Internationale bijeenkomst van ondergedoken kinderen in New York

‘Max Arlan is redacteur buitenland van het weekblad De Groene Amsterdammer

Op 26 en 27 mei 1991 werd in New York ‘The First International Gathering of Children Hidden During World War II’ gehouden. Meer dan 1600 mensen kwamen naar deze bijeenkomst; daaronder was ook Max Arian, die zelf als tweejarig joods jongetje heeft moeten onderduiken.

Het begon met een film. ‘As If It Were Yesterday’ (Comme si c’ était hier) van Esther Hoffenberg en Myriam Abramowicz. Myriams moeder, die als jonge vrouw in België tijdens de Tweede Wereldoorlog was gered, inspireerde haar tot deze documentaire over hoe 4000 joodse kinderen in België konden onderduiken. Anderhalf jaar geleden zat een aantal vrouwen na een vertoning van de film nog na te praten. Eigenlijk zouden we eens een reünie van ‘hidden children’ moeten organiseren, opperde een van hen. Het leek een goed idee. Er werd een klein comité gevormd, met onder meer Nicole David-Schneider, die zelf als jong meisje ondergedoken was in België, de psychologe Judith Kestenberg, directeur van Child Development Research, Myriam Abramowicz en psychotherapeute Eva Fogelman. Er werd een eenvoudig pamflet opgesteld, dat via allerlei kanalen in verschillende landen werd verspreid. Zelf kreeg ik het toegestuurd door het Verzetsmuseum in Amsterdam, maar ook een vriendin in Frankrijk maakte me erop attent. Ik heb de oproep zelf ook weer gekopieerd en aan verschillende mensen doorgegeven.

Het werd een sneeuwbal die maar heel langzaam ging rollen. Anderhalve maand voor het congres waren er nog maar een paar honderd inschrijvingen. De laatste maand kwamen er meer dan duizend bij. Ik denk dat veel mensen, net als ikzelf, lang geaarzeld hebben of ze het wel nodig en verstandig vonden om naar zo’n bijeenkomst te gaan. Vanuit Europa vroeg je je af, waarom je helemaal naar New York zou moeten om over je onderduiker-varingen te praten en of het wel zinnig was dat op zo’n groot congres, met mensen uit zoveel landen, te doen. Ik realiseerde me nauwelijks dat zoveel ooit ondergedoken joodse kinderen later in Amerika en vaak in de buurt van New York zijn terechtgekomen. En die hadden weer hun eigen redenen om te aarzelen of ze wel zouden gaan. Veel van die mensen hadden nooit over hun ervaringen tijdens de oorlog gepraat, zelfs nauwelijks met hun vrouw of man en al helemaal niet met hun kinderen. Ik vond het ook opvallend dat het organiserende comité uiteindelijk uit zeventien vrouwen bestond, dus zonder een enkele man. Na

afloop heb ik een aantal mannen horen zeggen dat ze alleen maar gekomen waren omdat hun vrouw het organiseerde, maar dat ze er heel veel van hadden opgestoken.

Die vrouwen waren eigenlijk maar amateurs op dit gebied. Wel kregen ze hulp van een grote organisatie, de Anti-Defamation League of B’nai B’rith, een joodse vrijwilligersorganisatie en pressiegroep die actie voert tegen antisemitisme en voor Israël. De directeur daarvan, Abraham H. Foxman, is zelf als kind ondergedoken geweest en was een van de belangrijkste sprekers. Er kwam ook nog een organisatiebureau aan te pas, maar ik kreeg de indruk dat de jonge meisjes van dat bureau geen idee hadden hoe ze de grote stroom mensen tegemoet moesten treden. Ze werden af en toe min of meer hysterisch en gingen gillen dat we in twee rijen, en dan weer in drie rijen en dan toch weer in twee rijen moesten gaan staan, zonder een moment te bedenken dat dat wel eens onaangename associaties zou kunnen geven.

In sommige opzichten was het een erg Amerikaans gebeuren. De organisatie was mede mogelijk gemaakt door een groot aantal giften van $ 100 tot $ 20.000. Het was een beetje gênant dat de gever van het hoogste bedrag in staat werd gesteld zichzelf en zijn heldendaden tijdens een van de maaltijden te verheerlijken. Het congres vond plaats in het enorm grote en dure Marriott Marquis Hotel, op Broadway, midden in New York (oorspronkelijk had het in The Hebrew Union College zullen zijn, maar dat kon om de een of andere reden niet doorgaan). Die lokatie was toch niet slecht. Hij was makkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer, er was een grote congreszaal die alle 1600 mensen kon bevatten, een oneindig aantal kleine vergaderzalen, en bovendien voldoende accommodatie voor videoruimtes en alle maaltijden. Bijwonen van alleen het congres kostte $ 75; inclusief twee lunches en twee diners was dat $ 245 (en die maaltijden maakten wel een belangrijk onderdeel van het gebeuren uit). Het Marriott Hotel vroeg $ 125 per nacht, maar goedkopere hotels waren er ook in de nabije omgeving en bovendien werd er bemiddeld als je liever (en dus gratis) bij een van de congresbezoekers in New York logeerde. Zelf vond ik dat veel plezieriger en in zekere zin meer in de lijn van het ondergedoken zijn.

