Colloquium over vrouwen in de Tweede Wereldoorlog

Door een gelukkig toeval was ik in de gelegenheid een wetenschappelijk colloquium over vrouwen in de Tweede Wereldoorlog bij te wonen, gehouden in Stuttgart op 18 en 19 juni. Vier lezingen betroffen Duitsland en zes lezingen gingen over andere landen: Groot-Brittannië, Nederland, Italië, Finland en de Sovjet-Unie (tweemaal). Het was de bedoeling om kennis uit te wisselen over de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in de diverse landen, maar ook om te vergelijken hoe gedacht wordt over de betekenis van die geschiedenis en de invloed ervan op de periode daarna. Daarnaast ontwikkelde zich in dit gezelschap van overwegend Duitse historici een debat over methoden van historisch onderzoek, vooral over de waarde van ‘oral history’.

Het interessante aan dat debat is dat eruit bleek hoezeer in diverse landen in toenemende mate de behoefte wordt gevoeld om in het onderzoek naar de oorlog meer aspecten van de persoonlijke beleving en nawerking van ervaringen te betrekken dan gebruikelijk is in de meer gangbare militair- en politiek-histori-sche benaderingen. Voor Duitsland lijkt die behoefte aan meer mentaliteitshistorisch onderzoek ook te zijn ingegeven door de nog immer hevige debatten met betrekking tot ‘Tater und Opfer’; wat deze conferentie betreft: over het aandeel van vrouwen in het nazisme. Zo bleek bijvoorbeeld hoe gevoelig het boek van de Amerikaanse Claudia Koonz ligt, die de ‘gewone’ Duitse vrouw een hoge mate van indirecte medeplichtigheid aan het nazisme toeschrijft1. Er is sprake van een ware ‘Historikerinnen-streit’.

Op dat debat kan ik hier verder niet ingaan; wel wil ik kort en buitengewoon onsystematisch een aantal interessante punten uit de lezingen weergeven. De lezing van dr. Jolande Withuis over Nederland en het Nederlandse onderzoek staat elders in dit nummer afgedrukt.

Opvallend was dat vergelijkend onderzoek vaak ook de Eerste Wereldoorlog in de vergelijking betrekt, anders dan wij in Nederland gewend zijn. Zo wees bijvoorbeeld dr. Ute Daniel erop dat Duitsland in beide wereldoorlogen een aanzienlijk lagere arbeidsparticipatie van vrouwen in de oorlogseconomie kende dan Engeland en de Verenigde Staten, terwijl het autoritaire machtssysteem dat toch op het eerste gezicht wel anders had kunnen regelen. Zij zocht de oorzaak onder andere in de lage scholingsgraad en in de conservatieve weerstand tegen vrouwenarbeid.

* Drs. A.J. de Ridder is redacteur van iCODO-lnfo.

 

Boeiend was ook de invloed van veranderende nationale allianties in een aantal landen. Zo heeft Finland, waarover dr. Silvo Hietanen een inleiding hield, eigenlijk drie oorlogen meegemaakt: eerst de invasie en gedeeltelijke verovering door de Sovjet-Unie, vervolgens de oorlog tegen de Sovjet-Unie aan de zijde van Duitsland, en ten slotte de strijd in Lapland tegen de Duitsers. Ook in Italië, besproken door dr. Perry Wilson, veranderden de Duitsers van bondgenoten in bezetters; men moet zich voorstellen wat dat bijvoorbeeld voor de relatie tussen Duitse soldaten en Italiaanse vrouwen betekende.

 

In Italië is altijd zeer veel belangstelling geweest voor het verzet in de Tweede Wereldoorlog; Wilson ziet die belangstelling deels als een zuiveringsmiddel, gezien de massale aanhang die het Italiaanse fascisme had. Over fascistische vrouwen wordt daarentegen niet of nauwelijks geschreven. Uit Wilsons verhaal werd vooral duidelijk hoe gecompliceerd de Tweede Wereldoorlog in Italië is verlopen: het front schoof op, er was deels een Vichy-achtige regering. Zij wees erop dat je veeleer van regionale dan van nationale ervaringen moet spreken. Zo vond het verzet voornamelijk in het noorden plaats, verschilden de streken wat bombardementsgevaar betreft en waren de vrouwen op het platteland nog nagenoeg analfabeet toen de oorlog uitbrak.

