Het verleden als maatschappelijke motivatie
Als voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei is mij gevraagd iets te vertellen over de schakel tussen verleden en heden, juist in de jeugdvoorlichting. Ik zal proberen dat te doen vanuit mijn leeftijdsgroep en mijn beperkte oorlogservaring. Allereerst vind ik dat we de jeugdvoorlichting als vorm van getuigen aan een nader onderzoek moeten onderwerpen als de zelf beleefde werkelijkheid en direct ervaren emoties maar zo’n korte periode betreffen als bij mij en mijn leeftijdgenoten. Ik was bijna twee toen de oorlog afgelopen was, die ervaring als direct gevoel kan ik niet overdragen. Wat moet ik dan met mijn joodse verleden en joodse achtergrond?
Er zijn twee dingen waarvan ik veel heb geleerd toen ik mij begon af te vragen hoe ik dat joodse verleden moest verwerken. Beide zaten in een film van Hans Fels over zijn moeder, Annetje Fels. Ik herinner me dat Annetje op een gegeven moment zegt bij een beeld van een wegrijdende trein: als we ooit opgepakt zouden worden en als ik met die trein weg zou rijden, dan wilde ik het gevoel hebben dat ik alles gedaan had wat mogelijk was om Hitler de voet dwars te zetten. Voor mij was dat een heel essentieel moment. Ik dacht: ja, door je machteloosheid om te zetten in handelen kun je misschien meer doen dan afwachten wat er gaat gebeuren. Niet iedereen heeft daarvoor het karakter en niet iedereen is het gegeven om het zo op te pakken. Ik herinner me dat beeld zo goed omdat het staat naast het beeld van het slachtoffer dat wordt weggevoerd en zich nooit verdedigd heeft. Annetje Fels maakte mij heel duidelijk dat het belangrijk is voor jezelf dat je gedaan hebt wat je kon, al was het nog zo klein en nog zo weinig op het totaal van de verschrikkingen. Dat kan alleen op die plek in de maatschappij waar je je thuis voelt, waar je hoort, waar je samen met anderen bent.
Het tweede moment in die film dat ik nooit heb vergeten, is een scène in de tuin in de zomer. Hans vroeg Annetje Fels iets over haar ervaringen uit het kamp en zij zei: ‘Er zijn daar dingen gebeurd waarover ik nooit wil praten.’ En dat heeft evenveel indruk op mij gemaakt als ‘ik wil het gevoel hebben dat ik iets gedaan heb’. Het moet mensen ook toegestaan zijn over sommige dingen niet meer te willen praten. Het mag, maar het hoeft niet als je voor jezelf hebt besloten dat dat stuk verleden te onuitspreekbaar is.
Zij was een van de eersten die voor mij duidelijk maakten dat je met een belast en zwaar verleden, waar teveel onmenselijke ervaringen in voorkomen, toch veel kunt betekenen in de maatschappij. Zij was altijd lid van het Auschwitz-Comité; in Amster-
"Bewerking van lezing gehouden op 4 februari 1991 voor vrijwilligersorganisaties van oorlogsgetroffenen.
**Judith C.E. Belinfante is directeur van het Joods Historisch Museum. Tot 1 juli 1991 was zij voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
dam bijna dertig jaar geleden werd dat door sommigen als akelig en communistisch beschouwd, iets heel links. Maar vanuit dezelfde politieke optiek waarmee zij voordat ze werd opgepakt dingen heeft gedaan, is ze nadat ze was teruggekomen doorgegaan. En voor haar, en ik denk voor veel mensen uit haar omgeving, is het directe emotionele getuigen vertaald geraakt in het dagelijks handelen en zijn. Van de eerste generatie zijn er veel mensen zo. Ik wil een paar voorbeelden noemen.