Het is altijd lastig een datum te kiezen als je op een bijeenkomst ook orthodoxe joden verwacht, die op vrijdagavond en zaterdag niet kunnen komen. Heel slim was een voor Amerikanen lang weekend gekozen, zodat op zondag en maandag bijeengekomen kon worden en de inschrijving al zaterdagavond na zonsondergang kon beginnen. Die inschrijving verliep nog wat chaotisch, omdat de organisatie niet echt op zoveel honderden mensen was berekend, maar voor de bezoekers was dat niet zo’n bezwaar, omdat je al wachtende met allerlei mensen kennis kon maken en de vreemdste en meest dramatische verhalen hoorde.

Er waren bulletinborden opgesteld waarop mensen kleine briefjes met boodschappen prikten in de hoop oude vrienden of zelfs familieleden te vinden. Een oudere man uit Polen liep het hele congres met een groot bord om zijn nek in de hoop familie of kennissen uit Rybotycze, Przemysl of Krakow te treffen. Maar het belangrijkste voor dit soort ontmoetingen was eigenlijk je naambordje, waarop je voornaam groot stond en het land waar je woont (al was eigenlijk het land waar je ondergedoken bent geweest handiger geweest).

Er waren ook zaaltjes waar films werden gedraaid, maar daar ben ik eerlijk gezegd met zoveel levende verhalen om me heen niet aan toe gekomen. Er was een tentoonstelling waar iedereen herinneringen op een prikbord kon prikken (maar niet alle voorwerpen lenen zich daarvoor), er was een boekenstal (maar geen mogelijkheid om meegebrachte boeken te laten zien) en er waren tafels met informatie van een paar van de holocaust-herden-kingsstichtingen die de Verenigde Staten van Amerika sinds kort rijk zijn. Voor mijzelf was het erg leuk die eerste avond Hetty Voüte en Gisela Söhnlein te ontmoeten, twee bijzonder aardige en vrolijke vrouwen die als studenten in Utrecht veel joodse kinderen hebben gered. Ze zeiden dat ik waarschijnlijk op hun lijst stond, wat wonderlijk zou zijn, omdat ik dacht door een andere groep, de NV-groep, naar Limburg te zijn gebracht (ik was twee jaar toentertijd, dus al te precies herinner ik het me zelf niet meer). Later bleek dat ik helemaal niet door Hetty of Gisela ben weggebracht, maar in elk geval begreep ik hierdoor dat er meer samenwerking en uitwisseling tussen de verschillende groepen die kinderen lieten onderduiken is geweest dan ik had gedacht.

De organisatie van het congres ging al heel snel steeds beter lopen. De vele wat oudere vrouwelijke vrijwilligsters - vaak zelf ook als kind ondergedoken - voelden de sfeer beter aan dan de jonge meisjes van het organisatiebureau. Er bleek ook genoeg flexibiliteit om bijvoorbeeld tijd in te ruimen voor bijeenkomsten per land en daaraan was dringend behoefte, omdat je op die manier mensen kon ontmoeten die op de een of andere manier met je leven te maken hebben gehad, mensen die in dezelfde plaats ondergedoken zijn geweest, die familieleden van je hebben gekend of die je op een andere manier kent of waar je contact mee zou willen houden.

Ik ontmoette al meteen de eerste dag een vriendin van de middelbare school, André Groen, die nu in Amerika woont en van wie ik 32 jaar lang niets meer had gehoord. We moesten elkaar bekennen dat we op school nooit met elkaar over onderduiken of enige andere oorlogservaring hadden gepraat. Eigenlijk hadden we in deze twee dagen ook maar weinig tijd dat allemaal in te halen, maar André, die ook journaliste is, heeft haar levensverhaal op papier gezet en ik heb het later, thuis, gelezen. Het is vreemd, haar onderduikgeschiedenis is niet zo heel anders dan de mijne. Een aantal verschillende onderduikadressen, op het laatst een familie waar je je helemaal thuis voelt en waar je het

liefste wilt blijven. Een moeder die je komt halen en terugbrengt naar Amsterdam, naar een familie die alleen uit een paar overgebleven mensen bestaat, bijna alleen maar vrouwen, één eenzame oom en bakken vol schuldgevoel. Maar haar leven heeft zich daarna volkomen anders ontwikkeld dan het mijne. Zij is ver weg getrokken, heeft de pech gehad dat haar man vrij jong is gestorven zodat zij al heel jong, net als haar eigen moeder, weduwe was, met twee kleine kinderen.