Het was onder expliciete verwijzing naar hun grote rol in het verzet dat de Italiaanse vrouwen na de oorlog waardig gevonden werden het kiesrecht te krijgen. In Finland hadden ze dat al heel vroeg in deze eeuw gekregen, tegelijk met het algemeen mannenkiesrecht. Bovendien was in Finland de participatie van vrouwen in betaalde arbeid al voor de oorlog zeer hoog. Des te opmerkelijker is het dat vrouwen in het leger toch slechts als helpsters aanwezig waren. Een saillant detail: het waren deze vrouwelijke hulptroepen die zorg moesten dragen voor de gevallenen; het moreel van de troepen aan het front zou onder zo’n taak te zeer hebben geleden.

Dr. Gisela Bock, onder andere bekend van publikaties over gedwongen sterilisatie, kon helaas niet aanwezig zijn maar liet een aantal stellingen voorlezen. Die behelsden voornamelijk een discussie over de relatie tussen de rassen- en de seksenpolitiek van de nazi’s: op het eerste gezicht een nogal abstracte kwestie, maar naar later bleek een buitengewoon gevoelig punt. Een belangrijke observatie leek mij, dat hoewel rassenpolitiek de hoofdzaak was van het nazisme, die politiek zeer verschillend kon uitwerken per sekse. Er zijn evenveel mannen als vrouwen gedwongen gesteriliseerd, maar de ingreep had voor vrouwen ernstiger gevolgen: niet alleen was de sociale beschadiging die zij er voor hun verdere leven door leden groter, ook zijn er veel meer vrouwen aan overleden, ten dele als gevolg van het feit dat zij zich vaker tegen deze ingreep verzetten.

Gisela Bock is onder meer bekend door haar kritiek op de traditionele (vooral linkse) stelling dat het fascisme zich kenmerkte door een moederschapsideologie en pronatalisme. Zoals zij opmerkt: het fascisme verdeelde vrouwen in hen die wèl

moeder mochten/moesten worden (niet-joodse, niet-Slavische, niet-zieke, ‘normale’, liefst goed opgeleide Duitse vrouwen) en degenen wier moederschap juist koste wat kost moest worden verhinderd (antinatalisme). Tijdens het colloquium werd overigens duidelijk hoezeer ook van de kant van het antifascistische verzet vrouwen allereerst als moeder werden voorgesteld en vereerd. Dat was in elk geval zo in Italië, Frankrijk, de Sovjetunie en Nederland. In Italië verweten de communisten de fascisten dat zij het gezin onvoldoende verdedigden.

Dr. Penny Summerfield besprak de ontwikkeling van de visies in Groot-Brittannië op de vrouwenarbeid in de industrie tijdens de oorlog en de doorwerking van die ervaring na de oorlog. In de jaren vijftig en zestig gingen liberale wetenschappers ervan uit dat de oorlog gunstig was geweest voor de emancipatie: er was nu gelijk loon en arbeid door gehuwde vrouwen was geheel geaccepteerd. In de jaren zeventig stelden marxisten en feministen dat de vrouwen na de oorlog massaal weer uit het arbeidsproces waren gestoten, net zoals zij er tijdens de oorlog massaal in waren opgenomen: de reservelegertheorie. Summerfield zelf is door haar onderzoek tot de conclusie gekomen dat de opname in het arbeidsproces een zaak was van strijd en compromissen tussen degenen die het belang van de produktie vooropstelden (bijvoorbeeld binnen het ministerie van economische zaken) en degenen met patriarchale opvattingen over de vrouw als huisvrouw en moeder (bijvoorbeeld binnen het ministerie van gezondheidszorg). Resultaat: wel werk voor vrouwen, maar uitdrukkelijk gepresenteerd als tijdelijk; wel crèches, maar niet veel en in tijdelijke onderkomens. Steeds werden de beelden van de ‘woman-worker’ èn van de ‘wife-mother’ gekoppeld en vermengd.

Interessant is ook de vraag of vrouwen het zelf eigenlijk prettig vonden in de oorlog betaald werk te krijgen, en of ze graag wilden blijven werken of juist niet. Daarnaar is nog vrij weinig betrouwbaar onderzoek gedaan; vooral ‘oral history’ kan volgens Summerfield meer licht werpen op de ingewikkeldheid van de keuzes waarvoor vrouwen stonden. Autobiografische bronnen geven in ieder geval aan dat veel vrouwen, die in de oorlog op allerlei gebieden van het leven hun horizon flink verruimd hadden, na de oorlog meer onafhankelijkheid en gelijkwaardigheid in hun huwelijk verwachtten; die verwachtingen werden in de praktijk zelden gerealiseerd. Juist die spanning tussen het subjectieve gevoel van vrouwen dat zij in de oorlog ‘uit de kooi’ gelaten waren en de ‘objectieve’ statistieken die weinig verandering laten zien, is een mooi onderzoeksterrein.2

