wereld van verschil

Leren van ervaringen met rampen en crises is cruciaal om de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Nederland op een hoger plan te brengen. Deze bundel van de Stichting Impact en het Nederlands Genootschap van Burgef?ieesters ??iaakt op indringende wijze inzichtelijk welke lessen we kunnen trekken voor de nazorg.

Slachtojfers en nabestaanden worden vaak individueel op harde wijze geconfronteerd met het verlies van dierbaren, van de eigen gezondheid of van huis en haard. Professionals zijn vooral bezig met het bestrijden van de ramp en de gevolgen daarvan voor de samenleving. De interviews maken het verschil in beleving duidelijk. Ook geven ze aan hoe belangrijk de nazorg is voor een goede verwerking.

De overheid zal het leed nooit kunnen wegnejnen, maar wel verzachten. Het zwaartepunt ligt hier bij de lokale overheid en met name bij de burgef?ieester. De lokale autoriteiten zijn het eerste aanspreekpunt voor getroffenen. Dat schept een verantwoordelijkheid ojn je te verplaatsen in de wereld van de getroffenen, een luisterend oor te bieden, en waar nodig op praktische wijze hulp te bieden. Juist door persoonlijk initiatief kan de brug worden geslagen tussen de wereld van de slachtojfers en de wereld van de professionals.

Deze bundel geef aanknopingspunten voor een betere nazorg. Ik roep alle professionals in de rampenbestrijding en crisisbeheersing dan ook op de lessen die we kunnen trekken uit deze bundel ter harte te nemen.

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Mevrouw dr. G. ter Horst

INHOUDSOPGAVE

Tsunami in Khao Lak  Aanslag op discotheek in Bali Dierziekten in Barneveld Cafébrand in Volendam Vuurwerkramp in Enschede Legionella-uitbraak in Bovenkarspel Vliegramp in Faro Vliegramp Bijlmermeer

HANS & MARLIES 27 PIETER WIERSINGA 30 HENK & ARIA FRERIKS 53 HENK VAN GENT 56 OTTO VAARKAMP 79 LAURENS JAN BRINKHORST 80 EVERT & IDA KOK 103 HANS ALDERS 104 BETTY, ANDRÉ & AILEEN 127 JOHANNINK & BAKKER 130 NICO HOFFER 153 ELS BORST 154 CORTEN HOVE 175 BERTHOLD GERSONS 178 IVY DAVELAAR 199 ED VAN THIJN 200

NEDERLANDS GENOOTSCHAP VAN BURGEMEESTERS 222

IMPACT 223

INLEIDING

Impact en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters willen met deze bundel van interviews een brug slaan tussen de wereld van getroffenen en de wereld van de professionele crisisbeheersing. Na rampen en crises zijn zij aan elkaar overgeleverd. Vaak gaat het goed. Soms loopt het stroef. Door juist de interactie tussen getroffene en professional nader te beschouwen, willen Impact en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters een bijdrage leveren aan het verbeteren van hulp aan getroffenen. Lessen die naar voren komen, raken diverse lagen van de overheid. Net zoals de getroffenen door deze bundel hopelijk een beter beeld krijgen van de wereld die achter dat ene calamiteiten telefoonnummer schuilgaat. Getroffenen, zoals de ouders van de in Bali omgekomen Norbert Freriks, die in hun zoektocht naar informatie met het ministerie van Buitenlandse Zaken in contact komen. ‘Je zoekt bij het ministerie iemand die je kan helpen met het oplossen van dingen waar je tegenaan loopt. Maar die was er niet’, aldus vader Freriks. (pag. 57) En professionals als Henk van Gent, ambtenaar bij Buitenlandse Zaken ten tijde van de aanslagen in Bali, die het als volgt verwoordt: ‘Er was sprake van een toevloed aan telefoontjes, die we zo goed als mogelijk hebben beantwoord. Dat beantwoorden hield op dat moment vooral in dat we de verhalen aanhoorden, omdat we zelf immers ook geen harde informatie uit Jakarta hadden ontvangen. Dat is ook iets wat altijd meespeelt. Een ramp in het buitenland is in dat opzicht niet te vergelijken met een ramp in Nederland. Het is totaal anders, omdat je in eerste instantie altijd bent overgeleverd aan de lokale autoriteiten. De mensen konden we wat dat betreft ook weinig informatie geven. Je zit op het ministerie in Den Haag doorgaans ver weg van de plek waar de ramp is gebeurd.’ (pag. 60)

De mensen die in deze bundel aan het woord komen, brengen hun eigen persoonlijke verhaal voor het voetlicht. Een verhaal over een ramp die hen is overkomen. Deze bundel belicht elke ramp vanuit twee perspectieven. Eén kant belicht de ramp vanuit de getroffenen, die in onzekerheid verkeerden over het lot van hun geliefde, in woede uitbarstten omdat zij het leed niet konden verkroppen of juist gelaten het lot op zijn beloop lieten. In het andere perspectief worden dezelfde rampen beschreven door de professionals. Professionals die hun taak tijdens de ramp hebben vervuld. Als burgemeester of als ambtenaar op een ministerie, als leidinggevende op een opvanglocatie of als teamleider van het Rampen Identificatie Team ter plaatse.

De interviews zijn oprechte verhalen waarin geïnterviewden hun relaas doen. Eerst en vooral is het hun eigen beleving. Onverbloemd en recht uit het hart. Het is geen verhaal dat waar of onwaar is. Het is vooral de eigen ervaring die centraal staat. Waarbij zowel de getroffenen als de professionals stilstaan bij de lessen die zij anderen willen meegeven over de crisis die zijzelf zo van nabij hebben meegemaakt. In dit inleidende hoofdstuk wordt een aantal van deze lessen aangehaald.

Woede

Hoogleraar victimologie Frans Willem Winkel (Universiteit van Tilburg) stelt in zijn oratie dat woede de centrale emotie is van mensen die een traumatische gebeurtenis hebben verwerkt.1 De interviews in deze bundel onderschrijven die gedachte. Het zijn geen bange, passieve en kwetsbare slachtoffers die aan het woord komen. Het zijn mensen die van de ene op de andere dag met leed werden geconfronteerd. Hardwerkende mensen, zoals de ouders van Anja Kok, die nooit een beroep hoefden te doen op de gezondheidszorg. Ze betaalden netjes hun belasting en hadden vertrouwen in de oprechte overheid. Tot het moment dat hun dochter op het verkeerde moment op de verkeerde plek was. Café Het Hemeltje in Volendam brandde uit en Anja was een van de veertien slachtoffers die de ramp niet zouden overleven. Het vertrouwen in de overheid was geschonden en lijkt geleidelijk plaats te maken voor woede. Woede op de overheid, die — vanuit hun perspectief bezien — vanwege een angst voor een MRSA-besmetting de slachtoffers en hun ouders als paria’s in de kou liet staan. Waarna de wrange conclusie van de ouders volgt. ‘Achteraf gezien denk ik dat we te lang te netjes zijn geweest. Als we een grotere bek hadden gehad, had Anja waarschijnlijk nog geleefd.’ (pag. 111)

De buitenwereld bestempelt getroffenen soms als zeurpiet, maar vanuit het perspectief van de betrokkene zelf is het handelen in veel gevallen begrijpelijk. De enkele suggestie dat zij zich aanstellen, maakt betrokkenen dan woedend. Otto Vaarkamp, een boer van wie de veestapel werd geruimd bij de MKZ-crisis, wijst op het inconsistente beleid dat in zijn ogen tijdens de crisis over de Veluwe werd uitgerold. ‘Door vervoersverboden mocht je niet meer met de dieren de weg op. Ik had hier een stal staan met 165 bijna slachtrijpe mestkalveren. Die wegen op dat moment zo’n 200 kilo. Die moeten dan naar het slachthuis en kun je niet te langer in de stal laten staan. Als boer verwacht je dat de overheid op dat moment met een oplossing komt voor de problemen die ze zelf veroorzaakt heeft, maar het tegendeel gebeurde. De overheid liet me met de kalveren letterlijk verrekken.’ (pag. 83)

Bij de familie Freriks, die hun zoon verloor bij de aanslagen in een uitgaansgebied in Kuta Beach op Bali, komt de woede ook voort uit direct overheidshandelen. Na maandenlang vermist te zijn, wordt het lichaam overgebracht naar Nederland, om hier vervolgens te worden begraven. Even later volgt een rekening van de begrafenisondernemer: ‘Nog stuitender was de toeslag van 70 euro die op de rekening stond. Het was een boete van de gemeente Leiden, vanwege het feit dat we Norbert niet binnen vijf dagen na zijn overlijden hadden begraven. Ik vertel het nu wel met een glimlachje, maar ik ben daar een paar dagen beroerd van geweest. Het is verplicht volgens de Wet op de lijkbezorging. Je moet een vergunning aanvragen bij de gemeente als je iemand later wil begraven. Je staat er versteld van dat er niemand is die even nadenkt en zo’n rekening tegenhoudt.’ (pag 69) Later volgen excuses van de gemeente Leiden, maar het kwaad is dan al geschied.

Enkelen zien achteraf ook in dat hun woede op de overheid niet altijd terecht is geweest. Zoals een getroffene van de tsunami verwoordde: ‘We hadden natuurlijk een stress-syndroom. Daar wind ik geen doekjes om. Je bent boos en wilt je emoties kwijt. Je bent ontzettend snel boos. In zo’n situatie moet je niet iemand hebben die over zoekgeraakte paspoorten begint. Als je dan de keus hebt, reageer je het eerder af op de overheid dan op je vrouw.’ (pag 35)

Erkenning

Getroffenen vertellen met regelmaat over het gebrek aan erkenning. De erkenning dat hen iets verschrikkelijks is overkomen is nodig om de draad weer op te pakken. De uitbraak van de legionellaziekte in Bovenkarspel is volgens Nico Hoffer, secretaris van de stichting Veteranenziekte die de belangen van getroffenen behartigt, een “vergeten ramp”. Hij zegt: ‘Bij Volendam komt dat brandende café direct op het netvlies. Bij Enschede zie je die wijk Roombeek. Bij ons zie je een mens, net als mijn vader, die gemoedelijk langs de bloempjes kuiert. De legionellaramp heeft nooit die impact op het collectieve bewustzijn gehad die de andere rampen wel hadden. Tragisch genoeg was het geen mediagenieke ramp.’ (pag 171)

Met een gebrek aan erkenning bekruipt de getroffenen het gevoel dat hun klachten niet serieus worden genomen. Cor ten Hove is overlevende van de Faro-ramp. Meer dan vijftien jaar later wordt hij nog dagelijks aan de ramp herinnerd. Hij heeft hevige nekklachten overgehouden aan de ramp, als gevolg van de harde landing en de sprong uit het neergestorte vliegtuig. Volgens hem wordt de invloed die een dergelijke vliegramp op de gezondheid kan hebben nog altijd onderschat. Het gegeven dat zijn eigen ervaringen in het officiële onderzoek worden tegengesproken, belemmert voor Ten Hove tot nu toe zijn herstel: ‘Allereerst werd direct na de crash ontkend dat er überhaupt problemen met het toestel waren toen we van Schiphol vertrokken. Al heel snel werden opmerkingen daarover naar het land der fabelen verwezen, onder de verklaring dat wij als passagiers het bij het verkeerde eind hadden omdat we zo geëmotioneerd waren. In het rapport werd eindelijk toegegeven dat er wél problemen waren met het toestel. Daarnaast ontkent het onderzoek dat mensen na de crash via de hoofduitgang uit het toestel zijn gekropen. Volgens de onderzoekers zou dat onmogelijk zijn geweest. Ik kan het zelf ook niet verklaren, maar weet wel 100 procent zeker dat ik samen met een meisje via die kant uit het toestel ben geklommen. Het waren onvermoede krachten.’ (pag. 179)

Gebrek aan erkenning lijkt zich in het bijzonder voor te doen bij rampen waarvan de getroffenen verspreid over het land wonen. Getroffenen van buitenlandse rampen zoeken houvast bij elkaar als zij terug op Nederlandse bodem zijn. De mensen waar zij die intense momenten mee hebben gedeeld zijn bij terugkomst ver weg, aan de andere kant van het land of zelfs aan de andere kant van de wereld. Eenmaal thuis voelen zij zich soms eenlingen, die met de harde werkelijkheid worden geconfronteerd. Het stimuleren van het lotgenotencontact biedt daarbij uitkomst. Els Borst, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de legionella-uitbraak in Bovenkarspel, zit tegenwoordig in de raad van advies van de Stichting Veteranenziekte: Vanuit die rol zie ik dat de stichting zich in de loop der jaren op een voortreffelijke wijze heeft weten te ontwikkelen naar een patiëntenvereniging, die ook nieuwe patiënten aan zich weet te binden. Men kijkt niet alleen met lotgenoten terug naar de ramp in 1999, maar werkt ook aan het verbeteren van de voorlichting voor nieuwe patiënten. Ook behartigt de stichting de belangen en propageert ze nieuwe regelgeving op het gebied van legionella. Het is prachtig om te zien dat mensen het verdriet hebben weten om te buigen in iets constructiefs. Zij zijn niet stil blijven staan bij de ramp van toen.’ (pag. 166)

Ontmoetingen tussen het koningshuis en getroffenen worden zeer op prijs gesteld, omdat zij de getroffenen juist de erkenning geeft waar zij zo hard naar op zoek zijn. Hans en Marlies ontmoetten koningin Beatrix en prinses Maxima op een bijeenkomst voor getroffenen van de tsunami-ramp. Hans: ‘Normaal gesproken ben ik niet zo Oranjegezind, maar op het moment dat wij ons verhaal deden, merkten we dat zij allebei geëmotioneerd raakten. Toen kregen we het gevoel dat ze daadwerkelijk snapten wat hier aan de hand was. Dat was een mooi moment.’ (pag. 41)

Veerkracht

Getroffenen blijken vaak opmerkelijk veerkrachtig te zijn. De lotgenoten die zich in de Stichting Veteranenziekte hebben verenigd, laten zien dat mensen van nature veerkrachtig zijn. Naast het behartigen van de belangen van lotgenoten richt de stichting zich op de toekomst. De stichting geeft voorlichting en organiseert medische bijeenkomsten waarbij de laatste inzichten over de ziekte besproken worden.

Ivy Davelaar, die haar zoon en schoondochter verloor tijdens de Bijlmerramp, zet zich over haar eigen verdriet heen en is als organisator betrokken bij de jaarlijkse herdenking van de ramp. ‘In de jaren na de ramp was ik elk j aar een paar maanden voor de herdenking alleen bezig met mijn eigen verdriet. Nu kan ik dingen doen voor andere mensen die verdriet hadden. Toen het tien jaar geleden was dat de ramp plaatsvond, hebben we een grote herdenkingsbijeenkomst gehouden met veel hoogwaardigheidsbekleders. Ieder jaar zorgen we ervoor dat nabestaanden kunnen spreken, dat er afgevaardigden waren van de gemeente en dat de kerken vertegenwoordigd waren. Tijdens een van de herdenkingen heb ik een gedicht voorgedragen. Een andere keer heb ik een lied gezongen.’ (pag. 209)

Op een andere manier laten ook hulpverleners hun veerkracht zien. Jelle Bakker en Joop Johannink waren tijdens de vuurwerkramp betrokken bij de opvang in de Diekmanhal. ‘Een stichting was er razendsnel bij. Ze hadden al rond een uur of zes contact met ons gezocht. Zij organiseerden normaal gesproken transporten naar Roemenië en stonden net klaar om daar weer een lading met kleding en meubilair naartoe te brengen. Ze boden aan om de spullen bij de Diekmanhal af te leveren, een aanbod dat we met open armen hebben ontvangen. Met hulp van opgetrommelde vrijwilligers en transporteurs uit Rijssen werd de hal ingericht met bedden, matrassen, nachtkastjes en bankstellen, die de stichting kort daarvoor van Center Parcs had gekregen. Het was geweldig om te zien hoe snel die spontane acties verliepen. Ik weet niet eens meer precies wie ons toen allemaal hebben geholpen, maar het was geweldig om te zien.’ (pag. 134)

Mensen zijn van nature, in mindere of meerdere mate, veerkrachtig. Een klein deel kampt echter met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere posttraumatische klachten. Berthold Ger-sons, als hoogleraar psychiatrie verbonden aan het AMC: ‘Mensen die last krijgen van PTSS, hebben een verstoring van het geautomatiseerde systeem. Dat komt dan niet tot rust. Het blijft actief, waardoor het gewone denken wordt geremd. In behandelingen zien we vaak dat mensen het leven meer gaan waarderen als ze zich realiseren dat ze ook dood kunnen gaan. Dat noemen we posttraumatische groei. Dat zijn bewustere processen waar we beter op kunnen sturen en waar we als psychiater meer invloed op hebben. Het andere deel is impliciet. Daar gaan we terug naar de situatie om de emoties er alsnog uit te laten komen, omdat op het moment dat de ramp zich voordeed daar geen tijd voor was. Bij veel mensen zie je dat de angst verdwijnt als ze in staat zijn om het moment alsnog opnieuw te beleven. Bij een klein deel blijven de emoties hangen.’ (pag. 188)

De overheid kan randvoorwaarden scheppen waardoor veerkracht wordt gestimuleerd, maar kan die ook negatief beïnvloeden. Waar onder normale omstandigheden alles goed geregeld is, vormen de regeltjes in tijden van crises al snel een belemmering. Een rijbewijs dat tijdens de tsunami is kwijtgeraakt en bij thuiskomst tot een boete leidt. De eerder aangehaalde boete voor het niet op tijd ter aarde bestellen van een overledene. Hier lijkt een belangrijke rol voor de burgemeester weggelegd, als vertegenwoordiger van de overheid die het dichtst bij de mensen staat. Door naar pragmatische oplossingen te zoeken, waar regels de veerkracht en zelfredzaamheid belemmeren. Pieter Wiersinga, oud-teamleider van het Rampen Identificatie Team (RIT) is onder de professionals iemand die bij uitstek voor de pragmatische weg kiest. Wat volgens de Wet op de lijkbezorging niet is toegestaan, wordt met een creatieve oplossing toch mogelijk gemaakt. Tegen de officiële regels in rijden de ouders met het kistje in hun eigen auto naar huis. ‘De ouders hebben het waarschijnlijk niet geweten, maar op een afstandje zijn ze nog gevolgd door twee motoragenten van het KLPD. Om ervoor te zorgen dat ze veilig thuiskwamen. En om te voorkomen dat ze, als er ergens toevallig een politiecontrole zou zijn, problemen zouden krijgen omdat ze Amé in hun eigen auto vervoerden. Dat zijn voor ons de normale dingen, die allemaal horen bij het mooie en fascinerende werk dat we doen.’ (pag. 46)

Misverstanden en toevalligheden

Door in deze bundel de beide werelden te spiegelen, vallen soms de vragen, vermoedens of misverstanden van getroffenen op hun plek. De ouders van Norbert Freriks wachtten maandenlang op nieuws over hun zoon, die in Bali is omgekomen. Toen het RIT ter plekke onderzoek deed, waren zij als elke ouder razend benieuwd naar nieuws over wat het team ter plekke had gezien, gehoord en geconcludeerd. De frustratie is dan ook groot wanneer de RIT’ers bij thuiskomst de familie niet direct te woord kunnen staan. In het interview met Pieter Wiersinga wordt de opstelling van het RIT duidelijk. In het interview komt de strikte scheiding tussen de post mortem- en de ante mortem-activi-teiten aan de orde. Een scheiding die voor het team heilig is. Contact tussen nabestaanden en de onderzoekers ter plekke wordt gedurende het onderzoek vermeden. ‘Want’, zo zegt hij, ‘ons werk bestaat er juist uit dat we gedurende het proces van identificatie proberen te voorkomen dat “iets” verandert in “iemand”. Anders wordt het te zwaar om het werk te blijven doen.’ De familie verwachtte directe informatie van de onderzoekers die terugkwamen van Bali, terwijl zij zich juist tot het familiekoppel van het RIT hadden moeten wenden.

De wereld van getroffenen en nabestaanden kwam ook dicht bij de wereld van professionals en bestuurders in de interviews over de cafébrand in Volendam. De ouders van Anja Kok vertellen in hun interview het verhaal over de eerste ambulance die ter plaatse was, waarmee Anja vervolgens van de plek van de ramp werd vervoerd naar het ziekenhuis. De snelheid waarmee ze van het rampterrein werd weggereden was een lichtpuntje in een gitzwarte nacht. Vader Evert Kok: ‘Ze was het eerste slachtoffer dat in de ambulance werd gelegd. Ingepakt in zilverfolie heeft ze tegen de broeder gezegd “Ga nou maar rije”. Zo droog als alleen Anja dat kon zeggen. Ze was bij ons thuis een wervelwind die door het huis ging. Altijd lachen. Die opmerking was typisch Anja. Geweldig.’ (pag. 103) Toevalligerwijs is het juist deze eerste ambulance waarover bestuurlijk gezien het nodige te doen is geweest. Hans Alders merkt, als voorzitter van de Onderzoekscommissie Cafébrand Nieuwjaarsnacht, daarover het volgende op: ‘De eerste ambulance die bij een ramp van deze omvang arriveert, voert groen licht. De broeders dragen groene hesjes. Die afspraken zijn er niet voor niets. Dat doen ze om duidelijk aan te geven dat zij de situatie in kaart brengen en daarna de nieuwe ambulances kunnen verdelen over het rampterrein, zodat de meest hulpbehoevenden het snelst worden weggevoerd. Die eerste ambulance is er dus niet om patiënten te helpen. Politieagenten dienen dat te weten. De politieagenten die daar stonden, hadden daar geen flauw benul van. Met het gevolg dat die eerste broeders nooit zijn toegekomen aan de taak waar zij primair voor kwamen. Nog voor ze het door hadden, werd het eerste slachtoffer ingeladen.’ (pag. 116)

Praktische zaken

Getroffenen lopen stuk op praktische zaken. Betty Azink, moeder van Nick die bij de vuurwerkramp in Enschede omkwam, geeft aan dat zij in de dagen na de ramp niet toekwam aan praktische zaken zoals het regelen van verzekeringen, registratie bij de gemeente en tijdelijke huisvesting: ‘Je beleeft de hele periode na de ramp met een heel apart gevoel. We waren op dat moment nog kapot van verdriet. Eigenlijk hadden we helemaal geen puf om al die materiële zaken te regelen. Op zo’n moment mis je iemand die praktische zaken voor je kan regelen en dingen organiseert. Daar staat je eigen hoofd helemaal niet naar. Het zou een hoop narigheid kunnen voorkomen. (...) Later hoorden we ook dat je vlak na de ramp een mobieltje van de gemeente kon krijgen. Dat wisten wij niet. We waren met hele andere dingen bezig.’ (pag. 147)

Veel getroffenen herkennen zich in de uitspraken van Betty Azink. Na een ramp, en zeker na het verlies van dierbaren, kan een zaakwaarnemer veel betekenen. Veel mensen hebben behoefte aan iemand die de energie heeft om in de wirwar van regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot verzekeringen, de juiste weg te vinden. Ook speelt de zaakwaarnemer een belangrijke rol als aanspreekpunt, voor zowel de getroffene als de (plaatselijke) overheid. Een beleidsmedewerker van het eigen gemeentehuis kan dan een spilfunctie verzorgen. De burgemeester van Nijmegen stuurde direct iemand vanuit het gemeentehuis naar de getroffenen van de tsunami. Dat werd erg gewaardeerd. Maar het is niet vanzelfsprekend dat zo iemand er voor getroffenen is.

In deze inleiding is diverse keren het woord veerkracht gevallen. Ook een zaakwaarnemer kan de natuurlijke veerkracht van getroffen mensen stimuleren. Uit onderzoek is gebleken dat een steunende context belangrijk is voor getroffenen. Een luisterend oor, steun en troost en openstaan voor de directe praktische behoeften van getroffenen, kan het natuurlijk herstel van getroffen mensen bevorderen.2

Voorlichting en communicatie

Het is een praktische aanbeveling voor overheid en hulpverleners om voorlichting en informatie te verstrekken over de voortgang van de rampenbestrijding, de procedures en de aanpak. Mensen willen niet alleen weten waar hun geliefden zich bevinden, of in welke toestand die verkeren. Zij willen óók weten wat hun perspectief is en hoe de overheid eraan werkt om de crisis het hoofd te bieden. In de nasleep willen zij ook weten hoe het allemaal is gekomen. De Bijlmerramp laat zien dat elke onduidelijkheid op lange termijn schadelijk is voor het herstel van getroffenen. Ook is het voor getroffenen goed te weten wat ‘normale’ reacties zijn na een ramp. Voorlichting over de lichamelijke en psychische reacties die na een ramp bij veel mensen optreden, kunnen daarbij helpen. Slachtoffers leren dan dat het niet uitzonderlijk is dat zij met slaap- en concentratieproblemen te kampen hebben. En dat die klachten meestal na een aantal weken verminderen. Ook kan er worden gewezen op de verschillende vormen van hulpverlening die mogelijk zijn. Daarnaast is het raadzaam de getroffenen te ondersteunen bij het zo snel mogelijk hervatten van de dagelijkse routine.

De woordkeuze van beleidsmakers kan doorslaggevend zijn in de manier waarop getroffenen met hun leed omgaan. Toonzetting van toenmalig minister van LNV, Laurens Jan Brinkhorst, is bijvoorbeeld olie op het vuur van de door MKZ getroffen Otto Vaarkamp. Zelf zegt Brinkhorst daarover: ‘Ondanks alle tegenstand die ik toen ervaren heb zou ik, als ik er weer voor stond, hetzelfde beleid voeren. Ik besef dat ik iets provocerends heb in mijn houding. Misschien had ik wat meer met de boeren mee moeten voelen. In publieke uitingen heb ik niet met ze mee gehuild. Ook al hadden ze dat graag van mij gezien. Maar daar was ik de minister niet naar.’ (pag. 84) De harde toonzetting én het gebrek aan erkenning werken bij Vaarkamp tot op de dag van vandaag door.

Rouwrituelen en geestelijke verzorging

Het is ook een belangrijke taak van de plaatselijke overheid om ruimte te geven voor (rouw)rituelen die getroffenen in staat stelt de ramp te verwerken. Daar kunnen kerk en gemeente elkaar steunen. In de Bijlmermeer, waar de getroffenen verschillende culturele achtergronden hadden, werkten de plaatselijke overheid en de kerken samen. Het was een samenwerking die ook in de jaarlijkse herdenkingen nog een belangrijke rol speelt. Ed van Thijn, over de eerste herdenking een week na de ramp: ‘Ik heb gezegd dat we één waren, ook al zou ieder op zijn eigen wijze zijn rouw willen beleven. Ook heb ik gezegd dat de stille tocht misschien wel de zwaarste tocht van ons leven zou worden.’ (pag. 214) De stoet van 15.000 mensen gaat van het Bijlmer Sportcentrum naar de plek van de ramp. Van Thijn: ‘Op verschillende podia langs de route brachten muziekgroepen en koren rouwmuziek ten gehore, die op onovertrefbare wijze de etnische diversiteit weerspiegelde.’

Na de cafébrand in Volendam speelde pastoor Berkhout een belangrijke rol in de pastorale zorg voor de ouders van omgekomen kinderen. Evert Kok, vader van de omgekomen Anja Kok: ‘De belangrijkste steun kregen we van pastoor Berkhout. Hij had oog voor onze situatie en heeft de ouders van de overleden kinderen bijeen gebracht. Hij heeft ons in de laatste twee maanden van Anja’s leven goed bijgestaan. Maar al eerder kwam de pastoor langs. Hij nam als een van de weinigen de moeite om ons in het buitenland te bezoeken, terwijl anderen vooral aandacht hadden voor alle slachtoffers in Nederland. Hij heeft Anja bediend in het ziekenhuis. Hij was degene die nog jarenlang avonden organiseerde voor de ouders van de overleden kinderen.’ (pag. 119)

Een wereld van verschil?

Wat betekenen crises voor getroffenen en professionals? De bundel van interviews onderstreept de wereld van verschil, zonder dat sprake is van een wereld van tegenstellingen. De rode draad die uit de interviews naar voren komt, is de zoektocht naar erkenning aan de kant van getroffenen. Waar de professional op een bepaald moment weer overgaat tot de orde van de dag, worden getroffenen nog jarenlang met de gevolgen van de crisis geconfronteerd. De overheid kan het leed niet wegnemen, maar de interviews geven wél aanknopingspunten voor aanpassingen van het beleid in de nafase.