Zij interpreteert haar geschiedenis nu vanuit haar onderduikver-leden, en veronderstelt dat zij daardoor nooit meer echt een ‘thuis’ heeft kunnen vinden. Ik zou de omgekeerde redenering kunnen volhouden (bijvoorbeeld dat ik doodsbang ben mijn thuis te verliezen en daarom zo’n brave huisvader ben geworden). De werkelijkheid is dat ons leven door heel veel en soms toevallige omstandigheden wordt bepaald en - dat heb ik op de conferentie geleerd - dat bijvoorbeeld zo’n onderduikervaring tot alle mogelijke conclusies en interpretaties kan leiden. We interpreteren ons leven achteraf en proberen er een verhaal bij te verzinnen, maar we vergeten dan dat we keuzes maken en niet alleen maar automatisch de ervaringen van vorige generaties herhalen.

Zondagochtend 26 mei begon het eigenlijke congres. De Amerikaanse opzet van de bijeenkomsten ziet er op papier erg ingewikkeld uit. Er zijn ‘welcoming remarks’, ‘greetings’ en een ‘benediction’; er wordt gesproken door een ‘chairperson’, een ‘keynote speaker’, een ‘moderator’ en een aantal, meestal drie ‘panelists’, dit allemaal alleen al op de eerste ochtend. Maar de kwaliteit van de sprekers was hoog, ze werden soms heel persoonlijk en ikzelf en het grootste deel van de zaal zaten heel vaak te snikken bij alle oorlogsverhalen die we te horen kregen.

Nicole David van het Hidden Child Committee sneed al direct bij de officiële opening van het congres een aantal van de belangrijkste thema’s aan. Ondergedoken kinderen kregen vaak te horen dat ze niet mochten klagen, zij hebben immers geluk gehad, hun ouders hadden, bijvoorbeeld als zij in een concentratiekamp hadden gezeten, het vaak veel erger gehad en moesten na de oorlog soms door hun kinderen worden opgevangen. ‘Ach, jij was te jong om je iets te herinneren’, werd er tegen ze gezegd.

Nicole David vertelt ook wat haarzelf tijdens de oorlog is overkomen, ‘want als je daar niet toe bereid bent, hoe kun je dan verwachten dat anderen dat wel doen?’. Het is, zoals bij de meeste onderduikkinderen, een verhaal van heel veel scheidingen: ‘On-derduikkinderen hebben geleerd om zich stil te houden, maar we zijn te lang stil geweest. Het wordt tijd dat we “out of hiding” komen!’ ‘Opduiken’, zou je in het Nederlands kunnen zeggen. Zij formuleert nog een gedachte die we tijdens deze twee dagen vaker zullen horen: ‘Wij zijn de laatste levende getuigen van de holocaust; wij moeten spreken vanwege de toekomst voor onze kinderen en voor toekomstige generaties.’

Rabbijn Harold I. Saperstein, die de zegening uitspreekt, is een van de weinige sprekers die zelf geen ondergedoken kind zijn geweest, maar zijn verhalen zijn niet minder ontroerend. Hij kwam met het Amerikaanse leger naar België en ontmoette daar een priester die niet alleen kinderen liet onderduiken, maar er ook voor zorgde dat die zo goed en zo kwaad als het ging hun joodse godsdienst konden beleven. Hij vertelt ook hoe een jonge man z’n broer terugvond en knoopt daaraan vast ‘dat we allemaal broers en zusters van elkaar moeten zijn’. En het is wonderlijk dat een dergelijke sfeer werkelijk die twee dagen aanwezig was in dat enorme Marriott-hotel.

Myriam Abramowicz krijgt een staand applaus als zij haar moeder naar voren haalt, die haar tot de film heeft geïnspireerd waardoor we hier allemaal bij elkaar zijn. ‘Het is belangrijk namen te noemen’, zegt zij en zij vraagt ons even om ons heen te kijken naar de andere mensen, die allemaal hun verhaal met zich mee dragen.

Ook Benjamin Meed van de Federation of Jewish Holocaust Survivors legt er weer de nadruk op dat er ‘na jullie niemand meer zal zijn die zich iets herinnert van de holocaust, jullie zijn de laatste getuigen, daarom hebben we elkaar nu nog meer nodig dan vroeger’. Hij formuleert het heel pakkend: ‘Jullie leerden al te wantrouwen voor jullie hadden kunnen leren te vertrouwen. Jullie hebben veel verloren, nog voor jullie konden weten wat jullie verloren hadden.’ En, een gevoel dat veel onder-duikkinderen delen: ‘Jullie waren al oud voor jullie jong hadden kunnen zijn.’ En dat slaat niet alleen op de oorlogservaring zelf, maar ook op de verantwoordelijkheid die veel van deze kinderen na de oorlog voelden ten opzichte van hun ouders, die nog zoveel ergere dingen hadden meegemaakt.

