Visiedocument: monument voor de brandweer
MONUMENTEN ZIJN VAN ALLE TIJDEN. OOK NU SPELEN MONUMENTEN NOG ALTIJD EEN BELANGRIJKE ROL.
Soms lijkt het of dat belang alleen maar groter wordt en dat het aantal monumenten nu groter is dan ooit.
Bij belangrijke en ingrijpende gebeurtenissen wordt al snel gedacht aan een monument.
Hieruit kan in ieder geval afgeleid worden dat er behoefte aan is, dat men er iets aan ontleent en dat men het een zinvol symbool vindt om de slachtoffers te gedenken en de gebeurtenis een plek te geven.
Het idee van een nationaal monument voor de brandweer speelt al langere tijd. Maar tot nu toe heeft dit nog niet tot een concreet initiatief geleid. Wel zijn er de monumenten in de kazernes waar de omgekomen brandweermensen geëerd worden. En waar nabestaanden en collega's hen kunnen herdenken.
Maar er is ook een behoefte aan een symbool voor alle brandweermensen en aan een symbool dat meerdere functies in zich verenigt. Een monument dat de omgekomen brandweerlieden herdenkt, maar dat tegelijkertijd aandacht en erkenning vraagt voor de belangrijke taak van de brandweer, een taak die vaak zo onzelfzuchtig wordt vervuld door vrijwillige, beroeps- en bedrijfsbrandweer.
Een nationaal brandweer monument kan die functie vervullen voor nabestaanden en collega's.
Zij kan ook de plaats worden waar mensen die gered zijn door de brandweer hun respect kunnen betuigen, en waar de oud-collega's de verbinding kunnen blijven voelen met 'hun' wereld.
Wij zijn er trots op dat we met dit visiedocument een bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een monument voor de brandweer. Ik spreek de hoop uit dat het een monument zal worden dat recht doet aan waar de brandweer voor staat: het redden van mensenlevens.
Drs, M.W. Rooze MBA Directeur Impact
Landelijk kennis en adviescentrum psychosociale zorg na rampen
1 -» MONUMENTEN EN HERDENKEN 9
75
COLOFOn
VOOR U LIGT HET VISIEDOCUMENT “EEN MONUMENT VOOR DE BRANDWEER". HET VISIEDOCUMENT IS GEMAAKT DOOR IMPACT, HET LANDELIJK KENNIS -EN ADVIESCENTRUM PSYCHOSOCIALE ZORG NA RAMPEN, IN OPDRACHT VAN MET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES.
De directe aanleiding is een vraag van een brandweerman aan het ministerie van BZK of er een monument voor de brandweer kan komen, zoals er ook de Tuin van Bezinning voor de politie is ingericht.
Aangezien het ministerie zorgvuldig met deze vraag om wilde gaan werd besloten een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid van een dergelijk monument, en of er draagvlak is binnen de wereld van de brandweer.
Ook wilde men bezien of een monument voor alle hulpdiensten misschien een goede vorm zou zijn.
Een oriëntatiegroep met vertegenwoordigers uit de brandweerwereld, de reddingsdiensten, ambulance, openbaar bestuur en vrijwillige hulpverleners werd uitgenodigd te adviseren over doelgroep en over het project als geheel.
De conclusie werd glashelder neergelegd. Het moest een monument speciaal voor de brandweer worden, daar zou men zich mee kunnen identificeren.
Ook werd geadviseerd het idee aan zoveel mogelijk mensen binnen de brandweer voor te leggen, zodat de zij de gelegenheid zouden krijgen hierover mee te spreken.
En zo is het gegaan. Er is een website gebouwd met informatie over het project, er is een nieuwsflits verzonden aan zoveel mogelijk brandweermensen via allerlei eigen nieuwskanalen, en er is de mogelijkheid geboden te reageren.
AI die reacties zijn meegenomen in het uiteindelijke visiedocument en ze hebben bijgedragen aan een wel heel bijzonder proces.
Op een enkele uitzondering na waren alle reacties positief en stond men vierkant achter het idee van een monument voor de brandweer.
Het visiedocument als zodanig bestaat uit drie onderdelen: een overzicht van de functie van monumenten en herdenken in deze tijd, acht interviews over het werk van de brandweer, waarbij gekozen is voor vertegenwoordigers uit het brede spectrum van de brandweerpraktijk, en het derde deel dat bestaat uit een minder traditioneel onderzoeksmiddel, om via beelden achter de belangrijkste vormen en betekenissen te komen.
De drie onderdelen staan op zichzelf en zullen de leidraad zijn om met een grote groep vertegenwoordigers van de verschillende bij de brandweer betrokken organisaties een gedeelde visie neer te zetten.
Het resultaat van deze visiebijeenkomst zal dan ook bij het visiedocument gevoegd worden. Het geheel zal worden aangeboden aan het ministerie van BZK ter verdere besluitvorming.
Op dit moment, bij het verschijnen van het visiedocument, zal het proces dan ook nog niet afgerond zijn. Een gedeelde visie op het monument voor de brandweer moet het resultaat zijn van de visiebijeenkomst. Nog maar één stap te gaan.
mo-nu-ment (het ~, ~en)
1 groot gedenkteken
2 beschermd of te beschermen overblijfsel van vroegere cultuur, nijverheid of wetenschap
her-den-ken (ov.ww., ook abs.)
1 de herinnering vieren, met name als nagedachtenis
2 in herinnering brengen => herinneren aan
(Van Dale, 2007)
OP GROND VAN BESTAANDE KENNIS EN WETENSCHAPPELIJKE LITERATUUR GEVEN WE IN DIT STUK MEER ACHTERGROND EN INZICHT IN DE BETEKENIS VAN MONUMENTEN EN DE FUNCTIES VAN HERDENKEN. OOK STAAN WE STIL BIJ HET BELANG VAN CEREMONIËN BIJ HERDENKINGEN.
TENSLOTTE KOMEN OOK DE VORM, PLAATS, EN DE AANLEIDING TOT HET ONTSTAAN VAN MONUMENTEN AAN BOD.
FUNCTIE
Monumenten spelen een belangrijke rol bij herdenken, en de bijbehorende ceremoniën. Deze belangrijke functie is terug te vinden in de betekenis van het woord monumentum. Monumentum komt van het Latijnse werkwoord monere, wat wil zeggen: 'onder de aandacht brengen', 'herinneren', 'vertellen over'. Dit illustreert dat een monument dient om de herinnering levend te houden aan iets of iemand (Butterfield, 2003).
Ook Post et al. (2002) benadrukken dat een monument een gebeurtenis markeert in tijd en ruimte. Door zijn fysieke aanwezigheid helpt het monument om een belangrijke gebeurtenis of persoon een plek te geven in ons collectieve geheugen, voor nu en in de toekomst. Zo kan troost verkregen worden, maar dient het ook om de herinnering levend te houden, bijvoorbeeld door jaarlijks (gezamenlijke) herdenkingen bij het monument te houden. Door te herdenken kunnen conseguenties uit het verleden worden getrokken, en blijft een aanklacht 'levend'. Overigens kan de specifieke aanklacht in de loop der tijd veranderen. Een voorbeeld hiervan is het standbeeld De Dokwerker in Amsterdam. Dit standbeeld, ooit opgericht ter herdenking van de Februaristaking van 1941, is tegenwoordig symbool komen te staan voor een meer algemeen verzet van burgers tegen antisemitisme en nazisme.
Volgens Post et al. (2002) dient een monument mede om de gemeenschap te attenderen op wat herdacht wordt, en zo te appelleren aan een scala van emoties, waaronder pijn en verdriet, maar ook vreugde, trots en respect en bovenal erkenning. Enerzijds gaat het dan om erkenning van verlies aan mensenlevens en het hieraan verbonden verdriet en lijden. Anderzijds heeft erkenning sterk te maken met respect. Dat- of diegene die met het monument herinnerd wordt, krijgt als het ware eeuwigheidswaarde. Doordat het er 'voor eens en altijd' staat, ontstaat een tastbare vorm van erkenning en respect voor alle betrokkenen bij de gebeurtenis.
De geschiedenis wordt zo vastgelegd, ook voor het nageslacht. Zo zijn door de eeuwen heen vele monumenten ontstaan ter ere en herinnering aan oorlogsoverwinningen. Trots en respect voor de taken die met succes volbracht zijn worden hiermee tot uitdrukking gebracht.
Bronbeek, Arnhem
Het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek herbergt op haar landgoed verschillende monumenten. Ze hebben bijna allemaal een relatie met de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Vanaf eind jaren tachtig zijn hier verschillende monumenten geplaatst. We vinden er onder meer het Monument Slachtoffers Japanse Zeetransporten, het Monument Birma-Siam Spoorweg, het Monument Jongenskampen en het Monument Vrouwenkampen. Het enige monument zonder relatie met Neder-lands-Indië betreft het Monument Koninklijke Landmacht. Dit is tevens het enige monument waarbij het aantal gevallenen, door gevechtshandelingen dan wel door een natuurlijke dood, in de toekomst nog zal kunnen toenemen.
Elk monument heeft een comité dat de jaarlijkse herdenkingsdagen organiseert. Hoewel de groep direct betrokken overlevenden steeds kleiner wordt, worden deze dagen nog goed bezocht.
Ook gedurende het jaar vinden bezoekers hun weg naar de voor hen betekenisvolle monumenten.
Het animo tot herdenken neemt dus niet af.
Maar wie zal de taak van de comitéleden overnemen als zij er niet meer zijn?
Bij herdenken kunnen een aantal functies worden onderscheiden. Zo stelt Van der Meiden (2005) dat het gezien kan worden als een vorm van verwerken bij ingrijpende, belangwekkende of emotionele gebeurtenissen: het overlijden van een dierbaar persoon, een natuurramp of een belangrijke overwinning. Het proces van verwerken en zelfherstel dat hierbij nodig is, kan plaatsvinden op het niveau van het individu, de familie, de gemeenschap of de natie. Bastiaans (1985) meent dat het herdenken ook therapeutische effecten kan hebben door (opnieuw) stil te staan bij onverwerkte gebeurtenissen uit het verleden.
Volgens Hopman (2001) is de belangrijkste functie van herdenken het aangaan van een verbinding. Een dergelijke verbinding kan op allerlei manieren vorm krijgen. Vanuit een tijdsperspectief wordt door te herdenken het verleden, heden en de toekomst met elkaar verbonden. Het betekent dat in het heden samen wordt herinnerd en dat betekenis gegeven wordt aan wat gebeurd is in het verleden. Daaruit kunnen weer lessen worden getrokken voor de toekomst. Door samen te herdenken ontstaat een sociaal platform voor rouwenden, of een ontmoetingsplek voor individuele getroffenen (Schreuder; 1995: Summerfield, 1995). Getroffenen komen samen, maar ontmoeten hier ookniet-getroffenen. Zo kan steun en ervaring uitgewisseld worden. Herdenkingen verbinden ook tegengestelde groepen, zoals jong en oud, en in bijzondere gevallen zelfs daders en slachtoffers, De Nationale Herdenking is een goed voorbeeld van een herdenking waarin een diverse groep mensen wordt samengebracht. Tenslotte worden overlevenden en overledenen tijdens herdenkingen vaak op symbolische wijze met elkaar verbonden. Deze verbindende kwaliteiten van gezamenlijk en publiekelijk herdenken bieden bovenal troost, herkenning en erkenning, dat zo belangrijk is voor betrokkenen in het proces van herstel,
Een ceremonie biedt een kader waarbinnen emoties beleefd en zichtbaar gemaakt worden. Ceremoniën bezitten sterke rituele aspecten en bieden zo een structuur om met de chaos om te gaan die door de ingrijpende gebeurtenis is ontstaan.
Die structuur houdt bijvoorbeeld in dat een aantal vaste onderdelen in een bepaalde volgorde aan bod komen. Zo bestaan herdenkingsdiensten vaak uit een aantal vaste elementen: speeches, muziek of gedichten, kranslegging, of een moment van stilte. Een duidelijke structuur brengt vaak rust op een moment dat chaos alles lijkt
te overstemmen en is zo een instrument om een gehavende gemeenschap samen te brengen en bijeen te houden (Post et al., 2002). Niet alleen vinden de individuele getroffenen elkaar bij een begrafenis of herdenkingsdienst, ook de niet-getroffenen zijn aanwezig en kunnen zo betekenisvol en ondersteunend voor de betrokkenen zijn (Scheff, 1977). Er wordt afscheid genomen van een geliefde, zodat aanvang kan worden genomen met een nieuw leven waarbinnen de dierbare niet meer fysiek aanwezig is. Het rouwproces na het verlies van een dierbare is een individueel lichamelijk, psychisch en spiritueel proces. Anderzijds speelt de sociale omgeving een belangrijke rol. Bovendien moet ook de sociale omgeving van de overledene, de naaste familie of het betrokken gezin met het verlies leren omgaan (Boelen, Keijzer, & Van den Bout, 1999; De Mönnink, 2000). Collectieven zoals gemeenschappen, naties, maar ook beroepsgroepen als militairen, politie of brandweer staan voor eenzelfde opgave. Ceremoniën en andere rituelen accentueren die belangrijke verandering en ondersteunt de afstemming van gedrag en emotie op een veranderde situatie. Kortom, ceremoniën kunnen cohesie bevorderen.
Daarnaast heeft een ceremonie een expressieve functie. De geboden veilige structuur maakt het betrokkenen mogelijk te focussen op het verlies of gebeurtenis, en de erbij ontstane emoties te ervaren en te uiten. Diezelfde structuur helpt de emoties ook weer te reguleren of kanaliseren waardoor ze beter hanteerbaar worden, en het aanpassingsproces te vergemakkelijken (Scheff, 1977; De Vries, 1996, Douglas, 2001). Doordat de ceremonie veelal een collectieve gebeurtenis is, kan de betrokkene erkenning en troost voor zijn verdriet van de groep of gemeenschap ontvangen.
De rituele kanten van ceremoniën zijn net als andere cultuuruitingen niet statisch maar dynamisch. Ze kunnen in de loop van de tijd veranderen. Post et al. (2002) signaleren 'emerging rituals': rituelen waar aspecten van kerkelijke rituelen en seculiere rituelen samengevoegd worden. Daarnaast ontwaren zij een opkomend repertoire dat bijvoorbeeld na rampen zichtbaar wordt, waarin steeds dezelfde elementen terug te vinden zijn, zoals hoog bezoek bij het rampgebied; een spontane hulde van bloemen, lichtjes, knuffels en briefjes bij de plek des onheils; de opening van een condoleance register of een speciale rouwadvertentie wordt opgesteld; oecumenische diensten; een stille tocht, een herdenkingsdienst met vlaggen halfstok en minuten stilte, het ritueel markeren van de onheilsplek, de jaarlijkse herdenking, en tenslotte, de oprichting van een monument,
Behalve verschillen in de functie, bestaan ook verschillen in de aanleiding tot het ontstaan van een monument, Oorlogsoverwinningen, maar ook pijn en leed als gevolg van oorlogen zijn vaak aanleiding. Tot in de kleinste dorpjes in Frankrijk zijn monumenten te vinden die de gevallenen herdenken, veelal militairen, als teken van verdriet, trots en respect voor hun getoonde inzet en levensoffer tijdens de beide wereldoorlogen.
Ook ontstaan monumenten voor specifieke groepen binnen de bevolking die veel te lijden hebben gehad tijdens de oorlog en zo respect en erkenning krijgen. Bekend zijn de vele monumenten ter herinnering aan de Holocaust,
Tuin van Bezinning te warnsveld
Op 21 maart 2006 werd in Warnsveld de Tuin van Bezinning in gebruik genomen. Een nationaal monument van de Nederlandse Politie. De Tuin is bedoeld voor rust, bezinning en reflectie op de fundamentele waarden van het werk van de politie. Daarbij hoort ook de meest vergaande consequentie die het politievak kan inhouden, namelijk het overlijden in actieve dienst.
Politiemensen zijn trots op hun vak; maar dat vak kent risico’s en vraagt ook offers. Met het monument wil de politie erkenning geven voor de risico’s van het vak, de verwondingen die dit kan geven en de verbondenheid met elkaar bij verlies. Daarnaast kan het monument ook belangrijke educatieve doeleinden hebben voor bijvoorbeeld studenten in opleiding bij de politie.
De politie ervaart het monument als waardevol.
Op de jaarlijkse herdenkingsdag op 21 maart staan nabestaanden en politiemensen uit de korpsen stil bij degenen die er niet meer zijn. Het hele jaar door weet een breed publiek de Tuin van Bezinning te vinden. De Stichting Tuin van Bezinning is verantwoordelijk voor de zorg van het monument. Zij zet zich in om de jaarlijkse herdenking in Warnsveld tot een traditie te maken. Een dag van reflectie en bezinning voor alle 26 politiekorpsen en de Politieacademie.
Sommigen zijn van zeer recente datum. Zo werd in 2005 in Berlijn, na een lange strijd om het ontwerp, het Holocaustmonument onthuld. Op landgoed Bronbeek in Arnhem staan verschillende monumenten voor uiteenlopende groepen mensen die in Nederlands-lndië of Azië tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen ("<-<-zie box Bronbeek). Een ander voorbeeld dat we wereldwijd aantreffen is het Monument voor de Onbekende Soldaat, waar veelal bij herdenkingen een krans wordt gelegd.
Monumenten ontstaan ter nagedachtenis aan slachtoffers van rampen, en voor de direct betrokkenen. In Zeeland, Zuid-Holland en Brabant zijn verschillende monumenten te vinden ter herinnering aan de watersnoodramp in 1953. Na de vliegramp in de Bijlmermeer werd in Amsterdam het monument 'De boom die alles zag' opgericht. Ook na de cafébrand in Volendam en na de vuurwerkramp in Enschede kwamen ermonument(en) (-$-$zie box Vuurwerkramp Enschede). In het voorjaar van 2007 werd op het Spaanse eiland Tenerife - 30 jaar na dato - een monument en plaguette onthuld ter nagedachtenis aan alle overledenen en betrokkenen bij de grootste civiele luchtvaartramp ooit.