Te denken valt aan méér bevoegdheden voor burgemeesters, om pragmatisch te werk te kunnen gaan binnen het kader dat door de uitvoerige regelgeving in Nederland is opgebouwd. Voor elke denkbare situatie zijn regels opgesteld, van de verplichting om lichamen binnen vijf dagen te begraven tot de verplichting om leges te betalen na het verlies van paspoorten of rijbewijzen. Doorgaans volstrekt begrijpelijke en logische regels. Ten tijde van crises kunnen deze echter verworden tot een harteloze bureaucratie, die geen rekening houdt met het leed dat zich in individuele gevallen heeft voorgedaan. Burgemeesters staan als lokaal boegbeeld het dichtst bij de getroffenen. In dat kader zouden zij de ruimte moeten krijgen om sociaal en intelligent te handelen en toestemming te geven om in specifieke gevallen van de gestelde regels af te wijken. Zoals in het geval van de vermiste Norbert Freriks, waarbij zijn ouders de post zo graag op een ander adres wilden laten bezorgen maar aanliepen tegen regeltjes die dat in het geval van vermissing niet toestonden. In dergelijke gevallen zou een burgemeester letterlijk het verschil moeten kunnen maken tussen de harteloze en de betrokken overheid. Dat is vergelijkbaar met het verschil dat de burgemeester van Nijmegen maakte, door zich over de plaatselijke slachtoffers van de tsunami te ontfermen en een ambtenaar als zaakwaarnemer aan te wijzen. De initiële woede wordt daarmee niet weggenomen, maar er ontstaat in elk geval waardering en begrip voor de inzet die de overheid pleegt in de nafase van crises.

Ook het nakomen van beloften is een belangrijk aspect voor getroffenen. De minister die op een bijeenkomst van getroffenen van de tsunami-ramp zegt dat men zich financieel gezien geen zorgen hoeft te maken, draagt niet bij aan de erkenning als de nota’s vervolgens niet gedeclareerd kunnen worden. Net zo min als de lokale overheid, die in het geval van de familie Freriks een boete stuurde na de maandenlange vermissing van hun zoon. Burgemeesters kunnen geen ijzer met handen breken. Zij zijn wel in staat om de menselijke maat van de eigen regels in het oog te houden en medeoverheden te wijzen op gedane beloftes. Of, als dit praktisch onmogelijk blijkt, de verwachtingen te temperen. Voor burgemeesters is dus een taak weggelegd om de getroffenen tegemoet te komen. Door bijvoorbeeld ook een gezondheidsonderzoek aan te kondigen, als dat de laatste twijfels bij slachtoffers wegneemt en hun zorgen erkent.

Naast de burgemeester bieden de interviews ook aanknopingspunten voor andere professionals. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid, voor wie de interviews bevestigen dat getroffenen veel belang hechten aan een onafhankelijk rapport over de oorzaak van de ramp. Een onderzoek blijkt immers niet alleen belangrijk te zijn voor de verantwoording in de politieke arena, maar ook voor de verwerking van de ramp door slachtoffers. Leidinggevenden van het gemeentelijke proces van opvang en verzorging kunnen uit het interview met Jelle Bakker en Joop Johannink vernemen hoe het in de praktijk is om na een grote ramp een opvanglocatie te moeten leiden. Ook kan worden gedacht aan ambassades, die te maken krijgen met slachtoffers van rampen in het buitenland. Of organisaties als Slachtofferhulp, die bevestigd zullen worden in het beeld dat ook getroffenen van rampen en crises graag op iemand willen terugvallen die de dagelijkse rompslomp van verzekeringen en verklaringen voor hen kan regelen.

Het is aan een ieder die professioneel in de crisisbeheersing werkt om zijn eigen lessen uit de interviews te destilleren. Want juist dat aspect is een belangrijke drijfveer van geïnterviewden geweest om mee te werken aan de bundel. Zoals de vader van de bij de tsunami omgekomen Amé zegt: ‘Eerder hebben we meegewerkt aan een interview in Trouw en aan een interview in de Impact-bundel Over] [leven, omdat we het belangrijk vinden dat Julia en Mink als ze ouder zijn kunnen nalezen wat er is gebeurd. In dit geval vinden we het belangrijk dat de overheid leert. Ik hoop dat mensen iets met ons verhaal kunnen.’ (pag. 49)

1    RW. Winkel, Post Traumatische Stress Stoornis beter te behandelen als woedestoornis, Universiteit van Tilburg, Tilburg: 2007

2    Impact in samenwerking met Trimbos Instituut, 'Richtlijn voor vroegtijdige psychosociale interventies na rampen, terrorisme en andere schokkende gebeurtenissen, Amsterdam: 2007

HANS & MARLIES

De kerstsfeer hang: in de lucht als de beelden van de allesverwoestende tsunami in 2004 de wereld overgaan. Hans en Marlies zijn op dat moment met hun twee dochtertjes in Khao Lak. Julia van net twee jaar en baby Amé van negen maanden. Een huisje vlak bij het strand. Ontbijten en dineren op het strand. Zonnestralen. Ultiem geluk. Totdat een onbekend gebulder losbarst.

‘In de voorbereiding passeerden de Maldiven, India, Sri Lanka, Maleisië, Thailand, Mauritius en de Seychellen de revue. Alle landen waar we aan dachten, zijn later getroffen door de tsunami. Heel typisch. Omdat Marlies al vijf maanden zwanger was van ons derde kind en we met twee kinderen zouden reizen, kozen we voor Thailand. Daar staan de beste ziekenhuizen van Azië. Bovendien zijn de Thai gek op kinderen.’

Hans, Marlies en de kinderen komen ’s avonds aan. De volgende morgen gaat Hans met Amé en Julia het strand verkennen. Ze lopen richting de waterlijn. ‘Ik was eerst met Amé in de zee. Hartstikke leuk. Amé met een mooi geel zwembandje en een hoedje op. Eerst schrok ze van de kou, maar het water was lekker warm dus kort daarna kreeg ze er plezier in. Toen voelde ik het water al aan mijn benen trekken. Het was onze eerste dag in Khao Lak, dus ik kon het niet helemaal plaatsen. Ik kende de kust niet.’ Hans merkt dat hij angstig en onzeker wordt, als hij ziet dat de zee steeds verder terugtrekt. ‘In één keer zag ik de rotsen tevoorschijn komen. Andere mensen op het strand hadden ook niet eerder zoiets gezien. In de verte zagen we twee van die witte strepen op zee. We zijn op meer plekken in de wereld geweest en dan heb je vaak een branding ver uit de kust. Marlies liep terug naar de

bungalow, terwijl ik mij omdraaide om Julia te halen. Die was ergens op het strand met een meisje aan het spelen. Ik wilde haar dichterbij halen, omdat ze misschien zou schrikken van een grote golf. Toen ik bij onze plek was, zag ik achter mij een muur van water. In mijn beleving ben ik één van de eersten geweest die is gaan rennen. De kinderen heb ik ieder onder een arm gepakt.’ Al watertrappelend probeert Hans met de golf mee te gaan. ‘De golf was twaalf meter hoog. Het werd zwart en ik kwam ergens bij een houten trap vast te zitten in het kolkende water. Ik kon nergens heen. Je merkt dat je dan enorm helder nadenkt. Rustig, zonder in paniek te raken.’ Hans weet zijn been los te rukken, boven te komen en zich op een balkon te hijsen. ‘Op dat moment besefte ik dat ik Amé kwijt was. Ik weet nog steeds niet wanneer dat is gebeurd. In mijn hele verhaal ben ik negen seconden kwijt. Ik kwam negen seconden te laat bij de trap. Als ik eerder was gaan rennen, was ik boven op de trap geweest en had Amé nog geleefd.’

Marlies is ook gegrepen door de golf. ‘Ik heb onder water de camera van mijn hand gedaan, mijn horloge omgedaan en de sleutel met een enorme hanger met ons kamernummer erop in mijn bikini gestopt. Met het idee: dan kunnen ze me identificeren. Ik had tijd zat, ik kon niks. Alles was zwart, ik wist niet meer wat boven of onder was. Ik dacht: nu is het gebeurd. Heel bewust heb ik nog aan Hans en de kinderen gedacht. Ik voelde ook geen paniek, alleen maar ongeloof. Ik dacht ook dat ik de enige was die dit overkwam. Ik had nauwelijks gezien wat er was gebeurd.’ Marlies weet zich naar boven te werken, op een boardwalk richting één van de huisjes. Mensen komen aangerend en ontfermen zich over haar. ‘Mijn been was opengereten en ik zag mijn slagader lopen. Ik dacht nog steeds dat ik de enige gewonde was. Ik wilde naar ons huisje, omdat ik dacht dat Hans, Amé en Julia daar zouden zijn. Ik had geen besef van wat er was gebeurd.’

Hans staat op dat moment aan de voorkant van hetzelfde huis, een

PIETER WIERSINGA

(RIT)

Pieter Wiersinga stond aan het hoofd van het Nederlandse Rampen Identificatie Team (RIT) dat in Thailand hielp om de slachtojfers van de tsunami te identificeren. Het Nederlandse RIT was actief in Phuket, waar de lichamen uit Phuket en Khao Lak op basis van internationale protocollen werden voorzien van de juiste naam. Alles stond in het teken van één doel: de nabestaanden uiteindelijk zekerheid te kunnen geven over het lot van hun dierbaren.

Pieter Wiersinga was tot voor kort RIT’er in hart en nieren. Recent is hij afgezwaaid toen het RIT onderdeel werd van het Landelijk Forensisch Team Opsporing, het LFTO. Gedurende tientallen jaren is hij als RIT’er betrokken bij de meest vreselijke rampen en ongevallen. Zoals bij de tsunami, die in Azië met vernietigende kracht op de kusten beukte. ‘Ons werk doen wij altijd naast onze reguliere werkzaamheden. Het RIT is een organisatie op afroep, waarvan de medewerkers normaliter zijn te vinden bij de regionale korpsen, het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) en de Koninklijke Marechaussee.’

Pieter Wiersinga is zijn politiecarrière ooit begonnen als ME-com-mandant, om onder meer via het KLPD door te groeien naar de functie van Hoofd Koets- en Rijstal van het Koninklijk Staldepartement. ‘Die functie combineerde ik destijds met de functie van teamleider RIT. Veel van de RIT’ers werken binnen de politie als algemeen tactisch of forensisch technisch rechercheur. Maar er zijn ook orthodontisten, pathologen en andere specialisten verbonden

verdieping lager, op het balkon. ‘Pas later hebben we dat samen kunnen reconstrueren.’ In de chaos kijkt hij rond om te zien of hij Amé of Marlies nog ziet. ‘Ik kon niks meer. Ik moest Julia vasthouden. Als ik Julia in het water zou zetten, kon ze door een golf van het balkon afspoelen. Ik had dus de keuze om Julia neer te zetten en Amé te zoeken in de kolkende massa of Julia in mijn armen te houden. Dat is een rationele keuze, maar ook heel emotioneel. Ik zie die grote bruine ogen van Julia nog steeds voor me. Ze zei steeds: “Papa vasthouden, papa vasthouden!” En ik zei steeds: “Ik laat je niet los, ik laat je niet los!” Het zal me altijd bijblijven. Als ik haar ’s avonds een kusje geef voor het slapen gaan, zie ik dat moment nog regelmatig voor me. Sindsdien heb ik een enorme binding met Julia. Ze huilde niet, zei niets. Alleen “vasthouden, niet loslaten”.’

Ziekenhuis

Hans en Julia waden door het water en klimmen een trapje op. ‘Met lood in mijn schoenen ben ik die trap opgelopen. Met het idee dat ik én Marlies én Amé kwijt was.’ Boven aangekomen zien Hans en Julia dat Marlies zwaargewond op de grond ligt. ‘Marlies vroeg waar Amé was. Ik zei: “Ik ben Amé kwijt.” Ik weet niet meer precies hoe ik dat gezegd heb. Als ik Marlies niet had gevonden, was ik teruggegaan. Hier kon ik iets redden, wat nog niet verloren was gegaan. Daar was al iets verloren gegaan.’ Marlies: ‘Ik denk dat je het niet eens zo beredeneert: dat doe je gewoon. We moesten weg, naar het ziekenhuis. Klaar.’

In de hectiek weten Hans, Marlies en Julia een truck te bemachtigen die hen naar het ziekenhuis vervoert. ‘Bij een ramp kom je allemaal dingen tegen die niet meer kloppen. Ook de mensen kloppen niet meer. Het is heel surrealistisch eigenlijk. Het gerucht ging dat een derde golf in aantocht was. De auto liep vast op een wegversperring. Iedereen was in paniek. Er was angst. Want we wisten wat er kon gebeuren. We zijn de auto uitgegaan en hebben ons in een huis verschanst. Toen hebben

aan het team. Het totale team bestaat uit vijftig mensen. De coördinatie, het beheer en de zorg voor paraatheid en alarmering zijn ondergebracht bij het KLPD. Binnen het team heeft iedereen een vaste taak. Iedereen weet wat op de plaats van de ramp van hem of haar verlangd wordt. Teams uit het buitenland doen de taakverdeling bij wijze van spreken nog in het vliegtuig. Bij ons is de taakverdeling vooraf al glashelder.’ De instelling van het RIT is volgens Pieter Wiersinga samen te vatten in één woord: daadkracht. Daadkracht om zo snel mogelijk volgens omlijnde procedures aan de slag te gaan. ‘Toen ik het nieuws van de tsunami vernam, heb ik het Ministerie van Buitenlandse Zaken direct gebeld, om te informeren of onze inzet verlangd werd in Thailand, de Maldiven, Indonesië of Sri Lanka. Dat waren naar ons idee de gebieden waar de meeste Nederlanders zouden vertoeven. Voordat wij ernaartoe gaan, moet de getroffen regio onze hulp eerst accepteren. Want uiteindelijk voeren we politietaken uit op het grondgebied van een andere staat. Buitenlandse Zaken was de situatie nog in kaart aan het brengen. In afwachting van het groene licht van Buitenlandse Zaken is de rest van ons team alvast gemobiliseerd. Er wordt rondgebeld en gevraagd hoe snel mensen inzetbaar zijn. Iedereen staat dan stand-by zodat we zo snel mogelijk kunnen vertrekken als dat nodig is. Zo ging het na de vuurwerkramp en zo ging het nu ook weer. Uit ervaring weet ik dat je beter halverwege even op een parkeerplaats met een kop koffie in de hand kunt wachten op het definitieve “go”, dan dat je thuis wacht op toestemming en je dan je spullen nog moet pakken.’

Snelheid en daadkracht

Aan de gedrevenheid om zo snel mogelijk ter plaatse te zijn, liggen voor het RIT meerdere redenen ten grondslag. ‘Je wilt voorkomen dat anderen beslissingen nemen waar je later last van krijgt. Maar ook technisch gezien kun je er in ons werk het beste zo snel mogelijk

we ook afscheid van elkaar genomen. Heel bewust.’ Nadat de derde, kleinere golf is geweest, spreekt Hans een Duitse toerist aan die hen helpt om weer een auto te regelen. ‘Er volgde een duizelingwekkende rit met snelheden tot 150 km/u op de teller. Marlies zat voorin. Julia en ik zaten achter op de laadbak, samen met twee zwaargewonden die buiten bewustzijn waren. Zo zijn we naar het ziekenhuis gebracht.’ Het moment dat ze met z’n drieën het gebied uitrijden, neemt Hans afscheid van Amé. ‘Ik liet mijn kind daar achter. Zij was overleden en lag daar in de zee. Ergens. Terwijl ik met Marlies en Julia wegreed. Dat was een heel intens en pijnlijk moment. Je houdt de neiging om naar je kind te zoeken. Maar dat kon niet. Pas half februari waren we voldoende gerevalideerd om te lopen. Daar is nog een hele ziekenhuisopname aan vooraf gegaan.’

Hulpverlening

In de Thaise ziekenhuizen ervaren Marlies en Hans werkelijke hulp. ‘Mensen die zelf bijna niets hadden, kwamen eten brengen. Schoolkinderen kwamen langs en vroegen waar ze mee konden helpen. Een e-mail aan de familie sturen, eten en drinken, luiers voor Julia. Dat soort zaken.’ Hans vertelt over een mevrouw die met een mobiele telefoon de zaal opkomt, waarna iedereen een minuut mag bellen. ‘Via de schoolkinderen had ik het telefoonnummer van de Nederlandse ambassade in Bangkok gekregen. Dat nummer belde ik. De mevrouw aan de andere kant van de lijn sprak geen Nederlands. In gebrekkig Engels zei ze dat ik zou worden teruggebeld. Nog voordat ik kon uitleggen dat terugbellen niet kon, gooide ze de hoorn er al op. Dat was mijn eerste ervaring met Nederland.’ Niet alleen ervaart Hans het als een wrang telefoontje, ook wordt het contrast met de andere buitenlanders duidelijk. ‘De ambassade was voor ons de enige manier om hulp te krijgen. De Zweden hadden zich al in het ziekenhuis gemeld. Ook Zweedse journalisten waren al langs geweest. Maar contact met Nederlandse

bij zijn. Je wilt bijvoorbeeld voorkomen dat mensen met lichamen gaan slepen. Want juist de plaats waar iemand is omgekomen, kan een aanknopingspunt zijn om de puzzel op te lossen. Een hele andere reden is ingegeven door onze ervaring dat bij rampen veel gestolen wordt. De berging moet zo snel mogelijk beginnen. Denk aan iemand die je vertelt dat zijn verloofde kan worden herkend aan een gouden horloge. Als je pas later arriveert, kun je zoeken tot je een ons weegt, maar dat horloge vind je niet meer terug.’

Na het eerste belrondje staan de RIT-medewerkers met hun spullen klaar om te wachten op het bewuste telefoontje van het ministerie. ‘Het was vlak na de kerst, dan is er waarschijnlijk maar één ambtenaar die de halve wereld belt en ook van niets weet. Voor ons geldt dat we kunnen gaan als de huisvesting, voeding en reiskosten worden betaald en de toestemming van het ontvangende land er is. Meestal vindt een ramp op één locatie plaats, waardoor de aanvraag relatief eenvoudig verloopt. In dit geval is het hulpaanbod door diverse ambassadeurs uitgezet. Thailand riep als eerste dat we welkom waren, zodat we besloten om daar naartoe te gaan. Met in het achterhoofd het idee dat we altijd nog vanuit Bangkok naar één van de andere landen zouden kunnen gaan, als dat op dat moment nodig zou zijn.’

Het RIT strijkt neer op de grens van Khao Lak en Phuket en krijgt kort na aankomst ook nog een assistentieverzoek uit Sri Lanka, waar een klein gedeelte van het team naar vertrekt. ‘Overal stonden borden vol met foto’s van mensen die vermist waren. Die blijven je bij. Grote borden met vakantiekiekjes, sommige daarvan een paar uur ervoor gemaakt. Met gelukkige momenten, blije mensen. Foto’s van kinderen. Dat maakte indruk.’

autoriteiten zat er op dat moment niet in.’

Na een aantal operaties in een regionaal ziekenhuis vliegen ze vier dagen na de tsunami naar het ziekenhuis in Bangkok. Op het vliegveld wordt Hans belaagd door een RTL-journalist, die hij van zich afhoudt door in beeld zijn middelvinger consequent omhoog te houden. ‘Dan konden ze dat in elk geval niet uitzenden.’ Marlies sluit zich af voor de drukte om zich heen. ‘Ik heb al die tijd het verlies van Amé niet beseft. Ik maakte me op dat moment vooral heel erg zorgen over de baby in mijn buik.’

In het ziekenhuis in Bangkok komen Hans, Julia en Marlies samen op een kamer te liggen. ‘We werden goed verzorgd. De directeur van het ziekenhuis kwam informeren. De Thai toonden zich erg betrokken. Een zakenrelatie van mijn broer kwam in het ziekenhuis langs. We kregen meteen zijn telefoon, zodat we iedereen konden bellen. Toen kwam ook een mevrouw van de ambassade bij ons op bezoek. Een hippe dame, waar we niets mee hadden. Achteraf heb ik dat beter kunnen plaatsen. We hadden de ervaring van het telefoontje met de ambassade. En we hadden natuurlijk een stress-syndroom. Daar wind ik geen doekjes om. Je bent boos en wilt je emoties kwijt. Je bent ontzettend snel boos. In zo’n situatie moet je niet iemand hebben die over zoekgeraakte paspoorten begint. Als je dan de keus hebt, reageer je het eerder af op de overheid dan op je vrouw. Later ontstond alsnog een band, maar die eerste ontmoeting was niet zo best. Op een gegeven moment is ook een traumapsycholoog uit Nederland overgevlogen. Die is met ons komen praten. Daar hebben we op dat moment wel veel steun aan gehad, vooral om te horen hoe met Julia om te gaan.’

Terug naar Nederland

Als de vlucht met getroffen Nederlanders vanuit Thailand vertrekt, zijn Hans en Marlies nog onvoldoende hersteld om de lange reis te maken. ‘We zijn later met een Duitse vlucht meegegaan. Toen we het bericht

Structuur in de chaos

De omvang van de ramp is ongekend. Groter dan Pieter Wiersinga zich had kunnen inbeelden. ‘Uit de verschillende RIT’s was een internationaal team samengesteld. Wij werkten in een tempel, op de offerplaats. Als Nederlandse RIT’ers werkten we met een Interpolprotocol, dat was gebaseerd op het oude Nederlandse systeem. In Nederland hebben wij ons in 1977 na de vliegramp op Tenerife gerealiseerd dat de identificatie zeker bij een zogenaamde “open ramp” gestructureerd moest verlopen. Een vliegramp is een “gesloten ramp”; daarvan weet je aan de hand van de passagierslijsten doorgaans wie er aan boord waren. In dit geval is dat anders. Je weet niet wie wie is, mensen hebben alleen een zwembroek aan en ze komen van over de hele wereld. Die puzzel kun je alleen oplossen als je snel en gestructureerd aan de gang kunt gaan. De Thai kregen onvoldoende grip op de situatie, waarna wij met de Australiërs en de Scandinavische landen de grote lijnen hebben uitgezet. De “Nor-dics” (de Scandinavische landen), Belgen en Nederlanders ontmoeten elkaar jaarlijks en werken op dezelfde manier. De Belgen waren nog niet in Phuket, zij hadden moeite om een vliegtuig te regelen. Met de Australiërs en de Zweden stelden wij vast dat we geen tijd te verliezen hadden. De temperaturen speelden daarbij ook een rol. Als we niet zouden ingrijpen, waren we bang dat we hooguit tien procent van de slachtoffers nog zouden kunnen identificeren. De rest van de puzzel zou dan onopgelost blijven. De Thai hadden de Thais uitziende lichamen voorzien van een nummer. Ze hadden DNA afgenomen en direct begraven, zich niet realiserend dat daarmee ook andere Aziaten en Thai of Aziaten met bijvoorbeeld Nederlandse paspoorten waren begraven. Bovendien was het DNA van slechte kwaliteit. Al die lichamen hadden dagen in de zon en in de zee gelegen. Dan heb je weinig aan het DNA dat je uit een haar weet terug te halen. Gelukkig begrepen de Thai snel daarna dat de eer van hun

kregen dat we daarvoor in aanmerking kwamen, zijn we met een ambulance halsoverkop naar het vliegveld gereden. Daar hebben we vervolgens twintig uur moeten wachten voordat de vlucht daadwerkelijk vertrok. Onderweg was alles goed geregeld door de Duitsers, er waren veel artsen aan boord. Na een tussenstop in Dubai landden we uiteindelijk in Düsseldorf, waar we werden ontvangen door de Nederlandse consul of een ander bestuurlijk figuur. Het feit dat ik het niet meer exact weet, geeft aan dat het ons op dat moment weinig deed. Een oude man die daar namens Nederland stond, vergezeld door een dame met een hoedje op.’ Naast de consul wachten ook twee ambulances op het vliegveld, die Hans, Marlies en Julia moeten overbrengen naar het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. ‘We kregen een enorme ruzie. Ik wilde Julia op schoot houden. De broeders hadden niet doorgekregen dat ze een kinderzitje hadden moeten meenemen en weigerden Julia in eerste instantie mee te nemen.’ Al ruziënd vertrekt het gezelschap toch naar Nederland, waar een nieuwe, harde confrontatie met het thuisland volgt. ‘Men was bang dat we mogelijk de MRSA-bacterie bij ons zouden dragen. De ambulancebroeders wisten niet goed wat ze met ons aan moesten en via welke ingang ze ons naar binnen mochten brengen. Ik had het zo met ze gehad, dat ik op een gegeven moment heb gezegd dat ze mij er maar uit moesten zetten. Wat ze vervolgens deden. Ik stond in mijn Thaise ziekenhuishemd, met Julia, in de janua-rikou te wachten totdat de ambulance van Marlies arriveerde. Zo stond ik weer op Nederlandse bodem.’

In het Radboud Ziekenhuis merken Hans en Marlies al snel dat er sprake is van “haantjesgedrag” bij de chirurgen. ‘We moesten volgens de chirurg vooral vertrouwen hebben in het team, want de operatie die zij gingen uitvoeren, deden ze ook wekelijks bij motorrijders die waren gevallen. Zonder enige compassie met onze situatie werden we vergeleken met de eerste de beste motorrijder. Toen ik om pijnstillers vroeg, kreeg ik te horen dat we “geen junkies” waren. Kortom, we moesten

land niet te grabbel kon worden gegooid. Alle lichamen zijn weer opgegraven. Met iemand van de ambassade hebben we het vervolgens voor elkaar gekregen dat we die avond konden spreken met de Thaise leider van het hele identificatieproces. We hebben uitgelegd hoe we te werk wilden gaan. De volgende morgen moest iedereen stoppen met het werk en is afgesproken dat iedereen volgens onze methodiek moest samenwerken. Eén systeem voor de berging en beschrijving van de lichamen en één systeem voor de verwerking van de informatie over de lichamen en de informatie van de nabestaanden. In de weken daarna is elke ochtend begonnen met een overleg, waarbij uit elk land een of twee RIT’ers aanwezig waren. Zo is het proces gestructureerd.’

De structuur en discipline zijn niet overbodig. ‘De Engelsen waren in Thailand al aan de slag gegaan en noteerden slechts zaken als “deze meneer heeft zwart haar, schoenmaat 45 en een ring”. Terwijl je eigenlijk wilt weten wat voor soort ring het is, of die goudkleurig is of zilverkleurig en of er binnenin misschien een verlovingsdatum staat. Dat zijn de detailaan wij zingen waar we op kunnen doorrechercheren. Daarom was het goed dat niet ieder voor zich, maar we allemaal volgens hetzelfde protocol gingen werken.’ Het is volgens Pieter Wiersinga een ongeschreven regel dat iedereen in het internationale team met elkaar samenwerkt. ‘Ik herinner me het Israëlische RIT, dat mede op ons verzoek door de Thai weer naar huis is gestuurd. Zij waren alleen op zoek naar mensen van de eigen nationaliteit. De Duitsers en Fransen hebben een reprimande gekregen, maar mochten later terugkomen. Je moet op zoek gaan naar iedereen en gewoon met z’n allen de klus klaren. Zo simpel is de opdracht.’

Samenwerking

Pieter Wiersinga beschrijft hoe de medewerkers in Thailand alle details beschrijven en vastleggen onder een nummer. ‘Ieder slachtof-

vooral niet denken dat we speciaal waren, dat was de teneur van de artsen in het ziekenhuis. Het feit dat we kort daarvoor ons kind hadden verloren leek niet ter zake te doen. De tegenstelling met Thailand, waar mensen ons eten brachten en kleding, knuffels en speelgoed voor Julia achterlieten, kon niet groter zijn.’

Bijeenkomst in Ridderzaal

Hans en Marlies liggen al een aantal weken in het Nijmeegse ziekenhuis, als zij worden uitgenodigd voor een herdenkingsbijeenkomst in de Ridderzaal. ‘Eind januari had het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijeenkomst voor slachtoffers georganiseerd in de Ridderzaal. Wij wilden daar wel naartoe, omdat we ook op zoek waren naar erkenning van hetgeen ons was overkomen. Door diverse ervaringen in Thailand hadden we geen behoefte om de pers daar tegen te komen, dus hebben we geïnformeerd wat voor soort bijeenkomst het zou zijn. Volgens de organisatie zou er geen pers aanwezig zijn. Met twee ambulances zijn we toen naar Den Haag gebracht. Deze keer had ik gelukkig een ambulancebroeder die wél gevoel voor de situatie had.’ Eenmaal in de Ridderzaal blijken diverse hoogwaardigheidsbekleders aanwezig te zijn. ‘Er waren leden van het kabinet en diverse Tweede Kamerleden bij. Wij hadden daar niet zo veel mee, omdat we vooral waren gekomen om de andere slachtoffers te ontmoeten’, aldus Hans. De bijeenkomst blijkt anders te verlopen dan Hans en Marlies zich hadden voorgesteld. ‘Er waren camera’s aanwezig en fotojournalisten maakten vanaf de publieke tribune foto’s van ons. Volgens de organisatie zouden ze alleen foto’s van achteren maken, maar de volgende dag stonden Marlies en ik pontificaal op de voorpagina van de Gelderlander, als “Gelderse tsunami-slachtoffers”.’