Abraham Foxman probeerde de vraag te beantwoorden waarom de ‘hidden children’ zolang hebben gewacht voor ze de stilte doorbraken: ‘Misschien zijn er wel vele redenen waarom dat vijftig jaar heeft geduurd. We hebben geleerd ons stil te houden, niet te communiceren over onze gevoelens, verlangens, dromen. We wilden onze kinderen beschermen. Misschien was er ook schaamte om de valse identiteit die je had moeten aannemen, de andere godsdienst waarin je was opgevoed, een gevoel van schuld zonder te weten waarom.’ Hij vindt het ook belangrijk nu eens in het openbaar ‘dank je’ te zeggen tegen de gezinsleden die ‘ons zwijgen, onze onderdrukte woede hebben moeten dragen; dank je voor het begrijpen, dank je voor het geduld dat jullie hebben gehad’. Het is de zoveelste keer op deze morgen dat er om me heen wordt gesnift en gehuild.

Er is even pauze en dat is wel goed ook. Maar inderdaad, zoals Myriam Abramowicz heeft gezegd, iedereen draagt zijn verhaal met zich mee. Naast mij zit een Franse vrouw, die al als heel jong, joods meisje, nauwelijks zeventien jaar, bij het verzet in Grenoble

heeft gewerkt. Haar verhalen zijn ontroerend, spannend en verbazingwekkend tegelijkertijd. Ik krijg haar adres en hoop haar nog eens uitgebreider te kunnen spreken.

Haim Dasberg was als klein kind in Nederland ondergedoken.

Hij is nu psychiater in Israël. Hij heeft het over een ‘lost childhood’, over meervoudige scheidingen, van ouders die we ons vaak niet eens meer herinnerden, onderdrukte verlangens en heimwee. De scheiding ook weer van het pleeggezin toen de oorlog eenmaal afgelopen was. Hijzelf ging naar Israël en merkte dat hij daar niet over z’n oorlogservaringen kon praten. In Israël telden alleen helden en om een echte Israëli te worden moest je je verleden maar liever vergeten. Zo werden we ‘de anderhalfde, de vergeten generatie’. Hij had zelf tien jaar geleden een boek geschreven over het vooroorlogse leven in Nederland en zijn on-derduikervaringen. Dat boek had hij nooit gepubliceerd, maar hij zou dat nu wel doen: ‘We are hiding no more.’

Het wordt me wat al te veel als daarna Daisy Miller, een van de oprichtsters van de Child Survivors Group in Los Angeles, aan het woord komt. Zij klaagt over het gebrek aan belangstelling als je je verhaal probeerde te doen: ‘Goh, wat interessant, kun je me de suiker even aangeven’, kreeg je dan te horen. Zij is een typische vertegenwoordigster van wat blijkbaar een hele beweging is in de Verenigde Staten van ‘Holocaust survivors’. Een soort van massale ‘coming out’ als overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de massamoord op de joden. Zij zegt het niet precies zo, maar zij bedoelt zoiets als: ‘I am proud to be a survivor.’ Zij zegt dingen als: ‘Ik heb het aan mezelf te danken dat ik hier sta, zorg goed voor jullie zelf, nu komen wij eens eerst.’

We zijn nog niet eens op de helft van de eerste dag, we zitten allemaal boordevol met wat we nu al hebben gehoord. Jammer genoeg ontbreekt daardoor de aandacht voor de indrukwekkende verhalen die Mordechai Paldiel van Yad Vashem in Jeruzalem heeft verzameld over kinderen die in Polen waren ondergedoken, waar de omstandigheden in alle opzichten veel extremer waren dan elders in Europa; de Duitsers waren wreder tegenover de joden én tegenover de andere Polen; maar ook was in Polen het antisemitisme sterker dan elders (een aantal van zijn verhalen heb ik weergegeven in een artikel in De Groene Amsterdammer van 12 juni 1991).

De Israëlische journalist Sylvain Brachfeld draagt een aantal praktische ideeën aan: getuigenissen optekenen en verzamelen, geld bijeenbrengen voor onderzoekscentra en een wereldwijde lijst opstellen van ondergedoken kinderen, zodat die elkaar kunnen ontmoeten en ervaringen uitwisselen.

Goed, nu waren we eindelijk aan de lunch toe. Je zit aan een ronde tafel, ik geloof met z’n achten, in elk geval een groepje waarmee goed een gesprek te voeren is. Ik hoor onder andere het bloedstollende verhaal van een vrouw uit Litouwen en merk

plotseling dat er ook belangstelling is voor hoe ik in Zuid-Lim-burg ondergedoken ben geweest. Het is ons eigenlijk teveel dat er tijdens de lunch ook weer sprekers zijn, maar Yaffa Eliach, die hoogleraar is aan het Judaic Studies Department van Brooklyn College, houdt een verhaal over haar eigen onderduiken, ook in Litouwen, over hoe zij in Israël na de oorlog leerde niet meer over haar oorlogservaringen te spreken, over haar tocht terug naar Vilnius en de ontmoeting met haar pleegmoeder, die het niet meer dan natuurlijk vond dat je je buren in nood hielp. Yaffa Eliachs conclusie was heel anders dan die van Daisy Miller (die vond dat we nu maar eens zelf op de eerste plaats moesten komen): ‘We zijn hier omdat mensen goed voor ons zijn geweest; we zijn de boodschappers van goedheid.’