Behalve naar aanleiding van een oorlog of ramp zien we tegenwoordig steeds vaker monumenten ontstaan na persoonlijke schokkende gebeurtenissen. Zo treffen we langs de weg regelmatig bermmonumentjes aan voor overleden verkeersslachtoffers. Daarnaast wordt het gangbaar een monument voor een groep mensen te ontwikkelen die een zelfde ervaring hebben meegemaakt. Zo is er in sinds 2004 in Utrecht het Landelijk Monument Spoorwegongevallen opgericht voor allen die iemand verloren hebben bij een tragische gebeurtenis op het spoorwegterrein. Een ander voorbeeld is het donormonument dat binnenkort in Utrecht komt, als eerbetoon aan de duizenden mensen die organen hebben afgestaan na hun overlijden, en hiermee het leven van anderen wisten te redden. Ook beroepsgroepen vragen meer aandacht en erkenning voor hun specifieke werksituaties en de risico's die daaraan verbonden zijn. In Roermond werd in 2003 het Nationaal Monument voor Vredesmissies onthuld, waarmee omgekomen of vermiste militairen geëerd worden die aan vredesmissies deelnamen (■^ zie box Nationaal Monument voor Vredesoperaties). In 2006 is in Warnsveld het landelijk monument van Politie Nederland, de Tuin van Bezinning geopend ter ge-denking, bezinning en reflectie (4-zie box: Tuin van Bezinning).
Dat de aanleiding tot de oprichting van een monument niet statisch is, beschrijft Van Vree (2005). In zijn analyse van het ontstaan van Nederlandse herdenkingsmonumenten na de bevrijding onderscheidt hij een aantal fasen. Tot de jaren '60 gaven de monumenten vooral de herrijzenis van Nederland weer. In deze 'Wederopbouwperiode' ontstonden monumenten die sterk de historische continuïteit van de natie benadrukten, en de oorlogsperiode als tijdelijke terugval. Dit kwam tot uiting in de symbolen zoals bijvoorbeeld de overwinnings-zuil, verbroken ketenen, vredesduiven, of feniksen. Tussen het midden van de jaren '60 tot ongeveer 1985 werd de herdenkingscultuur sterk beïnvloed door politieke en maatschappelijke veranderingen. Bestaande waarden en normen werden ter discussie gesteld, en er werd anders naar de oorlog gekeken. De focus kwam meer te liggen op het individuele slachtoffer. Pas nu kwam er aandacht voor het onbeschrijfelijke onrecht dat vervolgden was aangedaan en het leed dat hen had getroffen. Dat uitte zich in de monumenten die in deze periode het licht zagen. Het monument van Jan Wolkers uit 1977 'Nooit meer Auschwitz' is daar een voorbeeld van.
De gebroken spiegels van dit monument reflecteren een onherstelbaar beschadigde hemel. Van Vree geeft aan dat er een derde fase te identificeren is, die aanvangt na het midden van de jaren '80. Vanaf dit moment staan niet meer alleen de gevolgen van oorlog en oorlogsslachtoffers centraal. Er ontstaat ook ruimte voor waarden die gebaseerd zijn op de integriteit en de rechten van het individu. Het accent op deze min of meer universeel geldende waarden leidt ook tot een toename in aandacht voor de schaduwkanten van onze eigen geschiedenis. Uit deze ontwikkeling kwam in 2002 het Slavernijmonument voort in het Oosterpark in Amsterdam.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat monumenten niet in een vacuüm ontstaan, maar in een samenleving waarin maatschappelijke ontwikkelingen en de tijdsgeest hun invloed doen gelden. Deze invloed doet zich gelden bij het ontstaan van de initiatieven om tot een monument te komen, maar ook heeft het invloed op de vorm waarin zij worden gegoten. In de loop der geschiedenis zijn dan ook zeer uiteenlopende monumenten ontstaan, gemaakt van verschillend materiaal. Monumenten uit de prehistorie bestonden uit niet veel meer dan grote onbewerkte keien en stenen. Veel later volgden monumenten als stenen beelden, obelisken en stéles.
De afgelopen eeuwen ontwikkelde de mens 'levende'monumenten zoals parken, tuinen, planten, of wandel paden en labyrinten (USDA, 2003). Combinaties van 'levende' en 'dode'monumenten komen nu vaak voor: bronzen of granieten monumenten krijgen dan bijvoorbeeld een plek in een park. Tegenwoordig spelen multimediale technologieën vaak een rol bij de vormgeving van een monument. Na 9/11 ontstonden tijdelijke en meer permanente herdenkingsmonumentjes, bestaande uit foto's, geluidsartefacten, websites, weblogs, verhalen en interviews (Kirshenblatt-Gimblett, 2003). Op internet zijn diverse digitale monumenten te vinden. Een goed voorbeeld daarvan is het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland (zie www.joodsmonument.nl), waarmee op zeer moderne wijze de herinnering levend wordt gehouden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting zijn vervolgd en die de Sjoa niet hebben overleefd.
NATIONAAL MONUMENT VOOR VREDESOPERATIES (VETERANEN MONUMENT) BIJ ROERMOND
Nederland heeft vanaf de Tweede Wereldoorlog meegedaan aan vele vredesmissies van de Verenigde Naties. Dit werk is echter niet zonder risico’s. Bij deze uitzendingen zijn militairen omgekomen of vermist. Dit monument dient vooral ter nagedachtenis aan uitgezonden militairen die hun inzet met hun leven hebben betaald. Het monument voorziet ook in de behoefte aan maatschappelijke erkenning en waardering voor het werk van deelnemers aan vredesmissies.
Bijzonder bij dit monument is een aparte plaquette waarmee aandacht wordt gegeven aan hen die psychisch beschadigd zijn geraakt door de uitzending, en daardoor geen uitweg meer zagen in hun leven. Er is geen jaarlijkse herdenking maar op speciale dagen, zoals Veteranendag op 29 juni, of op 11 juli, de val van de enclave Srebrenica, komen militairen en nabestaanden bij het monument bijeen.
Het monument heeft ook een educatieve betekenis. Veteranen bezoeken het monument met schoolklassen en verhalen over hun ervaringen. Ook nog uit te zenden militairen bezoeken het monument. Als eerbetoon en uit respect voor de omgekomen en vermiste militairen. Tegelijkertijd draagt een bezoek aan het Nationaal Monument bij aan de bewustwording van de risico’s van hun vak.
Vromen (1995) beschrijft in haar artikel over het Vietnam Veterans Memorial in Washington D.C. hoe de ambivalentie rondom de oorlog in Vietnam tot veel discussie over het monument leidde. Zou het monument de oorlog moeten vereren die tot zoveel tweespalt onder de bevolking had geleid? Of moest het monument recht doen aan de Vietnamveteranen, die bij terugkomst vaak verguisd werden? Ook de abstracte vorm en kleur leidde tot veel kritiek bij diegenen die met het monument de oorlog wilden gedenken. Zij vonden het niet heroïsch, heldhaftig en mannelijk. Het viel uit de toon bij de traditionele vorm van oorlogsmonumenten in Washington die figuratief, oprijzend en veelal van wit graniet waren gemaakt.
Het Vietnam Veterans Memorial bestaat uit twee opstaande zwart granieten muren waarop de meer dan 58.000 namen van omgekomen of vermiste veteranen staan. Om tegemoet te komen aan de kritiek werd aan dit abstracte monument later een vlag, een beeld van drie mannen, en een drietal vrouwenbeelden toegevoegd. Hoewel het Vietnam Veterans Memorial is verworden tot het meest bezochte monument van Washington, zijn het niet deze toevoegingen die de bezoekers raken.
Het zijn vooral de zwarte muren die de vele bezoekers tot interactie aanzetten.
De namen worden gestreeld of nagetekend. Knuffels, vlaggen, bloemen en gedichtjes worden achtergelaten en elke avond verzameld, gearchiveerd en bewaard in het Museum of Archeological Regional Storage Facility in Maryland.
Voor het uiteindelijke ontwerp, de plaatsing en de feitelijke uitvoering wordt een beroep gedaan op verschillende groepen. Soms schrijft de overheid of betrokken groep een wedstrijd uit voor het ontwerp. Kunstenaars of betrokken burgers kunnen dan reageren of een commissie maakt een keuze. Ook komt het voor dat getroffenen, of vertegenwoordigende organisaties, zelf een ontwerp aandragen voor een monument. Dit kan een intensief proces zijn: monumenten dekken nu eenmaal vaak een zeer belangrijke en emotionele lading. Het gaat veelal om intens beleefde emoties. Zowel de keuze voor de plek waar een monument komt te staan, maar ook de functie en vorm van het monument, kunnen aanleiding geven tot verhitte discussies.
Monumenten staan op uiteenlopende plekken: soms staan ze op drukke publieke plaatsen als pleinen en in parken, dan weer in rustige tuinen of op begraafplaatsen. Vaak worden monumenten (vlak) bij een plek des onheils geplaatst.
Een recent voorbeeld is het monument De Schreeuw', dat in 2007 werd onthuld ter nagedachtenis van de vermoorde filmmaker Theo van Gogh, Het werd geplaatst in het Oosterparkin Amsterdam, op een steenworp afstand van de moord. Overigens kwam bij de plaatsing van dit monument nog een ander aspect naar voren dat van belang kan zijn bij de bouw van een monument: de uiteindelijke onthulling van het monument liep ruim een halfjaar vertraging op door een fout bij de aanvraag van de bouwvergunning. Bovendien probeerde een bewoner nog tot een week voor de onthulling de plaatsing van het monument via de rechter tegen te gaan. Het is dan misschien ook niet verwonderlijk dat Henneman, de ontwerper van De Schreeuw, de onthulling uiteindelijk vooral zag als "een eind aan allerlei ambtelijke beslommeringen. Maar meer ook niet" (Het Parool, 18-03-2007).
In dit overzicht wordt duidelijk dat monumenten en herdenken al van oudsher sterk met elkaar zijn verweven. Veranderende maatschappelijke omstandigheden hebben invloed op aanleidingen om tot monumenten te komen, de vorm, de plek en de betekenis. Terwijl voorheen vooral monumenten werden gemaakt naar aanleiding en ter herdenking van oorlogen en rampen, lijkt het scala van aanleidingen zich tegenwoordig uit te breiden. Meer specifieke groepen, zoals slachtoffers van kleinschalige gemeenschappelijke, of individuele drama's, maar ook beroepsgroepen vinden erkenning in een eigen, nationaal, monument. Hoewel de uiteindelijke totstandkoming van een monument heel wat voeten in de aarde kan hebben, blijkt zijn waarde nog altijd groot. Monumenten en de bijbehorende ceremoniën bieden een uitgelezen mogelijkheid om verbondenheid, troost, respect, erkenning en trots te ervaren, zowel individueel als gezamenlijk.
• Bastiaans, J. (1985). Isolement, bevrijding en herdenking. In: Sfinx, vol. 14, 3, 38-44
• Boelen, P., Keijzer, J. de, & J.Van den Bout. (1999). Determinanten van rouw. In: P., Boelen, P.A., Enklaar,
J. & M. Klaassen (eds.). Sterven, uitvaart en rouw. Handboek voor begeleiding rond de dood. Maarssen.
Elsevier gezondheidszorg, 19, deel IV, 2.1. 1-22
• Butterfield, A.(2003). Monuments and memories. What history can teach the architects at Ground Zero.
In: The new Republic, febr., 3, 27-33
• Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland (2007). http://www.joodsmonument.nl/article-274281-nl.html
• Douglas.M. (1976). Reinheid en gevaar. Utrecht/Antwerpen. Uitgeverij het Spectrum
• Van Dale (2007). http://www.vandale.nl
• Hopman, B. (2001). De meervoudige betekenis van herdenken. ICODO info, 1, 6-20
• Kirshenblatt-Gimblett, B. (2003). Kodak moment, Flashbulb memories: reflections on 9/11.
In: TDR / The Drama Review, vol. 47, 1 (T 177), 11-48
• Meiden, A. van der (2005). Introductie: In: Herdenken en verwerken. Symposium over publiek geheugen en persoonlijke herinnering. Visser, W.D. &W. Coster (red.). Utrecht / Zwolle. Cogis/historisch centrum Overijssel, 10-11
• Mönnink H. de (2000). Verlieskunde, Handreiking voor de beroepspraktijk, Maarsen. Elsevier
• Post, P., Nugteren, A. & H. Zondag. (2002). Rituelen na rampen. Verkenning van een opkomend repertoire. Kampen. Gooi & Sticht
• Scheff.T.J. (1977). The distancing of emotion in ritual. In: Current Anthropology, 18, 3, 483-490
• Schreuder, J.N. (1995). Herdenken tussen herinnering en hoop. Toespraak bij de herdenkingsbijeenkomsten op donderdag 17 augustus in de Martinikerk te Groningen
• Summerfield, S. (1995). Raising the dead. War, reparation and the politics of memory.
In: British Medical Journal, vol 311, aug, 495-497
• USDA Forest Service Living memorials Project Narratives. (2003). http://www.fs.fed.us/ne/newtown_square/publications/technical_reports/pdfs/2005/ne_gtr333B.pdf
• Vree, F. de (2005). De kunst van herdenken. In: Herdenken en verwerken. Symposium over publiek geheugen en persoonlijke herinnering. Visser, W.D. & W. Coster (red.). Utrecht / Zwolle.
Cogis/historisch centrum Overijssel, 13-27
• Vries, M. de (1996). Trauma in cultural perspective. In: Traumatic stress, The effect of overwhelming experience on mind, body and society. Kolk B. van der, McFarlane A.C. & L. Weisaeth (Eds.). New York/London.
Guilford Press, 399-413
• Vromen, S. (1995). The Vietnam Veterans Memorial, Washington D.C.: commemorating ambivalence.
In: Focaal, Tijdschrift voor antropologie. Oorlog en vrede, vol 25, 95-102
MONUMENTEN VUURWERKRAMP ENSCHEDE
Enschede heeft meerdere monumenten voor de vuurwerkramp. De brandweerkazerne kreeg als eerste zijn eigen monument voor de omgekomen brandweermensen. Het proces om te komen tot het tweede monument, ‘Het verdwenen huis tussen hemel en aarde’, en de onthulling in de getroffen woonwijk, vroeg veel meer tijd. Pas vanaf 2006 kon de jaarlijkse herdenking bij ‘Het verdwenen huis’ plaatsvinden.
In de tussentijd vonden de herdenkingen op verschillende plekken plaats. In 2001 en 2002 was de herdenking bij het Rijksmuseum aan de rand van het rampgebied. In 2003, 2004 en 2005 vond de herdenking plaats bij een kunstwerk, gemaakt door bij de ramp getroffen kinderen. Dit kunstwerk ‘Een vogel kiest zijn eigen vlucht’, had als doel de kinderen iets te laten maken waar zij trots op konden zijn. Iets voor de toekomst maar voortkomend uit de puinhopen van de ramp. Zo kreeg ‘Een vogel’ allengs de betekenis van een monument.
Naast bovengenoemde monumenten werd er na de ramp een officiële plek aangewezen aan de rand van het centrum van Enschede, om onder andere bloemen, knuffels en gedichten neer te leggen. Deze plek, ook wel het bloemenmonument genoemd, verloor gaandeweg zijn functie. In 2003 werden hier nog maar een paar bloemstukken neergelegd.
Veel mensen namen de eerste vijfjaar aan de herdenkingen deel. De er opvolgende periode gebruiken velen om een bladzijde om te slaan. Men wil de blik niet meer richten op het verleden maar naar de toekomst kijken. Ondanks dat de ramp vele mensen op verschillende wijze heeft getroffen, en zij op uiteenlopende manier hier mee omgaan en diverse behoeftes hebben, biedt de jaarlijkse herdenking voor velen de mogelijkheid om gezamenlijkheid en verbondenheid te ervaren.
Acht interviews over het werk van de brandweer en welke consequenties dit kan hebben. De interviews hebben een sterke zeggingskracht en spreken voor zichzelf.
Blusboot 1904 Brand we er Am sterdam Bron: Brandweer Amsterdam
87 jaar Kapitein ter zee b.d. uoordcommandeur brandweer Amsterdam b.d. (ere-)voorzitter Nederlandse vereniging van brandweercommandanten
Voor ik bij de brandweer kwam, zat ik bij de Koninklijke Marine in Den Helder Als 19-jarige, net voor de oorlog, meldde ik me daar aan voor de opleiding tot officier Toen Nederland capituleerde zat ik voor een bijzondere opdracht in Engeland en kon niet terug. Van daaruit vaarden we uit met onze eigen vloot; de Noordzee, de Ierse Zee, het Kanaal. Ik klom op tot kolonel. De laatste zes jaar was ik als directeur van een groot technisch bedrijf in Den Helder verantwoordelijk voor het beheer, het onderhoud en de opslag van munitie, torpedo's en mijnen.
Hoe belangrijk brandpreventie en brandbestrijding zijn, heb ik daar geleerd.
Op mijn S0s,e ging ik met leeftijdsontslag. Nog te jong om niets meer te doen. In Amsterdam werd een opvolger gezocht voor de vertrekkende brandweercommandant Riedel. Die kende ik uit mijn marinetijd. In een paar gesprekken heeft hij me overgehaald. Hij schetste zijn werk als interessant, uitdagend, maar niet gevaarloos. Aan dat laatste had ik geen boodschap want marineman in oorlogstijd is ook gevaarlijk.
Vanaf mijn eerste werkdag ging ik naar kleine brandjes toe. Een huisbrand, een magazijnbrand, een schip, elke dag was er wel iets. Ik deed dat om te Ieren hoe je een brand moet blussen, om de kneepjes van het vak te kennen. Ik deed zelf niets, keek alleen en na afloop vroeg ik de brandmeester die de leiding had: waarom heb je dat zo gedaan? Op die manier leerde ik het personeel kennen en hun vertrouwen te winnen,
De brandweer van Amsterdam had toen een man of 800 beroepspersoneel. In de omringende kerkdorpen zoals Rans-dorp, Durgerdam en Holysloot zaten alleen vrijwilligers. De vrijwilligers waren toen nog ondergeschoven jongens. Ze kregen geen goede opleiding, hadden een houten hok als kazerne en ze rukten nog uit met een handgetrokken spuit. Daar heb ik in overleg met het gemeentebestuur verandering in gebracht. Ze deden ten slotte het zelfde werk als mijn beroepsmensen, ze liepen net zoveel gevaar, waren net zo enthousiast. Het enige verschil is dat vrijwilligers het in hun vrije tijd doen, naast hun baan. Er kwam een volwaardige opleiding, ik heb voor adeguate, echte brandweerkleding gezorgd. Ook kregen ze alarmpiepers, modern blusmateriaal en een voertuig. “Fijn commandant", zeiden ze, "maar waar moeten we hem zetten. Ons hok is te klein". Er werd een garage gebouwd en een ruimte waar ze konden zitten.