Ook koningin Beatrix en prinses Maxima zijn op de bijeenkomst aanwezig. Zij raken in gesprek met Hans en Marlies. Hans: ‘Normaal ge-

fer krijgt een uniek nummer, want je weet nog steeds niet wie het is. Haarkleur, oogkleur, overhemd, riem, schoenmaat, kleding en piercings, leggen we vast. Alles wordt minutieus beschreven tot in de intiemste details. Ondertussen is de tactische sector bezig om uit alle interviews en telefoontjes informatie te vergaren. Tussen alle meldingen over vermisten zitten ook de nodige telefoontjes van oplichters, die denken dat ze op een makkelijke manier de levensverzekering kunnen oplichten. De tactische recherche gaat de lijst terugbrengen tot een kern waarvan wij vermoeden dat het werkelijk de slachtoffers zijn. Van die slachtoffers worden nabestaanden bezocht. Er zijn vaste koppels van medewerkers die vanaf dat moment het contact onderhouden met de familie van de vermiste personen. In de gesprekken komen de vragen over de kleding, tatoeages, ringen en vergelijkbare zaken aan bod. Deze, zogenaamde, ante mortem (AM) gegevens worden in het systeem onder een naam gezet. Als uit het post mortem (PM) onderzoek een lichaam of lichamen naar voren komen die mogelijk voldoen aan de ante mortem beschrijvingen, wordt vervolgens gekeken of de definitieve match gemaakt kan worden.’

Identificatie Amé

In totaal komen 36 Nederlanders bij de tsunami om het leven, van wie 33 in Thailand. Het is augustus 2005 wanneer het laatste Nederlandse slachtoffer van de tsunami wordt geïdentificeerd. ‘Zoals gezegd werkte het team in een internationaal verband. Maar naarmate meer lichamen waren geïdentificeerd, kwamen de Nederlandse slachtoffers prominenter bij ons in beeld. Alle slachtoffers zijn even belangrijk, maar het laatste slachtoffer is een erezaak. Elke identificatie geeft een gepast gevoel van overwinning. Vermist is erger dan dood. Hoe hard dat ook klinkt. Bij vermist blijft altijd de hoop bestaan dat iemand nog levend wordt teruggevonden. Het laatste

sproken ben ik niet zo Oranjegezind, maar op het moment dat wij ons verhaal deden, merkten we dat zij allebei geëmotioneerd raakten. Toen kregen we het gevoel dat ze daadwerkelijk snapten wat hier aan de hand was. Dat was een mooi moment.’ Anders ervaren ze het contact met premier Balkenende, die ook op de bijeenkomst spreekt. ‘Balkenende sprak ons aan en refereerde aan een eerdere ontmoeting in Eindhoven. Daar was namelijk het vliegtuig met Nederlandse slachtoffers aangekomen. Ik corrigeerde hem en gaf aan dat we met de Duitse vlucht waren teruggekomen. Hij geneerde zich en wist zich op dat moment geen houding te geven. Het was een schril contrast met de ontmoeting met de koningin.’

Het contact met lotgenoten verloopt die eerste keer stroef. Daarbij spelen ook fysieke omstandigheden een rol, omdat Hans en Marlies worden beperkt door hun rolstoelen. ‘Wat mij nog helder voor de geest staat is een man die ik daar tegenkwam met op zijn t-shirt de tekst “I survived the tsunami”. Ik dacht toen maar een ding: mijn dochter heeft het niet overleefd. Maakt hem dat een held?’ Als Hans het voorval aanstipt, komt de woede terug. ‘In alle eerlijkheid snap ik nog steeds niet dat er niemand van de organisatie is die op zo’n moment die meneer tot de orde roept.’

Geboorte Mink

Na het ontslag uit het Radboud Ziekenhuis volgt een lange periode van revalidatie. Tegelijkertijd nadert de geboorte van Mink. Marlies is in april uitgerekend. Hans: ‘Mink is op 15 april geboren. Dat was heel dubbel. Snijdend verdriet om Amé, die op dat moment nog steeds niet was geïdentificeerd en vreugde om het kindje dat in de wieg ligt.’ Marlies: ‘Mink begint ook steeds meer op Amé te lijken. Het is goed dat hij er is. Hij was erbij in Thailand. We zien het zo dat we allebei één kind hebben kunnen redden.’

Als Hans al een aantal maanden terug in Nederland is, blijft de ge-

Nederlandse slachtoffer dat wij in Phuket identificeerden was Amé. Kinderen identificeren blijft altijd moeilijk. Niet alleen emotioneel, ook technisch is het zwaar. Ze hebben nog geen tandjes. Bijna geen haar. Zijn allemaal even bleek. Van die mooie poppies die in hun blote billetjes op het strand liepen toen het noodlot toesloeg. Dat is zó tegen de natuur in.’ Het team valt bij deze categorie terug op DNA-methoden. ‘DNA nemen we bij voorkeur bij de moeder en broer of zus af. Die zitten het dichtst in de lijn. Bovendien zal het niet de eerste keer zijn dat een vader niet de biologische vader blijkt te zijn, dus aan de hand van het DNA van de vader kun je geen zekerheid ontlenen. In die regio zijn ongeveer dertig kindjes omgekomen in de leeftijd van Amé. Voor ons team was het echt een gevoel van “wat er ook gebeurt, we zullen Amé terugvinden”. Toen we dachten een papieren match te hebben, hebben we het lichaampje nog weer eens goed onderzocht, hebben wat hoofdhaar afgeknipt en hebben de haartjes gewassen. De kleur kwam overeen. De lengte van de haartjes klopte. Dan ben je al dichtbij. Uiteindelijk is het ons gelukt om ook de DNA-match rond te krijgen. Dat gaf de uiteindelijke zekerheid.’

Nog voordat de RIT’ers in Thailand het lichaam van Amé definitief weten te identificeren, wordt ook het familiekoppel over de mogelijke aanstaande match ingelicht. ‘De familiekoppels hebben gedurende de maanden dat de zoektocht duurde contact onderhouden met de nabestaanden. Dat zijn RIT’ers die dag en nacht gebeld mogen worden. Wij geven ook altijd aan dat alleen het nieuws van de familiekoppels is geautoriseerd. Als in de krant staat dat het laatste slachtoffer is geïdentificeerd en de mensen hebben het niet van hun koppel gehoord, dan kan het niet kloppen. Zo werken wij al jaren. Toen wij in Phuket bezig waren, hadden we het gevoel dat we dicht bij de identificatie van Amé zaten. Het koppel had nauw contact met

dachte aan een terugkeer naar Thailand aan hem trekken. ‘In het begin wilde ik er niet over praten. Ook omdat Marlies hoogzwanger was. Een lichtpuntje kwam van de Nijmeegse burgemeester Guusje ter Horst, die in een condoleancebrief een beleidsmedewerkster aanbood om onze zaken waar te nemen, subsidies te regelen of verzekeringen af te handelen. Maar van dezelfde gemeente kreeg ik ook een boete omdat ik mijn rijbewijs had verloren. De wijkverpleging stuurde gepeperde rekeningen van vijfhonderd euro per maand. Remkes had in de Ridderzaal nog gezegd dat we ons geen zorgen hoefden te maken: ‘financieel zou het geen probleem zijn’. Maar dat bleek later — uiteraard — nooit zo te zijn bedoeld. Daar heeft de beleidsmedewerkster, ondanks haar goede bedoelingen, uiteindelijk weinig aan kunnen veranderen.’

Terug naar Khao Lak

Moe van Nederland wil Hans niets liever dan teruggaan naar Thailand, terug naar Amé. ‘Ik had het gevoel dat ik al die tijd niets voor haar had kunnen doen. Ook wilde ik alles op video opnemen, ook voor Marlies. Als je daar te lang mee zou wachten, zou alles anders zijn. Die video heeft ons later goed geholpen om samen alles op een rijtje te zetten. “Waar was jij toen wij daar stonden?” Dat soort vragen.’ Ik had er bewust voor gekozen om alleen te gaan, maar de confrontatie met wat gebeurd was in Thailand viel zwaar. Het was heel vies weer toen ik aankwam. Ik zat op de achterbank van de taxi te huilen. En ik voelde Amé, ik voelde dat zij daar was. Ik verbleef in een hotel naast het hotel waar wij in december hadden gezeten. De videocamera liep de hele tijd.’ Hans belt veel met Marlies. En hij plant een boompje. Ook verzamelt hij moed om richting zee te gaan. ‘Ik merkte dat ik me niet om wilde draaien als ik aan het filmen was. Ik durfde niet met mijn rug naar de zee te gaan staan. Dat heeft een tijd geduurd. Totdat ik naar de plek durfde waar ik haar kwijt ben geraakt. Ik heb veel op een steen op het strand gezeten.’ Ondanks de nadrukkelijke eenzaamheid en het

de familie en wist dat de ouders van Amé in Frankrijk op vakantie waren. De RIT’ers zijn toen alvast naar Frankrijk gegaan, zodat ze het nieuws direct konden brengen als we in Phuket de identificatie tot stand konden brengen. Die jongens zijn daar in de buurt in een hotelletje gaan zitten. Toen we rond waren, hebben ze de familie op de camping gebeld. Ze zijn naar de receptie gegaan, waar ze hen het nieuws over Amé hebben verteld.’

Daarna verloopt de procedure in sneltreinvaart. Pieter Wiersinga vliegt met het lichaam van Amé terug naar Nederland. Op Schiphol doen de collega’s van Wiersinga ondertussen al het mogelijke om de ouders tegemoet te komen. De ouders worden op Schiphol door het familiekoppel opgevangen en zijn erbij als het toestel landt. Als ze langs de landingsbaan hadden willen staan, dan was dat mogelijk geweest. We proberen alles te regelen op een manier waarop de mensen dat willen, het is de laatste kans voor hen. Het RIT is de laatste jaren nog meer aandacht gaan besteden aan de nazorg. Ook de post mortale zorg, het toonbaar maken van lichamen na een ramp, staat veel meer op de kaart dan vroeger. Al kun je maar een deel van een lichaam tonen, vaak is dat voor nabestaanden voldoende. Mensen willen iemand nog aanraken. Het gaat erom dat de mensen iets kunnen zien en de zekerheid krijgen dat het hun geliefde is. Wij raden nooit af om het lichaam te bekijken. Net zo min als wij ook aanraden om dat wél te doen. Het is aan de nabestaanden om daar hun eigen afweging in te maken, hoe moeilijk dat ook is.’ Tegen de officiële regels in rijden de ouders met het kistje in hun eigen auto naar huis. ‘De ouders hebben het waarschijnlijk niet geweten, maar op een afstandje zijn ze nog gevolgd door twee motoragenten van het KLPD. Om ervoor te zorgen dat ze veilig thuiskwamen. En om te voorkomen dat ze, als er ergens toevallig een politiecontrole zou zijn, problemen zouden krijgen omdat ze Amé in hun eigen auto

verdriet voelt Hans zich gesteund door de lokale bevolking. ‘De Thai hebben ook veel mensen verloren. Op een gegeven moment werd ik aangesproken door een mevrouw op een brommertje, die me voor een kampvuur uitnodigde. Daar waren allemaal hulpverleners bij elkaar die nieuwe huizen aan het bouwen waren. Ik ontmoette ook een jongen die in 1985 bij de brand in het Bradford Stadium zijn beste vriend was kwijtgeraakt. Hij voelde zich daar zo schuldig over, dat hij na de tsunami direct naar Thailand was gegaan om te gaan helpen. Dat soort verhalen hoorde ik daar. Ik vond dat ongelooflijk mooi.’

Rampen Identificatie Team

Hans komt langs de site waar koelcontainers staan met lichamen die nog moeten worden geïdentificeerd. ‘Daar had ik weer het sterke gevoel dat Amé er was.’ Hans’ gevoel blijkt juist te zijn. ‘Het Rampen Identificatie Team (RIT) was in die tijd samen met andere internationale teams hard bezig met de identificatie van de slachtoffers. In het Radboud Ziekenhuis hadden wij al wangslijm afgegeven voor een mogelijke DNA-identificatie. Nadat ik uit Thailand was teruggekeerd werden we in augustus op vakantie gebeld door het RIT. Ze stonden bij de receptie van onze camping. Ze hadden de moeite genomen om ons helemaal in Frankrijk persoonlijk te komen informeren. Vervolgens heeft het RIT zelfs geregeld dat onze auto werd teruggereden en wij via Genève konden terugvliegen.’

Hans en Marlies zien het als een belangrijk moment, omdat met het nieuws van de identificatie een einde komt aan het wachten. Amé is als laatste Nederlandse slachtoffer geïdentificeerd. Er landde een klein kistje op Schiphol. We wisten nog niet of we zouden kijken, maar als we zouden kijken, wilden we dat thuis doen. Met het kistje in de auto zijn we naar huis gereden. Het kistje hebben we neergezet op haar kamer. We waren weer thuis met drie kinderen. Omdat we sterk die behoefte voelden, hebben we toch nog in het kistje gekeken. Dat heeft

vervoerden. Dat zijn voor ons de normale dingen, die allemaal horen bij het mooie en fascinerende werk dat we doen.’

Herdenking

Bij terugkomst in Nederland wordt Pieter Wiersinga onderscheiden voor het werk dat hij met zijn team heeft verricht. Het gehele RIT ontvangt de bijzondere Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen met de gesp Tsunami 2004. De onderscheidingen worden in aanwezigheid van vrijwel alle korpschefs uitgereikt door minister Remkes van Binnenlandse Zaken, minister Kamp van Defensie en een vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken. Als leider van het Rampen Identificatie Team ontvangt Pieter Wiersinga ook de hoge onderscheiding van Officier in de Orde van Oranje-Naussau. ‘Ik was blij dat de minister in zijn toespraak aanhaalde dat met deze onderscheiding ook de waardering voor de inzet van het hele RIT werd uitgesproken. Mij gaat het om de totale teamprestatie. Pieter Wiersinga kan in zijn eentje niet zo veel beginnen. Ik kan mensen aansturen en verbindingen leggen tussen mensen die kennis met zich meedragen. Ik heb ervoor gezorgd dat die mensen vervolgens in een team ongestoord konden samenwerken. Ze konden hun dingen doen, zonder te worden verstoord door alles wat zich buiten het mortuarium bevond. Dat is de kracht van het RIT in Thailand geweest.’

Een jaar na de ramp gaat Pieter Wiersinga voor de zesde keer naar Thailand. Om de dankbaarheid naar het RIT uit te spreken, is hij door de Thaise autoriteiten uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de eerste herdenking in 2005. ‘Bij zo’n herdenking zit je nog dicht bij het verdriet van de ramp. Dan krijgt de ellende een gezicht. Op die momenten wordt het ook voor ons lastig. Want ons werk bestaat er juist uit dat we gedurende het proces van identificatie proberen te

ons heel veel goed gedaan. Na acht maanden herken je je eigen kind nauwelijks. Alleen het handje was nog redelijk gaaf. Maar het is het gevoel van “dit is mijn vlees en bloed”.’

Na vijf dagen volgt de crematie, waar Hans en Marlies een beperkt gezelschap voor uitnodigen. ‘We hadden alleen familie en nabije vrienden uitgenodigd. We hadden een film van haar gemaakt, omdat veel van onze vrienden Amé amper gekend hebben. Toen de tsunami kwam, was ze pas negen maanden oud.’ Terwijl Hans zijn verhaal houdt, ziet hij opeens een vreemde man in de zaal zitten. ‘Ik was helemaal de kluts kwijt, snapte niet wie deze vreemde meneer was die opeens in onze intieme bijeenkomst was binnengedrongen. Later bleek het een aalmoezenier te zijn, die ook voor het RIT werkt, maar op eigen initiatief was gekomen. Ik had hem eerder een keer aan de telefoon gehad. Het was best een hartelijk gesprek, maar ik had ook aangegeven dat wij zijn hulp niet nodig hadden. Zonder uitnodiging was hij binnengekomen. Marlies heeft daar een ziedende brief over geschreven. Hoe haalt iemand het in zijn hoofd?’

Psychologische hulp

Hans en Marlies hebben in beperkte mate geestelijke ondersteuning gezocht. ‘Wat vooral helpt is praten’, zegt Marlies. ‘Voor de verwerking is het wel belangrijk dat we er met mensen over praten. Dat heeft me geholpen. Gewoon het verhaal vertellen.’ Ook hebben ze veel aan het contact met lotgenoten, zowel in Nederland als met een gezin in Singapore. ‘We hebben intensief contact met een Nederlands gezin dat in Singapore woont en in Sri Lanka hun zoontje heeft verloren. We zien elkaar af en toe en hebben e-mailcontact.’ Hans voegt toe: ‘In het Radboud ziekenhuis hebben we vier of vijf gesprekken gehad met een psycholoog. Maar eigenlijk ging het toen niet om ons, maar om Julia. We waren bang dat zij zware geestelijke wonden zou overhouden aan alles wat ze had gezien, gehoord en geroken. De psycholoog heeft ons

voorkomen dat “iets” verandert in “iemand”. Anders wordt het te zwaar om het werk te blijven doen. Maar bij een herdenking komt het verdriet ook voor ons heel dichtbij.’

tips gegeven hoe we daar mee om moeten gaan. Voor ons is het wel eens moeilijk om op een lotgenotenbijeenkomst te komen en mensen te ontmoeten die bij wijze van spreken nog niet eens natte voeten hebben gehad, laat staan iemand hebben verloren. Die zitten soms in een zware depressie. Dat is voor ons niet altijd even goed te begrijpen. Blijkbaar zitten alle mensen anders in elkaar.’

In het verwerkingsproces speelt Thailand nog steeds een prominente rol. Sinds de tsunami zijn Hans en Marlies er met regelmaat teruggegaan. Veel overlevenden willen nooit meer terug. Bij ons werkt het juist omgekeerd. Onze ervaringen met de mensen in Thailand staan in schril contrast met die in Nederland. Vorig jaar wilden we het ritme doorbreken en zijn we naar Amerika geweest. Achteraf realiseerden we ons dat we toch beter weer naar Thailand hadden kunnen gaan. We hebben inmiddels fondsen voor een weeshuis geworven. Dat weeshuis bezoeken we ook elke keer. Er is verbondenheid tussen ons en de bevolking en de kinderen daar ontstaan.’

Voor Julia en Mink

In de woonkamer hangt een foto van Amé. Stralend. Lachend. Toevallig geschoten, vlak voor vertrek naar Thailand. Om te kijken of het rolletje het deed. Hans wijst op de foto en zegt dat zij tot nu toe terughoudend zijn geweest met interviews. ‘Eerder hebben we meegewerkt aan een interview in Trouw en aan een interview in de Impact-bundel Over] [leven, omdat we het belangrijk vinden dat Julia en Mink als ze ouder zijn kunnen nalezen wat er is gebeurd. In dit geval vinden we het belangrijk dat de overheid leert. Ik hoop dat mensen iets met ons verhaal kunnen.’

HENK & ARIA FRERIKS

Henk en Aria Freriks verloren op 12 oktober 2002 hun enige zoon, Nor-bert, bij een terroristische aanslag op Bali. De aanslag werd gepleegd door een zelfmoordenaar, die zich in een nachtclub opblies. Na de eerste explosie ontplof e iets verder in de straat een busje gevuld met een ton explosieven. 202 mensen vonden de dood, voor het merendeel westerse toeristen. Nor-bert was een van hen. Een gesprek over de onzekerheid bij vermissing, de schok bij identificatie, de praktische zaken en de pijn, die blijf.

Het huis in het rustige Zeeuwse dorp staat in schril contrast met de ruwe omstandigheden waar de heer en mevrouw Freriks mee zijn geconfronteerd. Beide ouders zijn getekend door de aanslagen waarbij hun zoon omkwam. In mevrouw Freriks’ ogen is het verdriet te lezen. Er wordt stevig gerookt tijdens het gesprek, waarin de ouders schipperen tussen een feitelijk relaas over procedures en de emoties van het verlies van hun enig kind. ‘Het was zaterdag om half acht ’s ochtends, geloof ik. We hoorden via het nieuws dat een aanslag in een discotheek op Bali was gepleegd. Dat was natuurlijk verschrikkelijk, maar verder dachten wij er niet aan dat Norbert slachtoffer zou kunnen zijn. Hij was daar weliswaar op vakantie, maar ging nooit naar een discotheek. Vanuit Malang had hij ons gemaild dat hij samen met Wybrand, een vriend met wie hij altijd van die woeste reizen maakte, naar Bali zou gaan. Ik weet dat ik toen nog tegen mijn vrouw zei dat ik het zo fijn vond dat hij van Malang weg ging, omdat daar veel agressieve moslims zitten. “Ga maar mooi naar Bali”, schreef ik, “daar is iedereen hindoe dus niets om je zorgen over te maken!” Na de aanslag zeiden wij tegen elkaar dat hij wel onmiddellijk een e-mail zou sturen, want hij vond het vast wel mooi om daarover te schrijven. Hij had nogal journalistieke neigingen. Vervolgens ben ik de hele nacht opgebleven, maar er kwam geen e-mail. Er kwam niets.’ ‘Later stond op teletekst ook dat er een bar bij betrokken was. Dat was meer iets voor Norbert. Die nacht hebben we geen oog dichtgedaan. De volgende ochtend wisten we nog niets. Maar om 9 uur werden we gebeld door de ouders van Wybrand. Hij lag in het ziekenhuis en had een gsm kunnen regelen om zijn moeder te bellen. Van haar hoorden we dat hij Norbert kwijt was. Hij had in het ziekenhuis navraag laten doen en iedereen ingeschakeld om Norbert te gaan zoeken, maar tevergeefs. Tijdens de aanslag had Wybrand op drie meter afstand van Norbert gestaan. Ze waren net een kwartier in de kroeg en zaten nog aan hun eerste biertje. Wybrand werd weggeblazen, zag alleen maar rook en hoorde bijna niets. Hij wist gewoon niet wat er gebeurde, hij dacht alleen: “wegwezen!” Niet vreemd, want het is natuurlijk een enorme klap. Vervolgens is hij door wat Australiërs opgepikt en met een auto naar een ziekenhuis gebracht. Het is cru. De ene is er niet meer en de ander is er nog wel. Net als twee Engelse meisjes die ook naast elkaar stonden, van wie er een omgekomen is en de ander niet.’

Onzekerheid

Na het telefoontje begint voor de familie Freriks de onzekerheid. Hoe kom je erachter waar je zoon is, als die aan de andere kant van de wereld vermist wordt? ‘We moeten erheen, was onze eerste reactie. Je wilt erheen omdat je denkt dat je iets kunt doen, terwijl je rationeel weet dat je niets kunt doen. Diep in ons hart wisten we toen al dat we Norbert niet meer levend zouden weerzien, na het verhaal van Wybrand en het uitblijven van een teken van leven via e-mail of telefoon. Maar de menselijke geest loopt als het ware op twee paden. Het emotionele en het rationele. Die twee liggen constant met elkaar overhoop. Rationeel waren we ervan overtuigd dat hij meteen gemaild zou hebben. Zo zat Norbert gewoon

HENK VAN GENT

(OUD-MEDEWERKER MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN)

Ten tijde van de aanslagen op Bali werkte Henk van Gent op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Daar was hij plaatsvervangend hoofd van het Bureau Consulair-Maatschappelijke Zaken van de directie Consulaire Zaken (DCZ/CM).

Henk van Gent zit op zaterdagavond van 12 oktober 2002 televisie te kijken, als hij op RTL4 een kort bericht ziet langskomen over een aanslag die op Bali is gepleegd. ‘Er was een aanslag gepleegd op een discotheek, vlakbij de Sari Club en de Padi Bar in het uitgaansgebied Kuta Beach. De explosie leidde volgens de Indonesische politie tot een krater met een doorsnee van wel acht meter. De ravage was enorm. Op dat moment was mijn zoon daar op vakantie, dus je kunt je voorstellen dat de angst toeslaat als dat nieuws op je afkomt. Opeens zat ik zelf in een situatie die zo herkenbaar is voor medewerkers van Buitenlandse Zaken. Verontruste ouders die direct met het ministerie bellen, op zoek naar informatie over een incident dat aan de andere kant van de wereld is gebeurd. Ik had nu precies dezelfde ervaring, maar dan als vader. Ik heb als eerste naar zijn mobiele nummer in Bali gebeld. De telefoon ging een paar keer over, maar gelukkig nam hij zijn toestel op. Hij zat in het hotel en had de klap gehoord. Hij en een paar vrienden waren er vlakbij in de buurt geweest. Hij had geen zin meer om wat te gaan drinken en was met zijn vriendin terug naar het hotel gegaan. Dat is die avond zijn redding geweest. Direct na dat telefoontje heb ik het ministerie gebeld, om daar te kijken wat we konden doen. Mijn directe chef heb ik aan de lijn ge-

in elkaar. Maar even later hoopten we toch weer, omdat het nieuws niet definitief was. Ik praat er nu wel gemakkelijk over, maar op dat moment was het echt heel lastig. Je leeft van dag tot dag, maar weet je, je vindt niet zomaar ergens weer even een levende jongen terug.’

In hun zoektocht naar informatie grijpen Norberts ouders alle mogelijkheden aan om nieuws over hun zoon te bemachtigen. Als twee journalisten proberen ze overal informatie te krijgen. Ook belt Freriks met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar wordt daar naar zijn gevoel niet serieus genomen in zijn zorgen. Veel mensen geven vermisten op, maar er komt weinig duidelijkheid over de stand van zaken. De familie ergert zich eraan dat de contacten bij Buitenlandse Zaken steeds via verschillende personen lopen, terwijl het fijn zou zijn wanneer slachtoffers en nabestaanden maar met één iemand te maken krijgen. ‘Je zoekt bij het ministerie iemand die je kan helpen met het oplossen van dingen waar je tegenaan loopt. Maar die was er niet’, aldus vader Freriks. Naast zijn zoektocht in Nederland belt hij ook met een kennis en de ouders van de vriendin van Norbert, die op dat moment toevallig ook op Bali zijn. Verder stuurt hij foto’s van Norbert naar het consulaat in Bali. Omdat Freriks tot zijn twintigste in Indonesië heeft gewoond en een paar jaar in een jappenkamp heeft doorgebracht, kan hij de consul, zoals hij zegt, in zijn moerstaal aanspreken. Deze zorgt ervoor dat de foto’s van Norbert worden opgehangen, maar de chaos is groot en overal hangen foto’s van vermisten. Het blijft onduidelijk waar Norbert is. ‘Steeds opnieuw kwamen berichten binnen. Er waren mensen die dachten hem gevonden te hebben onder het afdak van het mortuarium. Anderen dachten vervolgens weer van niet. Zo ging het steeds heen-en-weer.’

De ouders volgen alle nieuwsberichten, zowel de Indonesische die door vader gelezen kunnen worden, als die in Nederland. Via het nieuws in Nederland vernemen de ouders dat twee Nederlanders uit Leiden vermist zijn. ‘Norbert woonde in Leiden____Nog later bleken er vier vermis

ten uit Nederland te zijn. Maar verder taal noch teken. Na een week ging

had en in kennis gesteld over de situatie in Bali. Die zaterdag konden we weinig meer doen. De volgende ochtend ben ik om 9 uur naar het ministerie gegaan om daar de binnenkomende telefoontjes zoveel mogelijk te kanaliseren.’

Het ondersteunen van Nederlanders in het buitenland en het onderhouden van contact met achterblijvers is een kerntaak van de afdeling Consulair-Maatschappelijke Zaken. ‘Bij ons staan de Nederlanders die tijdelijk in het buitenland verblijven centraal. Dat zijn bijvoorbeeld de mensen die op vakantie in het buitenland in de problemen komen. Van geval tot geval verschilt de taakverdeling tussen ons ministerie en de particuliere organisaties als SOS International en de ANWB. Op hoofdlijnen is het zo geregeld dat wij bijspringen als zich problemen aandienen waar de particuliere organisaties tekort schieten. Als er acties moeten worden ondernomen richting de lokale autoriteiten, bijvoorbeeld. Dan kunnen wij daar inspringen en kunnen wij de achterban, de familie en nabestaanden van de slachtoffers daarmee van dienst zijn.’

