vooral voor wetsuitvoerders zeer belangrijk om dit te leren begrijpen. Als men dit patroon in de praktijk leert herkennen, kan men begrijpen da t veel op het oog nogal querulante-rig gedrag een lange voorgeschiedenis heeft en het resultaat is van een maar al te.noodzakelijke inspanning om de gevolgen van de traumatisering te overwinnen.

5. Het is opvallend hoezeer het leven van dit echtpaar in het teken staat van de oorlog. Gelukkig zijn niet alle effecten negatief. De oorlog en alles wat daarop gevolgd is heeft tussen deze mensen een hechte band gesmeed en hen dichter bij elkaar gebracht.

Referentie: 
F.A. Begemann | 1984
In: Geweld tegen burgers / F.A. Begemann | p. 22-29