De middag begon met 21 workshops over onderwerpen als: angst om verlaten te worden; wie ben ik, christen of jood?; schuld en eenzaamheid van het overleven; verloren kindertijd. Deze workshops waren alleen toegankelijk voor Hidden Children. Er was ook een speciale werkgroep voor echtgenoten van ondergedoken kinderen. Het is overigens duidelijk dat als je 1600 mensen over 20 werkgroepen verdeelt, je altijd nog gemiddeld 80 mensen per groep hebt. Die omvang bleek niet eens zo’n groot bezwaar. Er was intussen zo’n intense sfeer en ook wel een zekere verbroedering (en verzustering) gegroeid, dat men ook in een vrij grote groep niet gehinderd leek om nu eindelijk eens met zijn of haar verhaal te komen. Ik kwam zelf min of meer bij toeval terecht in een groep die voor iedereen toegankelijk was, over ‘Understanding the hiding experience’, geleid door Debórah Dwork, een historica die heel recent een uitgebreid boek heeft geschreven, Children with a Star, over de ervaringen van joodse kinderen in verschillende omstandigheden (getto, kampen, onderduik) tijdens de Tweede Wereldoorlog (Yale University Press, 1991). In deze werkgroep kwamen vanzelf ook veel kinderen van ondergedoken kinderen terecht (die immers niet naar de andere werkgroepen konden). Debórah Dwork was de eerste die onderscheid maakte tussen heel verschillende manieren van ondergedoken zijn. Sommige kinderen, zoals Anne Frank, waren samen met hun familie ondergedoken, ze bleven wie ze waren, maar konden niet naar buiten. Andere kinderen, meestal alleen ondergedoken, kregen een andere identiteit, konden wel naar buiten, maar onder een andere naam, met een andere godsdienst, soms zelfs een andere taal. Hiermee verbonden zou je kunnen zeggen dat sommige kinderen vooral door hun eigen ouders werden gered, die soms veel geld daarvoor moesten betalen of zware gevechten voeren om met hun gezin te overleven, terwijl anderen door niet-joden werden gered, dus inderdaad ‘menselijke goedheid’ ondervonden, maar soms leidde dat na de oorlog weer tot allerlei problemen en conflicten.

Iets van deze verwarde en verschillende ervaringen weerspiegelde zich in de vele verhalen die we tijdens deze werkgroep te horen kregen en de heel verschillende conclusies die mensen daaruit trokken. Debórah Dwork begon met over de angst te praten,

wat reacties uitlokte in de sfeer van: ‘Angstig ben ik eigenlijk nooit geweest.’ Er werd gepraat over de rol van de joodse godsdienst en de joodse traditie, die voor sommigen een steun was geweest. Daarna kwam het probleem van de aanpassing aan de orde. Ik vertelde zelf over het voorbeeld dat mijn pleegouders me hebben gegeven, die nooit onderscheid wilden maken tussen mensen van verschillende godsdiensten, huidskleur of nationaliteit. Ik werd nogal aangevallen toen ik zei dat ik me tijdens de Golfoorlog ook bezorgd had gemaakt over wat er met de Irakezen en de Palestijnen kon gebeuren. Er was natuurlijk geen tijd daarover lang te discussiëren. Het gesprek nam een andere, minstens zo interessante wending: vroeger ondergedoken kinderen klaagden dat hun eigen kinderen zo weinig belangstelling hadden voor hun verhalen. Maar kinderen van deze kinderen klaagden juist dat zij nooit iets van hun ouders te horen kregen. Debórah Dwork had hierop een heel eenvoudig (en volgens mij juist) antwoord. Zij had mensen wel eens gevraagd waarom ze bereid waren haar zoveel over zichzelf te vertellen. Het antwoord was: ‘Because you asked me.’

Ik kan natuurlijk onmogelijk de hele discussie weergeven. Mij viel het op dat veel mensen er behoefte aan hadden erover te praten waarom zij met een joodse man of vrouw waren getrouwd, joodse kinderen hadden willen krijgen en vonden dat die ook met een jood moesten trouwen. Ik vond het nogal pijnlijk voor de aanwezige kinderen, die vast en zeker lang niet allemaal twee joodse ouders hadden. Debórah Dwork legde er in haar conclusie de nadruk op dat het feit dat je als kind de oorlog hebt overleefd niet op zich hoeft te betekenen dat je aan een psychisch defect lijdt, het is geen ‘clinical entity’. Integendeel, iedereen verwerkt en interpreteert zijn eigen historische ervaringen op zijn eigen, individuele manier.

Iets ontroerends overkwam mij na deze werkgroep. Er kwam een meisje naar me toe dat vertelde dat zij de dochter was van een joodse vrouw die ondergedoken was geweest en een Palestijnse vader. Zij had haar Palestijnse kant heel erg lang verborgen gehouden. Zij is fotografe en werkt nu aan een tentoonstelling met foto’s van haar joodse en haar Palestijnse familie.