Telefoonlijnen

Op zondagochtend tracht Henk van Gent de reeks van binnenkomende telefoontjes te beteugelen. In alle vroegte staat de telefoon al roodgloeiend. ‘Normaliter heb je weekenddiensten en pakt de ambtenaar die weekenddienst heeft de situatie bij de kop. Dat was hier bijna niet te behappen. We zijn uiteindelijk samen met een collega die de regio Indonesië behandelde op kantoor gaan zitten, om met zijn drieën de mensen die belden te woord te staan. De informatie die we konden verstrekken kregen we aangeleverd van de ambassade in Jakarta. Al op zaterdag heeft iemand van ons nog geprobeerd om contact met hen te krijgen. Maar op dat moment hadden ze zelf ook nog niet veel informatie. Ze wisten toen nog niet of er Nederlandse

het Rampen Identificatie Team naar Bali. Ik werd door hen gebeld en kreeg een telefoonnummer van een contactpersoon’, aldus vader Freriks. Hij concludeert cynisch dat het RIT een jaar later met de tsunami direct naar de getroffen regio ging. ‘Dat kwam waarschijnlijk omdat er toen veel meer Nederlanders bij betrokken waren. Of ze hebben onze klachten ter harte genomen. Hier gingen ze in elk geval pas na een week. Maar in een tropisch land kun je dan net zo goed meteen een tandarts sturen, want verder kun je dan niet veel meer doen.’ Als het RIT na een week terugkomt in Nederland, vraagt de familie of zij iemand van het RIT konden ontmoeten die op Bali had gezocht. ‘Ik kreeg te horen dat dat niet kon, omdat ze na de lange reis eerst moesten uitrusten. Toen werd ik hels. Na al die slapeloze nachten die wij hadden gehad, was men te moe om ons uit eerste hand te vertellen wat men had gezien! Later kwam een man van het RIT bij ons thuis. Hij vertelde ons dat ze Norbert niet hadden kunnen vinden. Ze hadden ook naar het gebit gekeken. Norbert had een merkwaardige tand en daarop zou hij gemakkelijk te herkennen zijn. Toen kregen wij het angstige gevoel dat Norbert misschien helemaal nooit meer gevonden zou worden.’

Praktische problef?ien

Terwijl de zoektocht voortduurt, stapelen de administratieve problemen zich op. Zo wil Freriks het postadres van zijn zoon wijzigen, zodat hij niet langer naar Leiden hoeft om de post op te halen. ‘We wilden elke brief van hem ontvangen, want je bent bang dat je misschien informatie misloopt.’ Op het plaatselijke postkantoor loopt Freriks tegen een administratieve muur op. ‘Men kon mij niet helpen, want ik had geen machtiging van Norbert. Het was onwerkelijk en irritant, terwijl ik door de hele situatie toch al erg geprikkeld was. Ondertussen vielen de aanmaningen aan Norberts adres op de mat, omdat er een achterstand in de hypotheekbetalingen ontstond. We hebben dat geld maar voorgeschoten. Het ironische is dat alle geldzaken in geval van vermissing gewoon

slachtoffers bij betrokken waren. Dat kun je op zo’n moment vaak nog moeilijk inschatten. Maar de ervaring leert dat bij een grootschalige calamiteit in het buitenland er toch altijd wel Nederlanders betrokken zijn.’

De mensen die Henk en zijn collega’s aan de lijn krijgen, hebben in elk geval het vermoeden dat er Nederlanders zijn onder de slachtoffers van de aanslagen. ‘Er was sprake van een toevloed aan telefoontjes, die we zo goed mogelijk hebben beantwoord. Dat beantwoorden hield op dat moment vooral in dat we de verhalen aanhoorden, omdat we zelf immers ook geen harde informatie uit Jakarta hadden ontvangen. Dat is ook iets wat altijd meespeelt. Een ramp in het buitenland is in dat opzicht niet te vergelijken met een ramp in Nederland. Het is totaal anders, omdat je in eerste instantie altijd bent overgeleverd aan de lokale autoriteiten. De mensen konden we wat dat betreft ook weinig informatie geven. Je zit op het ministerie in Den Haag doorgaans ver weg van de plek waar de ramp is gebeurd.’

Henk vertelt hoe hij en zijn collega’s de namen noteren van de mensen die door familie of vrienden vermist worden. ‘De ervaring leert dat je in zo’n situatie in mum van tijd een lijst met honderden namen hebt opgebouwd. Iedereen die maar het geringste vermoeden heeft dat een familielid of kennis daar mogelijk in het gebied zit, belt met het ministerie.’ Toch zijn de tientallen telefoontjes geen reden om op te schalen naar een grotere organisatie. ‘Met twee mensen konden we het net aan. De crisis was niet zo groot dat het nodig was om een heel crisiscentrum te openen, zoals we dat later wel bij de tsunami-ramp hebben gedaan. De telefoonnummers werden genoteerd en we spraken af dat mensen zouden terugbellen als ze zelf hun familieleden vanuit Bali nog aan de lijn hadden gehad. Dat stelde ons in staat om onze lijsten weer bij te werken. Op maandag, dinsdag en de dagen

doorgaan. Alleen het salaris van Norbert stopte, omdat hij ‘niet op zijn werk verscheen’. Omdat de ouders het idee hebben dat zij vastlopen in alle administratieve zaken roepen zij de hulp in van burgemeester As-selbergs van Schouwen-Duiveland. ‘De burgemeester nodigde ons direct uit. Het was wel fijn, omdat hij wat dingetjes voor ons kon uitzoeken. Daar schoten we tenminste iets mee op. Maar zelfs via hem was het niet mogelijk om de post van Norbert naar ons door te laten sturen.’

‘Ook op financieel gebied hebben wij het gelukkig op kunnen vangen, maar genoeg anderen kunnen dat niet’, zo voegt mevrouw Freriks toe. ‘Norberts overlijdensakte kwam pas in mei of juni 2003, dus bijna driekwart jaar later. Tot die tijd hebben wij de meeste van zijn rekeningen betaald.’ De vader van Norbert voegt toe dat zij soms ook creatief zijn omgegaan met de rekeningen in Norberts post. ‘Hij had bijvoorbeeld vijf bekeuringen gekregen en een aantal betalingsherinneringen, en we wisten niet wat we ermee moesten. De buurvrouw van Norbert, een juriste, heeft toen een brief naar het incassobureau geschreven. Die zeiden dat we alles moesten laten liggen totdat het overlijden officieel zou zijn. Want wie er niet meer is, kan ook niet betalen, zo was de redenering. Dat soort zaken weet je domweg niet.’

De praktische zaken nemen veel tijd in beslag. Hoewel de heer en mevrouw Freriks handig op de computer zijn en veel zaken zelf kunnen uitzoeken, geven beiden aan dat het fijn zou zijn geweest wanneer iemand ‘de weg had geweten’ en hun zaken had kunnen waarnemen. ‘Je hebt behoefte aan iemand die allerlei praktische problemen had kunnen uitzoeken en die zaken uit handen kan nemen. Sommigen noemen in dat kader wel eens Slachtofferhulp, maar die hebben we hier nooit gezien. Die zie je waarschijnlijk alleen wanneer er bij je wordt ingebroken.’

Herdenking Bali

Een maand na de fatale aanslag stuurt de Indonesische regering in november 2002 een uitnodiging aan de familie Freriks. Zij worden uit-

daarna was het voltallige personeel van ons bureau aanwezig, waardoor we sowieso meer armslag kregen. Ook speelde mee dat een van de verzekeraars een callcenter had ingericht. De verzekeraars hebben dat onderling geregeld. Elke zes maanden rouleert het callcenter en vangt een van hen namens de verzekeraars alle telefoontjes op. De verzekeraar had ook een inventarisatie gemaakt van namen. Die lijsten zijn elke dag naast de lijsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelegd, zodat ze gematcht konden worden. De laatste versie werd dan weer doorgestuurd naar de Nederlandse ambassade in Jakarta. Vanuit Jakarta ging de lijst dan door naar Bali. Dat was in dit geval gecompliceerd, omdat de ramp zich in Bali afspeelde en er dus weer een extra schakel in de communicatie bij kwam in de richting van de consul van Bali.’

Henk is bijzonder te spreken over de Nederlandse consul in Bali. ‘Hij deed voortreffelijk werk. Hij was dag en nacht in touw, toonde zich enorm betrokken. Maar ook voor hem was het in een situatie als deze ondoenlijk om echt goed zicht te krijgen op de Nederlanders die hierbij betrokken waren. Ons speelde niet alleen de grote afstand parten, maar ook het feit dat mensen vanuit Bali weer rechtstreeks contact hadden met familie en vrienden in Nederland, daar zelf gingen zoeken en namen noemden van mensen van wie zij zelf vermoedden dat die bij de aanslag waren omgekomen. Dat had als gevolg dat je via de ene lijn te horen krijgt dat iemand geïdentificeerd zou zijn, terwijl de officiële kanalen daar geen bevestiging van konden geven. Dat zette ons soms wel buitenspel.’

Met de dag wordt de lange lijst met potentiële vermisten steeds korter. ‘Ongeveer een week later was duidelijk dat we te maken hadden met twee jongens en een bevriend stel die vermist waren. Daar is naderhand ook niemand meer aan toegevoegd. Soms komen er nog

genodigd om naar een herdenkingsdienst op Bali te komen. Ook de nabestaanden van de andere drie Nederlandse vermisten blijken een uitnodiging te hebben gekregen. ‘Door de uitnodiging van Bali zijn wij aan de adressen van de andere ouders gekomen. De Balinese autoriteiten hebben zich fantastisch ingezet richting ons. Dat staat in schril contrast met de Nederlandse regering, die niets deed. De Indonesische regering heeft uitnodigingen gestuurd naar onze adressen, die ze waarschijnlijk via Buitenlandse Zaken hebben gekregen. Die hebben wij vanwege privacyregels nooit van het ministerie gekregen, terwijl we juist zo veel behoefte aan contact met de andere families hadden.’

Op 12 november vliegt de familie Freriks naar Bali. De moeder en de vriendin van een van de andere slachtoffers, die dan inmiddels is gevonden en geïdentificeerd, gaan ook. De herdenking vindt plaats op 15 november. De herdenking op de plek van de ramp heeft de familie Freriks goed gedaan. ‘Wij waren natuurlijk in de vernieling. Dat zijn we nog steeds. Maar ze probeerden er voor ons op Bali het beste van te maken. Alle hoteleigenaren hadden een aantal kamers beschikbaar gesteld voor de betrokkenen. Wij werden ondergebracht in een prachtig hotel. We zijn echt in de watten gelegd. De avond voor de ceremonie nodigde de ambassadeur in Jakarta ons en de andere Nederlandse nabestaanden uit voor een diner. Hij was erg aardig en toonde veel medeleven.’

De ceremonie vond plaats op de plek waar het gebeurd was. Vader Freriks legt uit dat het een ritueel volgens het geloof van de hindoes was. ‘Er werd een offer gebracht om de geesten van de slachtoffers weer vrij te maken. Ik herinnerde me op dat moment ook het verhaal van Wybrand. Hij had verteld waar ze hadden gestaan voordat de boel ontplofte, en je kon op de grond nog zien waar alles had gestaan. Alles was verbrand, maar op de vloer zag je de palen van de bar. Je kon als het ware zien waar Norbert had gestaan. Ik bedacht dat we misschien zomaar op Norberts as stonden. Dat was een griezelig gevoel.’

Na de ceremonie geven de Australiërs een lunch voor alle nabestaanden.

wel bijzondere telefoontjes tussendoor, van getraumatiseerde mensen die bij hoog en laag blijven volhouden dat familieleden daar aanwezig zijn. Die sta je dan te woord, maar als ze een aantal keren terugbellen wordt wel duidelijk dat het niet helemaal in de haak is. Uit voorzorg houd je al die informatie dan wel in portefeuille, maar uiteindelijk ging het om de vier slachtoffers op basis waarvan we verder zijn gaan handelen.’ Henk kan zijn ervaringen van zijn werk relatief goed scheiden van zijn privébeslommeringen. ‘Ik ging naar huis en sloot de crisis als het ware af. Dat is een les die ik eerder heb geleerd. Bij een van mijn eerste crises in het buitenland was een gezin omgekomen bij een ongeval. Dat heeft mij toen goed aangegrepen. Toen dacht ik ‘dit mag mij niet een tweede keer gebeuren. Je blokkeert anders in je werk. Je moet en wilt je 100 procent concentreren. Sindsdien maak ik die strikte scheiding en neem ik de beelden als het ware niet mee naar huis.’

Rampen Identificatie Team

Terwijl het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aanscherpt en reizigers afraadt naar Bali te gaan, biedt het de Indonesische autoriteiten aan om het RIT te sturen. ‘Het aanbod liep via de ambassade, die normaal gesproken bij de lokale autoriteiten polst of het wenselijk is dat expertise vanuit Nederland wordt ingevlogen. Er moet altijd toestemming komen vanuit het land zelf. In eerste instantie werd het aanbod afgeslagen, omdat men vond dat Indonesië zelf voldoende expertise in huis had. Later zijn daar de Australiërs ook bij gekomen ter ondersteuning. Toen na een week bleek dat de identificatie toch moeizaam verliep, is ons aanbod alsnog geaccepteerd.’ Henk vertelt hoe in de aanloop naar het mogelijke besluit al voorbereidingen in Nederland worden getroffen. ‘In veel gevallen lopen er twee parallelle trajecten. Het diplomatieke traject waarbij de ambassade officieel de hulp aanbiedt. Daarnaast loopt het operationele

‘We spraken daar nog met Engelse, Duitse en Australische nabestaanden. Met sommige daarvan hebben we nog steeds contact.’

Herdenkingsdienst Norbert in Nederland

Tijdens de herdenking op Bali hoort de familie dat er weer een van de omgekomen Nederlanders is geïdentificeerd, door Australiërs. Norbert is op dat moment nog niet géïdentificeerd.Terug in Nederland besluiten de ouders een herdenkingsdienst voor Norbert te organiseren. Vader Freriks: ‘Mocht hij niet worden teruggevonden, dan was er in ieder geval een afscheid voor alle vrienden geweest. Op 8 december 2002 is in Noord-wijkerhout een bijeenkomst geweest met ruim vijfhonderd aanwezigen.’ Tijdens de herdenkingsdienst lanceren de ouders het idee om een boom voor Norbert en de drie andere omgekomen Nederlanders te planten. ‘Iedereen vond dat een goed idee en wilde meebetalen, dus eigenlijk hebben we de bomen met z’n allen gekocht. Hier in de buurt zijn die bomen geplant, samen met de andere ouders die we nog met enige regelmaat zien. Bij de bijeenkomst was burgemeester Asselbergs een van de aanwezigen, maar ook de mensen van de Indonesische ambassade waren er. Verder veel jongens van zijn studie. De jongens van het jaar waarin hij afgestudeerd was, bleven de hele dienst staan. Dat soort dingen blijft je wel bij.’ Iets wat ook bij blijft, is de afwezigheid van de Nederlandse regering. Vanuit onze eigen regering was er niemand aanwezig. Je vraagt je af waarom ze niemand laten komen. Een staatssecretaris of iemand anders was toch redelijk geweest?’, zo vraagt Norberts vader zich af.

Identificatie en terugkeer

Half december wordt de derde Nederlandse vermiste geïdentificeerd. Freriks belt elke week met Buitenlandse Zaken om te vragen naar de stand van zaken. Steeds vaker houden hij en zijn vrouw er rekening mee dat hun zoon misschien nooit meer gevonden zal worden. Totdat het bewuste telefoontje van Buitenlandse Zaken komt: Norbert is geïdentificeerd. Mevrouw Freriks: ‘Elke dag verwacht je een telefoontje. Ik ging niet

traject, waarbij het RIT alvast voorbereidingen treft voor het geval ze groen licht krijgt. Ze staan dan stand-by, verzamelen gegevens bij de familie en nemen bijvoorbeeld ook informatie mee over de gebits-status van de vermisten.’

Terwijl het RIT op Bali bezig is, houden Henk en zijn collega’s nauw contact met de ambassade in Jakarta. ‘Met Jakarta ontstond een nauw samenwerkingsverband. De informatie van de ambassade kregen wij uit eerste hand aangeleverd. Zodra we nieuwe informatie binnenkregen werd contact opgenomen met de desbetreffende familie. Met de nabestaanden van alle vier de slachtoffers werd zo contact onderhouden. Als er informatie was die hen raakte, dan werden ze daarover geïnformeerd. Als bijvoorbeeld een van de slachtoffers was geïdentificeerd, belden we niet alleen met de desbetreffende familie, maar ook met de nabestaanden van de andere drie slachtoffers. Door hen zo in te lichten wilden we voorkomen dat ze belangrijke informatie uit de krant moesten vernemen.’ Het ministerie werkt bij grotere calamiteiten met vaste koppels van voorlichters, die de contacten met de families onderhouden. ‘Elke familie heeft dan een vast contactpersoon. Maar omdat deze mensen ook rust moeten hebben, wisselde dat soms. Men had ook in de weekenden afspraken over de vervanging. Dan kon het zo zijn dat een collega het contact overnam. Dat was elke keer wel weer spannend, omdat iedereen andere nuances aanbrengt en anders contact met de familie legt. Maar in dit geval was de situatie overzichtelijker en waren we in staat om contact met ons tweeën te onderhouden. Het contact met de families liep in het algemeen wel voorspoedig.’ Henk doet een aantal gesprekken ook zelf. Soms ervaart hij het als lastige gesprekken, als hij merkt dat mensen te hoge verwachtingen van het ministerie hebben. ‘Het beeld dat bestaat is toch dat we een machtig ministerie zijn, dat op afstand aan de knoppen kan draaien. In de praktijk valt dat beeld dan

meer zonder telefoon weg, zelfs als ik de tuin inging nam ik de telefoon mee. Ik wilde het zo snel mogelijk weten, niet nog langer wachten. Toen we het telefoontje van Buitenlandse Zaken kregen dat Norbert was geïdentificeerd, wisten we het zeker. Vanaf dat moment was het echt.’ Freriks: ‘Ik was op dat moment onderweg met de auto. Ik ben toen een parkeerplaats op gereden, want ondanks het feit dat je dagelijks rekening houdt met dat telefoontje was het echt nog een enorme klap voor ons.’ De ouders complimenteren de Australiërs, die met veel expertise de identificatie van de slachtoffers vormgaven. Maar volgens Norberts vader bleven ook na de identificatie de twijfels echter bestaan. ‘Na het bericht kregen we nieuwe twijfels. Hoe weet je zeker dat het Norberts lichaam is dat wordt overgevlogen naar Nederland en het niet het lichaam is van een of andere knul die erop lijkt? We wisten niet goed wat we moesten doen. Het RIT was er nog niet geweest. Zelf identificeren wil je niet. En er is niemand die kan vertellen hoe alles gaat. Toen hebben we hier de huisarts gebeld, die ’s avonds is langs geweest en ons heeft uitgelegd hoe de procedure in elkaar steekt. Het is zo moeilijk wanneer iemand in het buitenland overlijdt, daar zou men meer op moeten letten. Dat zal bij de tsunami niet anders zijn geweest...’

Mevrouw Freriks: Het klinkt raar, maar op dat moment was ik blij dat het eindelijk achter de rug was. Onzekerheid is nog erger. Het was de week voor kerst. Buitenlandse Zaken vroeg of we het lichaam zo snel mogelijk in Nederland wilden hebben en dat wilden wij natuurlijk. Vanaf toen was het goed geregeld. We werden op de hoogte gehouden wanneer Norbert aan zou komen en met welk vliegtuig dat zou zijn. Dan zou ook het RIT naar Amsterdam gaan. Het lichaam mocht alleen vervoerd worden in een zinken kist, maar daar mag je weer niet mee begraven worden dus dat moest nog gewisseld worden. Het RIT regelde dat verder. De begrafenisondernemer die we ingeschakeld hadden, zou het lichaam van Schiphol halen en als de kist niet mooi was zou hij die veranderen. Dat is niet nodig geweest, want vanuit Bali hadden ze zo’n

tegen. We gaan zorgvuldig om met privacygevoelige informatie, maar probeerden de anderen op hoofdlijnen wel bij te praten over de ontwikkelingen. Ik heb regelmatig beledigende opmerkingen naar mijn hoofd gekregen. Ik probeerde alle tijd te nemen voor de gesprekken met de familie en nabestaanden. Belde ze ook ’s avonds terug. Je weet dat je met geëmotioneerde mensen te maken hebt. Daar houd je rekening mee. Ik heb in de loop der jaren al de nodige rampen meegemaakt en dan zie je het stereotype gedrag, waarbij mensen in de watten willen worden gelegd. Elke keer vragen mensen de meest onmogelijke dingen van Buitenlandse Zaken. Mensen die er zelf heen willen om te gaan zoeken en verwachten dat Buitenlandse Zaken wel het ticket betaalt. Het was beleid van het ministerie om dat niet te doen. Je moet je als ambtenaar realiseren dat die mensen niet altijd zo rationeel denken als mensen die niet midden in een ramp zitten. In het buitenland moeten rekeningen vaak vooruit worden betaald. De lokale begrafenisondernemer doet dan niets voordat hij geld ziet. In dat geval kan de ambassade of het consulaat een machtiging afgeven, zodat de rekening door ons kan worden voorgeschoten.’

Henk heeft veel respect gekregen voor de mensen van het RIT, die in de tropische hitte hun best hebben gedaan om de Nederlandse slachtoffers te identificeren. ‘Ze werken daar in een koortsachtig tempo. Ik geef het je te doen. Die draaiden soms 24 uur achter elkaar. Dan wil je toch wel even je bed zien. Toen die mensen terugkwamen op Schiphol, kregen ze eerst hun welverdiende rust. Je hebt er niets aan als mensen overbelast raken. Maar ik besef dat het verkeerd kan vallen als iemand op nieuwe informatie zit te wachten en te horen krijgt dat de RIT’ers eerst rust willen nemen, zoals bij de familie Freriks is gebeurd.’

beetje de mooiste kist die je je kunt voorstellen meegestuurd. Het was een hardhouten kist met houtsnijwerk.’

De ouders gaan niet naar Schiphol als het lichaam van Norbert aankomt. ‘Iedereen zei tegen ons dat dat geen zin had. Het RIT heeft ons wel gevraagd of we het identificatierapport wilden hebben. Daar hadden we op dat moment geen behoefte aan. Het zijn gedetailleerde beschrijvingen met bijbehorende foto’s. Maar we hebben gezegd dat ze alles maar in een dossier moesten stoppen, wellicht dat we het over tien jaar wél willen bekijken. De ouders van een van de andere drie Nederlandse slachtoffers wilden wel weten hoe hun dochter eruitzag. Het kind had geen hoofd meer. Zij hebben er spijt van dat ze de foto’s hebben bekeken. Wij weten niet hoe het met Norbert was, we willen het ook niet weten en koesteren de herinnering die we aan Norbert hebben.’

Als Freriks maanden later de rekening van de begrafenisondernemer bekijkt, wordt hij woedend. ‘De ondernemer had een kist in rekening gebracht, terwijl we dus die Balinese kist hadden. Maar nog stuitender was de toeslag van 70 euro die op de rekening stond. Het was een boete van de gemeente Leiden, vanwege het feit dat we Norbert niet binnen vijf dagen na zijn overlijden hadden begraven. Ik vertel het nu wel met een glimlachje, maar ik ben daar een paar dagen beroerd van geweest. Het is verplicht volgens de Wet op de lijkbezorging. Je moet een vergunning aanvragen bij de gemeente als je iemand later wil begraven. Je staat er versteld van dat er niemand is die even nadenkt en zo’n rekening tegenhoudt.’ Uiteindelijk volgen de excuses van de gemeente Leiden.

Aandacht voor de aanslagen

De ouders ervaren dat er vreemd genoeg weinig aandacht voor de aanslag in Bali is in Nederland. ‘Wellicht speelde mee dat er ‘slechts’ vier Nederlanders bij betrokken waren. De aandacht heeft iets dubbels. Aan de ene kant is het vervelend om benaderd te worden door journalisten. Aan de andere kant is het ook erg wanneer leed genegeerd wordt’, aldus

Nazorgfase

De betrokkenheid van het ministerie houdt formeel op zodra slachtoffers terug op Nederlandse bodem zijn. ‘Het is bijvoorbeeld ook niet onze taak om een herdenking in Nederland te organiseren. Of een monument op te richten voor de slachtoffers. Dat soort zaken worden primair neergelegd bij de burgemeester, gemeenten of het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als een slachtoffer vanuit het buitenland terugkomt, zijn hier genoeg organisaties en instellingen die de professionele zorg kunnen overnemen. Wij hebben die expertise niet in huis. Ons ministerie heeft in dat opzicht geen taak in de begeleiding op Nederlandse bodem.’

Freriks. Hij vervolgt: ‘In de beginfase, toen we op Bali zaten, zwermden de journalisten als bijen om ons heen. Maar toen stond onze kop er natuurlijk niet naar. Men probeerde ons ook woorden in de mond te leggen. Ze waren echt uit op een rotopmerking en niet zozeer op een begripvol verhaal...’

De boosheid over de desinteresse van de Nederlandse media en regering komt terug wanneer in Madrid de aanslagen op de treinen worden gepleegd. ‘Na de aanslagen moest Balkenende zo nodig een krans leggen bij de Spaanse ambassade op het Lange Voorhout in Den Haag. Terwijl wij nooit, maar dan ook nooit iets van hem hebben gehoord. Mede namens de andere ouders hebben we toen een brief aan de regering gestuurd, waarin we onze onvrede over de gang van zaken na de aanslagen in Bali hebben beschreven. Het was ons vooral te doen om lessen te trekken voor de toekomst. Gerrit Zalm heeft, als vice-premier, onze brief persoonlijk beantwoord. Misschien greep het hem aan, omdat hij een Indonesische vrouw heeft. Hij bood excuses aan voor de geringe aandacht die was uitgegaan naar de aanslagen op Bali. Hij gaf aan dat de media wellicht door de val van het kabinet en de dood van prins Claus destijds minder oog hadden voor de gebeurtenissen op Bali. Het was een ongelooflijk moedige en zuivere brief. Ik heb hem later nog eens gesproken en hij kon zich de brief nog goed herinneren. Ik heb hem toen persoonlijk kunnen zeggen dat ik zijn eerlijkheid zeer gewaardeerd heb. Ook in internationaal perspectief is er weinig aandacht geweest voor de aanslagen op Bali. Vergelijk dat eens met Engeland, waar een website is gemaakt en een monument voor de getroffenen van Bali is opgericht. Terwijl de aanslagen op Bali toch op de tweede plaats staan qua grootte, na die op het WTC in New York. Die aanslagen worden overal herdacht, ook hier in Nederland.’

Mevrouw Freriks vult haar man aan: ‘Bij toeval hoorden wij vorig jaar van een bekende van de ambassade in Jakarta dat Ben Bot, die toen minister van Buitenlandse Zaken was, een krans heeft gelegd bij het monument in Bali. Dat horen we dan via via, terwijl wij dat graag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zouden hebben gehoord. Het stond nergens in de krant. Omdat we het wisten, konden we de vermelding op de website van Buitenlandse Zaken terugvinden. De eerste keer dat wij iets officieels van de Nederlandse overheid hebben vernomen is vorig jaar geweest. Impact organiseerde toen, in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een herdenking voor slachtoffers van terroristische aanslagen. We hebben toen veel nabestaanden ontmoet en gesproken, ook van andere aanslagen. Het was erg fijn en we voelden ons op dat moment wél erkend en begrepen.’