Benno Premsela is ontwerper en een van de oprichters van het COC, een eerste vereniging voor homoseksuelen. In de oorlog was hij ondergedoken. Hij heeft me eens verteld dat hij toen doodongelukkig was omdat hij niet voor zichzelf kon zorgen. Op een dag ging hij met hulp van zijn vrienden tassen maken van gekregen stukjes leer, lap, touw. Hij voorzag daarmee in zijn eigen levensonderhoud. Ook hij zette zijn machteloosheid om in handelen. Hij zegt altijd: ‘Na die oorlog kon het me allemaal niets meer schelen of iemand het ergens mee eens was of niet. Want als je eenmaal zo lang de vrijheid niet meer hebt gehad, doe je alles om te zorgen dat de vrijheid die je nodig hebt er ook komt.’ En vanuit dat standpunt begon hij toen aan wat nu weer allemaal heel gewoon is, de homobeweging. Zijn vertaling van zijn oorlogservaringen is er een naar zijn karakter en naar zijn manier van bestaan.
Nog twee voorbeelden: twee vrouwen die heel verschillend zijn. Beiden waren ze apotheker. De een leeft nog, de ander is inmiddels overleden. De een kwam in Bergen-Belsen terecht en had inmiddels haar dochtertje en haar man verloren. De ander zat in een Japans kamp. Toen ze terug waren in Nederland besloten ze beiden dat ze nooit meer apotheker wilden zijn, omdat ze in de kampen gezien hadden hoe weinig ze daarmee hadden kunnen doen. Dat beroep had hen alleen maar het dilemma opgeleverd wie wel te helpen en wie niet. De ene, de joodse vrouw, heeft zich na de oorlog ingezet om joodse weeskinderen naar Israël te brengen en heeft daar de rest van haar leven aan besteed. De ander is heel actief geworden in de lokale politiek en is jaren gemeenteraadslid geweest. Beiden dachten vanuit die oorlogservaringen: wij behoren iets te doen aan de samenleving, zodat wat wij hebben meegemaakt nooit meer kan gebeuren.
Ik geef deze voorbeelden alleen om te laten zien dat in de eerste generatie naast het overdragen van de directe emotie, zoals in jeugdvoorlichting, de vertaling van de oorlogservaring naar een andere maatschappelijk invulling altijd bestaan heeft. De overdracht aan jongere generaties kon immers pas plaatsvinden toen de ouderen die directe emotie ter beschikking hadden en de jongere generatie geboren was. In het contact met kinderen is het heel belangrijk dat uit eigen ervaringen kan worden geput. Authenticiteit in die zin is wezenlijk voor dit soort overdracht.
Maar voor ons, de kinderen van de oorlog, is nauwelijks sprake van die authenticiteit. Wij hebben nu eenmaal een beperkte ervaring: zelfs al was je tien jaar toen de oorlog afgelopen was, een kind van tien is toch iets anders dan iemand van twintig, vijfentwintig, dertig, veertig die een verzets- en kampervaring achter de rug heeft. Daarmee wil ik zeggen datje in mijn leeftijdscategorie heel erg moet kijken naar hoe je met dat getuigen omgaat, want je mogelijkheden zijn beperkt. We zijn aangewezen op de vertaling van emotionele overdracht naar maatschappelijke motivatie.
Ik heb er zelf lang over gedaan voor ik in staat was het verleden te vertalen naar maatschappelijke activiteiten. Iedere keer moest ik mezelf overwinnen om dat te kunnen doen. Ik heb jarenlang over mijn joodse achtergrond alleen maar gedacht: ik wou dat ik die maar niet had. Ik vond het angstig, machteloos. Toen ik eenmaal in het Joods Historisch Museum werkte, viel er niets meer angstig te vinden, er moest wat gebeuren. Er moest wat gebeuren waardoor het verleden niet meer zo’n druk op mijn generatie hoefde te leggen dat ook de toekomst dood leek. Er was al zoveel vernietigd. Vanuit die drijfveer zijn we gaan zoeken naar een vorm om het emotionele gat, voor zover mogelijk, te dichten. We wilden een plek maken waar in ieder geval degenen die dat nodig hebben het contact met vóór 1940 kunnen leggen. Je kunt in de toekomst geloven als je ook je verleden met je meedraagt.
Het ontwikkelingsproces van het museum heeft me geholpen het werk in een volgende fase, voor het Comité, te doen. Het levend maken en levend houden van het verleden, niet het verleden het heden laten vervangen. Je moet het verleden zien als iets wat de toekomst maakt. Als we geen verleden hebben, hebben we niet alleen geen wortels, maar ook geen toekomst.