EEN GEVAARLIJK BEROEP
Brandweermensen hebben een gevaarlijk beroep. Mijn plaatsvervangend commandant waarschuwde me bij binnenkomst: "Voordat er een jaar om is, heb je drie grote branden gehad". Ik geloofde hem niet, lachte erom, maar de eerste klap kwam al heel snel. In 1971, 10 augustus, een mooie zomerdag. Mijn eerste grote klus. Vijf brandweermannen kwamen om het leven. Een heel droevige zaak. Ik was thuis toen ik een telefoontje kreeg van de alarmcentrale: "Commandant, lekkage bij de Marbon". Spuitwagens en een persluchtwagen van de Jan van Schaffelaarka-zerne rukten uit. De officier van dienst was ter plaatse maar als er onraad is bij een chemisch en dus gevaarlijk bedrijf, dan ga je er als commandant naar toe, met de dienstauto; toeters, bellen, zwaailicht aan. Het ging aanvankelijk goed.
De mannen deden hun werk tot er plotseling een zware explosie was, een chemische ontploffing. Enkele brandweermensen die vlakbij de bron van de explosie werkten, werden neergemaaid, tegen de grond gesmeten en waren op slag dood. Collega's wilden naar ze toe om ze weg te halen. Ik heb dat verboden: 'Jullie blijven hier, je ziet ze daar liggen, je ziet dat ze al dood zijn. Het heeft geen zin om lijken te bergen zolang het gevaar nog niet geweken is. Stel je voor er komt weer een ontploffing dan zijn jullie ook weg". Het was een moeilijke beslissing om ze tegen te houden want ik begreep ook wel dat zij naar hun verongelukte maten wilden.
Ik ben bij de nabestaanden van de verongelukte mannen op bezoek geweest.
Het waren jonge mannen. Sommigen lieten een gezin achter. Ik hoefde ze niet te vertellen dat hun man, hun vader, hun zoon was omgekomen. Dat hadden hun vrienden van de brandweer al gedaan. Het waren zware bezoeken. Wat moet je zeggen? Mijn vrouw ging mee. Die traditie had ik meegenomen uit mijn marinetijd; de vrouw van de commandant gaat mee. Vrouwen voelen verlies en verdriet beter aan, vrouwen praten makkelijker over persoonlijke dingen, mannen zijn bruusker. De mannen kregen een begrafenis met brandweereer. De toespraak op de begrafenisdiensten ging me beter af. Ik gaf de nabestaanden een goede herinnering mee, het besef dat hun man zijn plicht deed, uit volle overtuiging en voor een goede zaak gestorven was. Een kleine troost.
Bedrijfsopvang of psychologische hulp was er allemaal nog niet. Daar hadden we geen weet van. Tegenwoordig zeggen ze: je moet onderzoeken of ze getraumatiseerd zijn.
Dat werd mij nooit gevraagd. En dat vroeg ik ook niet aan de jongens die hun collega’s verloren. Er wordt vandaag de dag wel erg veel aandacht aan de nazorg besteed.
De opvang deed ik vroeger zelf, als commandant. Ik probeerde ze een hart onder de riem te steken maar praten deed je niet veel, mensen sloten zich daarvan af. Het is voorbij, klaar uit, doorgaan met ademhalen en werken. Ik denk nu dat het beter is om wel te praten en vooral te laten praten. Dan raken mensen die iets ergs meemaken hun gevoelens kwijt waar ze anders jaren mee opgescheept blijven zitten. Een monument kan daar ook een functie bij hebben. In die tijd, het begin van de jaren '70, was het niet zo dat alles herdacht moest worden. Nu zijn overal monumenten voor, toen niet.
EEN ENORM VERLIES
Het verlies had een enorme impact op het korps, Jaren deden de mannen hun werk zonder dat er doden vielen en nu in één klap vijf. Er was al snel behoefte aan iets tastbaars. Er kwam een gedenkplaat. Dat was een idee uit het korps, ik vond het wel belangrijk en heb er mijn fiat aan gegeven. En het werkt. Elk jaar is er een herdenking, Vroeger op de brandweerkazerne en tegenwoordig op het hoofdkantoor aan de Weesperzijde, Bij het gedenkteken, een mooie marmeren plaat met de namen van de vijf omgekomen mannen, spreekt de commandant van de brandweer, iemand van het personeel zegt wat en er is een minuut stilte. Ook de weduwen van de gesneuvelden zijn er. Elk jaar samen, de nabestaanden en de mensen uit het korps, even stilstaan bij het gevaarlijke werk van brandweermannen en bij de dood van deze vijf mannen. Bij de laatste herdenking waren ook kleinkinderen van de gesneuvelden. Zo blijft het leven en is het meer dan een dode letter aan de muur,
De ramp bij Marbon confronteerde me voor de eerste keer met leed dat het vak van brandweerman kan veroorzaken. Maar het was niet de eerste keer dat ik mensen zag sterven, In mijn tijd bij de marine, tijdens de oorlog, ben ik twee jongens kwijtgeraakt, ze sneuvelden aan boord, In voormalig Nederlands-Indië heb ik mensen zien sneuvelen, in Nieuw-Guinea ook. Elke klap in de kring van mensen waar je verantwoordelijk voor bent, komt altijd hard aan. Daar wen je nooit aan, integendeel, die mensen blijven je altijd bij.
Ik ga niet vaak naar monumenten. Zolang ik kon naar de Dam en naar het Indisch monument in Den Haag; het monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van
de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië, Mijn vrouw heeft met haar moeder en haar twee broers in een Jappenkamp gezeten. Haar jongste broer is daar overleden aan difterie. Samen gingen we elk jaar naar de herdenking bij het monument. Zeventien gestileerde bronzen figuren. Mannen, vrouwen en kinderen. Dat monument is mooi om te zien. Heel indrukwekkend. Mijn vrouw komt er altijd gelijkgezinden tegen waar ze mee kan praten, ze begrijpen elkaar, kennen eikaars gevoelens.
Het zou mooi zijn als er een monument voor alle omgekomen brandweermannen komt, een nationaal monument. Het monument moet staan voor alle omgekomen brandweermensen, voor iedereen die tijdens de uitoefening van zijn beroep of tengevolge daarvan, is gesneuveld. Of dat voor de oorlog, in de oorlog of na de oorlog was, dat maakt niet uit. Het monument moet elke omgekomen brandweerman herdenken.
Het monument moet er ook zijn voor de man die uitrukte met de autospuit en te water raakte. Het was kerstvakantie. Ik was in het buitenland en kreeg een telefoontje. Weer een brandweerman omgekomen. Hij was samen met een collega aan het werk, op weg naar een brand. Het ging ineens ijzelen, hij slipte en ging de gracht in. De ene man kon de auto uitkruipen, de ander bleek verdronken toen duikers van de brandweer hem probeerden te redden.
En niet alleen de omgekomen beroepsbrandweer moet daar een plaats krijgen maar ook de bedrijfsbrandweer en de vrijwillige brandweer. Ik heb er altijd op gehamerd dat vrijwilligers hetzelfde werk doen als de beroeps en dus hetzelfde gevaar lopen. Ze gaan er allemaal tegenaan en ze lopen allemaal dezelfde risico's. Een monument ook voor hen is ook een erkenning voor hen.
De namen van alle omgekomen brandweermensen hoeven van mij niet op een gedenksteen. Wat heeft dat voor zin. Ik voel meer voor een algemene tekst. En zoek een plek die verbonden is met alle brandweermannen. Het monument moet niet in één van de steden komen want dan krijg je de controverse Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Utrecht, De beste plaats voor een herdenkingsmonument is een neutrale plaats waar veel mensen langskomen: bij de brandweeracademie bijvoorbeeld.
Een herdenkingspark is wel mooi, In een park kan je wandelen en dan kan je er nog een gedenkplaat in plaatsen waarop je zet waarom het park er is.
Een online monument zoals voor de slachtoffers van de watersnoodramp van 1953 lijkt me ook wel wat. Eigentijds en waardevol voor de nabestaanden. Een "monument" dat voor iedereen die internet heeft makkelijk toegankelijk is en dat blijft leven omdat iedereen er iets aan toe kan voegen: een herinnering of een foto van het slachtoffer. Er is één nadeel. Achter een computer kan je elkaar niet zien, niet met elkaar praten, De functie van een monument is ook om mensen bij elkaar te brengen en dat doet die computer niet.
Toen ik wegging bij de Amsterdamse brandweer heb ik een bronzen beeldje gekregen. Twee mannen in brandweeruitrusting, de blusslang in de hand, samen aan het werk, samen verbonden. Zoiets lijkt me wel wat. Herkenbaar voor de brandweermensen maar ook voor de nabestaanden. Die kunnen er naar kijken en denken: "Zo was mijn man ook".
59 jaar Algemeen directeur veiligheidsrisico Rotterdam Rijnmond voorzitter Nederlandse vereniging voor brandweerzorg en rampenbestriJding(nvbr) Bestuurslid Nederlands instituut Fysieke veiligheid (nifv)
De brandweer heeft grote behoefte collega's die in 'the line of duty' zijn overleden te herdenken. Als voorzitter van de NVBR besteed ik daar tijdens het jaarcongres aandacht aan. Dan refereer ik aan diegenen die dat jaar tijdens de uitoefening van hun werk zijn overleden en verzoek iedereen om een ogenblik stilte. Het is niet elk jaar nodig, er vallen niet elk jaar slachtoffers.
Naar aanleiding van de oprichting van het nationaal monument voor de politie de 'Tuin van bezinning' in Warnsveld heeft Pieter van Vollenhoven mij eens benaderd met de vraag : "Moet er ook niet eens een nationaal monument voor de brandweer komen?
Denk er eens over na". Mijn antwoord toen was: doe het dan in het perspectief van alle samen werkende operationele diensten, voor politie, brandweer en ambulance, De politie heeft nu al een eigen monument, het is een gemiste kans. Ik had het liefst gezien dat er een monument was gekomen voor alle dienaren van de openbare orde die, tijdens hun werk voor de samenleving, slachtoffer werden. Dan staat het voor iets. Met zo'n monument voor allen bied je een perspectief voor de toekomst, voor meer samenwerking, voor de gezamenlijke ontwikkeling van veiligheidsregio's, De brandweer moet je niet zien als een speciale
groep binnen de hulpverleningsdiensten, niet als een groep die zijn leven op het spel zet om mensen te redden. Als ze goed, professioneel hun werk doen, zetten ze hun leven niet op het spel. Maar er is wel iets bijzonders aan de hand met de brandweer, ze hebben een bijna mystieke beroepsmotivatie. Je ziet het ook in het taalgebruik, ze hebben het over een aanvalsplan, we zetten de aanval in,
De meeste slachtoffers vallen omdat brandweermannen vaak te snel willen optreden, te veel risico nemen. Dat blijkt uit onderzoek. Als ze professioneler zouden werken, dan hoeft het geen risicovol beroep te zijn. We hebben natuurlijk ook niets aan een brandweer die angsthazerig is en daardoor niet aan zijn werk toekomt. Maar nu is de balans vaak zoek. Als je alleen maar bezig bent met beperking van de schade hoor je wat mij betreft geen risico te nemen. Dat doe je alleen als er slachtoffers te redden zijn. Heel simpel voorbeeld. Als je een lege brandende loods hebt met een stalen dak, dan weet je nooit wanneer dat staal bezwijkt. Dus moet je minstens drie keer nadenken voordat je besluit naar binnen te gaan om te blussen.
Ik herinner me een situatie dat de officier van dienst zei: we blijven buiten. Je draait je om en tien minuten later stond toch de hele brandweerfamilie gewoon binnen. Handelen puur door gedrevenheid hoort niet bij het brandweervak, veiligheidsnormen zijn er niet om aan je laars te lappen.
Preventie is belangrijk. Dat staat bij mij voorop. Ik heb ooit een discussie gehad met brandweermannen. Ze zeiden: al die witte boorden van jou zorgen er voor dat we nauwelijks meer grote branden hebben, dat we zelfs moeten bezuinigen omdat het steeds veiliger wordt. Een paradoxale situatie. Preventie is in het belang van de samenleving, de kans op grote branden wordt kleiner, maar het is ook logisch
dat als er minder branden te blussen zijn de budgetten voor de brandweer omlaag gaan. In Rotterdam is nooit, behalve in de oorlog , een hele grote brand geweest en dat heeft denk ik te maken met preventie.
Er zijn gemeenten waar het veiligheidsniveau laag is, bijvoorbeeld in dorpen.
Ook daar hebben ze grote fabriekshallen of loodsen. Als daar brand uitbreekt, fikt de hele tent af. De brandweermannen doen hun uiterste best, zijn heel heroïsch bezig en krijgen veel waardering. De waardering van publiek en politiek is altijd hoog geweest voor de brandweer en is dat nog steeds. Maar daar waar men gericht bezig is met het veiligheidsbeleid neemt de waardering van de samenleving en politiek af. Dan zeggen ze: er gebeurt niets.
Een waarschuwing is nodig om het risicobewustzijn te activeren. Een nationaal monument voor omgekomen brandweermannen zou zeker die functie kunnen hebben. Waarbij ik heel relativerend zeg: dan hoop ik wel dat vooral de risicovol optredende brandweercollega's eens naar dat monument gaan. Maar het zou niet getuigen van piëteit als je op het monument zet 'deze hebben de procedures en de grenzen niet in acht genomen, ze zijn gevallen door hun eigen onvoorzichtigheid'.
Een paar jaar geleden zeiden een aantal brandweerenthousiastelingen: wij moeten ook een monument hebben. Ik begrijp die behoefte wel. Het is besproken in het NVBR-bestuur en we hebben geconcludeerd dat het gek is dat je als branche, zonder dat er een concrete aanleiding is, voor jezelf een monument gaat oprichten. Dat doe je niet. Dat is onterechte op- je- borstklopperij. Daar waar er een directe relatie is tussen de ramp en de slachtoffers, zoals in Enschede en Haarlem, daar ontstaat een monument en daar houden ze ook herdenkingen. Achter dat soort monumenten zit een logica, de verbinding is heel direct. Als er op enig moment een ramp plaatsvindt met heel veel slachtoffers onder de collega's, dan kan ik me voorstellen dat je zegt: ja, nu. Je hebt dan een natuurlijk moment om een monument op te richten en dan maken we er gelijk een nationaal monument van.
Als je kijkt naar andere herdenkingsmonumenten in dit land dan is er bijna altijd een logische combinatie tussen een feitelijke gebeurtenis en het monument. Denk aan de herdenking op de Waalsdorpervlakte, de Grebbeberg, maar ook aan het jaarlijkse défilé van de oorlogsveteranen in Wageningen. Zelfs de Nationale Herdenking op 4 mei is niet voor niets op de Dam. Amsterdam is de hoofdstad van ons land, dus de juiste plaats voor een nationale herdenking.
Ik heb twintig jaar bij defensie gewerkt en in die tijd kwam ik heel veel bij monumenten. Bij de 4 en S mei herdenkingen hier in Rotterdam en in 't Harde. Naar 't Harde ga ik uit gewoonte. Dat doe je als voormalig artillerist. Collega 's ben ik nooit verloren. Nou ja, één collega. Dat was een bijzonder ongeval. Hij was heel moedig. Bij een 'instructie handgranaten gooien' gooide iemand de granaat voor de aardigheid niet weg, maar loodrecht omhoog. Als instructeur heeft hij zich boven op die handgranaat gestort en daarmee beschermde hij een hele klas van een mannetje of dertig. Hij heeft er zelf het leven bij gelaten. Die collega komt tijdens de herdenking dan in mijn gedachten. Toch een moedig mens. Hij heeft geen persoonlijk monument. Het monument voor alle omgekomen artilleristen is ook voor hem.
Ik sta ambivalent tegenover een nationaal monument voor de brandweer.
Ik weet niet wie het initiatief moet nemen. Ik in ieder geval niet. Uit mijn defensie-tijd heb ik overgehouden dat het anderen zijn die dat besluiten, nabestaanden of betrokkenen in de samenleving.
Na een brand als in Enschede rukte heel brandweer Nederland uit naar Enschede voor de begrafenissen en herdenking. Ik betwijfel of er bij een nationaal monument en een nationale herdenking een zelfde echte betrokkenheid is. Het kan maar zo zijn dat, na een paar jaar, alleen de autoriteiten die daar qualitate qua zijn een herdenking zullen bijwonen plus nog wat toevallige mensen. Dan verliest het zijn functie.
Je moet een monument niet op een afgelegen plek neerzetten waarbij de kans groot is dat er zelden iemand komt. Na de jaarlijkse herdenking staat het dan voor de rest van het jaar onder die treurwilg en niemand kijkt er meer naar om.
Je krijgt de situatie dat er één keer per jaar gedacht wordt: o shit, volgende week is die herdenking, we moeten de hovenier op pad sturen en een schoonmaakbedrijf om met de hoge drukstraal het monument schoon te spuiten. Ik vind dat het nationaal monument voor de politie een mooie locatie heeft. Warnsveld is een omgeving die betekenisvol is voor de politie, daar staat het politiecentrum. Een vergelijkbare plek voor de brandweer zou het Nibra in Arnhem zijn, een plek waar van nature brandweermen-
sen komen. Het brandweermuseum in Hellevoetsluis is een mooie bestemming maar ligt logistiek verkeerd om als herdenkingsplaats goed te kunnen functioneren. Wie gaat er nou naar Hellevoetsluis? Dat is te veel uit de route.
Het concept van de 'Tuin van Bezinning' lijkt me prima. Als je een monument neerzet in een wandelroute van een tuin krijg je een natuurlijke beweging. Mensen die in de pauze van een cursus naar buiten gaan, een wandeling maken, op een leuk bankje gaan zitten om een sigaartje te roken, komen dan vanzelf het monument tegen.