Pijn die blijft

Hoe verwerk je de dood van je enige kind dat omkomt na een terroristische aanslag in een ver land? Niet. Het gemis blijft. Freriks: ‘Ik zie Norbert nog zo aan komen lopen. Iedereen loopt bij ons altijd achterom door de tuin. Ik zie hem bij wijze van spreken nog zo de hoek om komen. Wat overblijft is de enorme leegte, die je niet opvult. Die is niet op te vullen. Je mist ook zo nu en dan de link met de jongere generatie. Norbert bracht zijn vrienden met zich mee, waardoor je contact hield met die generatie. Dat is weggevallen.’ De heer en mevrouw Freriks hebben vrijwel geen contact meer met de vrienden van Norbert, behalve met Wybrand.’ We zien hem zo nu en dan. Hij wil niet meer over Bali praten. Hij en Norbert gingen al jaren op vakantie met elkaar en hebben de meest spannende dingen gedaan. Stoere dingen die eigenlijk niet konden of mochten. Zo hebben ze in Tibet geklommen op een plek waar het niet mocht. Ze zijn daar met een Russische helikopter weer weggehaald, dat soort zaken. We waren altijd weer blij als ze heelhuids thuis waren. Ze zijn echt overal geweest, behalve in Indonesië. Het was Wybrands idee om erheen te gaan. Ook vanwege mijn achtergrond. Dan moet je je voorstellen dat je tijdens die reis opeens je beste vriend kwijtraakt, waar je alles mee hebt beleefd. De eenzaamheid, als je dan weer alleen het vliegtuig ingaat, alleen naar huis terugkomt. Dat was een snijdende pijn. Misschien voelt hij zich zelfs schuldig, terwijl wij weten dat zo’n jongen er natuurlijk niets aan kan doen. Hij had zelfs de souvenirtjes die Norbert voor ons had gekocht in zijn koffer gedaan en aan ons gegeven. Maar hij wil er niet meer over praten. “Ik ben het vergeten”, zegt hij dan.’

Als we ergens zijn en ik zie kinderen, dan kan ik soms vreselijk opstandig worden. Het is eigenlijk niet uit te leggen. Je krijgt met allerlei afschuwelijke dingen te maken. Hij was zo trots op zijn flatje midden in Leiden. Die trots moesten we opruimen en verkopen. Ik voelde me net een dief die binnengeslopen was, toen we daar bezig waren. Wij zijn er zorgvuldig mee omgegaan. Zo hebben wij nooit op zijn computer gekeken. Dat vonden we iets van hem persoonlijk, alleen van Norbert. Hij had nergens een wachtwoord op, dus als we dat gewild hadden konden we zo kijken. Maar daar hadden we allebei echt geen behoefte aan, dat is voor hem alleen.’

Mevrouw Freriks: ‘We hebben ook andere herinneringen. Wybrand heeft de allerlaatste foto van Norbert gemaakt. Die is gemaakt op de hotelkamer. Wybrand had een nieuw toestel en was wat dingen aan het uitproberen. Het toestel ging bij toeval af. Ik vind het nu een vreselijke foto. Hij staat in een tunnel, alsof hij weg gaat. Erg luguber. Dat was een paar uur voor de aanslag.’ Mooier toeval ervaren de ouders wanneer ze in Frankrijk op bezoek zijn bij de ouders van een ander slachtoffer. ‘Op het dressoir stond de foto van hun zoon, precies in hetzelfde lijstje als waar wij onze foto van Norbert in hebben staan. Hoe is het mogelijk denk je dan. 1200 kilometer van elkaar af en hetzelfde lijstje kopen. Dat zijn bijzondere ervaringen.’

OTTO VAARKAMP

(BOER)

Langs de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn en verscholen tussen de bomen ligt de boerderij van Otto Vaarkamp. Op deze idyllische locatie speelde zich in 2001 het drama van de gevolgen van het bestrijden van de besmettelijke dierziekte mond- en klauwzeer af.

Nadat in het nabijgelegen Kootwijkerbroek mond- en klauwzeer (MKZ) was vastgesteld, kwam de boerderij op last van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) in het toezichtgebied te liggen. Weken van onzekerheid volgden. Twee jaar later werd het bedrijf van Otto Vaarkamp opnieuw getroffen. Toen was het de vogelpest die tot de ruiming van zijn dieren leidde.

Eerste uitbraak

Otto vertelt over de beginjaren van zijn boerenbestaan, toen nog gewoon werd ingeënt voor MKZ. ‘Elke boer moest zijn beesten vanaf een bepaalde leeftijd spuiten. Maar later had een commissie uitgerekend dat het goedkoper is om te ruimen als er een uitbraak komt, dan alle beesten preventief te enten. Dat speelde in de jaren tachtig. Ook de exportbelangen speelden mee, omdat er markten waren die geen vlees toelieten van geënte dieren. Ik vond het op zich niet zo erg, want het enten was geen plezierig klusje. Maar ik had toen al wel het vermoeden dat MKZ ons een keer zou gaan op breken. In 2001 was het raak met de uitbraak in Engeland, die later naar Nederland kwam.’

De Nederlandse boeren verkeren een aantal weken in onzekerheid, totdat op 15 maart het eerste bedrijf in Oene met MKZ besmet raakt. In de loop van maart 2001 worden in Nederland in totaal 26 bedrijven besmet verklaard. In ruime cirkels rond de besmette bedrijven worden

LAURENS JAN BRINKHORST

(OUD-MINISTER LNV)

Als minister van Landbouw heeft Laurens Jan Brinkhorst in 2001 geen gef?iakkelijke taak. De Nederlandse landbouwsector is in de jaren ervoor getroffen door diverse crises, zoals de varkenspest, de gekkekoeienziekte en de dioxinecrisis. Onder zijn ministerschap breekt in 2001 ook nog monden klauwzeer uit bij veehouderijen op de Veluwe en in het IJsselgebied. Brinkhorst staat voor de taak deze crisis te bedwingen. Hij wil de toekomst van de Nederlandse landbouw waarborgen en neemt daartoe forse maatregelen. Het getroffen gebied wordt afgezet en boerderijen worden geruimd. Brinkhorst blikt terug op deze enerverende periode.

Als in 2001 op verschillende plaatsen in Nederland mond- en klauwzeer (MKZ) wordt geconstateerd, ligt op het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) in Den Haag al een draaiboek klaar. Het is de vierde crisis die de sector in relatief korte tijd treft. Er zijn dieren besmet geraakt doordat ze vanuit Ierland, via Groot-Brittannië en Frankrijk op verzamelplaatsen met besmette dieren in aanraking zijn gekomen. Van daaruit zijn de dieren onder meer naar Nederland getransporteerd. Op een boerenbedrijf in Olst breekt als eerste MKZ uit, waarna het zich snel over het IJsselgebied en de Veluwe verspreidt.

Brinkhorst weet dan al duidelijk wat wel en vooral wat niet moet gebeuren. ‘De ervaringen van mijn voorganger Van Aartsen lieten indertijd zien dat de uitbraak van varkenspest verergerde, doordat mensen onverantwoord met beesten waren gaan slepen. Ik wilde voorkomen dat

in totaal 260.000 evenhoevige dieren afgemaakt. Otto: ‘Het ministerie werkte met cirkels. In de binnenring lag het besmette bedrijf. Daaromheen werd een cirkel van ongeveer 3 kilometer getrokken, waarbinnen alle bedrijven preventief werden geruimd. De dieren werden eerst gevaccineerd met een noodvaccin. Als na twee weken geen nieuwe besmettingen plaatsvonden, werden ze op het bedrijf afgemaakt en afgevoerd naar de destructor om vernietigd te worden. Tot 10 kilometer rond het besmette bedrijf kwam je in een toezichtgebied terecht, wat in de praktijk betekende dat je de dieren niet mocht vervoeren. Onze boerderij lag in het toezichtgebied rond Kootwijkerbroek.’

De besmetting in Kootwijkerbroek is in de ogen van Otto altijd fout geweest. ‘Er is geen tweede besmetting gevonden terwijl MKZ een zeer besmettelijke dierziekte is, zelfs niet op het tweede bedrijf van de bewuste kalverhouder.’ Het verklaart de gespannen situatie, waarbij actievoerders wegen blokkeerden, dode dieren in bomen werden gehangen en diverse medewerkers van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees het werk onmogelijk werd gemaakt. Tot op de dag van vandaag geloven veel boeren in de omgeving niet dat de bewuste boerderij in Kootwijkerbroek daadwerkelijk besmet is geweest. ‘Het ID-Lelystad onderzocht de bloedmonsters van de dieren in Kootwijkerbroek. Van één kalf zijn monsters genomen, waarop tot dertig keer onderzoek is gedaan. Bij één onderzoek was de uitslag zwak, of vals positief. De waarde die gemeten is zou in België, ook een EU-land met dezelfde regels als Nederland, geen besmetverklaring tot gevolg hebben gehad. Tegelijkertijd was het laboratorium bezig met de analyse van de monsters uit Oene. De meeste boeren uit Kootwijkerbroek vinden het verdacht dat juist vanaf dat moment ook het onderzoek uit Kootwijkerbroek positief was. Waarschijnlijk zijn toch monsters uit Oene en Kootwijkerbroek verwisseld in het lab. Het rapport “Geen enkele twijfel. .. ?” toont aan dat bijna alles rammelt aan de gevolgde procedure die geleid heeft tot de besmetverklaring.

hetzelfde scenario zich weer zou voltrekken.’ Er wordt een crisisberaad opgezet, dat onder leiding van Laurens Jan Brinkhorst een aantal maanden lang iedere ochtend om half negen bijeenkomt. In het overleg zijn ook vertegenwoordigers uit de sector en de crisisgebieden zelf aanwezig.

‘In het overleg hebben we voorbereidende maatregelen genomen. Het grootste gevaar bestond eruit dat je steeds achter de crisis zou aanlopen. Daarom hebben we een strenge procedure opgesteld om de crisis te beteugelen. Als we de ziekte op een bepaalde boerderij signaleerden, sloten we niet langer een klein gebied af. Want als de boeren dan in de tussentijd met de beesten gingen slepen, was het alsnog snel gedaan. Vandaar dat wij in deze crisis een bijzondere, unieke maatregel hebben genomen. We wilden voor de crisis uitlopen door steeds een groot gebied, met natuurlijke grenzen, zoals de spoorlijn van Zwolle naar Deventer, en de IJssel, hermetisch af te sluiten. Je kon alleen met een pasje het gebied binnen. Dat was sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer gebeurd’, aldus Brinkhorst.

Binnen het afgesloten gebied bestaat een kern, waarbinnen alle bedrijven geruimd moeten worden, ook de boerderijen van hobbyboeren. Daarbuiten ligt een zogenaamd toezichtgebied. De boerderijen in deze gebieden worden van de rest van de wereld afgesloten, maar worden niet geruimd. De maatregel heeft grote gevolgen. In de media verschijnen beelden van gezonde dieren, die uit voorzorg toch geruimd dienen te worden. Brinkhorst: ‘Emoties speelden gedurende de hele crisis een grote rol. Je zag bijvoorbeeld op tv een meisje met een geitje in haar armen, dat afgemaakt moest worden. Dat riep bij veel mensen tegenstrijdige gevoelens op. Maar gelukkig kreeg ik in die tijd ook veel steun, bijvoorbeeld van Gerard Doornbos, de voorzitter van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO). Die kwam zelf uit die boeren wereld en vond dat hij mijn beleid moest steunen, wilde de sector overleven. Ondanks alle tegenstand die ik toen ervaren heb zou ik, als ik er weer voor stond,

Toezichtgebied

MKZ of niet, Otto Vaarkamp zit met de gevolgen. ‘De hele omgeving ging op slot. Ik kreeg nette brieven waarin wordt aangegeven dat de situatie wordt bevroren. Er komt eerst een periode van 48 uur waarin helemaal niets meer mag. Er mag geen melk worden vervoerd, je mag je bedrijf niet af, alles wordt helemaal stil gelegd. Dat zijn begrijpelijke maatregelen voor die eerste periode, waarin de overheid eerst duidelijk wil hebben hoe ernstig de situatie is. Die 48 uur kun je doorkomen, dat is niet zo’n probleem. Daarna mag de melk weer worden vervoerd en komen de vrachtwagens met voer weer naar de boerderij. Die moeten dan helemaal ontsmet worden. Dat is lastig, maar de situatie is dan nog te overzien.’ Later wordt de situatie op de boerderij langzaam nijpender. ‘Door vervoersverboden mocht je niet meer met de dieren de weg op. Ik had hier een stal staan met 165 bijna slachtrijpe mestkalveren. Die wegen op dat moment zo’n 200 kilo. Die moeten dan naar het slachthuis en kun je niet te lang in de stal laten staan. Als boer verwacht je dat de overheid op dat moment met een oplossing komt voor de problemen die ze zelf veroorzaakt heeft, maar het tegendeel gebeurde. De overheid liet me met de kalveren letterlijk verrekken.’

Otto belt met het crisiscentrum, om erachter te komen wat de plannen van het Ministerie van LNV zijn. Via de voerleveranciers hoorde ik al wel een beetje hoe de vork in de steel zat. Als je het crisiscentrum belde, merkte je dat het aan de andere kant van de lijn ook crisis was. Je werd niet veel wijzer van de telefoontjes. Maar in die eerste dagen heb je nog vertrouwen in de overheid, omdat je altijd gewend was dat de overheid met een oplossing kwam. Als er echt problemen waren, dan hielp de overheid ons. Dat hoeft niet per definitie financieel te zijn, maar de overheid zorgde er in elk geval voor dat je toch op een redelijke manier weer verder kon. Maar deze keer liep het anders, omdat we Laurens Jan Brinkhorst op het ministerie hadden zitten. De boeren huilden volgens hem krokodillentranen. Hij had geen flauw benul van de hele boerensector,

hetzelfde beleid voeren. Ik besef dat ik iets provocerends heb in mijn houding. Misschien had ik wat meer met de boeren mee moeten voelen. In publieke uitingen heb ik niet met ze mee gehuild. Ook al hadden ze dat graag van mij gezien. Maar daar was ik de minister niet naar. In dat opzicht was ik een heel ander type minister van Landbouw dan de boeren tot dan toe gewend waren geweest.’

Doel

Ook al huilt Brinkhorst niet mee met de getroffen boeren, hun belangen liggen hem wel na aan het hart. ‘Ik zag als mijn opdracht om op een professionele manier de toekomst van de Nederlandse landbouw te waarborgen. Zonder drastische maatregelen zou dit niet zijn gelukt. Want de kern van de zaak is dat wij een landbouwsysteem hebben dat erg intensief is en veel risico’s met zich meebrengt. Soms moeten er dan snel maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de situatie van kwaad tot erger gaat. Dat geldt voor varkens, voor kippen en ook voor de melkveehouderij. Alleen het verschil is dat de melkveeboer heel anders over zijn dieren spreekt dan een kippen- of varkensboer. De emotionele band tussen de boer en zijn dier is bij een melkveehouder veel sterker dan bij een kippenboer, die na een aantal weken alweer de volgende lading kuikens in de stal krijgt. Dat heb ik in mijn ministerstijd sterk ervaren.’ Terugblikkend heeft Brinkhorst zich in die tijd vooral gestoord aan de, in zijn ogen, hypocriete houding van veel boeren. Als ondernemer wilden zij hun dieren niet laten inenten, want dat bracht de export in gevaar. Maar toen een ziekte onder het vee uitbrak, begon iedereen te piepen en was men opeens geen ondernemer met ondernemersrisico meer. Toen werd al snel het handje opgehouden. De sector is in de jaren voor mijn ministerschap gepamperd tot en met en dat had de boeren verwend gemaakt.’

Brinkhorst spreekt in de tijd van de MKZ-crisis veel van de boeren persoonlijk. Ook boeren die hem na afloop vertellen dat het een harde tijd

hoe dat in elkaar steekt. Hij reageerde ontzettend bot op de problemen die speelden. Hij denkt tot op de dag van vandaag dat boeren alleen maar mensen zijn die vee houden omdat er grof geld aan te verdienen valt. Maar veehouders houden vee, omdat ze iets met dieren hebben. Als je grof geld wilt verdienen, kun je beter geen veehouder worden.’ Otto staat stil bij de diverse journaaluitzendingen waarin minister Brinkhorst inging op de problematiek. ‘Brinkhorst ging er op televisie prat op dat de boeren werden gecompenseerd en ze dus eigenlijk niet zouden moeten zeuren. Boeren in de ruiminggebieden, de driekilometerzone, werden financieel schadeloos gesteld, maar boeren in de toezichtgebieden niet. Deze toezichtgebieden waren tien keer zo groot als de ruiminggebieden. Daarbij ging hij eraan voorbij dat er gezonde fokveestapels werden vernietigd. Veestapels die generaties lang gefokt waren. Als die dieren dan ziek zijn, dan gaat het je aan het hart, maar kun je het begrijpen dat ze weg moeten. Maar als de dieren nog kerngezond zijn, dan misken je als minister van Landbouw de emotionele binding die een boer met zijn dieren heeft. Er was een veehouder die 500.000 gulden is gekort op de vergoeding van zijn veestapel, omdat er iets met een oormerk niet klopte. Maar naar onze kant van het verhaal is nooit geluisterd. Noch door de politiek, noch door de media. Als op dit moment weer MKZ uitbreekt, zal er ingeënt worden. De gevolgen daarvan zullen zijn dat we onze producten niet meer kwijt kunnen. De retail zal geen producten van ingeente dieren afnemen want dit kan hen omzet kosten. Dat betekent voor mij als veehouder dat ik op eigen kosten en op mijn eigen bedrijf mijn vee moet laten afmaken.’

Slachterij

De situatie op de boerderij verslechtert. ‘We vielen met ons bedrijf tussen wal en schip. Hadden we dicht bij de besmettingshaard gezeten, dan had men hier preventief geruimd. Hadden we verderop gezeten, dan hadden de dieren naar de slacht gekund. Maar onze dieren mochten niet

was, maar dat er eindelijk eens een keer iemand was die de dingen op een rij durfde te zetten. ‘Dat waren de echte ondernemers. Je hebt eigenlijk drie soorten boeren in Nederland. Je hebt boeren die voor de markt werken, en per definitie weten dat je op de markt kan winnen en verliezen. Je hebt boeren die hun vak zien als “a way of life”. En dan zijn er de biologische boeren. Die hebben de sympathie van veel Nederlanders, maar tegelijkertijd is er de paradox dat er geen land in Europa is waar zo weinig biologische producten worden verkocht als in Nederland. De consument vindt biologische producten vaak te duur. Als je dat eenmaal doorkrijgt, ontwikkelen zich patronen. De boeren die de minste subsidie kregen, hebben het in de afgelopen jaren het beste gedaan. Kijk maar naar de sierteelt van bloembollen en tuinbouwproducten. Daar worden de meeste winsten gemaakt. Terwijl de boeren uit de gesubsidieerde landbouw het hardste klagen.’

Minister van ‘buiten de sector’

Wat volgens Brinkhorst heeft meegespeeld is het feit dat hij op het ministerie een buitenbeentje was: ‘Het Ministerie van Landbouw is een heel interessant ministerie. Ze zijn op LNV vooral heel goed in doen, maar heel slecht in denken. Dagelijks gaan ze om met een beperkte sector met een duidelijk eigen karakter. Lange tijd gold dat landbouw deels aan ‘onze lieve Heer’ toebehoorde en deels ook op het beschermrecht van de overheid kon rekenen. Er is geen ander ministerie waar, op de dag dat de nieuwe minister aantreedt, niet alleen de ambtenaren maar ook het hele maatschappelijke veld aanwezig is. Alle productschappen en alle boerenorganisaties komen bijeen op die eerste dag. Daarbij wordt direct de toon gezet voor het nieuwe ministerschap. Men verwacht bij die bijeenkomst bij wijze van spreke door de Heer gezegend te worden. Van de minister werd altijd verwacht dat hij hen toesprak in de trant van “ik sta aan jullie kant”. De meesten van mijn voorgangers waren dan ook een soort van vaderfiguur voor de boeren. Dat ben ik nooit geweest. Sterker

vervoerd worden, terwijl ze bijna uit hun hokken groeiden. Er leek een kentering te komen, toen er een opkoopregeling werd aangekondigd. Ik heb me daarvoor opgegeven. Ik was nummer 47 op de lijst. De dieren zouden worden afgemaakt op het bedrijf, waarna ze zouden worden vernietigd, net als in de ruimingsgebieden. Na verloop van tijd ben ik gaan bellen om te vragen hoe het ervoor stond met de opkoopregeling. Toen hoorde ik dat de regeling alweer was ingetrokken. Ik was weer terug bij af.’ Otto hoort van LNV dat een slachterij is aangewezen in Apeldoorn. Maar hij komt daar niet voor in aanmerking. Alle slachtkalveren uit het buitengebied konden via een corridor naar Apeldoorn. Mits de wagens waren verzegeld, dan mochten ze linea recta naar de slachterij. Maar wij kwamen daar niet voor in aanmerking, omdat we in het toezichtgebied zaten. Onze kalveren wilde men niet hebben. Want de export komt direct in gevaar als blijkt dat de slachtkalveren in hetzelfde slachthuis zijn geweest als dieren die onder toezicht hebben gestaan. Steeds meer kreeg ik het gevoel dat we aan ons lot werden overgelaten. We konden geen kant op met onze kalveren. Ik heb dit ervaren als een bewuste beschadiging van LNV, en in het bijzonder van Brinkhorst, naar de boeren toe.’

Stallen

Otto Vaarkamp wordt nog emotioneel wanneer hij terugdenkt aan die tijd. ‘Naast alle financiële zorgen zit je ook met het probleem dat je elke dag de stal in moet. Het kostte duizend gulden per dag aan voer. Dat is jammer, maar dat zij zo. Maar het ergste is dat je de beesten ziet verkommeren. Normaal gesproken zouden ze weggaan als ze rond de tweehonderd kilo waren. Ze zaten op meer dan driehonderd kilo toen ze eruit kwamen. In april hadden ze naar de slachterij gemoeten. Uiteindelijk zijn ze pas in juni van het bedrijf gegaan. Al die tijd heb ik ze moeten verzorgen. Als ik ’s morgens de lamp aandeed liep ik het liefst direct de stal weer uit, want het was een enorme herrie voordat die beesten overeind waren. Ze waren gewoon te zwaar geworden om te kunnen staan. Loei-

nog, dat heb ik ook nooit willen zijn. Ik zie boeren als ondernemers, niets meer en niets minder. Ik ben niet aangesteld om met hen over de lieve Heer te spreken.’

Zijn zakelijke benadering van het boerenbedrijf vloeit volgens Brinkhorst voort uit het feit dat hij als een van de weinige landbouwministers niet uit de sector zelf kwam. ‘Ik heb een streng beleid gevoerd, omdat ik vond dat het landsbelang vereiste dat ik bepaalde maatregelen nam. Omdat ik nooit het vak heb uitgeoefend had ik wat minder begrip, al hoeft dat helemaal niet verkeerd te zijn. Gerrit Braks, een van mijn voorgangers op Landbouw, was zelf boerenzoon en is afgetreden omdat de eigen dienst gesjoemeld had met een dubbele boekhouding in de visserijsector. Ik ben uiteindelijk met het strenge beleid overeind gebleven, misschien wel omdat ik juist wat meer afstand kon nemen van de eenzijdige belangen van de boeren.’

Brinkhorst is, zoals hij zelf zegt, min of meer door toeval op de ministerspost van Landbouw gekomen. ‘Ik herinner mij dat ik tijdens de kabinetsformatie tegen Thom de Graaf, de toenmalige fractieleider van D66, heb gezegd dat ik bereid was om het Ministerie van Defensie of VROM te doen, omdat het terreinen waren waarop ik al iets had gedaan. Mijn affiniteit lag niet bij Landbouw. Omdat D66 toch het Ministerie van Landbouw wilde, is Hayo Apotheker voor die post gevraagd. Zelf was ik van mening dat de portefeuille Landbouw niet echt voor de hand lag voor een partij als D66. We werden toch een beetje gezien als de stadspartij. Toen Hayo Apotheker na tien maanden vertrok en ik werd gevraagd om de portefeuille over te nemen, heb ik eerst wel een verwensing geuit. Maar de druk werd opgevoerd en na argumenten als “je bent de enige die het kan” en “we staan al zo laag in de peilingen” ben ik overstag gegaan.’ Om daar lachend aan toe te voegen: ‘Het was een mooie bijkomstigheid dat er persoonlijk niets meer op het spel stond, omdat ik

ende beesten. Het ging door merg en been. Het duurde en het duurde maar. Ze kwamen klem in het hok te staan. Mijn vrouw bood aan om in de stal te helpen, maar liep na een half uur huilend weg. Ze kon het niet aan. Terwijl Laurens Jan Brinkhorst de mond vol had over dierenwelzijn, zat ik met die slachtkalveren waar ik geen kant mee op kon. Als ik met een wagen naar de slachterij was gereden, dan hadden ze de vrachtauto in beslag genomen en had ik een enorme boete gekregen omdat ik zogenaamd met zieke dieren aan het slepen was geweest.’ Otto vertelt hoe hij ten einde raad met de Dierenbescherming belt. ‘Ik belde ze op om een dierenmishandeling te melden. Aan de andere kant van de lijn vroegen ze waar ik de dierenmishandeling had gezien. “Op mijn eigen bedrijf”, zei ik. Toen viel het even stil. Daarna zeiden ze mij dat, wanneer het werkelijk zo erg was als ik zei, ze het Openbaar Ministerie beslag lieten leggen op de kalveren. Dan zouden ze de volgende dag worden opgehaald en vernietigd. Terwijl er voor een kwart miljoen gulden aan vee in de stal stond. Maar ik zat er zo doorheen, dat ik zei dat ze dat dan maar moesten doen. Ik was ten einde raad. Maar tot de dag van vandaag heb ik er nooit meer iets van gehoord.’

Otto moet roeien met de riemen die hij heeft. ‘De kalveren bleven staan. Ik ben een ander rantsoen gaan voeren, zodat ze wat minder snel groeiden. Maar het bleef een verschrikkelijke en onwerkelijke situatie, dat de overheid je verplichtte om je eigen dieren zo te mishandelen. De professionele kalvermesters zijn eerder gaan rantsoeneren. Die liepen minder risico en hebben bovendien niet zo’n binding met de beesten die in hun stallen staan. Ik was een van de vier of vijf eigen mesters in dit gebied. Wij werden niet gehoord.’

Er gaat geen dag voorbij of Otto belt wel met het crisiscentrum. ‘Ik kreeg ook brieven van het crisiscentrum. De ene dag krijg je een brief dat het gebied los is en we naar een slachthuis kunnen. De dag erna valt een brief op de mat die de vorige brief weer intrekt. Dat ging de hele tijd zo door. Ik hield het goed in de gaten en nam geen risico’s zolang het gebied

al een lange carrière achter de rug had. Dat maakte de afweging in dat opzicht wel wat eenvoudiger.’

Kootwijkerbroek

Als de ziekte op de Veluwe in alle hevigheid om zich heen grijpt, groeit het verzet tegen het door het Ministerie van LNV uitgestippelde beleid. Met name in Kootwijkerbroek is het verzet tegen het beleid van Brinkhorst groot. Als er MKZ wordt aangetroffen op een boerderij waar op een enkele uitzondering na de dieren niet direct ziek worden, rijst onder de boerenbevolking twijfel of de ziekte wel echt is uitgebroken. Een groep boeren verzet zich hevig tegen het ruimingbeleid. De burgemeester van Barneveld, die de boze boeren vertelt dat hij het landelijke beleid behoort uit te voeren, wordt bedreigd. In het centrum van Kootwijkerbroek hangen een half jaar lang twee poppen: een pop van Brinkhorst en een pop van Hitler. ‘Er waren dominees die hebben gepredikt dat Brinkhorst (zelfs fysiek) gauw moest verdwijnen, omdat hij een grote zondaar was die de dieren van de boeren had afgepakt.’ Brinkhorst zegt dit persoonlijk wel te kunnen relativeren, maar het bevestigt volgens hem wel de negatieve ervaringen die hij als klein jongetje al had toen hij een tijdje in het naburige Uddel woonde. ‘Mijn vader had een prachtige uitdrukking: “De fienen en de motregen, dan ben je bent nat voor je het weet”. “Fienen” slaat op de fijnen, de ortho-dox-hervormden. Je mag door de week alles doen wat God verboden heeft, maar ‘s zondags moet je drie keer naar de kerk. Dat zag je in Kootwijkerbroek allemaal terug. Er zijn daar vreselijke toestanden geweest. Er is met beesten gesleept en mensen hebben elkaar voor rotte vis uitgemaakt. Maar zondag zat iedereen met een vroom gezicht weer in de kerk.’