De plenaire middagzitting was aan de psychologische effecten van het onderduiken gewijd. Het werd allemaal wat al te veel. Een enkel detail. Sarah Moskovitz lanceerde de fraaie kreet: ‘Love despite hate’. Een Australische psychiater sprak nagenoeg onverstaanbaar over zijn out-of-hiding-komen: ‘Ik zou mijn verleden niet hebben gekozen, maar nu schaam ik me niet langer meer; we hebben nu een naam, we worden erkend.’ In m’n aantekeningen vind ik nu af en toe ook kritische opmerkingen, als: ‘Zou je ook niet kunnen onderduiken in de identiteit van ondergedoken kind?’ en ‘Willen zij ook kindertjes redden door ze uit het ondergedoken zijn te halen?’. Ontwikkelingspsychologe Judith Kestenberg plaatste de onderduikervaring van kinderen

in een algemener kader van leren omgaan met verlatingsangst, bijvoorbeeld door het kiekeboespelletje dat kinderen met hun moeder doen. Ook psychiater Robert Krell had het over de gevoelens van onzekerheid van onderduikkinderen: ‘The psychological effect of hiding is further hiding.’ En ik maak de volgende kritische aantekening: ‘Waarom worden er alleen negatieve gevolgen van het onderduiken genoemd? Zouden er ook geen positieve gevolgen kunnen zijn?’

De dag is nog lang niet ten einde. Er is een extra bijeenkomst per land. En er is nog een diner, met nog weer een hele rij sprekers, die elkaar inleiden en aanprijzen. Ik had nu eigenlijk liever met m’n tafelgenoten gepraat, hoe interessant met name Serge Klarsfeld natuurlijk ook is. De avond eindigt met jiddische muziek en zelfs een soort volksdansen op het podium. Wie in het hotel woont kan nog eindeloos doorzakken in het draaiende restaurant op de 69-ste verdieping. Mijn gastheer vindt het echter wel genoeg en neemt me mee naar huis.

De tweede dag van de bijeenkomst ligt de nadruk wat minder op de kinderen en meer op de redders. Geïntrigeerd door een artikel in The Wall Street Journal en het verhaal van Mordechai Paldiel, ga ik eerst naar een bijeenkomst van Poolse kinderen, waar de discussie heel hevig is over de vraag of er vooral over het Poolse antisemitisme moet worden gepraat of over de Polen die juist wél joodse kindertjes hebben gered. Ik mis daardoor een deel van de plenaire zitting en kom binnen als Marion Pritchard-van Binsbergen aan het woord is, die zelf in Nederland heel veel kinderen heeft gered en die er de nadruk op legt dat dat alleen mogelijk was door de hulp van heel veel joodse redders. Zij vindt dat die eigenlijk ook voor een Yad Vashem-onder-scheiding in aanmerking zouden moeten kunnen komen (die nu alleen aan niet-joodse ‘rechtvaardigen’ kan worden verleend). Het is nogal aangrijpend als zij zelf ook niet meer door kan spreken van ontroering als zij zich richt tot een vrouw op de derde rij voor haar die daar niet zou zitten zonder de hulp van een joodse redder.

De lunch is gesponsord door de Jewish foundation for Christian Rescuers en de Anti-Defamation League. Dat betekent ook weer erg veel speeches, maar ook een hartverwarmend eerbetoon aan een aantal christelijke redders, zoals Gustave Collet uit België, Gisela Söhnlein uit Nederland en mevrouw Wanda Kwiatkowska-Biernacka uit Polen. Hun verhalen worden heel ingehouden verteld en er wordt een heel mooie term gebruikt voor wat zij hebben gedaan: ‘A Conspiracy of Goodness’.

‘s Middags zijn er twee workshops achter elkaar. Er komen steeds meer verhalen van mensen die stotterend en wel vertellen dat zij voor het eerst openlijk over hun oorlogservaringen spreken. Dat kan pijnlijk zijn, raar, aanvechtbaar, maar ik heb het hart niet ertegenin te gaan, zelfs niet als iemand de indruk wekt

dat Nederland nu voor joden een afschuwelijk land is, waar je als je naar de synagoge gaat eerst door wachtposten moet worden ondervraagd en gefouilleerd. Dat is blijkbaar zoals deze persoon de situatie in Nederland nu ervaart. Wat maakt het dan uit dat ik dat heel anders zie? Er komen achteraf wel rare gesprekken uit voort. Iemand vraagt me hoe ik het in ‘s hemelsnaam in dat vreselijke Nederland kan uithouden. Ben ik met een niet-joodse vrouw getrouwd? Ach ja, er waren natuurlijk in Nederland zeker ook maar heel weinig joodse vrouwen te vinden? Al dit soort misverstanden geven me stof te over om na te denken. Waarom denk ik zoals ik denk? Waarom ben ik eigenlijk niet met een van m’n (juist wel tamelijk talrijke) joodse vriendinnen getrouwd? Een ervan heb ik kortgeleden opgezocht. We hadden alle mogelijke moeilijkheden, maar we waren toch heel gelukkig dat we niet met elkaar waren getrouwd. Ik spreek een vrouw die hierheen gekomen is om meer van haar (overleden) man te begrijpen. We snikken allemaal als een vrouw opstaat en plotseling een vriendin van veertig j aar geleden herkent. Een vrouw vertelt hoe zij op scholen over de oorlog vertelt. Ik krijg toch het gevoel dat we allemaal een bepaalde weg opgeduwd dreigen te worden: uit hiding komen, erkennen dat je een child-survivor bent, je aansluiten bij de beweging, vertellen over je ervaringen aan iedereen die er wel of niet over wil horen, trots zijn dat je tot de laatste generatie behoort die de holocaust nog zelf heeft meegemaakt...