Dr. John Barber gaf een overzicht van de toestand in de Sovjetunie, dat imponeerde door de onvoorstelbare aantallen (25 miljoen evacués, 5 miljoen gedeporteerden, van wie 1 miljoen joden, 28 miljoen doden), maar ook door de snelheid waarmee het in dat land mogelijk was radicale veranderingen door te

voeren. Zo was er al heel snel na juni 1941, toen Duitsland de Sovjet-Unie binnenviel, een volledige participatie van vrouwen in de arbeid buitenshuis; de arbeid van mannen in het huishouden is overigens nooit veel geworden. Barber zette de rol van vrouwen in de Tweede Wereldoorlog in de context van de vooroorlogse situatie in de Sovjet-Unie. Na 1917 werden vrouwen gelijkberechtigd en voor 1940 vormden zij al veertig procent van de industriearbeiders. Allerlei rechten van vrouwen waren echter in de jaren dertig teruggedraaid (zoals abortus en echtscheiding). Het stalinistische regime hield er reactionaire visies op na inzake vrouwen. Het regime verbaasde zich dan ook over het enthousiasme waarmee vrouwen opkwamen voor de (verplicht gestelde) taken aan het thuisfront, maar zich bovendien vrijwillig aanmeldden voor de strijd aan het front. De unieke situatie deed zich voor dat vrouwen op werkelijk zeer grote schaal, honderdduizenden, en geheel vrijwillig, in de gewapende strijd betrokken waren, als frontsoldaat, bommenwerperpiloot enzovoort. (Zie ook het verhaal van mevrouw Papadopoulos.) Zij deden dat vaak gemotiveerd door wraakgevoelens om het verlies van man of zonen. Al in de oorlog werd de rol van vrouwen steeds ingepast in traditionele vrouwbeelden, maar zeker erna heerste opnieuw een patriarchaal regime. De participatie van de vrouwen in het openbare leven bleef hoog maar nooit bereikten vrouwen belangrijke functies in bijvoorbeeld het politieke leven. Hoe dat kon en wat de vrouwen daar zelf van vonden, kon in de Sovjet-Unie uiteraard niet eens gevraagd worden. Overigens is er in de Sovjet-Unie nog steeds geen sprake van feministisch onderzoek, zoals Cambridge-historicus Barber het uitdrukte.

Barber beschrijft de Sovjet-Unie na de oorlog als een maatschappij waarin de geweldige hoeveelheid hevig getraumatiseerde slachtoffers niet over hun ervaringen kon praten. Het is merkwaardig hoe bekend ons dat in de oren klinkt, hoewel Nederland en de Sovjet-Unie toch zulke verschillende maatschappijen waren. Opmerkelijk was ook, maar helaas bleef dat bij een losse opmerking, dat Rosemarie Papadopoulos-Killius, die verslag deed van de interviews die zij onlangs had gehouden met veertig Russische vrouwelijke ex-frontsoldaten over hun gevoelens toen en nu, van mening was dat mannen in de voormalige Sovjet-Unie meer uiting gaven aan hun gevoelens over die jaren dan vrouwen.

Wat die geïnterviewde vrouwen betreft: allen droomden nog regelmatig over hun oorlogservaringen en kampten soms met ernstige angstgevoelens. Geen van hen dacht haar ervaringen verwerkt te hebben. Voor de meesten was de interviewster de eerste die hun vroeg naar wat ze toen hadden gevoeld; de interviews leidden dan ook vaak tot ‘gevoelsexplosies’ en tot huilbuien.

In het bovenstaande zijn slechts een paar punten aangestipt. Op het colloquium werd duidelijk hoe vruchtbaar internationale vergelijkingen kunnen zijn, omdat ze de generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten relativeren en omdat ze aanleiding geven tot nieuwe vragen en manieren van kijken. Er vond een levendige uitwisseling van ideeën plaats, vooral tussen de onderzoeksters uit Groot-Brittannië en Nederland.

Enkele mannelijke Duitse historici in de zaal vonden het kennelijk ongepast dat men zich zou kunnen afvragen wat de oorlog nu speciaal voor vrouwen en voor de beelden over vrouwen heeft betekend. Ondanks hun ironische en soms verontwaardigde commentaren bleek de waarde van dit onderzoeksgebied heel duidelijk.

Noten

1.    Koonz, C., Moeders in het Vaderland. De vrouw en het gezin in nazi-Duitsland, Amsterdam 1989.

2.    Vergelijk de titel van een boek van G. Braybon en P. Summerfield, Out of the cage. Women’s experience in two world wars, Londen 1987.

Referentie: 
Tom de Ridder | 1993
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 10 | 2 | augustus | 54-58
Trefwoorden: 
oorlogsgetroffenen, verzet, vrouwen