Als er twijfel blijft bestaan of de dieren wel terecht zijn afgemaakt, verklaart Brinkhorst publiekelijk dat hij zal aftreden wanneer blijkt dat er

niet los was. Op een gegeven moment mochten we binnen het gebied wel verplaatsen. Dat kostte handenvol geld, omdat je weer extra vervoer moest regelen. Maar het was in elk geval een tij delijke oplossing. Een ander bedrijf hier in Barneveld was eerder al geruimd als gevolg van de eerder genoemde opkoopregeling. In die stal waren de hokken groter. Daar zijn onze kalveren naartoe gegaan, zodat ze meer ruimte hadden.’ Als het gebied uiteindelijk wordt vrijgegeven, ontstaat een nieuw probleem. Otto: Alle dieren uit het gebied moeten dan naar de slachterijen, die het grote aanbod dan niet aankunnen. Onze kalveren hebben uiteindelijk nog drie weken in de hokken gestaan. Toen kwam een einde aan de slepende zaak, die met de eerder aangekondigde opkoperij voorkomen had kunnen worden. Ook achteraf zie ik geen enkele reden waarom dat aanbod is ingetrokken.’

Schadeloosstelling

Als de crisis voorbij is, start voor Otto Vaarkamp een jarenlange strijd voor een schadeloosstelling. Die heeft hij nooit gekregen. ‘Ik heb hooguit een schadevergoeding gekregen. Dat was voor mij een stukje genoegdoening, omdat er toch iemand in dat overheidsapparaat bleek te zitten die vond dat ik gelijk had. Tegelijkertijd is er een groep eigen mesters die nu nog aan het procederen is over deze georganiseerde wantoestanden van LNV. Bij de rechter is de vergoeding die mij is toegekend door LNV bestempeld als illegale staatssteun, die ik nooit had mogen krijgen. Ik zat met een paar ton aan schade. Het heeft lang geduurd voordat LNV daarin een verantwoordelijkheid wilde nemen. Ambtenaren liepen ervoor weg, uiteindelijk heeft minister Veerman de schadevergoeding zelf ondertekend.’ De schadevergoeding dekt volgens Otto maar een deel van de schade. ‘Het bedrag dat in de opkoopregeling werd genoemd, lag toen op 2,50 gulden per kilo levend gewicht. Terwijl de prijs in het buitengebied toen op ongeveer 12,50 gulden lag. Dat was 10 gulden per kilo verschil. Ik had 165 kal-

geen MKZ is geweest in Kootwijkerbroek. ‘Het behoort tot het wezen van de parlementaire democratie dat een minister verantwoordelijk is voor zijn beleid. Zo nodig moet hij aftreden. Dat heeft Donner terecht gedaan als minister van Justitie na de cellenbrand op Schiphol. Maar dat zijn uitzonderingen. Het gebeurt in Nederland bijna niet, we hebben op dat punt een veel te softe cultuur. We blijven op onze stoel zitten tot het moment dat we er met een brandweerspuit afgespoten worden, bij wijze van spreken. Dat zag je ook met de vuurwerkramp in Enschede. Ik zat toen in het kabinet als minister van Landbouw. Bij die ramp zijn vreselijke fouten gemaakt, maar niemand heeft daar toen verantwoordelijkheid genomen. Niemand. Er is een onderzoek geweest naar de besmetting in Kootwijkerbroek en het bleek dat er inderdaad MKZ is geweest op die ene boerderij. Maar in de hoofden van die boeren heeft het beeld zich vastgenesteld dat er nooit MKZ in Kootwijkerbroek is geweest.’

Niet alleen in Kootwijkerbroek ontstaat verzet tegen het beleid van Brinkhorst. Ook uit onverwachte hoek krijgt de minister weerstand. ‘De toenmalige burgemeester van Kampen weigerde mee te werken aan de ruiming van bedrijven in zijn gemeente. Het is absoluut schandalig wat die man gedaan heeft. Hij deed alsof hij een gekozen burgemeester was, maar hij was uiteraard een benoemde burgemeester. En een benoemde burgemeester moet gewoon de wet uitvoeren, net als ieder ander. De wet schrijft voor dat de burgemeester maatregelen moet nemen om de crisis in te dammen, maar die man weigerde dat. Ik heb hem op de televisie publiekelijk terecht moeten wijzen. Dat heeft mij niet populair gemaakt in Kampen. Maar populariteit is niet de reden geweest dat ik minister ben geworden. Als je populair wilt worden moet je geen minister worden. Per definitie. Ofwel: als je populair bent als minister ben je waarschijnlijk geen goede minister, omdat je dan niet de maatregelen neemt die blijkbaar nodig zijn.’

veren staan, van ongeveer 250 kilo per stuk, dus dat was een verschil van ongeveer 400.000 gulden. Allemaal voor mijn eigen risico. Terwijl Brinkhorst de schadevergoedingen presenteerde als een prima regeling. De boeren moesten niet zeuren. Dat was de teneur. Het probleem was dat hij over de gebieden praatte waar de dieren geruimd werden. Daar werd gewoon de waarde van de dieren bepaald, in overleg met taxateurs. Die kregen het volle pond. Je kon dus beter midden in Kootwijkerbroek zitten dan in het toezichtgebied. De prijs van mijn kalveren werd steeds minder. Want als ze ouder worden, wordt de kwaliteit van het vlees anders. De kalveren leveren meer kilo’s, maar de kwaliteit is een stuk minder. Dat drukt de prijs.’

Voordat Otto de schadevergoeding binnen heeft, is hij vier jaar verder. ‘Het voelde als een gevecht tegen de overheid. Ik werd apathisch. Voelde me onmachtig. Ik lag dagen op de bank te slapen. Ik was op aandringen van mijn dochter naar een maatschappelijk werker gegaan. Via een vriendin van mijn vrouw hadden we iemand die een beetje gevoel voor de situatie had. Hij is een paar keer langs geweest en heeft ook wat acties richting het ministerie ondernomen.’ Otto heeft veel aan de gesprekken gehad, maar zijn relatie met LNV heeft blijvend schade opgeleverd. Voor mijn gevoel ben ik nog steeds in oorlog met LNV. Brinkhorst heeft ooit in een Journaaluitzending gezegd dat MKZ oorlog is. Zolang er geen vredesakkoord is, is er voor mij nog steeds sprake van oorlog. Ik heb niks met de ambtenaren die daar zitten. Ze kunnen er zelf waarschijnlijk niets aan doen, omdat ze onderdeel van het systeem zijn. Maar het is tekenend dat er nooit een second opinion is geweest op de tests die in Lelystad zijn gedaan op de monsters uit Kootwijkerbroek. Minister Veerman heeft later in Barneveld gezegd dat ze de integriteit van het onderzoeksinstituut in Lelystad niet in twijfel konden trekken. Terwijl de boeren alleen maar inzicht wilden in de onderzoeksrapporten van die bloedmonsters. Maar die wilden ze niet laten zien. Dat maakt mij voldoende duidelijk hoe transparant de overheid is.’

Ook al spreekt hij er luchtig over, Brinkhorst kijkt terug op roerige tijden. ‘Ten tijde van de MKZ-crisis zijn bij mij thuis ramen ingegooid. Maandenlang heb ik politiebewaking voor de deur gehad. Als ik mijn dagelijkse rondje ging joggen liep ik met rechercheurs om me heen. Ik werd soms om half vijf ’s ochtends door boze boeren opgebeld en uitgescholden. “Moeten jullie niet gaan hooien?”, vroeg ik dan. Je moet een zekere weerstand bieden tegen dat soort gedrag. Maar het heeft me wel doen beseffen dat ik die periode van Landbouw niet zo had kunnen doen toen ik veertig was en een jong gezin had. Want voor mijn vrouw en kinderen was het wel vervelend. Toen ik minister van landbouw werd was ik 62 jaar. Mijn kinderen waren al het huis uit. Mijn vrouw woonde in Brussel en ik was “on my own”. Die omstandigheden maakten het zeker gemakkelijker om overeind te blijven in de crisis.’

Brinkhorst komt te spreken over het huwelijk van prinses Laurentien en prins Constantijn, dat in diezelfde periode plaatsvond. ‘Voor mijn dochter en haar man was de situatie heel vervelend. Ik herinner mij dat er op enig moment zelfs een publieke oproep is gedaan om nare ervaringen niet op mijn dochter te verhalen. Tijdens haar huwelijk liepen als lakeien verklede rechercheurs naast de koets. Die situatie brengt de nodige spanning met zich mee. Boeren waren vooral boos dat hun huwelijk gewoon doorging, terwijl veel mensen uit het getroffen gebied hun huwelijk moesten uitstellen. Dan zeg ik “Tout comprendre, c’est tout pardonner”. Het huwelijk van mijn dochter had niets met het beleid van Landbouw te maken. Het was een rare reactie, al kan ik het emotioneel wel verklaren. Maar ik wilde niet meegaan op die toer. Dan is het einde zoek.’

Omgang met rampen

Brinkhorst verklaart de heftige reacties op de MKZ-crisis mede uit de manier waarop de naoorlogse samenleving omgaat met rampen en crises. ‘Bij iedere ramp wordt een stille optocht gehouden. Maar daar blijft het

Koningshuis

Het stuit Otto tegen de borst dat het koningshuis diverse feestelijkheden doorzet, terwijl het land onder de MKZ lijdt. ‘Prinses Maxima, nota bene de dochter van een voormalig minister van Landbouw, ging verloven in een periode dat al die boeren op slot zaten. Er zijn stellen die hun bruiloft uit hebben moeten stellen, omdat ze geen contacten wilden. Een koninklijke verloving kun je dan toch eigenlijk niet maken, vind ik. Uitgerekend de dochter van Laurens Jan Brinkhorst trouwde in die periode. Alsof ze even wilden laten zien dat ze het wel door zouden zetten. Ze hadden meer respect kunnen tonen door het feest af te blazen en te zeggen “dat doen we nu even niet”. Het zit me tot hier. Ik heb geen enkel respect meer, noch voor het koningshuis, noch voor de overheid. Nul komma nul.’ Het is met name Laurens Jan Brinkhorst die nog steeds kwaad bloed zet bij Otto. ‘Ik heb geen Nederlandse vlag, maar mocht Brinkhorst komen te overlijden dan ben ik in staat om de vlag uit te hangen. Ik heb zo’n enorme bloedhekel aan die man. Hij heeft me in het diepst van mijn wezen gepakt. Hij heeft me als voedselproducent aan de kant geschoven. Hij heeft me als dierverzorger aan de kant geschoven. Hij heeft me als boer afgekraakt. Hij had het over krokodillentranen. “Ja, die dieren worden normaal toch ook geslacht?”. Dat klopt, maar dan moet je me wel in staat stellen om de dieren ook daadwerkelijk te slachten en niet op te hokken tot ze driehonderd kilo wegen. Dat steekt.’

Vogelpest

Otto zit nog in de afwikkeling van de MKZ-crisis, wanneer de tweede crisis zich aandient. ‘We hadden net besloten een stal voor de kalveren om te bouwen tot kippenschuur. We hadden daar wat geld voor geleend en zijn toen met een koppel begonnen. Het eerste koppel was dertig weken oud, ze produceren dan net volop eieren, toen de vogelpest kwam. Dat ging weer op dezelfde manier. Er werd verteld dat de ziekte door contacten werd overgebracht. Terwijl wij gewoon ervaren hebben dat de

veelal bij. De samenleving is soft geworden. In het algemeen kunnen we in onze maatschappij moeilijk omgaan met dingen die anders zijn. Dat zie je in Nederland, maar ook in bijvoorbeeld Amerika. Ik was vlak na de aanslagen op het World Trade Center in Amerika. Daar staat dan zo’n groot bord met erop: “To the three thousand heroes”. Hoe afschuwelijk het ook is, in mijn beleving waren het geen helden. Mijn generatie gaat heel anders om met rampen dan de huidige generatie. In de Tweede Wereldoorlog gingen vijf jaar lang iedere dag drieduizend mensen dood. Het collectieve geheugen van Europa is voor mijn generatie, als je praat over rampen, over verschrikkelijke dingen, totaal anders dan van mensen die nooit zoiets hebben meegemaakt. Als jongetje van acht jaar heb ik een dode soldaat gezien in het bos bij Apeldoorn, neergeschoten door de Duitsers. Ik behoor dus tot de generatie die heel jong geconfronteerd is met rampen. Ik denk dat zoiets heel je leven je blik blijft kleuren.’

Terugblik

Brinkhorst sluit het gesprek af met een samenvattende conclusie over het crisisbeleid van LNV. ‘Ik begrijp op individueel niveau heel goed dat veel boeren het nodige leed hebben ervaren. Ik heb geprobeerd om ook op individuele basis met veel mensen te spreken. Dat leed staat in mijn ogen onomstotelijk vast. Maar dan is het de vraag of dat leed ook een invloed moet hebben op het beleid dat ik voerde. Mijn antwoord is “nee”. Want er stonden hele grote belangen op het spel. Als we toen niet die driehoek rond de IJssel afgesloten hadden, dan was er een levensgroot gevaar geweest dat de ziekte over de rivieren was gegaan. Dat was waarschijnlijk de nekslag geweest voor de melkveehouderij. Mij is verweten dat ik te weinig empathie heb getoond richting de getroffen boeren. Terugblikkend had ik daar meer aandacht aan kunnen schenken. Ik heb nooit onaardige dingen gezegd, maar sommige uitspraken zijn heel bewust gebruikt om mij in een bepaalde hoek te zetten. Ik had de intelligentie moeten hebben om in te zien dat het zo gebeurt. Tegelijkertijd vind ik het soms ook

wind er veel mee te maken had. In de stal hierachter staan 10.000 kippen. Als je die stal ruimt door de kippen te vergassen, dan zet je daarna de ventilatie aan. Dan zul je zien dat alle stof met de wind meegaat en daar zit vast ook wel een virus tussen. Maar goed, dat was niet de lezing van LNV. Die hielden vol dat het alleen via contacten overkwam. Op enig moment was de buurman besmet. Vervolgens kwamen hier drie mannen aanrijden, die hun handen wasten en de stal in gingen om zogenaamd te controleren of er zieke kippen zijn. In werkelijkheid zorgt de overheid er op die manier zelf voor dat de bedrijven besmet worden. LNV houdt vol dat het door contacten kwam. Ik constateer dat ze hier op vrijdag in de stal waren en dat de kippen op zondagmorgen ziek werden en doodgingen. Vanaf het eerste moment dat in Nederland vogelpest was geconstateerd, hadden we niemand in de stal gelaten. Juridisch krijg ik het nooit rond dat zij de boosdoeners waren. Maar het is wel de meest plausibele gang van zaken geweest dat LNV actief de vogelpest heeft verspreid.’

Nu Otto zelf met een besmette stal zit, ervaart hij de crisis op een heel andere manier. ‘Ik wist van de MKZ-periode dat je een vergoeding kreeg als je geraakt was. Dat je daarna geen inkomen meer hebt, is een ander verhaal, maar je hoeft in elk geval geen beesten te houden die je moet mishandelen. Daar speelt ook bij mee dat de binding met de kippen anders is dan de binding met de kalveren. Maar het blijft tragisch. Op het ene moment heb je een mooie stal met een gezond koppel met jonge hennen, die nog mooi in de veren zitten en goede eieren leggen. Twee dagen later hoor je geen geluid meer uit de stal komen. De dieren stikken in hun eigen slijm. Toen was de situatie omgekeerd. Mijn vrouw runde die stal. Ik kon het niet meer.’ De vergoedingen die Otto voor de dieren krijgt, ligt hoger dan de vergoedingen tijdens MKZ. ‘Ik was enorm achterdochtig richting LNV, maar er werd nergens over gezeurd. Ik kreeg de reële waarde. En ik was blij met de ruimingen. De dieren waren ziek, dus ik had er vrede mee dat ze weggingen. Voor mij was

wel de moeite waard om de zaken juist op scherp te zetten. Zoals mijn opmerking dat boeren niet anders zijn dan ondernemers. Men heeft uiteindelijk te accepteren dat ik de minister ben die het beleid op zijn eigen wijze vormgeeft. In dat opzicht heb ik geen spijt van de beslissingen die ik toen als minister genomen heb.’

dat gewoon de normale gang van zaken bij een besmettelijke dierziekte. Daar is niets op tegen. Daarna moest de boel schoongemaakt worden en toen kreeg ik weer te maken met stompzinnige bureaucratie. Wij hadden vrije uitloopkippen en dus moest de uitloop, 50.000 m2, schoongemaakt worden volgens protocol. Kosten: 50.000 euro. Dit geld had ik domweg niet. Ik heb het crisiscentrum gebeld, de situatie uitgelegd en gevraagd of zij een oplossing hadden. Maar tot op de dag van vandaag heb ik geen antwoord gehad. Zoiets staat niet in de protocollen of procedures, dus in de ogen van een ambtenaar bestaat het dan niet. Deze vorm van communicatie, ik noem het autisme, kom je steeds weer tegen.’

Afsluitend stelt Otto vast dat de overheid er op landbouwgebied een bende van heeft gemaakt. ‘Ik had vertrouwen in de overheid en heb nu nog alleen het vertrouwen dat ze er altijd een zooitje van zullen maken. Een simpele oplossing lijkt niet mogelijk. Alles moet op papier worden vastgelegd. Nederland weet niet eens hoeveel inwoners het exact heeft. Terwijl wij worden verplicht om een 100 procent sluitende administratie van ons rundvee te hebben. LNV is doorgeschoten. Stemmen doe ik ook niet meer, want mijn stem is te waardevol om hem aan iemand te gunnen. Ik zie het als volgt. Hoe meer je met de overheid in aanraking komt, hoe meer je van de dieren gaat houden, want weet je, dieren zijn eerlijk.’

EVERT & IDA KOK

Anja Kok is het veertiende slachtoffer van de cafébrand in Het Hemeltje in Volendam. Op 19 juli 2001 overleed zij, na een slopende strijd van zeven maanden. Haar ouders, Evert en Ida Kok, spreken recht uit het hart als ze terugblikken op die verschrikkelijke tijd.

Zoals gebruikelijk heft de familie Kok het glas, als de klokken van de Vincentiuskerk in Volendam om twaalf uur het nieuwe jaar inluiden. Hun dochter luidt op datzelfde moment het nieuwe jaar in op de bovenverdieping van café Het Hemeltje. Kort daarna komt het nieuws van de brand aan de Havendijk wreed binnenvallen. Evert: ‘We werden door mijn broer gebeld. In Het Hemeltje was brand uitgebroken. Meteen gingen we met een aantal mensen richting de dijk om te kijken wat er aan de hand was. Het was al snel duidelijk dat er iets vreselijks was gebeurd. Verbrande jongeren liepen over de dijk. Het was chaos. Maar geen spoor van Anja. We hebben daar tot half drie rondgelopen, waarna we door de politie naar het Pius X-gebouw zijn doorverwezen. Maar daar werden we niet veel wijzer. Er hing besluiteloosheid in de lucht. Het duurde tot diep in de nacht voordat we hoorden dat Anja een van de getroffenen was.’ Pas later horen de ouders van ambulancebroeders hoe het die nacht is gegaan. ‘Ze was het eerste slachtoffer dat in de ambulance werd gelegd. Ingepakt in zilverfolie heeft ze tegen de broeder gezegd “Ga nou maar rije”. Zo droog als alleen Anja dat kon zeggen. Ze was bij ons thuis een wervelwind die door het huis ging. Altijd lachen. Die opmerking was typisch Anja. Geweldig.’ Midden in de nacht belt een vriendin alle ziekenhuizen in de omgeving, om te vragen of Anja daar misschien is binnengebracht. Bij het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam hebben ze eindelijk beet.

HANS ALDERS

(VOORZITTER ONDERZOEKSCOMMISSIE)

Het is januari 2001 wanneer Hans Alders, destijds Cmnmissaris van de Koningin in Groningen, wordt gevraagd om de onderzoekscommissie van de cafébrand in Volendam te leiden. Vijfmaanden lang boog een commissie van vijf deskundigen zich over de toedracht en de afwikkeling van de brand. Met een duidelijk doel voor ogen: niet ojn schuldigen aan te wijzen, maar om op basis van een feitelijk relaas lessen te trekken voor de toekof?ist.

Dat Hans Alders werd gevraagd om het voorzitterschap van de onderzoekscommissie op zich te nemen, was volgens hem zelf een logisch gevolg van zijn interesse voor crisisbeheersing en rampenbestrijding. ‘Binnen de kring van Commissarissen van de Koningin had ik crisisbeheersing en rampenbestrijding al in mijn portefeuille. Voor de toenmalige staatssecretaris De Vries van Binnenlandse Zaken was ik ook de gesprekspartner op dat gebied. Er bestond op het moment dat de brand moest worden onderzocht nog geen Onderzoeksraad voor Veiligheid. Die is later opgericht, om de kennis en ervaring van de commissie-Oos-ting, die zich over de vuurwerkramp had gebogen, en onze commissie te borgen. Nadat ik had toegezegd is in korte tijd een staf opgezet die de commissie in de vijf maanden van het onderzoek ondersteunde. Voordat je kunt beginnen, moeten tal van dingen nog geregeld worden. Van inhoudelijke onderzoeksvragen tot de praktische vragen als “waar gaan we zitten?” Wij hebben onze intrek genomen in een pand in Hilversum en zijn snel van start gegaan.’

Op de eerste dag is het Alders al duidelijk dat het onderzoek een zekere mate van complexiteit met zich mee zou brengen. Vanuit de overheid zat vanaf het begin een bepaalde spanning op het onderzoek. De Inspec-

Evert: ‘Daar zijn we toen direct naartoe gegaan. Daar zag je direct de chaos in het ziekenhuis. Ze wisten zich geen raad met de hele situatie. Met de aantallen slachtoffers die waren binnengebracht. En met de ernst van de situatie. Wij werden opgevangen door een sociaal medewerkster die ons naar Anja bracht. Wij wisten niet wat we zagen. Alleen de krullen van het haar van Anja met de gesmolten speldjes erin waren op dat eerste moment een punt van herkenning. Ze is in het OLVG kort behandeld. Een dag later werd ze al, vanwege haar ernstige verwondingen, van het OLVG overgebracht naar een ziekenhuis in Luik.’ Twee andere slachtoffers worden ook naar Luik overgebracht. Andere komen onder meer in ziekenhuizen in Leuven en Brussel terecht.

Naar België

De verwijzing naar België stelt de familie niet gerust. Terugblikkend hebben ze sterk het vermoeden dat met hen een spelletje is gespeeld. ‘Het begon al met de apparatuur van de Nederlandse ambulances die niet aansloot op de apparatuur van de Belgische helikopter’, aldus Ida. ‘Maar later hebben we pas de werkelijke reden van de doorverwijzing kunnen reconstrueren. Iedereen die naar het buitenland werd doorverwezen, was zonder meer afgeschreven. Dat bleek later ook uit opmerkingen van de stichtingen die namens de slachtoffers waren opgericht. Daarvan zei een voorzitter dat er zeker in het buitenland nog meer jongeren zouden omkomen. We zijn voor ons gevoel gewoon afgedankt. Men had bij de buitenlandse slachtoffers het gevoel dat er geen eer meer aan te behalen was. De jongens en meiden met de betere overlevingskansen werden naar Beverwijk gestuurd, zodat het ziekenhuis daar goede sier mee kon maken. In Utrecht staat een heel calamiteitenhospitaal, waar de zwaarste slachtoffers samen ondergebracht hadden kunnen worden. Dat was voor de gezamenlijke verwerking van de ramp een stuk beter geweest. Maar de Nederlandse overheid vond het geen “nationale ramp” en dus bleef het ziekenhuis in Utrecht die eerste

tie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de VROM-inspectie wilden allemaal hun eigen autonome onderzoek doen. Iedereen had zo zijn eigen agenda. De opdracht aan ons was om de uitkomsten van de zelfstandige onderzoeken te gebruiken. Maar je merkte al snel dat mensen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg een volstrekt andere invalshoek hadden dan de andere inspecties. Hun methodiek en manier van onderzoek zijn anders dan bijvoorbeeld die van de onderzoekers op het gebied van openbare orde en veiligheid. Tussen de inspecties en de commissie ontstonden al snel de eerste spanningen, toen wij merkten dat ze niet alles zouden onderzoeken wat wij wilden weten. Na een reeks van indringende gesprekken zijn de onderzoeksvragen her en der aangepast. Daarnaast heeft de commissie ook een aantal complementaire onderzoeken in eigen beheer laten doen.’

Cultuur

Als het onderzoek wordt gestart, is het Alders en zijn commissie al snel duidelijk dat de lokale cultuur in Volendam een belangrijk accent zal krijgen in de eindrapportage. ‘We cirkelden als het ware om Volendam heen. We kwamen steeds dichter bij de zaken die er echt toe deden. Een van die zaken was het cultuurelement, dat een belangrijke rol bleek te spelen in de hele ontstaansgeschiedenis van de brand. De cultuur vormde een rode draad die overal in terugkwam. Eerst en vooral in de gemeentelijke organisatie. De gemeente heette Edam-Volendam. Dat suggereert een bepaalde eenheid en verbondenheid. Niets was minder waar. Volendam is katholiek. Edam is protestants. Dat werkte overal in door. Het waren twee gescheiden werelden. Zo heeft het feit dat de dodelijke slachtoffers uit Volendam die nacht zijn opgebaard in een kerk in Edam veel kwaad bloed gezet. Dat heeft onvoorstelbaar veel schade aangericht. Als je dat soort processen en achtergronden niet snapt, wat ben je dan aan het onderzoeken? Want wettelijk gezien is er niet zo veel op

dagen gesloten. Er is een triage toegepast door een brandwondenteam van Beverwijk. De behandelbare gewonden die op dat moment nog niet in een brandwondencentrum waren ondergebracht gingen naar Beverwijk, iedereen die min of meer was afgeschreven werd in België of Aken ondergebracht.’

De maanden in Luik zijn zowel voor Anja als voor haar ouders slopend, zegt Evert. Anja verlangde al snel naar huis. Ze had heimwee en wilde haar vriendinnen zien. We denken dat het ook wel goed zou zijn geweest voor haar eigen herstel. Wij zijn zelf al die tijd in Luik gebleven en hebben daar in een appartementje in de buurt overnacht. We zijn niet op en neer gaan pendelen, dat was bijna niet te doen.’ Dan komt een vertegenwoordigster van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar Luik om te vieren dat een convenant is gesloten tussen de Belgische en Nederlandse gezondheidsdiensten. De slachtoffers kunnen weer terugkomen naar Nederland. ‘Er werd champagne geschonken en gedronken. Voor ons was het een heel onwerkelijke situatie. Gezien Anja’s situatie was er volgens ons weinig te vieren. Bovendien lijkt het me niet meer dan logisch dat je als Nederlander in Nederland behandeld kunt worden.’ Eind maart mag Anja naar Nederland terugkomen. Niet omdat ze al genezen is, maar omdat ze buiten levensgevaar is. Alle huidtransplantaties zijn succesvol geweest en de verzorging kan vanaf dan in Nederland worden voortgezet. Totdat de ouders duidelijk wordt dat de Nederlandse ziekenhuizen extreem bang zijn voor een MRSA-besmetting bij de slachtoffers die in het buitenland zijn behandeld. ‘Het was Nederland op zijn smalst, in het voorjaar van 2001. Ze willen je eigenlijk niet meer toelaten in je eigen land, terwijl je al die jaren overal aan hebt meebetaald en meegedaan’, aldus Ida. Evert licht toe dat het ermee te maken heeft dat de Nederlandse ziekenhuizen hun hoge standaard willen vasthouden. ‘In Nederland is de MRSA-bacterie bijna uitgebannen. Dat is uniek. In

aan te merken. Als je de regels netjes afvinkt, dan kom je tot heel andere conclusies en lijkt alles vlekkeloos te zijn verlopen. Je moet vooral kijken naar de doorwerking van de regels.’

Geslotenheid

Hans Alders beschrijft hoe de cultuur ook een barrière opwierp in zijn contact met de bevolking. ‘De bevolking was in eerste instantie erg terughoudend om met de commissie in gesprek te gaan. We hebben met alles en iedereen gesproken die zich professioneel met de brand had beziggehouden. Met de Volendamse hulpverleners, de burgemeester en de gemeentesecretaris. Ook heb ik gesproken met de HoofdofEcier van Justitie en de artsen die in de betrokken ziekenhuizen de jongeren hadden opgevangen. Met Horeca Nederland is gesproken over de omgang met brandveiligheid. Maar het bleek heel ingewikkeld om met de bevolking zelf in gesprek te komen. Daarvoor waren we te veel een groep buitenstaanders. We hebben alles uit de kast moeten halen. De mensen waren afwachtend. Gesloten. Zonder de inzet van pastoor Berkhout was het ons nooit gelukt om met de bevolking in gesprek te komen.’