De leiders van de workshops proberen wat tegenwicht te geven: ‘Het is geen kwestie van moeten; je voelt wat je zelf voelt; er zijn ook andere manieren om wat er met je gebeurd is te verklaren; het interpreteren van je verleden blijft een dynamisch proces, dat aan verandering onderhevig is, en het is toch verbazingwekkend hoe goed veel mensen erin zijn geslaagd met hun verleden om te gaan.’

Op de afsluitende plenaire bijeenkomst worden de organisatoren natuurlijk omstandig bedankt. En krijgen we huiswerk op voor de volgende dertig jaar: ‘Vertel je verhaal, en dan hebben zij de verantwoordelijkheid.’ Waarvoor?, vraagt iemand naast me zachtjes. Om het ook weer verder te vertellen? In elk geval is The Hidden Child nu een echte organisatie geworden, verbonden met de Anti-Defamation League. Adres: The Hidden Child ADL; 823, United Nations Plaza, New York, NY 100176, USA. Telefoon (vanuit Nederland): 09 1 212 4902525. Er wordt niets gezegd over een eventuele volgende bijeenkomst, bijvoorbeeld in Israël of i$ Europa. Kon men het daar niet over eens worden?

Er is nog een serie landenbijeenkomsten. De Nederlanders zitten in een kring in een klein zaaltje, er wordt een rondje gemaakt, iedereen vertelt heel in het kort wie zij of hij is en wat er met hem of haar is gebeurd. Ik natuurlijk ook, ik vertel wie ik ben en dat ik in Zuid-Limburg ondergedoken ben geweest. Helemaal op het laatst vertelt een vrouw uit Canada dat zij ook in Limburg heeft gezeten en dat zij Maxje Arian nog heeft getroost als hij om zijn moeder huilde... Zij moet toen een meisje van vijftien zijn geweest en ik twee of drie jaar. We weten nog niet eens helemaal zeker waar het was, in Schaesberg of op Ter-winselen, of misschien zelfs twee keer, in allebei de dorpjes? Voor mij kan het een verschrikkelijk belangrijke ontmoeting zijn, Jeetie Waterman kan me misschien vertellen over een periode in m’n leven waar ik helemaal niets van weet, nadat ik uit Amsterdam was weggebracht en voordat ik bij mijn eigenlijke pleegouders ben gekomen. We spreken af dat we volgend jaar samen in Limburg zullen gaan zoeken naar de plek waar we samen ondergedoken zijn geweest.

En nog is het niet afgelopen. Er is een slotdiner met niemand minder dan Elie Wiesel als gastspreker, die eigenlijk een beetje over onze hoofden heen spreekt. We moeten van hem met onze verhalen het antisemitisme bestrijden en voor Israël vechten. En eigenlijk hadden we ook tegen de hereniging van Duitsland moeten zijn. En in elk geval moeten we ervoor zorgen dat in het jaar 2000 de herinnering aan de holocaust niet vergeten is.

Er vinden, ook na afloop, nog een hoop gesprekken plaats. Ik praat plotseling heel uitgebreid met een Nederlandse vrouw over gelijksoortige ervaringen en problemen. Zij nodigt me uit voor haar verjaardag twee weken later en ik heb het gevoel dat zij mij daar ook voor vraagt zodat ik haar kan helpen wel iets over deze conferentie te vertellen aan haar vrienden en gezinsleden. Dat lukt trouwens uiteindelijk niet zo goed (zij gaat meteen zulke enge gaskamerverhalen vertellen dat niemand meer zin heeft erover door te praten) en ik merk dat het makkelijker is over de conferentie te schrijven dan erover te vertellen.