Ik heb de neiging om te zeggen dat zowel de slachtoffers die vielen bij de overheidsbrandweer, de beroeps en de vrijwilligers, als bij de formeel aangewezen bedrijfsbrandweer op grond van artikel 13 van de brandweerwet, een plek op het monument moeten krijgen.
Maar niet iedereen die met zijn brandweerpak aan overleden is hoort herdacht te worden bij een monument, alleen diegenen die overleden zijn tijdens de uitvoering van hun beroep, tijdens de uitvoering van hun wettelijke taak. Dat begint op het moment dat de brandweerauto de kazerne uitrijdt. Er zijn er ook die, op weg met hun eigen auto naar een brandweerkazerne, zijn overleden door een hartstilstand. Bijvoorbeeld vrijwilligers die worden opgepiept bij een alarm. Daar vallen er nogal wat.
Die rijden naar de kazerne en verongelukken onderweg. In deze regio ken ik daarvan een aantal gevallen. In het korps Brielle waar ze dat hebben meegemaakt, zullen ze zeggen dat de naam van hun collega op een
monument hoort. Als je dat toestaat komt ook het korps Goeree-Overflakkee met een naam. Daar vertrok een brandweerman 's morgens vanuit Herkingen om zijn werk te doen op de kazerne in Rotterdam, Onderweg werd hij van de weg afgereden door een auto. Dood, Een brandweerman kan ook binnen de poorten van de kazerne een hartstilstand krijgen, als hij bijvoorbeeld koffie aan het drinken is. Ik denk dat de namen van deze overleden mannen niet op een monument horen. Voor mij horen daar alleen de namen van de collega's die bij de daadwerkelijke uitoefening van het vak omkwamen. Je moet de criteria helder houden. Je moet uitkijken voor overdrijving van het aantal slachtoffers. Je moet een grens stellen. Voor mij is die grens: omgekomen tijdens het werk, of het nou bij een brand, een redding uit een sloot of tijdens een brandweeroefening is.
Er moet een lijst komen met de namen van omgekomen brandweermannen. Als er een monument komt moeten er namen bij. De namen van mensen die in 'the line of duty' zijn overleden. Als je principieel bent moet je zeggen, iedereen, of ze nou honderd jaar geleden of 1 jaar terug zijn omgekomen, iedereen moet op een monument. De naam op een nationaal monument, een jaarlijkse nationale herdenking, heeft een functie voor een nabestaande. Er spreekt respect uit voor hun omgekomen vader, echtgenoot, opa of oom.
Als ik Pieter van Vollenhoven weer tegen zou komen en hij zou nogmaals over een monument beginnen dan zal ik nu zeggen: als men in brede lagen van de bevolking vindt dat er een monument moet komen, dan vind ik het best. Als Van Vollenhoven zegt dat hij eraan gaat trekken, als hij dat als buitenstaander zegt, als hij dat nodig vindt, dan is het helder. Dan gaan we dat doen. Dan ben ik zelfs blij.
Mevrouw k. Dorreboom- Maaskant
Dochter van omgekomen brandweernan ROb Maaskant KinderverPLeegHundige
Soms ben ik opeens heel erg geëmotioneerd. Ik was verhuisd, maakte kennis met een buurvrouw die toen vertelde dat haar vader ook bij de brandweer had gezeten. Die kende mijn vader en tenniste met hem. Zonder dat je er op voorbereid bent gaat het dan weer over je vader. Dan krijg ik het te kwaad. Dat gebeurt ook bij de herdenking. Ik ga er heen met het idee dat ik het goed verwerkt heb maar als ik er dan ben, word ik toch weer overdonderd. Heel onverwacht slaan de emoties toe. Dan staan daar al die brandweermannen, een heleboel in brandweertenue, en dan zie je die plaguette en daar staat dan mijn vaders naam tussen. Dan word je ermee geconfronteerd dat hij echt dood is. Normaal leef je je leven, het is al best een tijd geleden, dan is het niet meer zo dat je er elke dag aan denkt maar bij de herdenking kan je er niet meer omheen.
Het is nu twaalf jaar geleden. Ik was 22 jaar en woonde nog thuis. Met mijn vader, mijn moeder en zusje van 19. Mijn vader was 47 jaar. Er werd 's nachts op het raam geklopt, om één uur. Ik werd wakker, keek uit het raam en zag twee mensen.
Een collega van mijn vader die hem wel eens hielp met de computer. Hij woonde ook in Lelystad. En er stond nog een vrouw, later bleek dat zij psychologe was.
Ik liep naar mijn moeder. Zij zei 'nee, nee, niet open doen.' Ik denk dat ze een voorgevoel had. 'Mam, je moet wel open doen want Bert Lucas staat voor de deur'. We hebben eerst mijn zusje wakker gemaakt en daarna open gedaan. 'Je vader wordt vermist', zeiden ze. Ik snapte wel dat het niet in de haak is als ze je 's nachts om één uur uit je bed halen maar ik geloofde niet dat mijn vader dood was. Ik was er van overtuigd dat hij dat niet was. Dat kon hem niet overkomen. Mijn vader was een held voor me. Hij was mijn alles. Ik tenniste elke dag dat hij vrij was met hem,
we liepen samen hard. Hij was heel sportief. Hij zag er stoer uit, maar gedroeg zich niet stoer. Ik zag mijn vader als een sterke, sociale, rustige, slimme man.
Hij stond altijd voor iedereen klaar. Een man van weinig woorden die altijd alles goed overdacht. Toen ze zeiden 'Rob wordt vermist', dacht ik niet dat ik hem nooit meer terug zou zien. Dat paste niet bij mijn beeld van zijn werk bij de brandweer. Hij had ons nooit verteld dat het gevaarlijk was. Met Kerst of Oud en Nieuw mochten de kinderen altijd mee naar de feestelijk aangeklede kazerne. Geweldig. Van de glijpaal af, een rondje in de brandweerauto, lekker eten, vuurwerk.
Eén groot feest was het als wij bij de brandweer waren. Dat was het beeld.
Ze vertelden die nacht dat er brand in een lompenloods was en dat mijn vader met nog twee mannen naar binnen was gegaan. Met persluchtmaskers. Ze waren nog steeds niet teruggekomen terwijl ze maar voor een bepaalde tijd zuurstof hadden. Ze vertelden er bij dat er iets gebeurd moest zijn maar dat ze nog niet konden vertellen wat.
Ik bleef maar denken: ik weet zeker dat mijn vader nog ergens ligt, levend. Misschien is er iets op hem gevallen maar hij ligt ergens. Hij is zo slim, hij wist altijd overal raad mee, hij komt er wel uit. Ik zei het niet, ik dacht dat in stilte.
Het werd wachten. Bert belde steeds met de alarmcentrale. Om een uur of twee werd de eerste brandweerman gevonden. Dood. Weer wachten. Mijn vader is gevonden om een uur of vier. Het was alsof de wereld verging. Ik ging helemaal door het lint. Huilen. Helemaal in mezelf gekeerd. Daarna werd de derde brandweerman gevonden. Ook dood.
Na het bericht van zijn dood kwam ik in een roes. Woensdagavond gebeurde het, woensdagnacht hoorden we het en vanaf dat moment tot de begrafenis zat het huis vol mensen, familie, vrienden, kennissen, collega's van de brandweer. Ik werd in de stoet meegenomen. Ik werd geleefd.
Mijn vader is niet opgebaard. Ik heb hem niet meer gezien. Dat raadden ze af. Gelukkig. Anders had ik misschien toch een ander herinnering aan hem. Op de
plek des onheils ben ik niet gaan kijken. Nooit. Dat vond ik te confronterend. Ik ben wel even naar de kazerne geweest waar mensen bloemen hadden neergelegd en een condoleanceregister konden tekenen. Dat deden niet alleen collega's maar ook mensen uit de buurt. Er liepen veel jonge collega's die ik niet kende. Je zag ze kijken maar aanspreken deden ze je niet en ik hen ook niet. Ik vond het ongemakkelijk. Zij waren ook hun collega kwijt. In de kazerne ben ik op zijn kamer geweest maar niet lang, dat was te emotioneel.
Thuis kregen we dozen vol kaarten, ook van mensen die we helemaal niet kenden, van brandweermensen uit het hele land, van mensen die hetzelfde hadden meegemaakt. Het gaf een heel goed gevoel dat anderen meeleefden. Dat anderen ook om mijn vader huilden. Dat de dag dat mijn vader tenniscompetitie moest spelen de hele dag de vlag halfstok hing op het tennispark. Alle medeleven gaf troost.
In Lelystad kreeg hij een indrukwekkende brandweerbegrafenis. De weg werd afgezet door de politie. Het hele Amsterdamse brandweerkorps, 600 man in tenue, stond in lange rijen aan de zijkant van de lanen en daar werd mijn vader langs gedragen. Brandweermannen met helmen op, droegen de kist. Zijn eigen helm lag op de kist, dat wilde mijn moeder. Ook op zijn graf staat een bronzen helm.
Dat wilde ze ook graag. Overal op de begraafplaats stonden mensen. Binnen en buiten. Burgemeester Patijn was er. Iemand van de brandweer hield een toespraak maar ik weet niet meer waarover. Wat mijn zusje, moeder, tante en ik hebben gezegd weet ik nog wel, dat ging niet over de brandweer, dat ging over mijn vader.
Ik had er nooit bij stil gestaan dat hij zo'n gevaarlijk beroep had. Hij vertelde wel eens van een containerbrandje, iemand die vast zat in de lift of dat hij een kat uit de boom gehaald had. Er hing wel eens een brandlucht om hem heen maar hij weidde nooit uit over enge dingen. Als hij wat vertelde over zijn werk waren het luchtige verhalen. Ik dacht altijd 'wat heeft mijn vader relaxed werk'. We hebben ook nooit gesproken over wat er moest gebeuren als hij bij een brand om zou komen. Hij heeft het gevaar dat zijn beroep met zich meebrengt altijd van ons weggehouden. Ik denk dat hij dat bewust heeft gedaan zodat zijn kinderen zich geen zorgen hoefden te maken.
Hij zat al een jaar of twintig bij de brandweer en werkte in een vrij rustige kazerne, De jongeren werkten liever in een kazerne in de binnenstad waar meer te doen was. Maar mijn vader was 47 en hoefde niet meer zo nodig spanning en sensatie, denk ik. Ze gingen 24 uur op, 24 uur af en na drie dagen werken, was het vijf dagen vrij. In zijn vrije tijd had hij niets met de brandweer. Als je bij ons binnenkwam zag je ook niets dat er op ivees dat hij daar werkte. Ik zag hem nooit in zijn werkkleren behalve als ik wel eens naar de kazerne ging. Voor mijn moeder zijn de brand-weerkleren nu wel van belang. Alles hangt nog steeds in de kast.
Mijn vader zag zijn werk als een baan en niet als een hobby. Hij ging altijd met plezier maar in zijn vrije tijd deed hij andere dingen. Hij zat nooit stil. Het was een gezellige vader. En heel geduldig. Als ik ergens mee zat ging ik naar hem. Ik had ook nooit een vriendje, terwijl ik al 22 was. Ik had mijn vader. Ik had moeite op school en dan zei hij altijd ' meer dan je best kan je niet doen'. Die woorden zijn nog steeds een motto voor mij.
Als hij dienst had ging hij 's morgens om 6 uur weg en de volgende dag om negen uur was hij weer thuis. Hij belde altijd rond een uur of zes. Ook die avond, maar toen was er nog niets aan de hand. Hij belde nooit als ze uit moesten rukken.
Je weet eigenlijk helemaal niet wat je vader aan het doen is. Ik weet niet eens zeker wat zijn functie was, gewoon brandweerman, misschien brandwacht, in ieder geval geen bevelvoerder. Hij moest doen wat anderen zeiden. Hij moest de brand in.
Toen hij die dag wegging, lag ik nog te slapen. Hij maakte ons nooit wakker. Tegen de tijd dat hij weer thuis zou komen, zat ik altijd te wachten tot ik zijn fluitje hoorde. Tot nog heel lang na zijn dood heb ik dat fluitje gehoord. Maar ja, hij kwam nooit meer.
Ik heb het onderzoeksrapport gelezen waarin gedetailleerd beschreven staat wat er gebeurd is. Het was heel confronterend. Toen pas werd duidelijk waarom ze met half lege zuurstofflessen het pand in zijn gegaan. Ze moesten eerst de deuren van de brandende loods open slijpen voor ze naar binnen konden. Dat deden ze met hun persluchtmaskers op. Met halflege flessen gingen ze, al blussend, het pand in.
Er viel een plafond naar beneden. Ze konden niet goed meer zien, raakten de weg kwijt en het lukte ze niet meer het pand levend te verlaten. De zuurstof was op.
Na het verschijnen van het onderzoeksrapport is er van alles veranderd bij de brandweer. Er zijn bijvoorbeeld betere persluchtapparaten gekomen en er is besloten minder snel een brandend pand binnen te gaan. Dat is fijn maar geen troost. 'Waarom hebben ze daar niet eerder aan gedacht?', denk ik dan, 'waarom moesten er eerst drie mannen omkomen?' Mijn vader heb ik daarmee niet terug.
Ik ben wel heel boos geweest toen ik berichten in de krant las dat iemand de loods aangestoken had. Waarom doe je dat? Maar de dader is nooit gepakt, het is nooit bewezen.
Na de begrafenis hielden we contact met een aantal mensen bij de brandweer.
Ze bleven komen en veel collega's kwamen ook naar de herdenking bij de plaquette. Zeker de eerste jaren. Dan vertelden ze dat ze veel moeite hadden met de dood van Rob. Ik vond het fijn te horen dat ze hem misten. Eerst was de herdenking in de kazerne van mijn vader. Bij de plaquette waarop de namen staan van de drie mannen.
Nu is de herdenking in de hoofdkazerne op de Weesperzijde. Er is daar een nieuwe plaquette geplaatst met de namen van alle omgekomen Amsterdamse brandweermannen. Het blijft elke keer weer emotioneel. Als ik er naar toe rijd denk ik, 'ik huil niet meer, ik heb het verwerkt'. Maar als ik dan weer zijn naam zie staan, de toespraken hoor, de mannen zie, de één minuut stilte, dan moet ik heel erg mijn best doen om niet heel hard te gaan huilen. De collega's komen even bij me zitten, vertellen over wat ze doen, vragen hoe het met me gaat. Elk jaar rijd ik weer huilend terug in de auto. Als ik zijn naam zie staan dan realiseer ik me weer dat het definitief is. Ik denk alleen aan mijn vader. Aan de mannen die schuil gaan achter de andere namen op de plaquette denk ik niet. Ik zie hun namen wel staan maar het doet me niets. Met de nabestaanden van de twee andere omgekomen brandweermannen hebben we geen contact. Toen niet en nu niet. Tijdens de jaarlijkse herdenking komen we ze wel tegen maar we praten niet met elkaar. Ik kan het verdriet niet met ze delen. Dat doe ik met vriendinnen.
EERBETOON
Ik vind een nationaal monument voor de brandweer een mooi idee. Als eerbetoon aan iedereen die brandweerman is, als nagedachtenis aan mannen die omgekomen zijn. Om te laten zien dat het een mooi vak is maar ook om te laten zien welke gevaren er aan zitten. Als ik terugdenk aan wat mijn vader er over vertelde moet het toch een mooi vak zijn. Het hoeft geen eerbetoon te zijn aan de brandweerman als held. Zo zie ik dat vak niet, zo zie ik mijn vader niet en zo zag hij zichzelf ook niet. Het was gewoon zijn werk. Hij vond het toevallig leuk en verdiende er zijn geld mee. Soms is werken bij de brandweer gevaarlijk net zoals dat voor bijvoorbeeld ambulancepersoneel en politie geldt.
Ik denk dat mijn vader niet heel veel waarde zou hechten aan een nationaal monument. Die was van no-nonsense. Hij hoefde absoluut niet in de schijnwerpers.
Zelf zou ik niet naar zo'n monument gaan. Ik kom al bijna nooit meer bij het graf van mijn vader, nog één keer per jaar, op zijn verjaardag of op zijn sterfdag, dus ik denk niet dat ik dan wel naar een algemeen monument zal gaan. De eerste jaren ging ik wel vaak naar zijn graf, lekker rustig, beetje naar de lucht kijken. Je denkt dan dat je nooit meer gelukkig kan worden maar dat is niet zo. Ik heb nu een man, twee dochters, een baan, een druk leven.
Aan een jaarlijkse nationale herdenking waarbij je andere nabestaanden uit het hele land kunt ontmoeten heb ik geen behoefte. Maar er zijn vast mensen die dat wel hebben. Aan een eerbetoon met een standbeeld. Als er een standbeeld komt heb ik een bronzen beeld voor ogen. Mijn moeder heeft er één gekregen na de begrafenis van mijn vader. Een bronzen beeldje van een brandweerman met een helm op. Echt zoals een brandweerman er uit ziet. Zo zou een nationaal monument er ook uit moeten gaan zien. Groot, net zo groot als een mens. Mijn vader was 1 meter 93, het beeld mag wel 2 meter hoog worden. Zijn naam hoeft er niet op van mij. Dat vind ik niet nodig, De naam op de plaguette in Amsterdam doet me wel veel. Dat is de plaats waar mijn vader werkte, waar mijn vader stierf. Dat past veel meer dan zijn naam op een monument ergens in het land.
Ik zeg nu welnee tegen namen op een monument maar ik moet toegeven dat als ik zelf wel eens een monument tegenkom dan lees ik altijd de namen die erbij staan. Het past blijkbaar wel bij een monument. Er zijn natuurlijk ook nabestaanden van
een omgekomen zoon, man, vader of collega die nergens een openbare plek hebben waar hun dierbare wordt herdacht. Die hebben misschien wel steun aan een nationaal monument net zoals ik dat heb aan de herdenking in Amsterdam,
Ik zou het erg vinden als ze daar met de jaarlijkse herdenking zouden stoppen.
Mijn vader was heel sportief. Hij was gek op voetbal, een groot fan van Ajax.