Alders herinnert zich de bijzondere sfeer die tijdens het bewuste gesprek met de Volendammers in de ruimte hing. ‘Het voelde alsof we met de commissie een soort examen moesten afleggen. De inwoners gaven geen kik. Lieten niet blijken wat ze vonden van onze observaties. Aan niets merkten we hoe de Volendammers zelf over de zaken dachten. Het waren allemaal representanten van lokale organisaties. Een afspiegeling van de lokale samenleving, die in verschillende gradaties onder leiding van de pastoor bij elkaar waren gebracht. Het leek wel alsof men onderling bang was om uit de school te klappen.’

De bijeenkomst bevestigt Alders in zijn beeld dat hij hier niet alleen te maken heeft met een tragische brand, maar ook met een unieke setting. Volendam is een gesloten gemeenschap, waar men wantrouwend naar dingen kijkt. Het is echt een geïsoleerde plaats. De HoofdofEcier van

de wereld zijn er maar drie landen die een MRSA-besmetting hebben die onder de 5 procent ligt. Nederland is een van die drie landen. In buitenlandse ziekenhuizen is MRSA veel gangbaarder. Omdat Anja uit België kwam, mocht ze niet direct naar een regulier ziekenhuis, maar moest ze eerst naar het calamiteitenhospitaal in Utrecht. Daar lag ze in quarantaine, afgesloten van de rest van het ziekenhuis. Na een paar weken moest ze daar vertrekken, omdat men in Utrecht alleen de tij delij ke opvang wilde doen en men niet het risico wilde lopen dat de apparatuur besmet zou raken. Ze is toen met bijna veertig graden koorts overgebracht naar Heliomare, een revalidatiecentrum in Wijk aan Zee. Anja was niet toe aan revalidatie, maar er was geen enkele andere locatie die haar wilde opnemen. Bij Heliomare was inmiddels een isolatie-unit opgebouwd, waar Anja met drie andere in het buitenland behandelde slachtoffers werd ondergebracht. Het leek allemaal nergens op, een provisorische bende. Ook daar werd ze dus in quarantaine gehouden, vanwege die MRSA-bacterie.’ De drie “Luik”-patiënten worden weer herenigd in het Heliomare Isolatie Paviljoen. Later komt ook John Bont, die in Aken was behandeld, het vierde bed vullen.

MRSA-bacterie

Ida vult Evert aan, als het gaat over de MRSA-bacterie die Anja bij zich draagt. ‘De MRSA-besmetting heeft een belangrijke rol gespeeld in het hele proces. In Heliomare was men er panisch voor. Andere ouders meden ons, uit angst dat hun eigen kinderen ermee besmet zouden worden. We zijn als paria’s behandeld en hebben pas later begrepen dat de andere ouders ook de nadrukkelijke instructie hadden gekregen om ons te mijden. Dat hebben we toen niet geweten, waardoor we hun gedrag niet konden plaatsen en bijna aan onszelf zijn gaan twijfelen. Nam ik de pendelbus die tussen Volendam en Heliomare reed, dan ging iedereen een bankje verder zitten. Dat soort toestanden. Uiteindelijk hebben we met de ouders van de kinderen uit het isolatiedeel

Justitie had het mij eerder al toevertrouwd. Hij schetste mij een beeld waar ik steil van achterover sloeg. In Volendam gebeurde alles wat God én de wet verboden hadden. Drugsgebruik en andere dingen die het daglicht niet konden verdragen. De handel in harddrugs was levendig. Je kon op straat de adressen en telefoonnummers van dealers krijgen. Die waren algemeen bekend. Ik kon maar één ding zeggen: “Als jullie dit allemaal weten over Volendam, waarom grijpt Justitie dan niet in?” In alles was het een hele bijzondere gemeenschap. De grondhouding in Volendam was te kenschetsen als “wat voor een ander goed is, hoeft voor ons niet per definitie goed te zijn”.’

Brandveiligheid

De cultuur, die sterk is gebaseerd op onderlinge afhankelijkheden, heeft volgens Alders in grote mate bijgedragen aan de matige aandacht voor brandpreventie in het dorp. ‘De burgemeester had een regionaal plan om de brandpreventie te verbeteren. Het plan werd in alle omliggende gemeenten ingevoerd, maar door de gemeenteraad van Edam-Volendam werd het geweigerd. Die weigering paste helemaal in het “we laten ons niets vertellen”-sfeertje. Wij hebben als commissie gezegd dat het college van Burgemeester en Wethouders actiever had kunnen optreden. Men had zich moeten keren tegen de cultuur die in de gemeenteraad heerste. Het college had de vergunning kunnen aanpassen en minder mensen in het café toe kunnen laten. Ook had de gemeente de eigenaar moeten dwingen om de bouwkundige situatie aan te passen. De raad heeft dat jarenlang gesaboteerd. Handhaving leek taboe in het dorp. Je moet de cultuur kennen, om te begrijpen dat kinderen van dertien, veertien jaar op oudejaarsavond door hun ouders naar de dijk bij de haven worden gebracht, om daar op de bovenverdieping van een café het nieuwe jaar in te luiden. Als je naar de slachtoffers kijkt, waren de meeste jongeren onder de achttien. Het betekent dat je, wanneer je dit soort onderzoek doet, breder moet kijken en ook de cultuur moet meenemen in het onderzoek. Natuurlijk gaan wij

besloten om zelf te gaan pendelen. Maar ook de medewerkers in He-liomare stonden niet te springen om Anja te verplegen, uit angst dat ze zelf de bacterie mee zouden dragen. Ze had op het eind nauwelijks gevoel van eigenwaarde, omdat ze toevallig die MRSA-bacterie bij zich droeg. Terwijl ze bizar genoeg in de weekenden met ons mee naar huis mocht. In Heliomare moesten we in steriele kleding aan het bed zitten, maar thuis mochten we haar gewoon verzorgen.’

Evert stelt vast dat hij in die periode ernstig teleurgesteld is geraakt in Nederland. ‘Het is een schandaal dat er nergens in Nederland een goede plek was voor Anja om haar de behandeling te geven waar ze recht op had. Het ging te slecht met Anja om haar in een revalidatieoord te behandelen.’ Om vervolgens tot een wrange conclusie te komen. Achteraf gezien denk ik dat we te lang te netjes zijn geweest. Als we een grotere bek hadden gehad, had Anja waarschijnlijk nog geleefd.’

In Heliomare wordt al snel duidelijk dat men de situatie niet goed onder controle krijgt. Evert: ‘De analyse die in Utrecht is gemaakt, is nooit goed meegenomen in de behandeling in Heliomare. In het calamiteitenhospitaal in Utrecht was al geconstateerd dat Anja mogelijk een bacteriële infectie op een hartklep had. In Heliomare bleef Anja enorme koortspieken houden. Daar wilde men de situatie nog aankijken, maar wij zagen het niet meer zitten. Anja was lusteloos, had een hartslag van 162 en lag weg te kwijnen in een tochtig, tijdelijk onderkomen.’ Evert voert de druk op in het revalidatiecentrum en besluit zich niet langer aan het opgelegde protocol te houden. ‘Ik ben tegen alle regels het hoofdgebouw binnengestormd en heb daar geëist dat er iets aan de situatie werd gedaan. De receptioniste wist niet wat haar overkwam. Ik heb tegen de artsen gezegd dat ik hier niet van was gediend, dat Anja naar een ziekenhuis moest en wel meteen. De Heel, Waterlandziekenhuis, AZU, AMC, CMH, of het RKZ. Het maakte

ook in op de vluchtroutes, branddeuren en geïmpregneerde versiering, maar dat is maar een deel van het verhaal.’

Volgens Alders heeft de commissie in haar rapportage uiteindelijk het midden gezocht tussen de harde regelgeving enerzijds en de allesbepalende context anderzijds. ‘Die scheidslijn hielden we goed in de gaten. Het gaat te ver om de ouders verantwoordelijk te houden voor het feit dat hun kinderen op dat bewuste moment in Het Hemeltje waren. Als je in Volendam wilt functioneren, dan kun je niet de regels toepassen zoals die elders worden toegepast. Dat realiseerden wij ons. Maar tegelijkertijd hebben we bij de presentatie van het rapport wel tegen de televisieploegen gezegd dat ze op zaterdagavond eens naar ‘de dijk’ moesten gaan. Daar konden ze met eigen ogen zien hoe het eraan toe ging. Stampvolle cafés. Nog geen half jaar later. Vijftig meter van de rampplek. De lichamen stonden weer tegen de ramen gedrukt, zo druk was het daarbinnen. Volendam leek er niet van te hebben geleerd. In dat geval moet je tegen elkaar de verantwoordelijkheden durven uit te spreken.’ De café-eigenaar heeft volgens Alders grove fouten gemaakt. “Men mag van een professionele horecaondernemer verwachten dat hij zich bij de gemeente of zijn brancheorganisatie op de hoogte stelt van de brandveiligheidsvoorschriften”, zo staat in het rapport. Alders: ‘Een voorbeeld. Het veiligheidsslot dat op de nooduitgang was gemonteerd, was bewust omgekeerd. Terwijl je weet dat mensen in paniek de klink van de nooduitgang juist naar beneden zullen drukken om de deur open te krijgen. Dan kan ik als commissie wel honderd keer zeggen dat de gemeente dat had moeten controleren. Maar hier kan ik geen andere conclusie trekken dan dat hij had kunnen weten dat hij in overtreding was. De gemeente heeft hem op de gevaren gewezen en hij heeft daar niets aan gedaan.’ Alders vindt het een kwalijke zaak. Wel relativeert hij de situatie als hij Volendam’ afzet tegen de rest van Nederland. ‘In heel Nederland stond het brandveiligheidsbesef in 2001 nog in de kinderschoenen. Ons rapport heeft, in samenhang met het rapport van de commissie-Oosting over de vuurwerkramp, ervoor gezorgd dat juist op

niet uit. De dokter is gaan bellen en overal kregen we hetzelfde liedje te horen. “Geen plaats, geen capaciteit, onvoldoende personeel, geen quarantaineruimte.” De dienstdoende arts had zelfs nog de euvele moed om toen te suggereren dat Anja altijd nog terug zou kunnen naar Luik. Met de nodige druk kregen we het uiteindelijk voor elkaar om haar in het VU-ziekenhuis onder te brengen. Daar zagen ze dat er inderdaad bacteriën op haar hartklep zaten. Met de medicijnen die Anja toegediend kreeg, lukte het niet om de bacteriën weg te krijgen. Het is wrang dat een andere jongen die in het ziekenhuis in Aken lag, andere middelen toegediend kreeg waarmee bij hem die bacteriën wel zijn verdwenen. In Duitsland kon men dat middel toedienen. Maar omdat het middel niet officieel op de Nederlandse markt was toegelaten, durfden de artsen er hier niet aan te beginnen. Want zo zijn de regeltjes nu eenmaal. Terwijl ik zou denken dat je in zo’n geval een noodgreep moet toepassen en alles moet inzetten wat in je macht ligt’, aldus Evert. Hij vertelt hoe het in juli 2001 steeds slechter gaat met zijn dochter. ‘Die bacterie op haar hartklep was ontstaan door de infusen die Anja kreeg. Als je brandwonden hebt, kan een infuus niet op een normale manier worden aangebracht. De huid gaat anders te veel samentrekken. Ze had een lijn naar binnen toe, die volgens een arts een snelweg voor bacteriën werd. De bacterie op haar hartklep hebben ze met een operatie kunnen verwijderen, maar ondertussen waren haar longen zo zwaar geïnfecteerd en was Anja zo zwak geworden, dat er geen herstel meer optrad. We bleven dag en nacht bij haar. Alles werd in het werk gesteld om haar te redden, maar het mocht niet meer baten. Uiteindelijk is ze aan de besmetting op haar longen overleden. Anja overleed op 19 juli 2001, een half jaar na de ramp. Ze was toen vijftien jaar oud.’

Slachtoffers en nabestaanden

Na het overlijden van Anja krijgen Evert en Ida pas oog voor de toe-

het gebied van het handhaven van de brandveiligheid enorme slagen zijn gemaakt.’

Rampenbestrijding

In haar rapport over de nieuwjaarsbrand oordeelt de commissie niet alleen kritisch over de handhaving van de brandveiligheid in het café, ook kraakt zij harde noten over de rampenbestrijding na de brand. ‘Er was sprake van een gebrekkige preparatie op rampen in het dorp, in de jaren voorafgaande aan de brand. Tot 2001 had rampenbestrijding geen prioriteit. De meeste ervaringen die de ouders hebben opgedaan met de hulpverlening in de nacht van de brand zijn daarop terug te voeren. Had de gemeente meer en beter geoefend, dan had de burgemeester niet de hele nacht in een commandowagen gezeten om ambulances te bellen. Het is misschien begrijpelijk, maar het is niet zijn taak. We hebben gezegd dat de mensen die nacht wereldprestaties hebben geleverd. Maar dat neemt niet weg dat het beter, eenvoudiger en met meer resultaat was geweest wanneer men vooraf had geoefend. Volgens de commissie had de gemeente bijvoorbeeld al veel eerder kunnen beginnen met het realiseren van de opvang, het verstrekken van informatie en het openen van de bevolkingsadministratie. Als de mensen beter hadden geoefend, dan had die arme man die op dat moment aan de telefoon zat de lichamen niet doorgestuurd naar de Grote Kerk in Edam. Dan was dat allemaal niet gebeurd. Het was alleen maar improviseren in die verschrikkelijke nacht op de dijk.’

Alders gaat door met het opsommen van de bijzonderheden. Alles was uniek. Er waren twee brandweerverengingen, een Volendamse en een Edamse. Beide waren niet bij de gemeente in dienst. Volgens de wet kan dat helemaal niet. Nergens in Nederland bestond zoiets. Maar in Volendam was dat de realiteit. Waarbij gezegd moet worden dat ze allemaal goed opgeleid waren en hun uiterste best hebben gedaan. Daar gaat het niet om. Maar het is wel een bijzondere situatie als je het met de wet in de hand aan het onderzoeken bent. De brandweer valt wettelijk

standen die in Volendam rond de brand spelen. Veel ouders van de kinderen die gewond zijn geraakt of die kinderen zijn kwijtgeraakt in de brand wonen hier in de buurt’, vertelt Evert. ‘We wonen in de wijk die in de jaren tachtig tegen het oude dorp is aangebouwd. Daar zijn toen alle jonge gezinnen gaan wonen. Toen we hier gingen wonen waren we allemaal ongeveer even oud. Tijdens de brand waren al onze kinderen in de puberleeftijd. De gezinnen in deze straten zijn daardoor onevenredig hard getroffen. In het oude dorp wonen nauwelijks slachtoffers.’

Voor Evert is het een bizarre ervaring om van de groep ‘ouders van slachtoffers’ over te gaan naar de groep ‘ouders van overleden kinderen’. ‘Er was een stichting opgericht, de Stichting Slachtoffers Nieuw-jaarbrand Volendam. Daar voelden we ons betrokken bij. Maar als je naar de statuten van de stichting kijkt, zie je dat hun doelstelling is om de getroffenen de breedst mogelijke hulp op de korte, maar vooral ook op de lange termijn te bieden. Dit alles om de slachtoffers te helpen en de eerste stappen te zetten in de richting van een waardevol toekomstperspectief. De nabestaanden van de overleden slachtoffers komen in die stichting helemaal niet aan bod. Het gaat alleen om de kinderen die de cafébrand overleefd hebben. En zo ging het op meer plekken. Aan de meeste gezinnen waarvan een zoon of dochter is overleden, wordt in het dorp geen aandacht geschonken. Dat is tot op de dag van vandaag nog steeds zo. Alle aandacht gaat uit naar de slachtoffers die het wel hebben overleefd. Daar zal bij hebben meegespeeld dat voor hen nog geld beschikbaar was. Mensen werden vanuit de familiekring erop aangesproken dat ze zich moesten melden, om aanspraak te kunnen maken op een slachtoffervergoeding. Op een gegeven moment kwamen ze als bijen op de honing af. Ook hier zie je dat er altijd mensen zijn die zichzelf een slachtoffer vinden en gevoelloos misbruik van de situatie maken.’

gezien onder het gezag van de burgemeester. Maar hoe je een zelfstandige vereniging onder het gezag van de burgemeester moet plaatsen, Joost mag het weten.’

Ook in de eerste uren na de brand signaleert Alders’ commissie in zijn ogen typisch Volendamse verschijnselen. ‘Om te beginnen heeft iedereen een bijnaam, omdat bijna iedereen dezelfde achternaam heeft. Dus als je een hoofd van het gemeentelijke proces Bevolkingzorg uit het rampenplan bent, dan helpt het wanneer je uit Volendam komt. In het proces moet je de namen van slachtoffers vastleggen. Als je de mensen niet kent, dan raak je de weg kwijt. Mensen worden opgegeven onder hun bijnamen. Je zoekt in de lijst met echte namen en omgekeerd. In zo’n situatie is er iemand met lokale kennis van zaken nodig die kan zeggen “dat is die en hij of zij is naar dat ziekenhuis gegaan”. Pas laat is de gemeente de gemeentelijk processen als opvang en bevolkingsadministratie gaan opstarten. Ouders, vrienden en kennissen konden te lang nergens met hun vragen terecht.’

Maar op meer fronten gaat het die nacht mis. ‘De eerste ambulance die bij een ramp van deze omvang arriveert, voert groen licht. De broeders dragen groene hesjes. Die afspraken zijn er niet voor niets. Dat doen ze om duidelijk aan te geven dat zij de situatie in kaart brengen en daarna de nieuwe ambulances kunnen verdelen over het rampterrein, zodat de meest hulpbehoevenden het snelst worden weggevoerd. Die eerste ambulance is er dus niet om patiënten te helpen. Politieagenten dienen dat te weten. De politieagenten die daar stonden hadden daar geen flauw benul van. Met het gevolg dat die eerste broeders nooit zijn toegekomen aan de taak waar zij primair voor kwamen. Nog voor ze het door hadden, werd het eerste slachtoffer ingeladen.’

Bezoek aan ra??ipcafé

Hans Alders herinnert het zich als de dag van gisteren dat hij met de commissieleden een bezoek bracht aan het uitgebrande pand van het

Volgens Evert en Ida is de nazorg ook stroef verlopen omdat de stichtingen werden aangestuurd door mensen uit Volendam. Evert: ‘Eigenlijk zouden de slachtofferstichtingen moeten worden geleid door mensen van buiten het dorp. Zeker in een dorp als Volendam is iedereen op elkaar aangewezen. Iedereen is familie van elkaar. Het is een kleine groep die aan de touwtjes trekt.’ In het rapport van de commissie-Alders zien ze daarvoor een bevestiging. ‘Alders heeft zijn werk netjes afgeleverd. Hij heeft de opdracht gekregen om met zijn commissie de cafébrand te onderzoeken. Dat heeft hij met zijn team secuur gedaan. Heel gedetailleerd heeft hij zijn onderzoek op papier gezet. Hij heeft de cultuur goed beschreven. Maar je ziet dat de commissie vooral vanuit de bestuurlijke invalshoek met mensen heeft gesproken. De slachtoffers zelf komen nauwelijks aan bod. Hun verhalen komen alleen als illustratie in het rapport terug. Over de manier waarop men is omgegaan met de familie van de slachtoffers die in het buitenland werden verpleegd, vind je niets terug in het rapport. Zoals er bijvoorbeeld met Anja en onszelf is gezeuld tussen Luik, Utrecht en Wijk aan Zee wordt in Alders’ rapport niets gemeld.’

Over de reconstructiefilm die de commissie heeft gemaakt zijn de meningen verdeeld. Evert: ‘Op het moment dat het rapport werd gepresenteerd is de film in de kerk aan de slachtoffers en familie ge-toond.Anja lag toen nog in het ziekenhuis. Ik heb ‘m later nog eens op internet bekeken. Het is het filmpje waarin de brand in Het Hemeltje wordt gesimuleerd. Samen met een vriendin van Anja die op het moment van de brand ook in Het Hemeltje was, heb ik zitten kijken. Ze raakte weg toen ze het filmpje zag. Zo confronterend was het voor haar. Voor de nazorg denk ik dat het wel goed is geweest, omdat het andere mensen duidelijk maakt hoe de brand is verlopen. Al zeggen de meeste overlevenden dat het nog veel sneller is gegaan dan TNO in dat filmpje liet zien.’

Hemeltje. ‘Pas dan vorm je je werkelijk een beeld van wat er is gebeurd. We zagen het platte dak waar de j ongeren niet op konden komen, omdat de klink verkeerd om was gemonteerd. Aan de handafdrukken op de muur kon je nog zien dat de mensen wanhopig waren geweest om de deur open te krijgen. Het is een ervaring van de eerste orde. Daar, op die plek, is het gebeurd. Daar was de paniek. De machteloosheid.’ Het feit dat Hans Alders in het café met de eigenaar rondloopt, maakt de situatie extra bijzonder. ‘Nog voordat ik met het onderzoek belast was, had ik als Commissaris van de Koningin met diverse ouders gesproken, van wie de kinderen met brandwonden in het Martiniziekenhuis in Groningen waren opgenomen. De kinderen met brandwonden lagen daar voor een hele lange periode. Ze waren in de bloei van hun leven door deze afschuwelijke brand geraakt. Dan loop je een paar weken later in die ruimte waar het is gebeurd met de eigenaar van het café. Hij had het idee dat het hem allemaal was overkomen. Dat is een bizarre tegenstelling met de geblokkeerde nooduitgang en andere dingen die je daar ter plekke ziet. Maar het vormt ook een contrast met de échte slachtoffers. Je bent met hem in het café terwijl je de beelden nog in je achterhoofd hebt van ouders die op de dijk wanhopig op zoek zijn naar hun kinderen. Het is onbeschrijflijk. Je loopt daar rond met iemand die willens en wetens de veiligheidsmaatregelen naast zich neer heeft gelegd. Die opmerking acht ik mij na alles wat er is gebeurd toch wel te kunnen permitteren.’

Reconstructiefilm

In de onderzoeksfase merken Hans Alders en zijn team dat er veel vragen leven over de manier waarop de brand is verlopen. ‘Men begreep niet hoe het zo snel had kunnen gaan. De vraag hoe het heeft kunnen gebeuren, was heel persistent. Zeker omdat de oorzaak in onschuldige sterretjes werd gezocht. Toen hebben wij besloten om het café na te laten bouwen doorTNO. Niet alleen om de brand te reconstrueren, maar ook om ervan te leren. Om te laten zien hoe snel zo’n brand om zich heen

Pastoor Berkhout

De familie Kok heeft al met al weinig steun ervaren van de overheid. Evert: ‘Vanuit de gemeente hebben we alleen wat financiële steun gehad om de kosten te dekken. Van andere overheidspartijen hebben we vooral tegenwerking ervaren, zoals de ziekenhuizen en de afstandelijkheid die ontstond zodra het woord “MRSA” viel. De belangrijkste steun kregen we van pastoor Berkhout. Hij had oog voor onze situatie en heeft de ouders van de overleden kinderen bijeengebracht. Hij heeft ons in de laatste twee maanden van Anja’s leven goed bijgestaan. Maar al eerder kwam de pastoor langs. Hij nam als een van de weinigen de moeite om ons in het buitenland te bezoeken, terwijl anderen vooral aandacht hadden voor alle slachtoffers in Nederland. Hij heeft Anja bediend in het ziekenhuis. Hij was degene die nog jarenlang avonden organiseerde voor de ouders van de overleden kinderen.’ In 2004 is Berkhout weggegaan als pastoor van Volendam. Hij is op aanraden van artsen vertrokken naar een rustiger parochie in Breezand. Ida: ‘Maar voor ons zal hij altijd de pastoor van Volendam blijven. De contacten die zijn gelegd gaan zo diep, dat blijft.’

Met gemengde gevoelens kijkt Evert naar het beleid rondom de grote inzamelingsacties die indertijd zijn gehouden. Van tijd tot tijd zie je dat in Nederland met twee maten wordt gemeten. Volgens de stichtingen die de inzamelingsacties coördineerden, wilde de Belastingdienst bij de inzamelingsacties van Volendam geen precedent scheppen, dus moesten de stichtingen gewoon belasting betalen over het geld dat werd ingezameld en voor de nabestaanden bestemd zou zijn. In december 2007 zag je bij een brand in Arnemuiden, waarbij vier Chinese zusjes omkwamen, dat de Belastingdienst wél een regeling trof. Ik kan dat niet uitleggen.’

Bezoek van koningin Beatrix

Vlak na de brand bezoekt koningin Beatrix de gewonden in het AMC in Amsterdam. Op 4 september 2001 komt zij voor het eerst sinds de

grijpt. Toen de film klaar was, heb ik een aantal ouders gevraagd om samen met mij de film te bekijken. We hadden afgesproken dat wanneer die ouders zouden zeggen: “dit kan niet”, de film ogenblikkelijk zou worden vernietigd. Want we beseften terdege dat de film heel confronterend zou kunnen zijn. Maar de ouders vonden het goed. Bij de presentatie van het rapport hebben we eerst de tijd genomen om slachtoffers en nabestaanden te informeren. In de Vincentiuskerk in Volendam hebben we op 21 juni 2001 de conclusies gepresenteerd. Toen kondigden we aan dat we ook de reconstructiefilm wilden laten zien. De mensen die de film niet wilden zien, konden de kerk verlaten. Iedereen is gebleven. Ademloos heeft men gekeken. In een mum van tijd zie je een volgepakt café dat in lichterlaaie staat. Al blijven veel slachtoffers van mening dat het in werkelijkheid nóg sneller is gegaan.’

Eindrapport

Twee uur na de bijeenkomst in de Vincentiuskerk overhandigt Hans Alders in hotel Spaander in Volendam namens de commissie het rapport aan staatssecretaris De Vries van Binnenlandse Zaken. Volgens de media maakte Alders bij zijn toespraak in hotel Spaander een geëmotioneerde indruk. ‘Ik begon met een korte samenvatting van de gebeurtenissen in café Het Hemeltje. Het was een felle brand van een minuut, die aan dertien jonge mensen het leven kostte en meer dan 250 gewonden maakte. Vervolgens stond ik stil bij de feiten, de directe en de indirecte oorzaken van de brand.’

In de presentatie van het eindrapport zoomt de voorzitter in op één centrale conclusie. ‘De bottom-line van het rapport was dat we in Nederland nu eerst eens moesten doen wat we met z’n allen hadden afgesproken. We konden wel nieuwe regels gaan bedenken, maar het ging er in dit geval vooral om dat de regels die we hadden niet werden nageleefd. Op een aantal plaatsen hebben we aangegeven dat de regelgeving een tikkeltje eenvoudiger kon. Zeker op het gebied van rampenbestrijding en

fatale brand naar Volendam. Daar bezoekt zij in zorgcentrum Het Anker de moeders van de gestorven jongeren. Minister Borst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die haar vergezelt, zal later spreken van een “aangrijpend bezoek”. Volgens Borst leefde de koningin mee, maar voelde ze zich ook machteloos tegenover de moeders van de overleden kinderen. Het is een beeld dat Ida herkent. ‘Wat mij vooral stak was het beeld dat prins Bernhard bij het minste of geringste een beroep kon doen op het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. Als hij uit de bush kwam met een of andere ontsteking, dan mocht hij naar de calamiteitenafdeling en werd alles in het werk gesteld om hem er weer bovenop te krijgen. Ik heb tegen de koningin gezegd dat wanneer Anja haar kind was geweest, ze het waarschijnlijk overleefd had. Ik denk dat ze diep in haar hart wist dat het dan inderdaad anders zou zijn gelopen. Toen ze wegging kreeg iedereen een hand van de koningin. Ze hield mijn handen met twee handen vast en liet zien dat ze echt betrokken was. Ze draaide niet een riedeltje af, maar was oprecht betrokken. De ontmoeting met de koningin heeft me ondanks alles ontzettend goed gedaan.’

crisisbeheersing heeft het rapport wel een stimulans gegeven. Het is het laatste zetje geweest om richting de 25 Veiligheidsregio’s, waarin professioneel wordt samengewerkt, te komen. De ellende van Volendam, waar de politieregio weer andere grenzen had dan de regio van de brandweer en ambulancediensten, was onwenselijk. Als je goed naar de materie kijkt, kom je eigenlijk tot de onthutsende conclusie dat het vreemd is dat iedereen precies kon aangeven wat eraan schortte, terwijl er in de periode voor de brand niets aan gedaan was. Dat gold bijvoorbeeld voor de provincie Noord-Holland, waarvan ik het tot op de dag van vandaag onbegrijpelijk vindt dat ze met alle kennis die ze in huis hadden niets hebben gedaan aan de situatie zoals die in Volendam voor de brand bestond.’