Toch kreeg ik ook bij het Comité een onverwacht emotioneel probleem. Ik kan het Wilhelmus niet horen zonder dat er een brok in mijn keel zit en de tranen achter mijn ogen branden. Ik kan het nauwelijks zingen, omdat ik uitermate gevoelig ben geworden, niet voor onrechtvaardigheid, maar voor uitingen van rechtvaardigheid en vormen die daarmee te maken hebben. Ik denk bij het Wilhelmus in feite elke keer: toch waren we in de steek gelaten. Ik denk dat ik dat nooit afleer. Ik vertel het omdat getuigen, hetzij als directe emotie, hetzij als maatschappelijke activiteit, onverwachte gevoeligheden en blokkades op kan roepen, ook bij onze leeftijdscategorie.
Mijn generatie is nu rond de vijftig en de gemiddelde levensduur ligt tegenwoordig rond de tachtig. Wij hebben nog vele jaren te gaan. Als je graag iets wilt doen met je verleden, zou je dan niet moeten kijken of je vanuit je ervaring en emoties kunt zoeken naar een maatschappelijke vertaling van je motivatie? Want zo ideaal is deze wereld toch niet, zelfs niet in Nederland? Zoals in de oorlogsjaren iedereen deed waar hij op zijn plek en met zijn mogelijkheden toe in staat was, zo zou je hetzelfde nu kunnen doen. Mijn schoonmoeder zegt vaak: ‘Maar ik heb bijna niets gedaan in de oorlog, alleen maar boodschappen voor mensen die
oud waren of ziek.’ Als zij dat gaat vergelijken met de groten, zegt ze, dan is het niets. Ik heb tegen haar gezegd: ‘Die vergelijking is fout. Want als je de zoon bent van een bankier en op een bank werkt, dan ligt het meer voor de hand datje het verzet financiert dan wanneer je het huishouden doet en in je omgeving ziet dat mensen - oud en ziek - eten moeten krijgen en dat er boodschappen voor hen gedaan moeten worden.’ Iedere plek is belangrijk en iedere vorm van getuigen is belangrijk. Het gaat er niet om of het groot is of dat het de hele maatschappij verandert. Het gaat erom of je iets kunt vinden wat zódanig past bij wat je bent dat je het voort kunt zetten in wat het leven op het ogenblik te bieden heeft. Het is een moeilijk proces, omdat je daarin onverwachts kwetsbaar blijkt te zijn, zoals bij het Wilhelmus. Er zullen momenten zijn waar je helemaal niet op rekent, waar je absoluut nooit van gedacht had dat je zo geraakt zou kunnen worden. Dan sta je daar en denkt: drie keer zuchten, en dan ga je gewoon door. Het is een vorm van getuigen die het je niet gemakkelijk maakt. Maar je kunt er op een gegeven moment mee leren omgaan, met dat verleden waar je last van hebt. Je kunt het delen met anderen. Dat is heel belangrijk. Contact met lotgenoten of het kennen van mensen die die ervaring herkennen, is erg belangrijk, je kunt soms samen uithuilen.
Het inspirerende van deze vorm van getuigen is dat je op een veel bredere manier in de maatschappij komt te staan dan alleen in de jeugdvoorlichting. En dat je geaccepteerd wordt, ook al gebeurt dat misschien op een heel andere manier dan je had gedacht. Ik heb daar zelf heel veel plezier van gehad. Veel mensen leren kennen en andere manieren van met elkaar omgaan. Als je je heel vaak alleen en verlaten voelt, wat er ook bij hoort, dan zie je ineens dat dat op sommige momenten helemaal niet zo is en krijg je uit onverwachte hoeken een soort van erkenning; er komt iets op je af waar je plezier van hebt. Als je als steun op de achtergrond elkaar maar hebt. Ik denk dat dat heel wezenlijk is. Je krijgt van buiten en van elkaar veel terug. Daarmee kun je het verleden verwerken.