Die speelde die avond van de fatale brand, 19 april 1995, de halve finale van de Europacup tegen Bayern Munchen. Acht jaar na zijn dood stond er een stukje over het ongeluk in het Parool: 'Ook in de brandweerkazerne zijn ze klaar voor de wedstrijd. Hapjes en drankjes staan klaar. De mannen hebben dienst maar Ajax speelt. Mocht Ajax het bolwerken dan wordt het feest in de kazerne. Melding van een brandje. De grootste Ajax fan springt direct op. De ploeg rukt uit. Meteen er op af. Even blussen, direct weer terug, dan kunnen ze wellicht nog de tweede helft zien. Maar de brandweerlieden zien Ajax niet meer met 5-2 winnen. Ze laten het leven, ook de grootste Ajax fan'. Dat was mijn vader
Autospuit 1921 Brandweer Am sterdam Bron: Brandweer Amsterdam
54 JAAR
MILIEUPOLITIE aMSTERDaM,STaDSTOEZICHT AMSTERDQM
MEDEWERKER NEDERLANDS INSTITUUT VOOR BRANDWEER- EN RAMPENBESTRIJDING (NIBRA ), INFORMATIESPECIALIST ONDERZOEKSRAAD VOOR VEILIGHEID DIRECTEUR NATIONAAL BRANDWEER DOCUMENTATIECENTRUM (NBDC)
OPRICHTER LANDELIJKE VERENIGING VOOR BRANDWEERHOBBYISTEN MET NU 1500 LEDEN AUTEUR ‘DE AMSTERDAMSE BRANDWEER. VROEGER EN NU’. (1988)
AUTEUR ‘VIJFTIG JAAR INSPECTIE VOOR WET BRANDWEERWEZEN’. (1990)
AUTEUR ‘ DE AMSTERDAMSE BRANDWEER OP WEG NAAR DE TOEKOMST’. (1999)
AUTEUR DIVERSE BOEKEN, ARTIKELEN EN WEBTEKSTEN OVER BRANDWEERKORPSEN EN WUN GESCHIEDENIS
De brandweer is vanaf mijn jonge jeugd een passie. Toen ik op de lagere school een spreekbeurt moest houden koos ik voor het onderwerp brandweer. Ik ging naar de kazerne op het Jan van Schaffelaarplantsoen en daar bleek een oude maat van mijn vader brandweerman te zijn. Het ijs was gauw gebroken en het was voor mij een mooie ingang om uren op de kazerne door te kunnen brengen.
Daar hoorde ik de verhalen van de oude brandweermannen. Als het alarm ging fietste ik er achteraan. Of het nou onder schooltijd was of niet. Op de middelbare school vonden ze dat ik te veel spijbelde, daar werd ik vanaf gestuurd. Als 16-jarige jongen kon ik een baantje gaan zoeken en met het verdiende geld ging ik de antiquariaten af op zoek naar boeken over de brandweer. Het werd een grote hobby, de Amsterdamse brandweer, het oudste, grootste en interessantste korps.
Ik wilde er graag bij werken maar ik had een bril en dat mocht niet. De enige oplossing was om brandweerofficier worden, dat mocht wel met bril, maar dan moest je HTS bouwkunde doen. De HTS, allemaal vakken met cijfertjes, dat werd niks want ik heb niets met cijfertjes.
EEN VAK WAARBIJ JE KAN OMKOMEN
Mijn eerste ervaring met het verongelukken van een brandweerman was in januari 1968, Er was brand in een leegstaand laboratorium, onderbrandmeester Jansen werd getroffen door een 'flashover', een steekvlam en overleed. Ik was niet bij de brand maar ging wel naar de begrafenis. Als fan, als brandweerfan. Ik vond het vreemd te zien dat de jonge brandweermannen anders reageerden dan de ouderen. Zij vonden de dood van een collega natuurlijk vervelend maar voor hen hoorde het bij de risico's van het vak. De jongeren waren onder de indruk, zij werden voor het eerst geconfronteerd met het feit dat ze voor een vak gekozen hadden waarbij je kan omkomen.
Dit was de eerste keer dat ze meemaakten dat er een brandweerman overleed als gevolg van zijn werk, het laatste slachtoffer viel in 1949. Toen waren ze er nog niet.
Ze waren angstig, spraken er onderling over, maar ze konden de angst niet delen met de ouderen. Die toonden hun emoties niet, dat deed je niet in die mannenwereld, dan was je laf. De ouderen waren stoer, circusartiesten die zonder enige angst over dakgoten liepen, in de nok van gebouwen, over balkonnetjes.
Het ergste ongeluk moest toen nog komen. Dat was in 1971, bij de Marbon, de ontploffing in een chemische fabriek. Ik werkte als telegrafist bij de PTT en hoorde via het persalarm dat er een grote brand was. Omdat ik bij de bedrijfsbrandweer zat had ik een helm. Ik deed hem op, zwarte jas aan, pakte mijn brommer en scheurde richting de brand, onderweg passeerden talloze brandweerauto's en politie.
Ik werd op het terrein gelaten omdat wat ik aan had een beetje leek op het pak van een brandweerman. Voor een 18-jarige jongen was het heel confronterend; ik zag overal lichaamsdelen liggen, alsof ze gedemonteerd waren. Ik ben gaan helpen met het opruimen van de gesneuvelde brandweermensen, Pas later hoorde ik dat er vijf waren omgekomen en ook nog vier van de bedrijfsbrandweer Eén van de mannen was brandmeester Riemer van der Zee. Ik kon het goed met hem vinden. Toevallig had ik een paar weken daarvoor zijn oude brandmeesterpet gekregen. Kort daarna was er een ouderwetse pakhuisbrand. Normaal hebben brandweermannen plezier, maar die dag niet. Er werd altijd gekeet als een brand onder controle was, elkaar natspuiten, grappen maken. Een brand overwon je altijd, een brand werd gezien als een kleine oorlog die een brandweerman niet kon verliezen. Maar dat was na de Marbon anders, een brandweerman kon wel verliezen.
De reactie van de oudgedienden was opnieuw anders dan onder de jongeren.
Niet zeuren en gewoon doorgaan met het werk, dat was de houding van de generatie die de oorlog had meegemaakt. Toen hadden ze ook geen tijd om bij alle slachtoffers stil te staan. De jonge generatie keek er anders tegenaan. Hun emoties zetten ze om in acties. Ze eisten maatregelen, zochten de pers. Brandweermannen zijn lieve, sociale mensen, ze zijn er om te helpen, er is geen beroep waar dat zo voorop staat, daarom zijn het ook mijn helden. En deze helden waren nu vijfmannen kwijt. Ze kwamen op de televisie en zeiden dat het hun taak was om mensen te redden en niet om chemische rampen op te lossen. Ze deden hun gevaarlijk werk niet om het kapitaal te helpen. Zo zagen en zeiden ze het.
Brandweermannen uit heel Nederland kwamen naar de begrafenissen. Na de ramp bij Marbon zag je een omslag in het denken over het werk van de brandweer.
Er kwam een complete herziening van de rampenbestrijding en van de werkwijze van de brandweer in heel Nederland.
Na ongeveer een jaar werd er een herdenkingsplaat in de Jan van Schaffelaarka-zerne geplaatst. Een marmeren plaquette met daarop de namen van de vijfmannen. Elk jaar werden ze herdacht. 25 jaar lang. Toen het brandweerkorps in 1999 zijn 125- jarig jubileum vierde werd besloten een grote marmeren plaquette te maken met daarop alle namen van in Amsterdam omgekomen brandweermannen. 29 namen staan er op. Ook die van de Marbon mannen. In 125 jaar zijn 29 mannen omgekomen, allemaal beroeps. Ik durf het bijna niet te zeggen maar dat is ongeveer één op de 120. Je moet er niet te diep over nadenken want het is veel, van elke 120 brandweermannen die in Amsterdam werken, komt er één om.
De toenmalige commandant had een bedoeling met de herdenkingsplaat. Hij vond het een manier om Amsterdamse brandweermensen te binden via een eerbetoon aan hun omgekomen broeders en hij wilde elke brandweerman die langs de plaquette loopt bewust maken van het gevaar dat zijn beroep met zich meebrengt. Een waarschuwing.
Een aantal brandweermannen is omgekomen door een soort cowboygedrag. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat brandweermannen regelmatig hun leven in de waagschaal stellen zonder directe noodzaak. Er zijn er maar een paar gesneuveld tijdens het redden van mensen. Het grootste deel is omgekomen op momenten dat er geen gevaar meer was voor mensenlevens.
Amsterdam heeft verschillende monumenten ter nagedachtenis aan omgekomen brandweermannen maar er moet ook een landelijk monument komen. Ze verdienen dat. Als ik zie dat de politie een dure 'Tuin van Bezinning' krijgt, dan hebben mijn helden daar zeker recht op en misschien nog wel meer. Een monument is ook een signaal aan de samenleving. Iedereen wordt er nog eens van doordrongen dat brandweermannen mensen zijn die hun leven opofferen, voor hen en voor hun kinderen.
Eigenlijk is het monument er al, een mooi beeldje, het staat bij het Nibra. Door dat beeldje ben ik me bezig gaan houden met dode brandweermannen. Dat was in 1996. Het Nibra werd verbouwd en de directie gaf opdracht aan een kunstenaar een beeld te maken dat een eerbetoon moest worden voor omgekomen brandweerlieden. Tegen mij werd gezegd 'we willen er een plaquette bij met de namen van de mannen er op, wil jij een lijstje maken?' Ik ben begonnen met inventariseren. Vanaf 1990 wordt het centraal bijgehouden maar daarvoor niet. Tot op de dag van vandaag werk ik er aan. Het is nog steeds niet compleet want het is moeilijk alle gegevens te achterhalen. Niet alle ongelukken haalden de krant, of omdat het niet spectaculair was of soms was het beschamend dat er iemand omgekomen was bij een brand. Er werd wel eens een fout gemaakt en dan lichtten ze niemand in en haalden al helemaal de pers er niet bij want dan moesten ze zich verantwoorden. Af en toe krijg ik een melding, laatst nog van iemand uit Breukelen. Pratend aan de kanti-netafel herinnerden ze zich een brandweerman die direct na een brand in elkaar stortte en overleed. Ze proberen nu te achterhalen wie dat was. Zo ken ik meer verhalen.
Het beeldje bij het Nibra is er wel, maar zonder namen en zelfs geen tekst. Het toenmalige bestuur hield dat tegen. Ze wilden niet dat het een nationaal monument zou worden, ze waren bang voor een bedevaartsoord met jankende weduwen.
Als je een monument wilt oprichten als steun voor nabestaanden dan moeten er namen op. Als je familie bent van een brandweerman die is omgekomen en zijn naam staat op een landelijk monument, dan is het een geregistreerde held, iemand waar je trots op mag zijn. Daar kan je steun aan ontlenen. Een graf wordt na 10, 20 jaar geruimd, een nationaal monument is, in ieder geval voor je gevoel, voor de eeuwigheid.
Op het monument moeten de namen staan van alle mensen die gesneuveld zijn bij het uitvoeren van een brandweertaak, beroeps en vrijwilligers, ze horen er allemaal bij. En verschil maken tussen vooroorlogse en naoorlogse slachtoffers hoeft van mij ook niet. Het oudste incident dat ik gevonden heb is uit 1658, Die mag van mij op het monument. Er zal altijd een discussie blijven over de vraag 'wie mag er wel op het monument en wie niet'. Een brandweerman die tijdens een brand een hartaanval krijgt en sterft, die hoort er op. In Amerika doen ze dat ook. Of neem de brandweerman die onderweg is en een hartaanval krijgt. Voor mij hoort hij erbij, hij is bezig met zijn vak. Ook de man die in zijn slaap overlijdt, in de kazerne. Het is wel zo dat als we die er allemaal bij willen zetten, we nog heel veel moeten spitten. Waar de cesuur moet liggen weet ik niet. Keuzes maken blijft lastig. Hoe vertel je de weduwe van een brandweerman dat haar man is omgekomen tijdens zijn werk maar dat hij niet op een monument mag? Je hebt er een slimme commissie voor nodig. Mocht het niet lukken om alle namen te vinden, dan moet er maar iets losbladigs komen. De constructie moet zo in elkaar zitten dat het mogelijk is elke keer als er weer iemand aan de vergetelheid ontrukt wordt, hij toegevoegd kan worden,
Als het aan mij ligt, wordt het een beeld van graniet. Een beeld van een stoere brandweerman met ronde vormen. Een brandweerman is keihard voor zichzelf, sterk maar ook lief. Dat laatste kan zichtbaar gemaakt worden door in het beeld, de vorm van een hart te verwerken. Het vak moet herkenbaar zijn. Ze worden daar herdacht omdat ze brandweerman waren. Met een tuin heb ik niets, dat heeft niets te maken met het vak. Een eeuwige vlam zou niet op zijn plaats zijn, want het was vaak juist die vlam die de brandweerman vernietigde.
Op een nationaal monument voor omgekomen brandweermannen zit niet iedereen te wachten, Amsterdamse brandweermannen voelen zich wel verbonden met de rest van Nederland maar het overheersende idee is toch ' wij doen ons eigen ding'. Toch denk ik dat op het moment dat de namen van hun strijdmakkers verschijnen op een plechtig monument dat jaarlijks bezocht wordt door hoge dames en heren, dat zelfs Amsterdammers daar gevoelig voor zijn. Zeker de moderne brandweerman, die heeft dat veel meer nodig dan de mensen vroeger.
Het is niet makkelijk om de vraag te beantwoorden waar het monument moet komen.
Er zijn twee centrale plaatsen voor de brandweer in Nederland, Het één is het Nibra, ook wel het dorpsplein van de brandweer genoemd. Tegenwoordig heet dat het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid, De vorming van brandweermensen gebeurt nauwelijks meer daar, dus een brandweerdorpsplein kan je het niet meer noemen, De ander is het Nationaal Brandweermuseum in Hellevoetsluis, Het wordt onprofessioneel gerund, er is geen geld, de bestuurders zijn net zo oud als de brandspuiten die er staan, het wordt draaiende gehouden met vrijwilligers. Heel nobel maar het ziet er niet uit en een monument is mij te heilig om aan zo'n zootje toe te vertrouwen. Als het museum geprofessionaliseerd wordt dan zou dat de beste plek zijn.
Bij een monument hoort een landelijke herdenking. Een samenkomst van nabestaanden, brandweermannen en hotemetoten. Ik zou hopen dat degenen die toespraken houden elk jaar herhalen dat mensen na moeten denken over hun veiligheid.
Dat zou een belangrijke functie kunnen zijn. Stuur maar een van Vollenhoven, een Willem Alexander, of een minister. Het simpele feit dat ze er zijn, is een steun in de rug voor de nabestaanden. Ik zie het ook aan de jaarlijkse herdenking hier in Amsterdam, Het is een gelegenheid waarop weduwen elkaar ontmoeten, ik zie dat ze steun aan elkaar hebben. En landelijk bereik je datzelfde effect. Het is goed voor een brandweerman uit Enschede te praten over zijn ervaringen met een collega uit Haarlem, Ze hebben allebei collega's verloren en uiteindelijk zijn ze allemaal broeders, Ik denk ook zeker dat ze zullen komen, vooral de mensen uit de korpsen waar ze iemand hebben verloren. Misschien komen ze niet elk jaar, misschien slechts één keer en het kan zelfs zo zijn dat er na jaren nog maar één iemand komt. Maar als die ene persoon kracht of redenen van leven aan een monument kan ontlenen dan is dat voor mij genoeg. Dat is waar de brandweer overgaat 'het redden van levens',
commandant Brandweer schiPhOL Lid begrafenis bijstandsteam brandweer sector Nederlands instituut voor Fysieke veiligheid
De behoefte om publiekelijk te herdenken lijkt wel een maatschappelijke trend. Kijk maar eens naar al die berm-monumenten die worden neergezet na een ernstig auto-ongeluk. Mensen willen stilstaan bij een misdrijf of een ongeluk. Ze willen laten zien en horen dat ze meeleven. Niet alleen door het plaatsen van een monument maar ook door te gaan klappen bij begrafenissen. Als er iets gebeurt dat ze heel erg raakt, dan is er behoefte om daar op één of andere manier uiting aan te geven.
Ik denk dat het te maken heeft met een maatschappij waarin mensen zich steeds minder betrokken voelen bij een bepaalde groep. Het heeft ook te maken met de ontzuiling. Er is blijkbaar een leegte die vroeger voor veel mensen werd ingevuld door de kerk. Er zijn verschillende studies over het nut van herdenken. Als mensen denken dat het helpt, dan helpt het en of dat wetenschappelijk bewijsbaar is weet ik niet.
Bij de brandweer bestond altijd al de behoefte om bij een calamiteit stil te staan, vandaar die plaquettes en monumentjes in kazernes. Die zijn neergezet zodat we onze maten nooit zullen vergeten. We eren ze door een steen neer te zetten, een mooie steen, geen goedkope troep. Het is volgens mij een manier om met verlies om te gaan zonder dat je jezelf kwetsbaar hoeft op te stellen.
Een herinneringsplaquette of beeld is volgens mij niet genoeg, er moet een ritueel aan vastzitten. Een herdenking bijvoorbeeld waarbij stil wordt gestaan bij de dag dat je collega omkwam. In Amsterdam is een tijdje geleden besloten om op één dag in het jaar alle, vanaf 1874, gevallen collega's te herdenken. In de hoofdkazerne op de Weesperzijde. Daar hangt -in de hal waar iedereen binnenkomt- een plaquette met hun namen. Een logische plek. Elke keer als ik er binnenloop kijk ik er even naar maar ik vind dat het aan kracht zou winnen als het op een meer openbare plaats zou hangen waar ook meer ruimte is om met het hele korps bij elkaar te komen.
De brandweer wordt gezien als een technische organisatie, de brandweermensen rukken uit met compleet ingerichte brandweerwagens vol apparatuur en gereedschap. Ze komen in situaties terecht die niet alledaags zijn en waar ze goed moeten letten op hun reacties en die van hun collega's. Uiteindelijk is het heel veel psychologie. Ik ben van origine psycholoog. Ik had als klein jongetje niet de droom om brandweerman te worden. Na mijn studie wist ik niet goed wat ik moest gaan doen tot ik een advertentie zag "brandweerofficieren gezocht”. Dat leek me wel wat. Eerst naar de brandweeracademie, negentien maanden in een internaat en alleen in het weekend naar huis.