Een aantal dagen later, als ik terugvlieg naar Amsterdam, kom ik op het vliegveld Nicole David tegen, de allereerste spreekster van het congres en lid van het Hidden Child Committee. In het vliegtuig naar Londen hebben we de tijd om uitvoerig door te praten. We vinden allebei dat het congres heel erg nuttig is geweest en dat het zinvol is het te herhalen. Misschien zou dat het beste in West-Europa kunnen gebeuren, omdat zo’n bijeenkomst veel mensen die over de wereld zijn uitgezworven terug kan brengen naar de plekken waar ze in de oorlog zulke ingrijpende dingen hebben ervaren en misschien naar de mensen die ze hebben gered. Frankrijk of België zou ook een goede keuze zijn, maar Nicole David zegt dat het een heel goed idee zou zijn als in Nederland een instelling, als bijvoorbeeld het ICODO, de organisatie op zich zou kunnen nemen. Het zou goed zijn zo’n congres zo snel mogelijk te houden. Immers, de allerjongsten van de redders zijn nu al bijna zeventig jaar, van de oudsten zijn al velen dood. En zelfs de oudsten van de kinderen zijn nu al 65 jaar of ouder. Over vijf jaar heeft zo’n bijeenkomst al nauwelijks zin meer.

Met alle kritiek die ik tussen de regels van dit verslag al heb ge-uit op deze Eerste Bijeenkomst van Tijdens de Tweede Wereldoorlog Ondergedoken Kinderen - het overladen programma, de wat al te enthousiaste missionarisachtige toestanden, het te weinig benadrukken van verschillende routes die individuele mensen kunnen volgen vanuit gelijksoortige ervaringen - geloof ik dat het voor heel veel ooit ondergedoken kinderen, hun redders en hun verwanten een heel belangrijke gebeurtenis was. Omdat veel mensen voor het eerst over hun ervaringen konden spreken, ervaringen konden vergelijken, informatie uitwisselen, ontmoetingen hebben die anders niet mogelijk waren geweest. In Nederland komen de kinderen die door de NV-groep zijn gered af en toe met mensen van die groep bij elkaar. Er is een paar jaar geleden een grote bijeenkomst geweest in Brunssum, waar een klein monument is opgericht. Maar veel mensen weten wel dat ze ondergedoken zijn geweest, maar niet of nauwelijks waar dat is geweest en wie dat hebben georganiseerd. Het paradoxale is, dat juist zo’n grote bijeenkomst als in New York de mogelijkheid schept dat je mensen tegen komt die je daar veel meer over kunnen vertellen. Niet alleen redders, maar ook journalisten die zich met het onderwerp bezighouden of historici zoals Debórah Dwork of in Nederland Bert Jan Flim. Als maar niet de illusie wordt gewekt dat het bezoeken van zo’n congres al je problemen in een keer oplost en je van nu af aan een nieuwe en betere identiteit hebt: het Opgedoken Ondergedoken Kind!

Adres: The Hidden Child ADL 823, United Nations Plaza New York NY 10017 USA

tel. 09-1212 4902525

Literatuur:

ARIAN, M. Het grote kinderspel. In: De Groene Amsterdammer, 4 mei 1983

ARIAN, M. Pijnlijke ontdekkingen in Polen: ik voel me niet Pools meer, maar joods kan ik mij moeilijk noemen. In: De Groene Amsterdammer, 12 juni 1991

CRECHE, De, 1942-1943. Bijlage bij: Vrij Nederland, vol.47 (1986) nr.3 (18 jan.)

DWORK, D. Children with a star: Jewish youth in nazi Europe. London etc.: Yale University Press, 1991

FLIM, BJ. De NV en haar kinderen 1942-1945: geschiedenis van een Nederlandse onderduikorganisatie gespecialiseerd in hulp aan joodse kinderen. Doctoraalscriptie universiteit van Groningen, 1987

HIDDEN, The, child. Themanummer van: Newsletter of the international study of organized persecution of children, vol.8 (1991) nr.1 (spr/sum). Te bestellen bij: Child Development Research 30 Soundview Lane,

Sands Points, NY 11050, tel. 09-1-5168837135

KOK, B. Aan het goede adres. Utrecht: Sjaloom, 1985 (voor jongeren v.a. 12 jr.)

REIJZER, H.M. Verscholen kinderen komen naar buiten. In: NRC-Handelsblad, 11 juni 1991

TURNER, B.... And the policeman smiled. London: Bloomsbury, 1990

VERHEIJ, E. Oorlogspleegkinderen: kind je hoeft geen Poerim te vieren. De Here Jezus is ook voor jou opgestaan. In: Vrij Nederland, vol.51 (1990) nr.40 (6 okt.)

VERHEI!, E. De ’Anne Franks’, die het overleefden. In: Vrij Nederland, vol.52 (1991) nr.23 (8 juni)

De film 'As If It Were Yesterday’ kan besteld worden bij: Axoin Video Corp. 1900 Broadway, New York, NY10023, tel. 09-1-2127878228. Er bestaat overigens ook een mooie Nederlandse film, gemaakt voor de Schooltelevisie door de KRO in 1985 getiteld 'Vooroordelen', voor informatie kunt u terecht bij het NIAM, tel. 070-3143501

De cassettebandjes bevattende ongeveer alle lezingen tijdens de First International Gathering of Children Hidden during World War II zijn aanwezig in de bibliotheek van het ICODO.

Referentie: 
Max Arian | 1991
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 8 | 2 | juli | 5-17
Trefwoorden: 
kinderen, onderduiken