Het Comité heeft zich de vraag gesteld: hoe moeten we verder, straks, als de ooggetuigen er niet meer zijn? Wij hebben in het afgelopen jaar nagedacht over wat wij ‘de hedencomponent’ noemen. Hoe moeten we zo omgaan met het verleden dat het ook op langere termijn een motivatie geeft voor nu? Hoe vertalen we het verleden naar een thematiek die daar heel nauw verband mee houdt?
Wij willen de komende vijfjaar wijden aan de grondrechten. Grondrechten zijn de rechten die vastgelegd zijn in de grondwet. Het eerste waaraan men denkt zijn de mensenrechten. Maar het gaat om meer dan dat. Grondrechten zijn rechten die in ons democratisch systeem zijn vastgesteld en waaraan onze bestuurders en regeerders zich moeten houden. We hebben bijvoorbeeld kiesrecht. Het gaat dus niet alleen om de mensenrechten.
' Waarom hebben wij dit thema gekozen? Wij hebben dat gedaan omdat die vijfjaar van 1940 tot 1945 de enige periode is geweest
waarin die grondrechten allemaal werden afgeschaft. Vanaf het eerste moment dat dr. Seyss Inquart in Nederland was, deelde hij mee dat er verder per decreet geregeerd werd. Vrijheid van meningsuiting: geen, vrijheid van godsdienst: geen, vrijheid van drukpers: geen, vrijheid van vereniging en vergadering: geen. Noem ze allemaal maar op. Allemaal weg.
Daarom vonden wij het belangrijk om die grondrechten aan de orde te stellen. Omdat de grondrechten in elke maatschappij, in welke tijd ook, zwaar wegen. Er staat bijvoorbeeld sinds kort in de grondwet dat wij recht hebben op een schoon milieu en wij weten allemaal dat dat het recht op het huidige niveau van welvaart in gevaar brengt, want we zullen het hier en daar met minder moeten doen. Er is dus altijd een bewegende balans. Er is altijd discussie, of je het op de ene manier wilt doen of op de andere. Wij hebben allemaal recht op een goede opleiding. We hebben wel recht op werk, maar geen werk. Het is een voortdurend gesprek dat wij daarover met elkaar voeren, nu, volgend jaar en over vijfentwintig jaar nog. In die zin is het thema altijd actueel.
Binnen het kader van de grondrechten zijn er een heleboel organisaties waarbinnen men actief kan zijn: mensenrechtenorganisaties, maar ook milieu-organisaties of hulp aan vreemdelingen en asielzoekers. Maar je kunt het ook dichter bij huis zoeken. Er zijn genoeg mensen die meer verzorging nodig hebben dan ze krijgen en die het misschien heerlijk vinden als er af en toe iemand langskomt om iets voor hen te doen. Nogmaals, zoek het niet alleen in het grote. Het nabije, iets doen voor iemand in de omgeving, is ook belangrijk.
Dat is de kant die wij uit willen. We zijn dit jaar begonnen met een handboek voor 4 en 5 mei, waarin een opstel over de grondrechten staat. Voor 1991 werd de vrijheid van godsdienst uitgekozen, omdat 5 mei op een zondag viel. Bovendien is het het oudste grondrecht van Nederland. In de komende jaren proberen we in de scholen het grondrechtthema een plek te geven naast het (oorlogs)verleden, zodat binnen het vaste onderwijspa-troon zowel aandacht wordt besteed aan de jaren ‘40-’45 als aan de grondrechten. Op die manier koppelen we het verleden, die vijfjaar waarin de grondrechten waren afgeschaft, aan het heden, nu de grondrechten er wel zijn en we ons afvragen hoe we daarmee om moeten gaan.
Ik denk eigenlijk dat er heel veel mensen zijn die het verleden tot motor van hun bestaan willen maken. Ik hoop dat degenen van u die denken dat het griezelig is, dat toch aandurven. Want nogmaals, af en toe schiet er een brok in je keel en dat gebeurt altijd op het verkeerde moment, maar niemand vindt dat erg, heb ik gemerkt. En na een tijdje is het weer over en denk je: gut, het is weer gewoon, en dan voel je je prettig door de erkenning en waardering.
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 8 | 2 | juli | 44-48