De opleiding begint met de brandwachtopleiding, drie maanden lang slangen rollen, waterspuiten, ademlucht, alles doen wat elke brandweerman moet kunnen. Daarna de bevelvoerders opleiding en uiteindelijk door op officiersniveau.
Als leidinggevende moet je precies weten hoe een brandweerman werkt en dat kan alleen als je er zelf voor gestaan hebt.
Ik zag het als een soort vervangende dienstplicht. In het begin deed het me denken aan mijn vrijwilligerswerk voor de voetbalclub; zelfde type mensen, veel teamwerk, met z'n allen proberen te scoren, veel lol, erg enthousiast allemaal, maar ook af en toe flink kankeren. Youp van 't Hek heeft een column geschreven over de brandweer, dat het gewone mensen zijn en dat je types als Bolkestein nooit bij de vrijwillige brandweer ziet. Dat beeld klopt helemaal. Het zijn allemaal gewone mensen, een dwarsdoorsnede van de bevolking met allemaal hetzelfde doel: de brand blussen. In zekere zin is het rauw volk, ongepolijste jongens, geen standaardambtenaren, allemaal jongens die iets willen, ze hebben geen zitvlees.
Ik ben begonnen in Amsterdam als officier van dienst. Bij mijn eerste echte brand is mijn meerwaarde nihil geweest. Het was ergens in oost, een middelbrand zoals dat heet. Wij erheen, ik zag overal slangen, overal brandweerauto 's, er kwamen er steeds meer. Ik kon niemand vinden, zag de bevelvoerders niet, maar ik zag wel stoom dus blijkbaar werd er geblust. Op zeker moment hoor ik: brand meester.
Nou, het is voorbij, dacht ik. Ik had niets bijgedragen. Op papier ben je officier maar het heeft bij mij wel een jaar geduurd voor ik echt dat gezag had.
EIGENLIJK HEB JE GEEN WOORDEN
Toen ik drie maanden interim sectiehoofd was, gebeurde het ongeluk op de Motorkade. Het was april 1995, een uur of negen 's avonds. Ik zat tv te kijken en werd gebeld: we zijn drie man kwijt. Ze waren naar binnengegaan in de brandende lompenloods en onder een instortend plafond terecht gekomen en gestikt door rookvergiftiging. Ik had geen dienst, maar het was wel mijn sectie dus je gaat erop af. Ik kwam daar aan en zag een ontredderde ploeg staan. Een grote groep was aan het zoeken naar de vermisten. Het duurde heel lang voor ze werden gevonden. En dan kom je bij die ploeg, jouw mensen. Wat moet je zeggen ? Eigenlijk heb je geen woorden.
De volgende middag moest ik mee voor de identificatie van het derde slachtoffer. Ik vond dat vreselijk moeilijk. Ik herkende hem en herinner me dat hij zijn horloge om had. Het liep nog. Het zijn van die gekke dingen die je onthoudt.
De brand op de Motorkade was het ergste dat ik in Amsterdam heb meegemaakt. Achteraf realiseer ik me dat die gebeurtenis een belangrijke drijfveer voor mij is geweest om me bezig te gaan houden met het thema veiligheid. Ik ben columns gaan schrijven met de bedoeling brandweermensen aan het denken te zetten over de gevaren die ze lopen. De risico's worden onderschat. Brandweermensen zoeken een bepaalde spanning op. Dat hoort bij het vak. De keerzijde is dat het verkeerd kan aflopen. Daar wordt te weinig bij stilgestaan. De meeste brandweermensen denken dat een ongeluk alleen hun buurman overkomt, niet henzelf. Ik denk dat je zoveel mogelijk moet laten zien van de risico 's die er zijn. Dat hoort bij de bewustwording van mensen. Hoe je ook je best doet, er kan een keer iets instorten, of iets anders gebeuren dat je niet verwacht had.
EEN HERDENKINGSDAG
We moeten jaarlijks stil staan bij de collega's die zijn omgekomen, een soort nationale brandweer herdenkingsdag. Een dag waar veel brandweermensen uit het hele land bij elkaar komen. Zonder politici of andere belangrijke mensen, dan ga je het te veel institutionaliseren en is de dag niet meer van de brandweer. Er zijn al genoeg congressen waar allerlei belangrijke mensen samenkomen. Dat moet het niet zijn.
Met een herdenkingsdag is erin ieder geval eens in de zoveel tijd aandacht voor het feit dat het verkeerd af kan lopen. Dat we de slachtoffers niet vergeten zijn en hun optreden geen opoffering is geweest die in de vergetelheid terecht komt.
Ik ben nu een aantal keren geconfronteerd met doden bij de brandweer en ik zie steeds weer dat er behoefte is om met elkaar, vanuit de brandweeridentiteit, de verwerking op te pakken. We moeten ervoor zorgen dat de collega's die zijn gevallen niet weggestopt worden, integendeel we moeten er aandacht aan besteden. Het blijft mensenwerk, we maken fouten, het hoort erbij, maar het is niet normaal dat je door je werk doodgaat. Dat beeld moeten we overeind houden en niet wegmoffelen, zo van, het is het risico van het vak of ze wisten waar ze aan begonnen.
Ik denk dat op een herdenkingsdag veel mensen zullen komen om collega's te zien en te spreken. Ook bij mensen uit korpsen die hun eigen monumenten hebben bestaat de behoefte om breder te herdenken. Je ziet het in Amsterdam, daar is een herdenking in de kazerne waar de mannen werkten die omkwamen maar men vond het ook belangrijk dat er iets gemeenschappelijks gedaan werd.
Het moet meer zijn dan alleen een monument, het moet een plek zijn waar ruimte is om met elkaar te gedenken, niet voor 20.000 man, ook niet voor 3000, maar wel voor een paar honderd. Een plek waar brandweermensen zich thuis voelen. Ik vind het monument van de politie, de tuin in Warnsveld, eigenlijk wel mooi. Het is een plek waar ruimte is om met een club bij elkaar te komen.
Daarnaast zou er een gelegenheid moeten zijn voor individuele brandweermensen of nabestaanden om door zo'n tuin te lopen. Voor mensen die rust zoeken of een plaats om in stilte te gedenken.
De brandweeracademie zou een redelijk logische plek zijn. Daar staat al een soort monument, het resultaat van een eerdere poging om een nationaal monument op te richten. Ik houd normaal gesproken wel van abstracte kunst, maar in dit geval moet het wel een beetje aansluiten bij de belevingswereld van de gemiddelde bran d we erm an.
In de brandweeracademie van Engeland kun je alle namen lezen van daar omgekomen brandweermensen. Zodra er een nieuw slachtoffer is, wordt er tijd genomen om daar aandacht aan te besteden. Voor mij hoeven er geen namen op een monument. Je vergeet er altijd één. Het gaat mij om een gedenkplaats die iets uitstraalt dat past bij onze organisatie.
ONDERDEEL VAN EEN GROTER GEHEEL
Een landelijk monument moet er niet alleen komen ter nagedachtenis aan de overleden collega's maar het moet ook de eenheid van de brandweer onderstrepen. Je zou als brandweerman op die plaats moeten ervaren dat je onderdeel bent van een groter geheel, dat je iets gezamenlijks hebt dat je daar, bij het monument, met elkaar kunt delen. De vrijwilligers hebben allemaal een andere baan, ze staan bijvoorbeeld elke dag taartjes te bakken, zijn straatveger of leraar, die mensen zijn niet elke dag bezig met de brandweer. Ze oefenen wel maar het zou goed kunnen dat er onder die groep het gevoel is: ik wil best af en toe naar een plek waar we onder elkaar zijn. Vrijwilligers, beroeps, het is allemaal brandweer.
De overeenkomsten moeten benadrukt worden, dat is belangrijk voor de toekomst. Juist een monument zou tot uitdrukking kunnen brengen dat als het erop aankomt we één brandweer zijn.
Brand in de Koningkerk Haarlem Bron: Gemeente Haarlem
66 jaar
Burgemeester (1975-2006, Laatstelijk van HaarLem voorzitter Nederlands Genootschap van Burgemeesters (1998-2006) - voorzitter koninklijke Nederlandse Brandweer-vereniging en de Nederlandse Brandweerrederatie (1986-1996) voorzitter commissie veiligheid van de vereniging van Nederlandse Gemeenten (199B-2oo6)
Je maakt natuurlijk veel mee als burgemeester, maar deze brand kwam heel hard aan; niet één maar drie brandweerlieden die stierven. 23 maart 2003 staat in mijn geheugen gegrift. Het is de meest dramatische gebeurtenis die ik heb meegemaakt in mijn beroep.
Ik zat bij vrienden in Haarlem die avond toen mijn telefoon rinkelde: brand in de Koningkerk. Nou ja, zei ik, bel maar terug als het ernstig wordt. Kort daarop ging de telefoon weer: de brand breidt zich uit, maar er zijn geen slachtoffers. Ze bellen niet voor niets dus ik ging er spoorslags naar toe en zag hoe het zich ontwikkelde. Het was een grote kerk die aan alle kanten in brand stond, overal vuur, veel brandweerwagens, veel brandweerlieden. Veel publiek ook. Toen klapte opeens een hoge zijmuur om. Binnen een paar seconden lagen er overal zware brokstukken.
Ik was erbij, zag het gebeuren en hoorde vrij snel dat er brandweermensen vermist werden. Later hoorde ik dat ze bij die muur bezig waren met het verplaatsen van grote slangen van de dompelpomp toen de klap kwam.
Alles brandde nog maar men begon onmiddellijk met een zoekactie. Het duurde niet lang of ze kwamen aanlopen met een naamsticker van een uniform.
Dat hadden ze onder het zware puin vandaan gehaald. Het was wel duidelijk.
Later op de avond vonden ze de twee andere vermiste brandweermannen.
Een groot drama en voor het korps een heel grote slag. Er heerste een enorme droefheid op die zondagavond en er was ook woede.
Het was drie, vier uur 's nachts. De brand was onder controle, de mannen en vrouwen gingen terug naar de kazerne. Ik ben met ze meegegaan. Je wilt er bij zijn
om medeleven te tonen en te troosten. Ik ben geen brandweerman, maar ik kende ze uiteraard. Ik zag die kerels zitten maar wist niet goed wat te zeggen. Dat hoefde op dat moment ook niet. Ik ben maar gewoon bij ze gaan zitten.
Na de brand was er een heel traject; de begrafenissen, nazorg, psychosociale hulp, dat blijft heel lang doorgaan. Daar horen ook de herdenkingen bij, niet uit verplichting, maar omdat mensen gezamenlijk stil willen staan bij zo'n dramatische gebeurtenis.
Het was volkomen duidelijk dat er iets blijvends moest komen. Er is een plaquette gemaakt die een plaats heeft gekregen in de kazerne en er kwam een monumentje op de plaats van de brand. Allebei op initiatief van de brandweer en dat hebben wij als gemeentebestuur natuurlijk gesteund.
Die plaquette hoort thuis in de kazerne. Lief en leed wordt daar beleefd.
Daar staan ook de bekers, de trofeeën en andere aandenkens van het korps uit goede tijden. Er waren toen ook nuchtere mensen die zeiden: moeten er wel twee monumenten komen. Je moet oppassen dat je niet overal monumenten gaat neerzetten. Maar als ik zie hoeveel mensen er elk jaar op 23 maart weer staan, op beide plekken, dan hoefje niet te vragen of dat wel moet. In de kazerne is de herdenking speciaal voor de brandweer. Bij de kerk staan honderden buurtbewoners en andere belangstellenden. Er wordt door de burgemeester en de commandant kort gesproken en er worden bloemen gelegd. Ook door buurtbewoners.
Aan zo'n monument is behoefte, het is een signaal voor de nabestaanden. En in de wijk willen de bewoners hun respect laten zien voor brandweermensen die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de gemeenschap.
Het imago van de brandweer bij het publiek is heel goed, kleine jongetjes willen allemaal brandweerman worden. Maar ik heb ook gemerkt dat de brandweer aanzien heeft bij politici. Als we geld nodig hadden was het nooit een groot probleem.
Ik ga zelf ieder jaar naar de herdenking. Ook dit jaar, ik was er voor het eerst niet meer als burgemeester. Ik ken al die mensen natuurlijk; ik ken de weduwen, ik heb met hen meegeleefd.
Het waren drie geroutineerde brandweermannen die omkwamen. Alle drie met een gezin en ze hadden ook nog een volledige baan. Ze zaten bij de vrijwillige brandweer. Soms heb je de neiging om te denken, dat het dan nog erger is.
Bij een dergelijke brand doen ze hetzelfde werk, de vrijwilligers en de beroeps, ze lopen gewoon door elkaar heen. Maar het zijn nog wel twee verschillende werelden. Formeel hebben ze dezelfde taken en dezelfde opleiding, maar de professionals zitten op de kazerne en rukken vaker uit. Die hebben daardoor meer ervaring. Er wordt wel beweerd dat de vrijwilligers voor het nablussen zijn, alsof het een soort tweederangs brandweermannen zijn maar ze oefenen wel drie keer in de week. De vrijwilligers bij de brandweer hebben een bijzondere drive om mee te doen.
Ze hebben gekozen voor een soort hobby met levensrisico. Ze steken er heel veel tijd in, hebben er veel voor over, zelfs hun leven. En daar staat iets tegenover, een gemeenschappelijke band; een club die elkaar overeind houdt, die elkaar helpt en steunt.
Dat was na de brand in de Koningkerk, ondanks alle ellende, toch fantastisch om te zien, die opvang door het korps. Dat vind je nergens anders op zo'n manier,
Als er ergens een grote, dramatische brand is geweest dan is, zowel voor brandweermensen als voor anderen die erbij betrokken waren, de plek waar het gebeurde van grote betekenis. Zij blijven zich herinneren dat daar de boel in lichterlaaie heeft gestaan, dat daar de slachtoffers zijn gevallen en het is ook daar dat ze er aan willen terugdenken, De vraag is of je, ver weg van die plek, nog een nationaal monument voor omgekomen brandweermensen moet oprichten. Ik zou niet op het idee gekomen zijn. Hier in Haarlem is die behoefte er ook niet, denk ik.
Bij de herdenking van de brand in de Koningkerk worden de drie gezichten van de overleden brandweermannen erbij gezien. Daardoor wordt het heel persoonlijk.
Op een plek ergens in het land wordt een herdenking heel anders, meer zoals een algemene 4 mei herdenking.
Ik geloof niet dat er behoefte is aan een plek waar brandweermensen uit het hele land elkaar kunnen ontmoeten en met elkaar hun omgekomen collega's kunnen herdenken. Er sterven ook brandweerlieden bij oefeningen of door een auto-ongeluk, maar dat is toch niet de categorie waarvoor je een monument opricht.
Dan kun je voor allerlei andere beroepen ook wel monumenten oprichten.
We moeten oppassen dat we niet overdrijven. De politie heeft een landelijk herdenkingsmonument maar die heeft, voor zover ik weet, geen lokale monumentjes. Voor politiemannen was er dus helemaal niets en er was behoefte om iets op te richten vooral die politiemensen die tijdens hun werk zijn omgekomen. Maar zo'n landelijk monument blijft toch onpersoonlijk.
Ik denk dat het wel in andere zin een functie kan hebben: als eerbetoon in algemene zin en als landelijk signaal ter ondersteuning van de brandweer. Een symbool dat aangeeft dat er mensen zijn in Nederland die bereid zijn hun leven te geven om anderen te redden. Brandweermensen gaan per definitie naar een gevaarlijke situatie, hun leven loopt gevaar en altijd omdat ze een ander willen redden.
Een vrijwillige brandweerman vertelde mij dat als hij wordt weggeroepen, op welk moment het ook is, ook midden in de nacht, hij zijn vrouw altijd een kus geeft, want je weet maar nooit. Die bijzondere en unieke inzet zou volgens mij wel aandacht kunnen krijgen in de vorm van een landelijk gedenkteken of monument. Als het er komt zou ik het wel zo algemeen mogelijk houden en er geen namen opzetten; het lijkt me bovendien erg moeilijk om te bepalen wie er wel en wie er niet op mogen staan.
Het zou een plaats kunnen krijgen bij de brandweeracademie in Schaarsbergen of bij het Brandweermuseum in Hellevoetsluis. Dat zijn plaatsen waar brandweermensen komen. Maar men zal er uit Haarlem niet heen gaan voor de herdenking van de omgekomen Haarlemse brandweermannen. Sterker nog, als er een landelijk monument is en er zou bij een nieuwe brand weer een brandweerman omkomen hier in Haarlem, dan denk ik dat er weer een herdenkingsplaguette komt in de kazerne. Ze zullen niet zeggen: dat doen we maar niet want er is al ergens in het land een monument.
Ik vind het een dilemma maar als ik gewoon eerlijk ben dan zeg ik dat een monument thuishoort in de plaats waar het ongeluk gebeurd is; zowel voor de slachtoffers, voor de familie als voor de gemeenschap. Om dan ook nog symbolisch iets landelijks te doen hoeft voor mij niet. Het is dubbelop en het is onpersoonlijk en daarmee dus zeer de vraag of het iets toevoegt. Dat is mijn nuchtere conclusie.
Handspuit 1874 Brand we er Am sterdam
Bron: Brandweer Amsterdam
35 jaar
Hoofd repressie Gemeenlijke Brandweer Beverwijk officier van dienst huLPverLeningsdienst Kennemerand voormalig medewerker Landelijke arbodienst, adviseur veiligheid, gezondheid en welzijn
Als ik nadenk over de zin van een nationaal monument voor de omgekomen brandweerman of brandweervrouw dan zijn de eerste vragen die bij me opkomen: op welke plek zet je het en voor wie is het. Zet je ergens iets neer en kijk je er niet meer naar om? Geef je er ruchtbaarheid aan?
Ik heb twintig collega's in Beverwijk gevraagd wat zij vinden van zo'n monument en heb vier reacties gekregen. Ze zijn wisselend. Iemand zegt: 'prima idee maar wel graag aandacht van de korpsleiding en een jaarlijkse herdenking. Een ceremonie waar de media ook bij zijn, misschien gekoppeld aan een jaarlijkse dag voor de brandweer. Niet alleen een beeldje ergens in Nederland waar verder niets aan vast zit'. Met dat laatste ben ik het helemaal eens. Uit de reactie van een andere collega blijkt dat ook hij voorstander is. 'Het zou een plek moeten zijn waar zowel omgekomen als gewonde brandweermensen herdacht kunnen worden'. Dat vind ik zelf wat lastig, moet je ook iemand herdenken die zich in zijn vinger gesneden heeft?
Ik denk van niet. Een derde collega is voorstander omdat hij denkt dat nabestaanden elkaar kunnen vinden en aanspreken bij een landelijk monument. De vierde die reageerde zou er zelf geen troost aan ontlenen maar vindt, dat als dat voor andere mensen wel geldt er zeker een monument moet komen. Ik denk zelf dat je een enguête moet houden, bijvoorbeeld via het blad 'Brand en Brandweer', dat ligt in iedere kazerne. Dan krijg je echt de mening van brandweer Nederland.
Mijn passie voor de brandweer ontstond toen ik werkte bij de Arbodienst. Als adviseur veiligheid, gezondheid en welzijn kwam ik veel bij gemeenten en dan kom je automatisch ook bij de brandweer. Dat was zo'n specifiek wereldje. Vooral de repressieve kant van het brandweerwerk, de uitrukdienst. Die weet nooit op welke plek ze terechtkomt en in welke omstandigheden maar wel dat de gevaren groot kunnen zijn. Dat maakte het voor mij bijzonder. Hoe kon ik daar adviseren over veilig en gezond werken? Ik ben me daarin gaan verdiepen en heb een methode ontwikkeld waarmee een risico-inventarisatie en evaluatie gemaakt kan worden, vooral gericht op de veiligheid tijdens het repressieve optreden; tijdens het branden blussen, het verlenen van hulp bij ongevallen, het bevrijden van personen, het optreden met gevaarlijke stoffen. Als ingehuurde adviseur kijk je daar met een objectieve blik naar. Maar ondertussen keek ik ook naar wat de brandweermensen dreef, wat hen motiveert. Ik kwam er achter dat ze leuk werk hadden. Het is resultaatgericht, je gaat ergens naar toe waar anderen van weg vluchten, het is teamwerk, je doet niets alleen bij de brandweer. Het is werk waarbij je het hoofd moet gebruiken maar ook fysiek bezig bent. En het is bovenal dankbaar werk omdat je iets kunt betekenen voor anderen die hulp behoeven. Die combinatie van factoren trok me enorm en dat miste ik in mijn werk bij de Arbodienst.
Ik heb me gemeld bij de vrijwillige brandweer in mijn woonplaats Purmerend.
De laatste tijd hoor je regelmatig dat het lastiger wordt om vrijwilligers te werven. Het is ook niet iets wat je er zomaar bij doet. De term vrijwilliger is eigenlijk niet de goede benaming, het is je tweede baan, een parttime baan. Je mag niet zomaar op die rode auto. De eerste jaren ging ik één avond in de week naar een opleiding, ik moest minimaal één keer in de week oefenen en één keer in de vier weken had je een dienstweek als brandwacht, In zo'n piketweek kan je niets anders doen, je kan niet even de stad uit, de pieper staat aan en je moet de hele week beschikbaar zijn. En dan heb je ook nog de uitruk. Voor mij was het leuk, de tijd vloog om.
Na twee jaar vrijwillige brandweer heb ik van mijn passie mijn beroep gemaakt, als beleidsmedewerker repressie. Afgelopen januari ben ik na zeven jaar gestopt met de vrijwillige brandweer omdat ik het niet meer kon combineren met mijn nieuwe functie als hoofd repressie. Ik wist dat ik voor een beroep koos waar de risico's groter zijn dan in een gewone werkomgeving , maar je leert wel omgaan met die risico's. Of het vak risicovoller is dan sommige andere beroepen, weet ik niet. Ik kan daar niet meer objectief naar kijken omdat ik al zeven jaar bij de brandweer zit. Als je kijkt naar het omgekomen brandweerpersoneel in de afgelopen 25 jaar en je zet dat af tegen het totaal gewerkte repressieve uren dan is het misschien wel risicovol. Die conclusie kun je wel trekken. In de bouw komen jaarlijks veel meer werknemers om, maar daar worden ook veel meer arbeidsuren gemaakt. Het is maar net met wat voor getallen je rekent en hoe je die getallen interpreteert.
Hoe risicovol het vak kan zijn, zag ik bij een grote brand in januari. Ik liep stage als officier van dienst. Het was mijn eerste stageklus. De Scheveningen 302 brandde, een boot van 140 meter, een van de grootste visverwerkende schepen ter wereld.
Ik ben daar op het dek geweest en zag daar ploegen het ruim ingaan en terugkomen. De helmen van die jongens waren zwaar aangetast vanwege de extreme hitte beneden in het schip. Een brandend schip is vol risico's. Je moet van boven naar beneden, er zit geen deurtje onderin en hitte gaat altijd van beneden naar boven dus je moet door de hitte heen naar beneden. Een schip heeft vaak moeilijk toegankelijke ruimtes met steile trappen en maar één toegang. Als er binnen wat gebeurt en je kunt niet meer terug door die ene toegang, waar moet je dan heen? Het is er altijd donker en gigantisch warm. Onverbrande rookgassen en koolmonoxide bouwen zich zeer gemakkelijk op. Uiteindelijk kan dat leiden tot een rookgasexplosie of een koolmonoxide explosie of zelfs beiden. Op de achterplecht boven de machinekamer waar een brandweerploeg stond, ontstond een enorme rookkolom. De rook werd met een ontzettende druk naar buiten geperst, met veel geweld en geluid. Het was voor het eerst dat ik dacht 'zou ik hier zelf naar binnen willen als manschap'. Als officier van dienst ben je eindverantwoordelijk dus dan vraag je je ook af 'moet je de mensen er in sturen'. Personeel was namelijk niet meer op de boot. Maar je bent bij de brandweer en je bestrijdt brand. 'Niets doen' en een brandend object gecontroleerd laten afbranden, is meestal niet de eerste keuze die gemaakt wordt, zeker niet wanneer er sprake is van grote economische
belangen. Maar de veiligheid van eigen personeel gaat toch voor alles. Toen het duidelijk werd dat er explosiegevaar was, zijn de brandweermensen teruggetrokken. Er mocht niemand meer de boot op.
Zolang ik bij de brandweer zit heb ik geen directe collega's verloren. Ik hoop het ook nooit mee te maken. Tijdens mijn eerste week als vrijwilliger bij de brandweer was de ramp in Enschede. Ik begon op een maandag, had mijn eerste oefenavond gehad en zaterdag was de vuurwerkramp, tijdens het songfestival. Ik was bij een vriend thuis, de uitzending werd onderbroken. Mijn vrouw zag het ook. Brandweermensen die omkwamen. Zij had iets van 'verdorie Van Amersfoort, jij bent ook bij de brandweer, straks ben ik alleen'. Mijn vrouw had het moeilijk. Wat in Enschede gebeurd is kan overal gebeuren. Het kan voorkomen dat je uitrukt voor een simpele brand in een garagebox of een opslagplaats zonder te weten dat er iets verschrikkelijks ligt waardoor je groot gevaar loopt. Dat was thuis die week hét onderwerp van gesprek. Moet jij wel bij die brandweer? ', vroeg mijn vrouw. Mij bracht de ramp niet aan het twijfelen. Ik wilde het heel erg graag en uiteindelijk heeft ze aangevoeld dat ik misschien ongelukkig zou worden als ik het niet zou doen. Ze staat voor de volle 100 procent achter me. Dat heb je ook nodig in dit werkje partner moet achter je staan.
Ik heb twee kleine kinderen. Ze vinden de brandweer prachtig. Ze groeien ermee op, krijgen van familie en vrienden brandweerautootjes en ze gaan wel eens mee naar de kazerne. Dat vinden ze spannend. Maar vertellen dat je nare dingen hebt meegemaakt is niet leuk, zeker niet tegen kinderen. We halen ook wel eens iemand uit een auto onder water vandaan die het niet gered heeft. Dat ga je niet in geuren en kleuren vertellen.
Naar monumenten ga ik niet veel. Vroeger naar de dodenherdenkingen op 4 mei en toen ik studeerde in Wageningen naar het bevrijdingsfestival op 5 mei. Dat was een belangrijke dag, een feestdag maar wel een herdenkingsdag bij een monument. Ik ken natuurlijk het monument in Haarlem dat is opgericht voor de drie omgekomen collega's. Heel waardevol, dat monument. In mijn eerste dienstweek als officier van dienst voor de regionale brandweer Kennemerland ben ik het gebied gaan verkennen. Ik ben ook naar de plek gereden waar de mannen zijn omgekomen om even bij ze stil te staan. In de kazerne van Haarlem hangt een herdenkingsteken. Daar kan je niet langs lopen zonder even aan hen te denken, aan de collega's die er niet meer zijn. Ze mogen niet vergeten worden.
Ik ben niet direct een grote voorstander van een nationaal monument maar ook zeker geen tegenstander Als er ook maar één iemand baat heeft bij een landelijk monument speciaal voor omgekomen brandweermannen dan moet dat er misschien wel komen. Naar een dergelijke plek denk ik zelf niet snel te gaan, maar dat doet er niet toe.
Ik weet eigenlijk niet goed wat ik van zo'n monument moet vinden. Ik was van de zomer in Frankrijk op vakantie, We reden de snelweg op, de Route du Soleil bij Montélimar, In de berm daar staat een gedenkteken voor vijf Franse collega's die zijn doodgereden tijdens hulpverlening op de snelweg. Ik zag dat het een indrukwekkend monument was. Een granieten vlam, een meter of zes hoog, met daaromheen vijf betonnen zuilen met daar bovenop vijf grote verchroomde Franse brandweerhelmen. Ik werd er stil van en herinnerde me direct het voorval waarbij de mannen omkwamen.
In Nederland zijn er ook verschillende monumenten voor omgekomen brandweermannen. Daar zijn de plaatselijke herdenkingen. Als er een landelijk monument zou worden opgericht, zou dat bij het gebouw van het Nibra kunnen. Maar het is van oudsher de officiersopleiding. Het grootste deel van de brandweer is manschap of bevelvoerder en geen officier, dus is het de vraag of dat eigenlijk wel dé plek is voor heel brandweer Nederland. Het is wel een mooie, rustige plaats in het bos. Een landelijk monument zou er wat mij betreft niet hoeven komen om te waarschuwen voor de risico's van het vak. Daar is genoeg aandacht voor in de opleiding. Een monument is er om te herdenken en moet je niet gebruiken voor andere doeleinden.
Voor mij hoeven er zeker geen jaarlijkse bijeenkomsten te zijn waarbij thema's aan de orde komen zoals preventie. Dan krijg ik het gevoel dat het een congresplek wordt. En congressen zijn er al voldoende. Je gaat niet een monument oprichten om met je collega's over brandweerthema's te praten. Als je naar een graf gaat, ga je er ook niet staan discussiëren. Je gaat naar zo 'n plek om in stilte te herdenken. Toespraken hoeven van mij ook niet.
Een monument hoeft er ook niet te komen om aandacht te vragen voor het werk
van de brandweer. Iedereen heeft een beeld bij wat de brandweer doet. Als je huis in brand staat, komt de brandweer. Dat is vanzelfsprekend. Dat is ons werk. Respect voor de brandweer is er genoeg.
Ik ben wel onder de indruk als ik namen op een monument zie staan, zoals bij het Yad Vashem monument in Israël of de oorlogsgraven in Normandie. Het zal wel lastig zijn om alle namen van overleden brandweermensen te vinden. Hoe weet je dat je volledig bent? Welke namen mogen er wel op en welke niet? Als je dienst is begonnen en er overkomt je wat dan hoor je er bij. Bij welk onderdeel van de brandweer je ook dient. Brandweer is brandweer, of het nou vrijwilligers zijn of bedrijfsbrandweer. Een vrijwilliger die met zijn eigen auto van de kazerne naar huis rijdt, is niet meer in dienst. Als hij in diezelfde auto op weg is naar de kazerne is hij wel in dienst, dan is hij opgeroepen. Als je dan iets overkomt ben je omgekomen in diensttijd. Of neem de commandeur van de brandweer die tijdens het blussen van een grote brand in Zaandam te water raakt en de ziekte van Weil oploopt. Hij overlijdt twee weken later.
Er zullen ratten in de sloot gezeten hebben. Zonder brand was hij daar niet geweest. Dus wat mij betreft hoort hij er ook bij. AI gebeurde dat in 1924. Dat maakt niet uit.
Mijn gevoel zegt dat je geen voorbehoud moet maken. Je zou zo ver mogelijk terug in de tijd moeten gaan. Maar hoeveel namen krijg je boven water?
Ik kom wel eens in Egmond aan Zee. Dan loop je het strand op en kom je langs het bronzen kereltje met dat baardje, pijp in de mond en kurken bandjes om zijn middel. Jacob Glas, Jaepie-Jaepie. Dan denk ik, dit waren echte helden. De mannen van de reddingsbrigade. Die gingen vroeger met paarden en een houten sloep de zee in om met gevaar voor eigen leven mensen te redden. Daar heb ik heel veel respect voor. Jaepie is niet omgekomen, hij heeft zijn hele leven gediend daar in Egmond, nuttig werk gedaan en daar hebben ze een standbeeld voor opgericht.
Een mooi eerbetoon. Iedere keer als ik er langsloop blijf ik even staan en lees telkens weer de tekst die er bij staat terwijl ik wel weet wat er op staat. In principe deden zij hetzelfde werk als wij doen, alleen doen wij het een stuk veiliger. Zoiets zou mij bevallen. Een monument als eerbetoon aan alle brandweermensen die er waren, die er zijn, en die nog volgen, inclusief degenen die daarbij het leven gelaten hebben. Het kan eventueel naast een monument alleen voor omgekomen brandweermensen. Het één sluit het ander niet uit.
Spandoek "Reddingswerkers bedankt" Enschede Bron: Gemeente Enschede
43 jaar voormaLig plaatsvervangend commandant: brandweer Twente operationeel Leider tijdens ramp enschede-commandant: brandweer Enschede - Regionaal. commandant: brandweer Twente
Bij de vuurwerkramp maakte ik voor de eerste keer mee dat je eigen mensen overlijden bij een brand. Tijdens je opleiding word je niet getraind op zo'n situatie. Je bent opgeleid om op te treden als er actie nodig is. De emotionele kant van een incident wordt niet echt behandeld.
Na de ramp wilden de brandweermensen een eigen monument. Als herinnering aan de overleden collega's. Een kunstenares maakte een brons van brandweer-helmen waaruit vier ladders naar de hemel reiken. Het hing aan de gevel van de kazerne. Bij de verhuizing naar de nieuwe kazerne is het bestaande monument op een glazen sokkel gezet en herplaatst. In de sokkel zijn de namen van de omgekomen collega 's gegraveerd. Ik vind hem nog mooier dan de oude. Iedereen die de kazerne bezoekt komt er langs. Bij de receptie staat ook nog een beeld en hangen twee schilderijtjes die voor de brandweermensen een speciale betekenis hebben. De monumenten zijn op een goede wijze aanwezig, niet te dominant. Het is geen bedevaartsoord geworden. Mensen die hier nieuw binnenkomen moeten wel weten wat er gebeurd is maar ze moeten niet meegezogen worden in de vuurwerkramp.
Er zijn tijdens de ramp 24 mensen uit de kazerne vertrokken, vier zijn niet teruggekomen. In het korps bestaat niet de wens om groots te herdenken, ook niet bij de jongeren. Ik ben zelf ook een voorstander van mild, maar mooi herdenken.
De herdenking van de vuurwerkbrand bij de brandweer is altijd gescheiden geweest van de gemeentelijke herdenking, 's Middags die van de gemeente, 's avonds die van de brandweer. Met de partners, de weduwvrouwen, de familie en de collega 's. Dat was in het begin veel omvangrijker dan nu. De commandant sprak er elk jaar, vanaf 2003 deed ik het. Die herdenking is geleidelijk afgebouwd omdat de direct betrokkenen het niet meer zo wilden. De brandweermannen niet en de weduwen ook niet. Ik had jaarlijks een gesprek met de weduwvrouwen. Tijdens één van die gesprekken zeiden ze tegen mij '13 mei is een dag waarop wij geleefd worden, We moeten om 10 uur daar zijn, om 2 uur daar, om 3 uur bij de gemeentelijke herdenking, om 8 uur 's avonds bij de brandweerherdenking. Het is gewoon te veel.
Wij willen de dag zelf indelen', Eén van de dames zei,' het liefst wil ik niks. Als ik uit wil slapen doe ik dat, als ik wil huilen ga ik huilen, als ik een borrel wil drinken dan moet ik dat kunnen doen', De boodschap was duidelijk. Laat ons vrij,
In het begin hebben we gezegd dat we vijf jaar zouden herdenken, tot 2005.
Daarna zouden we kijken of we ermee door moesten gaan. In 2006 was er 's middags nog wel iets georganiseerd, maar er kwamen al veel minder mensen.
Dit jaar waren er helemaal geen formaliteiten, ik heb alleen het gedicht van Willem Wilmink voorgelezen: Enschede huilt'. Dat heeft hij geschreven na de ramp.
Verder hebben we het helemaal vrij gelaten en dan zie je dat mensen doen wat hen zelf goed dunkt. Misschien laten we de herdenking volgend jaar wel helemaal los en creëren alleen nog een ontmoetingsplaats in de kazerne, een plek waar je even samen kunt zijn. De weduwen hebben al gezegd dat ze vrij willen zijn. Voor hen blijft de drempel om de kazerne binnen te lopen hoog. De confrontatie met de collega's van hun mannen is altijd wel even moeilijk. Hier loopt iedereen nog rond en zij zijn toch hun echtgenoot kwijt. Voor hetzelfde geld was het andersom geweest. En dit gebouw, de kazerne, herinnert hen het meest aan de ramp.
Vooral om te kijken hoe ze daar de nazorgtrajecten doen, heb ik Amerika bezocht. In New York was ik in de kazerne 'firehouse 10', de kazerne die het dichtst bij 'Ground Zero' lag. Zij rukten als eersten uit en verloren zes collega's. Er hing een plaquette op de muur met een gedicht er op. Een ode aan de overleden brandweermensen. Een fantastisch gedicht. Ik heb het vertaald en voorgedragen tijdens de herdenking in 2006:
Een brandweerman is een held
Die vanaf de eerste melding alles onder controle heeft
Die handelt uit eergevoel en moed
En zich volledig richt op zijn taak
Een brandweerman is een held
Die constant het gevaar trotseert
En die met risico voor eigen leven
Er uit gaat om vreemden te redden
En het is deze moed
Deze innerlijke kracht
Die wij in de brandweerman bewonderen
En hiervoor danken wij hen
Met hart en ziel
Omdat zij met veel trots
Ons land en onze stad beschermen
Een brandweerman is een held.
Ik merk dat het stil wordt als je het voorleest. Ik denk omdat je iemand even op een voetstuk zet. Zo iets bestaat niet in Nederland. Ik ken niet één gedicht over de brandweerman. Ik ben niet poëtisch onderlegd maar het zou mooi zijn als er ook zoiets voor onze brandweer gemaakt wordt. Eigenlijk is het er nu dus al.
Ik liep in San Francisco, allemaal prachtige parkjes, schoon, geen hondenpoep, geen graffiti en in één daarvan stond een groot beeld voor overleden brandweermensen. Fantastisch', zei ik tegen de Amerikaanse collega's. Zij vertelden dat monumenten voor de brandweer daar gebruikelijk waren. Dat vind ik hardstikke mooi. Brandweermannen in Amerika zijn 'heroes', echte helden. Of ze nou een fout gemaakt hebben of niet, het zijn gewoon 'heroes'. Ik zag mensen de kazerne binnen gaan om een brandweerman de hand te schudden en te bedanken, mensen klappen als er een brandweerwagen voorbij komt. Dat kennen we hier niet.
Zelfs niet in Twente. Hoewel, hier in de stad Enschede onze mannen ook wel helden zijn. Kwaad spreken over de brandweer doe je niet. Het zijn toch hun brandweermensen. Na de ramp hing er ook een echt 'on-Nederlands' spandoek met de opdruk: 'Hulpverleners bedankt'. Mooi toch.
Hier is een andere cultuur dan in Amerika. Hier wordt alles onderzocht, je gaat onder het fileermes. Over het optreden van de bevelvoerder werd een keer geschreven dat hij anders had moeten handelen, dat de inzet verkeerd was. En dat terwijl hij zich niet meer kan verantwoorden. Dit soort zaken valt ontzettend slecht bij de hele familie en natuurlijk ook bij ons korps. Onze eigen brandweermensen zijn bij tijd en wijle ook door 'een hel' gegaan. Dat is typisch Nederlands, alles wordt uitgezocht.
Dat doen ze in Amerika niet, daar staat de inzet van de brandweerman niet ter discussie. Als er hier iets fout gaat merk je toch dat je gezien wordt als de schuldige.
Je wordt als brandweerman niet vaak als een held gezien. Dat is niet Nederlands.
Ik vind Nederlandse brandweermannen wel degelijk helden. Natuurlijk is het werk vaak net als ander werk en zeg ik ook wel eens ' zit niet te zeuren over je arbeidstijden'. Maar tijdens branden of andere gevaarlijk klussen vind ik het echt helden.
Met de leden van onze werkgroep 'Herdenken vuurwerkramp' is gesproken over een nationaal brandweermonument. Zij staan daar ontzettend positief tegenover en zijn, net als ik, voor één landelijk monument met een jaarlijkse herdenking voor alle overleden brandweermensen. Herinneren doe je in je hoofd en niet met uiterlijk vertoon maar je moet wel een plek hebben waar je dat met elkaar kunt doen.
Het is mooi om met elkaar te herinneren. Alhoewel ik ook heb geleerd dat er mensen zijn die daar geen behoefte aan hebben. Zoals bijvoorbeeld één van de mannen die erbij was tijdens de ramp. Hem zul je hier niet bij een gezamenlijke herdenking zien. '13 mei zal ik hier nooit zijn, niet bij het monument, niet op de kazerne. 13 mei is mijn dag, ik herdenk individueel, met mijn vrouw, dat is mijn manier', heeft hij tegen me gezegd. Naar een nationale brandweerherdenking gaat hij denk ik ook niet. Hij zal wel naar het monument gaan maar op de door hem zelf uitgekozen tijd en in zijn 'uppie'.
Bij een nationaal monument moet je dus samen iets kunnen doen, maar je moet ook alleen kunnen herdenken. Ik ben ook iemand die alleen zal gaan, met mijn vrouw. Ik zal stil staan bij ons gevaarlijke beroep en bij de vier van hier. Ik heb ze alle vier gekend. Ik zal denken aan wie ze waren, wat ze gedaan hebben, waarom ze gestorven zijn, aan wat we veranderd hebben in het korps naar aanleiding van de ramp. Maar uiteindelijk gaat het er eigenlijk helemaal niet om wat ik vind. Ik ben commandant en
ga niet dood bij een brand, ik sta bij een brand netjes buiten te kijken, de jongens gaan naar binnen en lopen gevaar Het is hautain om als commandant over de wensen van de brandweermannen te beslissen. Dat moeten ze zelf doen, vooral als het om een nationaal monument gaat. Wat ik daarmee wil zeggen is dat wij, als commandanten, moeten organiseren wat de mannen roepen. Als zij een monument willen moet wij er voor zorgen dat het er komt. Organiseer maar een enquête.
Een landelijk monument zie ik als een soort erkenning van de brandweer branche, als een signaal naar de buitenwereld. Sta er even bij stil dat een brandweerman gevaarlijk werk doet, dat ze onbevooroordeeld bereid zijn hun leven te geven voor anderen. Sta even stil bij het nut dat ze hebben voor de maatschappij. Het mooiste zou zijn als er niet voor alle hulpdiensten een eigen monument komt, maar dat het bijvoorbeeld gekoppeld wordt aan de 'Tuin van Bezinning' van de politie. Met wel voor elke hulpdienst herkenbare, aparte plekken. Als dat niet kan vind ik het Nibra ook een goede mogelijkheid.
Bij het ontwerp van een monument moet je naar de cultuur van de brandweer kijken. Het zijn robuuste mannen. Het monument moet dus stoer en krachtig worden. Grotesk hoeft het niet te zijn maar er moet wel iets staan. Je moet niet met iets petieterigs aankomen.
Ik was in Amsterdam vorige week, op het hoofdkantoor van de brandweer. Als je daar binnen komt hangt er een plaquette met namen. Het grijpt je aan, dat grote marmer met de namen. In Urkheb ik die ervaring ook gehad. Als je bij het uitkijkpunt komt, staat daar een monument met alle namen van de jongens die zijn overleden op zee. Ik lees die namen, de leeftijd, de naam van de boot en dan zie je dat een hele groep in één keer is verdronken. Je ziet de familienamen, vijf uit één familie. Dan fantaseer je een eigen verhaal. Ik zie ze vechten voor hun leven, in een woeste zee. Gasten van 22, 23 jaar. Dat zegt mij meer dan een dikke steen met een tekst als 'dit monument is voor de overleden brandweermannen'. Een monument met namen grijpt me meer, het wordt persoonlijker.
De mannen van twee, drie eeuwen terug hoeven er niet op. Wel die in de oorlog zijn overleden. Je zou de namen van mensen vanaf 1900 erop kunnen zetten of alleen de namen van in en na de Tweede Wereld oorlog omgekomen brandweermensen. Ze moeten wel in actie gestorven zijn. Bij een brand, een redding of tijdens een oefening. Ik zou zelf nog wel verder willen gaan. Als een vrijwilliger is opgepiept en hij komt op weg naar de kazerne onder de trein, dan was hij in actie, hij was op weg om mensen te redden, dan hoort zijn naam op het monument.
Was hij op weg naar een oefening dan was er geen spoedeisend karakter.
Die naam hoeft niet op een monument. Net zomin als de man die tijdens een kazernedienst een hartaanval krijgt. Je moet daar helder over zijn zodat je het de nabestaanden kan uitleggen.
Bij de brand in Enschede is ook een vrijwilliger omgekomen. Gerard, Het is belangrijk om stil te staan bij de inzet van 23,000 vrijwilligers. Een monument zet je ook neer voor hen.
Ik hoop dat er elk jaar een bijeenkomst zal zijn. Een ceremonie die past bij de cultuur, niet te groot en simpel. Zo blijft de herinnering levend aan de gevallen collega's en kan je even stilstaan bij de risico's van je beroep.
Of het voor de nabestaanden ook een functie heeft weet ik niet maar als je vader daar met naam en toenaam op een monument staat, ga je natuurlijk kijken. En dat doe je niet als het een anoniem monument zou zijn.
Ik was operationeel leider tijdens de vuurwerkramp, Pas zondagmiddag, de dag na de brand, had ik tijd om naar de familie van één van mijn collega's te gaan,
Theo was een kameraad van mij en ik realiseerde me kort geleden dat hij 39 was toen hij stierf en nu, zeven jaar later ben ik ouder dan hij ooit was. Een rare gedachte, Die gedachten komen ineens bij je op als je gaat herdenken. Hij had ook kindertjes, net als de anderen. Zijn jongste was toen net zo oud als die van mij, een jaar of vier. Als zijn zoon wat ouder is, 16 of zo, wil hij misschien meer weten over het werk dat zijn vader bij de brandweer deed. Daarvoor hebben we hier een digitaal archief aangelegd, De geschiedenis moet bewaard blijven. Als zo'n jongen ooit de kazerne binnen loopt, kan hij alles teruglezen over het werk van zijn vader.
En als er een landelijk monument komt waar de naam van zijn vader op staat, heeft hij nog een plek om naar toe te gaan. Een plek die altijd zal blijven,
Om inzicht te krijgen in de verschijningsvormen en betekenissen van monumenten is een breed visueel/associatief onderzoek opgezet. Doel van dit onderzoek is aanbevelingen te doen aangaande essentiële randvoorwaarden voor een monument voor de brandweer. Het onderzoek bestaat uit vier stappen:
het team van impact met dav creative business partners
3 het vastLeggen vn de v00PL0Pi9e conclusies
4 uorkshop 2
Tot slot worden er conclusies en aanbevelingen geformuleerd.
STAP 1:VERZAMELEN VAN INFORMATIE
er is een inventarisatie gemaakt van beeldmateriaal. van monumenten in algemene zin, niet alleen in Nederland, maar in vele Landen van de wereld. Deze eerste brede selectie bestond uit circa 450 aFbeeldin-gen van monumenten, we hebben onderscheid gemaaKt tussen de vorm en de betekenis van monumenten.
De Vorm
Onder vorm verstaan we alle aspecten die met de fysieke verschijningsvorm van een monument te maken hebben.
Dat kan het beeld zijn, maar ook de locatie, de omgeving en het visuele karakter.
DE BETEKENIS
Onder betekenis verstaan we de mogelijkheden die een monument aan mensen biedt om uitdrukking te geven aan hun gevoelens, en de emoties die door een monument juist worden opgeroepen. Wat is de bestaansreden van een monument, wat doet het met de bezoeker en wat kan de bezoeker er (mee)doen?
Doel van de workshop is om inhoudelijk en visueel richting te geven aan de ontwikkeling van een monument voor de brandweer. Door middel van een associatief proces en groepsdiscussie worden er beelden gekozen en kernbegrippen benoemd. De beelden worden geselecteerd uit de grote verzameling van beelden uit de fase van informatieverzameling. De kernbegrippen worden afgeleid uit deel 1 van dit boek.
workshop 1 Leidt tot de volgende conclusies oven vorm en betekenis.
vorm
Bij de bestaande brandweermonumenten is er een sterke neiging tot een traditionele letterlijke weergave. De heroïsche kant wordt benadrukt. De monumenten staan in steden, in de regel op kleinere pleinen.
De andere geselecteerde monumenten verschillen sterk in hun verschijningsvorm: van letterlijke vertaling tot abstracte verschijning, van een enkel object tot een volledige omgeving.
Uit de kernbegrippen die gekozen zijn als passend bij een monument voor de brandweer spreekt een robuust en sterk karakter. De locatie biedt mogelijkheden om de verschillende functies van een monument tot uiting te laten komen.
Bestaande brandweermonumenten hebben veelal een letterlijke boodschap, die verwijst naar een bepaalde gebeurtenis. De overige geselecteerde monumenten stralen een bredere betekenis uit.
Als voorbeeld kan dienen het Holocaust monument in Berlijn, omdat het een zeer uiteenlopend en breed karakter heeft. Het monument bestaat uit een publieke buitenruimte met daaronder een bezoekerscentrum.
De hoofdlijnen van het monument zijn abstract, voor een iedereen toegankelijk en vrij interpreteerbaar.
In de binnenruimte zijn de meer letterlijke en historische gegevens te vinden.
Het monument stelt de bezoeker in staat zijn eigen betekenis aan het monument te verlenen.
De gekozen kernbegrippen in het beeldonderzoek leggen de nadruk op emotie, verbondenheid, bewustwording en respect.
In de eerste workshop Komt een breed beeid naar voren in aspecten die bij een monument een rol spelen. In deze tweede workshop dringen we tot de kern van de zaak door: de Kernbegrippen dichter bij elkaar gebracht en geïllustreerd met het best passende beeld. we betrekken hierbij de informatie die uit de interviews naar voren komt.
De kernbegrippen voor vorm, plek en karakter zijn te vinden op de twee volgende bladzijden.
Daarna volgen de kernbegrippen voor betekenis, gedrag en emotie.
Samen met de definitieve selectie van beelden vormt dit het afsluitende referentiekader.
CONCLUSIES EN aaNBEVELINGEN BeeLDONDERZOEK
het beeldonderzoek heeft geleid tot een kernachtige compilatie van beelden en begrippen die betrekking hebben op een monument voor de brandween. Dit resultaat dient als een richtgevend Kader voor de verdere ontwikkeling van dit monument.
Op grond van de uitkomsten worden de volgende aanbevelingen gedaan:
De gedachten gaan in de richting van een breed opgezet monument, waar naast eerbetoon aan brandweerslacht-offers ook herdenkingen en ceremoniën kunnen plaatsvinden. Overweeg het monument te combineren met een museum voor het algemene publiek.
Het monument dient een voor de brandweerwereld aansprekende vorm te krijgen. Een al te abstracte verschijningsvorm past hier niet bij. Hedendaagse monumenten laten ruimte voor actieve participatie. Dit vraagt zeker de aandacht bij de ontwikkeling van een brandweermonument.
Een nationaal monument moet een centrale plaats krijgen in de brandweerwereld, zonder daarbij het belang van lokale monumenten en herdenkingen te belemmeren. De locatie dient dan ook neutraal te zijn.
Het monument dient de brandweer de gelegenheid te geven om in besloten kring bijeen te komen.
Daarnaast kan het monument een belangrijke bijdrage leveren aan bewustwording in de samenleving ten aanzien van de rol van de brandweer.
DiT VISIEDOCUMENT IS EEN WEERGAVE VAN EEN BIJZONDER PROCES DAT IMPACT MET MEDEWERKING VAN VELEN WEEFT MOGEN DOORLOPEN.
Allereerst is er veel waardering voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij heeft de vraag van een vrijwillige brandweerman of er monument voor de brandweer kon komen serieus en voortvarend opgepakt.
Erg belangrijk in dit hele proces is geweest dat besloten is eerst een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid en de haalbaarheid van een dergelijk monument. Dit vanuit de gedachte dat een monument er voor de mensen is, maar ook dat het gedragen moet worden door diezelfde mensen.
Een monument is een belangrijk symbool dat iets wezenlijks voor een bepaalde groep representeert. Het komt er dan ook erg op aan dat het monument precies dat vertegenwoordigt. Dit ligt gevoelig en vraagt om een zorgvuldige aanpak.
Zowel de wetenschappelijk kennis over monumenten en herdenken is beschreven, als de kennis uit de praktijk van het werk van de brandweer. Naast woorden hebben we echter ook beelden onderzocht. Wat spreekt er uit de verschillende vormen van monumenten en welke betekenis drukken ze uit?
Veel mensen hebben hun medewerking verleend en er waren veel spontane reacties.
Wij hebben ervaren dat een brandweermonument leeft!
We zijn ervan overtuigd dat, als men besluit tot een monument voor de brandweer, dit een wezenlijke functie zal vervullen voor de gehele samenleving en de brandweer in het bijzonder.
Drs, M.W. Rooze MBA Directeur Impact
Landelijk kennis en adviescentrum psychosociale zorg na rampen
Impact heeft tot doel het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige en adequaat georganiseerde psychosociale zorg na rampen. Tot het takenpakket van Impact horen het bundelen van ervaring en wetenschappelijke kennis, het inzichtelijk maken en beschikbaar stellen hiervan voor uiteenlopende doelgroepen en het bevorderen van samenwerking tussen betrokken partijen.
MET MEDEWERKING VAN
UITGAVE
Impact
Meibergdreef 5
1105 AZ Amsterdam
T 020 566 2102
F 020 566 9322
www impa ct-kenniscen trum. nl
AUTEURS
Magda Rooze Josée Netten Ariëlle de Ruyter Hans te Brake
INTERVIEWS
Drieh uis & Pra amsma Praa t Producties
Kees Driehuis
Hendrina Praamsma
BEELDONDERZOEK
Keizersgra cht 121 1015 CJ Amsterdam
T 020 771 5077
Henriëtte Hoogendorp
CONCEPT EN VORMGEVING
DAY Creative business partners
OPMAAK
Burobraak
DRUKWERK
Drukkerij Koenders & van Steijn
DISCLAIMER
Deze uitgave is met grote zorgvuldigheid samengesteld.
Noch de auteurs, noch de uitgever kunnen echter aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade als gevolg van mogelijke onjuistheden en!of onvolkomenheden in deze uitgave.
COPYRIGHT
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Impact
78 p