Hans Alders maakt een vergelijking met de latere cellenbrand op Schiphol. Hij ziet de nodige parallellen met de brand die hij zelf heeft onderzocht. ‘Ik zat in de begeleidingscommissie van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid van Pieter van Vollenhoven toen die de cellenbrand onderzocht. In dat geval zag je dat de regels op zich goed zijn. Als er brand uitbreekt, dan gaan de celdeuren open en kan iedereen vluchten. Maar op Schiphol werd die regel niet gehanteerd. Sterker nog, niets functioneerde. Branddeuren die open moesten gaan, gingen niet open. Veiligheidsmaatregelen die waren aangebracht, functioneerden niet. Dat leidde tot absurde omstandigheden, waarin twee mensen met man en macht probeerden om de deur open te krijgen. Je kunt die cipiers niet verwijten dat het niet gelukt is om de mensen te redden. Het gaat om het achterliggende probleem. In Volendam was het de cultuur, die ervoor zorgde dat er niet gehandhaafd werd. Op Schiphol was het vooral de haast die erachter zat. De politiek wilde in korte tijd grote cellenblokken uit de grond stampen, waar de bolletjesslikkers en mensen die moesten worden uitgezet in konden worden opgevangen. Iedereen had haast. Het moest a la minute geregeld worden. Het resultaat was vergelijkbaar. In dat opzicht had meer geleerd kunnen worden van de harde lessen uit Volendam.’

BETTY, AND RE & AILEEN

Zaterdag 13 mei 2000 is een prachtige, zonnige dag. Totdat er ontploffingen plaatsvinden bij S.E. Fireworks, het vuurwerkbedrijf midden in Enschede. De hele woonwijk Roof?ibeek van Enschede wordt weggevaagd. Er vallen 23 doden en ongeveer 950 gewonden. 1250 mensen raken dakloos. André en Betty Azink wonen in Roof?ibeek, maar zijn op het mojnent van de ramp buiten de stad. Ze horen een dag later dat hun jongste zoon is ojngekojnen tijdens de ramp. André beschrijft zijn ervaringen in een boek met de veelzeggende titel: “Tien jaar ouder in twee dagen”.1

André en Betty Azink zullen de dag van de ramp met vrienden in Nij-verdal doorbrengen. Ze zijn nauwelijks de straat uit, wanneer Betty een ongelooflijke pijn in haar hoofd krijgt. ‘We reden rond kwart voor tien ter hoogte van het Rijksmuseum, toen ik steken in mijn nek kreeg. Ik wist niet wat me overkwam. Niet eerder had ik iets dergelijks meegemaakt. Het trok vrij snel weg. Anders waren we zeker weer terug naar huis gegaan. Ik kon het niet plaatsen, maar omdat de pijn vrij snel wegtrok zijn we doorgereden naar de camping in Nijverdal, om van daaruit de geplande fietstocht te maken.’

Vuurpijlen

Dochter Aileen is op het moment van de explosies samen met haar broer Daniël in het ouderlijk huis in Enschede. Aileen vertelt dat ze kort daarvoor trammelant heeft gehad met Nick, haar jongere broer. ‘Nick was boos het huis uitgelopen. Het was een ruzie van niets, over het avondeten. Hij was net weg toen ik gerommel hoorde, alsof het ging onweren. Ik keek naar buiten en zag tot mijn grote verbazing allerlei prachtig vuurwerk omhoog schieten. Prachtige vuurpijlen tegen een strakblauwe lucht. Snel rende ik naar boven om het vanuit het dakraam nog beter te kunnen zien.’

Het duurt niet lang of het geluid wordt onheilspellender. Haar oudere broer Daniël roept dat ze onmiddellijk naar beneden moet komen. ‘Ik hoorde de paniek in zijn stem en maakte aanstalten om naar beneden te gaan. Op het moment dat ik het raam probeerde dicht te doen hoorde ik een enorme knal. Ik voelde de druk op mijn borst en werd in een keer weggeblazen, vijf a tien meter naar achteren. Ik was even helemaal buiten bewustzijn. Toen ik daarna bijkwam zag ik dat alle ramen in huis waren gesprongen. Daniël en ik waren compleet overstuur.’

Aileen vertelt dat ze zo snel als ze kon naar buiten is gerend. ‘Samen met Daniël, zijn vrouw, hun huilende kinderen en de hond liepen we de straat op. Buiten wist je niet wat je zag. Mensen liepen in paniek op straat. Sommige waren gewond, andere zaten helemaal onder het stof. Overal zagen we kapotte ruiten. En dakpannen die door de kracht van de explosie van de daken waren geblazen. We waren net aan de overkant van de straat toen de tweede klap kwam. Alles schudde, alsof de aarde beefde. Mensen gilden, nog meer ruiten sneuvelden en de chaos was compleet. Gehurkt achter de muur van de garage van de overburen, onder tuintafels en stoelen, hebben we angstig afgewacht. We wisten niet wat we moesten doen. Vrij snel verscheen de politie in de straat, die ons maande om weg te gaan, omdat de Grolschfabriek op ontploffen stond. Wij zijn toen halsoverkop naar mijn tante in Glanerbrug gegaan, zo ver mogelijk bij het rampgebied vandaan.’

Aileen en Daniël bellen hun ouders, die net pauzeren van hun fietstocht op deze mooie zomerse dag. ‘We stonden onderweg in een supermarktje, toen Aileen opbelde. Ze kwam nauwelijks uit haar woorden. Het werd alleen duidelijk dat er iets vreselijks was gebeurd. Daniël nam het ge-

JOOP JOHANNINK & JELLE BAKKER

(BETROKKEN BIJ OPVANG IN DE DIEKMANHAL)

Ambtenaren Joop Johannink en Jelle Bakker werken beiden bij de gemeente Enschede op het moment dat de vuurwerkramp toeslaat. Kort na de fatale klap krijgen Joop en een aantal van zijn collega’s de taak om de Diek??ianhal als opvangcentrum in gereedheid te brengen. Jelle moet op afstand de zaken coördineren tussen de rampenstaf van burgemeester Mans en de opvanghal.

Jelle Bakker heeft in het rampenplan van de gemeente Enschede de taak van coördinator opvang en verzorging toebedeeld gekregen. ‘Dat deel van het plan is hier ondergebracht bij de dienst maatschappelijke ontwikkeling. Ik ben verantwoordelijk voor de voorbereiding, zodat alles ook in de steigers staat als het nodig is. Op het moment dat het misgaat, wil je voorkomen dat je nog de sleutelhouder van de sporthal moet achterhalen. Dat wil je vooraf geregeld hebben. Als het misgaat in de stad, dan is de afspraak dat ik een seintje krijg van mijn directeur. Die zit zelf in het gemeentelijk managementteam. Hij geeft mij dan de instructie als er mensen moeten worden opgevangen. Ik bel vervolgens weer een aantal mensen, zorg dat de locatie beschikbaar is en rol dan het hele draaiboek uit.’ Op 13 mei 2000 was Joop Johannink een van de mensen die gebeld werden. Joop: ‘Jelle had eerst Hennie Overdijk gebeld. Hij kreeg de leiding over de Diekmanhal, waar de opvang in zou worden verzorgd. Hennie had weer zijn eigen cirkeltje met mensen die hij belde. Ik was daar een van.’ Joop

sprek over en vertelde opgewonden over enorme ontploffingen. Er vielen termen als Vuurwerkfabriek, ‘tien doden’ en ‘een oorlogsgebied’. Daniël liet de knallen over de telefoon horen. We probeerden hen enigszins gerust te stellen en gaven aan dat we zo snel mogelijk hun kant op zouden komen. In moordend tempo zijn we teruggefietst naar de auto. Op weg naar Enschede zetten we de autoradio aan. We hoorden een paniekerige verslaggever vertellen over de ramp die zich in Enschede aan het voltrekken was. Vanaf de snelweg zagen we al op kilometers afstand een grote rookwolk omhoog stijgen. Een enorme, zwarte wolk in de vorm van een paddenstoel. Ondertussen reden brandweerauto’s ons met gillende sirenes voorbij. Via de radio hoorden we dat drie brandweermannen bij de ramp waren omgekomen. Van dat bericht schrok ik enorm. Ik heb vierentwintig jaar bij de vrijwillige brandweer gewerkt. Ik kende iedereen van het korps. Het kon bijna niet anders dan dat ik deze drie collega’s kende.’ Eenmaal in Enschede ziet André een enorme chaos die zich die zaterdagmiddag van de stad meester maakt. ‘Toen we aankwamen, konden we onze ogen niet geloven. Het was onbeschrijflijk. Auto’s stonden willekeurig links en rechts in de berm, soms midden op de weg geparkeerd. De straten richting de brouwerij van Grolsch waren hermetisch afgesloten. Loeiende sirenes reden af en aan. We wilden naar huis, maar dat kon niet. Agenten bij de afzettingen vertelden ons dat we er zelfs rekening mee moesten houden dat we de eerste dagen niet naar huis zouden kunnen. Daar sta je dan, met je shirtje, een korte broek en je gymschoenen. Net terug van een gezellig fietstochtje. De kleren aan je lijf symboliseren op dat moment alle zekerheid die je nog hebt.’ Om een beetje grip op de situatie te krijgen, proberen André en Betty telefonisch vrienden en familieleden te bereiken. Het leidt nergens toe. ‘Blijkbaar greep heel Enschede en omstreken de telefoon. Het hele telefoonverkeer lag plat. Op goed geluk zijn we maar naar Betty’s zus gereden die buiten de stad woont, in Glanerbrug. Daar troffen we gelukkig ook Aileen en Daniël aan.’ Op het moment dat de familieleden elkaar in Glanerbrug ontmoeten, wordt op

herinnert het zich als de dag van gisteren dat hij werd gealarmeerd. ‘Ik woon in Hengelo. Het was de dag voor Moederdag. Ik was met mijn dochter in het centrum van Hengelo. Het was stralend mooi weer en opeens kwam die ontzettende knal. Onze eerste gedachte ging uit naar een F-16 die van de luchtmachtbasis Twen the was neergestort. In 1992 was dat eerder gebeurd. Toen is een F-16 midden in onze woonwijk de Hasseler Es neergekomen. Het gerucht ging al snel rond dat in Enschede iets ernstig mis was. Nadat Hennie mij belde, ben ik zo goed en zo kwaad als dat ging naar Enschede gereden. Ik was ongeveer anderhalf uur na de explosie in de Diekmanhal, om daar de sporthal in gereedheid te brengen voor de eerste opvang van de mensen uit het rampterrein.’

Joop beschrijft de immense, lege hal die in korte tijd moet worden omgebouwd tot een opvanglocatie voor tientallen, wellicht honderden mensen. ‘Op meerdere plaatsen in Enschede werden gewonden en daklozen opgevangen. De Diekmanhal, de Pathmoshal en het Dish Hotel waren de belangrijkste locaties. Je hebt geen flauw benul hoeveel mensen er zullen komen. Daar sta je dan, samen met de beheerder van de Diekmanhal. Zoetjesaan druppelden meer collega’s binnen. En kort daarna lijkt het als vanzelf te gaan lopen’, zegt Joop. ‘We hadden het nooit geoefend. Alleen op papier, maar niet in het echt. Een maand of twee voor de millenniumwisseling was er bijvoorbeeld op papier geoefend dat de brouwerij van Grolsch zou ontploffen. Die lag toevallig midden in het rampgebied. Daarbij hebben we geoefend dat we een groot aantal mensen moesten herhuisvesten. Op papier ging dat goed. Maar met fysieke oefeningen hadden we op dat moment geen ervaring opgedaan’, aldus Jelle.

Maar dat lijkt niet te deren. Als vanzelf bieden mensen hulp aan. Joop staat stil bij de Stichting Karmel International die zich als een

slag duidelijk dat het gezin niet compleet is. André: ‘We omhelsden elkaar en waren blij elkaar weer te zien. Maar niemand wist waar Nick was. Dat was het moment dat de zoektocht naar onze zoon begon.’

Waar is Nick?

Van een neef die ook in Glanerbrug langskomt, hoort de familie dat in de stad talloze gewonden zijn. Ambulances rijden nog steeds af en aan. Hij vertelt dat een zestienjarige jongen van zijn brommer was gevallen. Waarschijnlijk verongelukt, doordat hij een stuk beton van de vuurwerkfabriek tegen zijn hoofd heeft gekregen. André beseft dat Nick een brommer heeft, maar staat er op dat moment niet bij stil dat de betreffende jongen wel eens Nick zou kunnen zijn. ‘Nick was immers 21 jaar, dus op dat moment dachten we niet aan Nick. Wel vroegen we ons doorlopend af waar hij toch zou kunnen zijn. We belden keer op keer zijn mobiele nummer. De telefoon ging steeds over, maar Nick nam nooit op. Totdat we later belden en het leek alsof de telefoon werd uitgezet. Opeens ging zijn mobiel niet meer over. Dat vonden we op dat moment heel vreemd.’ De familieleden stellen elkaar gerust en gaan er op dat moment vanuit dat de batterij van zijn toestel waarschijnlijk leeg zal zijn geweest. ‘Naarmate de tijd verstreek en we geen teken van Nick kregen, nam de onrust bij ons toe.’ André en Betty besluiten om in de auto te stappen en op zoek te gaan naar hun zoon. ‘Eerst gingen we naar de Diekmanhal, die in korte tijd was omgedoopt tot de centrale opvanghal voor het rampgebied. Het leek of half Enschede daar rondliep, zo druk was het. Binnen had de gemeente een paar tafels aan elkaar geschoven. Daarachter zaten mensen die lange lijsten aan het invullen waren. Een van de medewerkers wees me op de lijsten met vermiste personen, die buiten tegen de ramen waren geplakt. Hoe actueel de lijsten waren kon ze niet zeggen, omdat er telkens mensen werden teruggevonden en andere mensen als vermist werden opgegeven.’ André en Betty gaan naar buiten, om op de namenlijst op zoek te gaan naar de naam van Nick. ‘De lijst was niet echt handig opgehangen, half

van de eersten meldde. ‘Die stichting was er razendsnel bij. Ze hadden al rond een uur of zes contact met ons gezocht. Zij organiseerden normaal gesproken transporten naar Roemenië en stonden net klaar om daar weer een lading met kleding en meubilair naartoe te brengen. Ze boden aan om de spullen bij de Diekmanhal af te leveren, een aanbod dat we met open armen hebben ontvangen. Met hulp van opgetrommelde vrijwilligers en transporteurs uit Rijssen werd de hal ingericht met bedden, matrassen, nachtkastjes en bankstellen, die de stichting kort daarvoor van Center Parcs had gekregen. Het was geweldig om te zien hoe snel die spontane acties verliepen. Ik weet niet eens meer precies wie ons toen allemaal hebben geholpen, maar het was geweldig om te zien.’

Terwijl Joop met collega’s en met hulp van veel vrijwilligers de Diekmanhal klaarstoomt voor de opvang, laat Jelle zich informeren op het gemeentehuis. ‘Mijn plek was het coördinatiecentrum opvang en verzorging op het stadhuis. Om een inschatting te kunnen maken van het aantal mensen dat moest worden opgevangen, was ik afhankelijk van het managementteam boven mij. Maar onder deze omstandigheden wisten zij ook niet veel. Misschien moeten we wel vijfduizend mensen opvangen, misschien maar honderd. Niemand wist waar we aan toe waren. Mensen waren verspreid over de stad. We wisten niet wat er zou gaan gebeuren. Vandaar dat er voor de Diekmanhal werd gekozen, om die in gereedheid te brengen. Die was redelijk groot en daardoor ook toegerust op grotere groepen mensen, met alle sanitaire voorzieningen die daarbij horen. Met die capaciteit konden we het wel een tijdje overbruggen, zo dachten we.’

Tot Joops stomme verbazing loopt het niet storm met mensen die de opvanglocatie bezoeken om onderdak te krijgen. ‘Later hebben we dat kunnen verklaren. Op dat moment vonden we het vreemd

achter een fietsenstalling. Maar met veel hangen en wurgen zagen we dat Nick niet tussen de namen op de lijst stond. Op aanraden van het personeel van de Diekmanhal hebben we ons vervolgens bij het Dish Hotel gemeld, waar ook een opvangcentrum was ingericht. Wie weet wist men daar meer.’

In het Dish Hotel loopt André tot zijn verrassing een paar collega’s van de vrijwillige brandweer tegen het lijf. ‘Ze waren behoorlijk aangeslagen. Ik merkte dat ze moeite hadden om ons te woord te staan, zeker toen we vertelden dat we Nick aan het zoeken waren. Pas later hoorden we dat ze op dat moment al wisten dat Nick bij de ramp was omgekomen, maar dat ze van de officier van justitie officieel nog niets mochten zeggen zolang het lichaam niet officieel was geïdentificeerd. Dat verklaarde waarom ze de confrontatie met ons in het Dish Hotel zo moeilijk vonden. Ze hadden hem op de Roomweg gezien en hem nog gewaarschuwd om zich uit de voeten te maken. Even later hebben ze hem, getroffen door het puin, op de grond zien liggen.’

André en Betty worden in het Dish Hotel uiteindelijk niet veel wijzer. Door de medewerkers in het Dish Hotel worden ze doorverwezen naar de Saxion Hogeschool, omdat daar ook mensen worden opgevangen. ‘Op de Saxion Hogeschool hebben we een formulier ingevuld, waarmee we Nick officieel als vermist hebben opgegeven. We moesten invullen hoe hij eruit zag, wat hij aan had en wat hij bij zich droeg op het moment van de ramp. Omdat we verder niets konden doen, raadde een van de medewerksters ons aan om maar naar huis te gaan en daar verder nieuws af te wachten. Toen we haar vertelden dat we niet naar huis konden omdat het rampgebied was afgesloten, raadde zij ons weer aan om terug te gaan naar de Diekmanhal. Daar werden immers, zo zei ze, alle “daklozen” opgevangen. Dat was confronterend. Want het was tot dat moment niet de status waarmee wij onszelf identificeerden.’ In de Diekmanhal gaan André en Betty opnieuw op zoek naar informatie over Nick. ‘Het was er nog steeds erg druk. De hal was zo groot als een voetbalveld. Zo ver het oog kon rei-

dat de hal niet direct helemaal volliep. Alles was ingericht. Maar het kwam vooral doordat de mensen alle kanten waren opgevlucht. Mensen wisten de Diekmanhal niet automatisch te vinden.’ Jelle vult hem aan. ‘Er zijn zelfs verhalen van bejaarden die in de auto zijn gestapt en zo ver mogelijk zijn weggereden van de plek van de ramp. Die doken twee weken later weer op in de Ardennen. In allerlei kantines en zaaltjes in de buurt waren mensen bij elkaar gekomen. Spontaan. Van de voetbalkantine van Sparta tot de universiteit, op de scholen en bij mensen thuis. Om een uur of zes kwam het gerucht in de wereld dat de Grolschfabriek op ontploffen stond. Later hoorde ik dat het technisch niet had gekund, maar als zo’n gerucht eenmaal heeft postgevat, dan krijg je dat verhaal niet meer uit de wereld. Mensen begonnen toen opnieuw te vluchten. Op een gegeven moment zijn we via TV Oost en Radio Oost nadrukkelijker bekend gaan maken dat de Diekmanhal beschikbaar was als opvanglocatie. Daarna begon het te lopen. De eerste mensen kwamen toen rond acht uur ‘s avonds binnen.’

Na het bericht op de rampenzender merkt Joop ook dat steeds meer spullen bij het opvangcentrum worden achtergelaten. Vrijwilligers kwamen spontaan naar deze locaties toe om te helpen. Ze brachten ook veel spullen mee, waar we in eerste instantie enorm blij mee waren. Het Rode Kruis had hier toen nog geen voorraden beschikbaar, dus alles was welkom. Later zijn we kritischer geworden op alles wat we aangeboden kregen. Maar in die eerste uren waren we blij met alles wat we kregen’, aldus Joop. ‘We hebben zelf ook contact opgenomen met filialen in de buurt. Dan belden we de Etos en vroegen we om gratis pakketten met pampers, shampoo en luiers. Die kregen we dan ook. Er zijn restaurants geweest die de deuren hebben gesloten en hun voorraad naar de Diekmanhal hebben gebracht. Dat houd je niet voor mogelijk. Maar mensen doen dat’, aldus Jelle.

ken, stonden de opklapbedden op een rij. Achter in de zaal stonden lange tafels met thee, koffie, broodjes en salade. Mensen die niets meer hadden en nergens terechtkonden, hadden de mogelijkheid hier te overnachten. Maar voor ons was het duidelijk dat we beter op zoek konden gaan naar een alternatieve slaapplaats. Het was een drukte van belang. Volstrekt begrijpelijk. Mensen liepen continu in en uit en iedereen was op zoek naar iedereen. Overal hoorde je jengelende kinderen. Dat, gecombineerd met de zweterige geur van zo’n duizend man die zich sinds de vroege ochtend niet meer hadden gewassen, geeft een aardig beeld van de situatie. Als je op zoek bent naar je zoon heb je vooral behoefte aan een beetje rust. Maar we waren vooral erg prikkelbaar. Na een kop koffie te hebben gedronken en wat te hebben gepraat met buurtbewoners die ook hun huis niet meer in konden, zijn we vertrokken naar Betty’s jongste zus. Daar hebben we een aantal dagen gelogeerd.’

De dag na de ramp is het Moederdag. Ondanks de treurige omstandigheden komt de familie samen bij Betty’s moeder. ‘Iedereen had zijn eigen beleving bij de dag ervoor’, aldus Betty. ‘Wij luisterden met een half oor naar alle verhalen. Normaal gesproken is het een gezellige familiebijeenkomst, maar wij zaten op hete kolen. We stonden in dubio. We wilden mijn moeder niet onnodig ongerust maken, maar konden ook niet verzwijgen dat Nick nog steeds zoek was. Na het ‘verplichte kopje koffie’ zijn we weer teruggegaan naar de Diekmanhal, om te kijken of er al nieuwe informatie was. Tegelijkertijd is Aileen op de fiets naar het ziekenhuis gegaan, om daar naar haar broer te informeren.’ Nick blijkt noch in het ziekenhuis, noch in de Diekmanhal te zijn geweest. André: ‘In de opvang-hal had niemand hem gezien. Ook de bekenden uit de buurt konden ons niet verder helpen. We waren intussen radeloos, omdat we nog steeds geen enkel aanknopingspunt hadden. Het duurde te lang. Totdat opeens de mobiele telefoon van Betty rinkelde. We veerden op, want dat zóu

Centrale opvanghal

De crisisstaf onder leiding van burgemeester Mans besluit om alleen de Diekmanhal toe te wijzen als locatie voor de nachtopvang. Tegen halfnegen laat de rampenstaf weten dat getroffenen die op andere locaties zijn opgevangen, moeten worden overgebracht naar de Diekmanhal. De mensen stromen binnen. Het wordt steeds drukker. Koffie, soep en broodjes houden de hulpverleners op de been. Het is niet alleen een logistieke uitdaging, maar ook de registratie van iedereen die zich in de Diekmanhal meldt vergt de nodige inspanning. ‘De commissie-Oosting schatte dat ongeveer duizend mensen op de opvanglocaties zijn geweest. In die eerste uren na de ramp is daar geen systematische registratie geweest. Dat is in de Diekmanhal wel opgestart, omdat je de registratie nodig hebt om overzicht te krijgen van doden en vermisten. Die eerste dagen was het nog volstrekt onduidelijk hoeveel mensen bij de ramp waren omgekomen. Je probeert door een systematische registratie zo snel mogelijk zicht te krijgen op de namen van getroffenen, mensen die zijn opgevangen, gewond zijn of vermist worden’, zo licht Jelle toe.

Joop vertelt hoe bij de ingang van de Diekmanhal tafels worden neergezet om de registratie in goede banen te leiden. ‘Je probeert het zo goed en zo kwaad als mogelijk te doen. Maar dan merk je pas dat een papieren oefening toch anders is dan wanneer je het in het echt moet uitvoeren. Er zijn mensen die in paniek binnenkomen. Wij stonden daar redelijk onervaren tegenover. Je weet alleen dat je moet registreren om het overzicht niet kwijt te raken. Mensen zijn anderen kwijt, zoeken elkaar. Die staan te schreeuwen in de rij. Door sommigen worden wij ook als verlengstuk van de gemeente gezien, die de vuurwerkfabriek daar heeft toegestaan. Terwijl je je werk probeert te doen, krijg je ook dat soort dingen over je heen. We hadden een soort fuik gemaakt, zodat de mensen eerst langs ons moesten voordat

hem kunnen zijn. Maar het bleek Nick niet te zijn. We kregen bericht dat Betty’s moeder onwel was geworden, vlak nadat we weg waren gegaan. Zo snel als we konden zijn we toen weer teruggereden naar het huis van Betty’s moeder.’

Daar aangekomen gaat Betty’s mobiel weer over. Er is geweldig nieuws. Een familielid heeft uit de Diekmanhal het bericht gekregen dat Nick gevonden is. Hij heeft zich bij het crisiscentrum gemeld, maar is daarna weer weggegaan. In de bizarre situatie die ontstaat, lacht en huilt iedereen tegelijk. De vreugde is enorm over het goede nieuws van Nick, al blijven de zorgen over de situatie van Betty’s moeder groot. Nadat André en Betty even later weer vertrekken, horen ze dat Betty’s moeder ter observatie is opgenomen in het ziekenhuis. Later blijkt dat zij die ochtend waarschijnlijk een hartaanval heeft gehad.

Rampen Identificatie Team

André en Betty zijn later op de dag weer samen met familie, als ze worden teruggeworpen in de harde realiteit. ‘We waren in afwachting van Nick, waarvan we dachten dat hij elk moment kon binnenstappen na het goede nieuws uit de Diekmanhal. Ondanks moeders gezondheid waren we opgetogen. Totdat twee heren van het Rampen Identificatie Team (RIT) bij ons aan de deur kwamen. Ik herinner me nog goed hoe twee totaal verschillende werelden elkaar kruisten op het moment dat ik de deur open deed. Hun gezichten stonden behoorlijk ernstig. Ze begrepen niet dat wij zo vrolijk waren. Het moet ook voor hen een bizarre ontmoeting zijn geweest. Toen ik hen vertelde dat Nick volgens de mensen in de Diekmanhal terecht was, vertelden ze dat Nick bij hen nog steeds als vermist te boek stond. Ze wilden dat we nogmaals een vragenlijst met gegevens over Nick zouden invulden. Gevoelsmatig wist ik op dat moment al dat het fout zat. Zo opgelucht als we na het telefoontje waren, zo wanhopig waren we nu. In luttele seconden was elke hoop weer als sneeuw voor de zon verdwenen.’

ze de hal in konden. Je ziet alle ellende binnenkomen en ziet hoe het leed om zich heen grijpt. Mijn ervaring is dat je moet proberen om je daar op dat moment voor af te sluiten, hoe moeilijk dat ook is. Je ziet de meest verschrikkelijke dingen. Je kunt je nauwelijks een beeld vormen van de wereld buiten de hal en het drama dat zich daar heeft afgespeeld. Tegelijkertijd word je ook opgezogen door alle vragen die op dat moment op je worden afgevuurd. Over zaken waar we helemaal niet bij stil hebben gestaan. Zijn er tampons? Is er schoon ondergoed? Een heleboel praktische zaken die je stante pede moet beantwoorden. Daar hebben we in de rampenbestrijding enorm van geleerd.’

‘Uiteindelijk maken ongeveer vierhonderd personen gebruik van de opvangmogelijkheid’, vertelt Joop. ‘Echt slapen deden de meeste mensen niet. Men volgde de nieuwsuitzendingen op tv en kroop bij elkaar om verhaal te doen.’

Terwijl de mensen de hal binnenkomen, meldt ook de pers zich aan de poort. ‘De media gedroegen zich soms opdringerig. Met uitzondering van de Duitse media, dat was wel opvallend. Die journalisten waren veel beleefder. Ze stonden keurig buiten te wachten tot ze een afspraak konden maken. In een enkel geval hebben we journalisten de toegang tot de hal moeten weigeren. Je valt van het ene incidentje in het andere. Dat moet je allemaal coördineren. Ik was er oprecht verbaasd over hoe mensen hun nieuwsgaring bij elkaar proberen te krijgen. Volledig respectloos.’

Registratieproces

De registratie verloopt op dat moment intuïtief, zegt Joop. ‘Op naam, geboortedatum en adres. Dat is wat ons te binnen schoot. We hadden geen officiële formulieren. Alles werd opgeschreven, met alle gevolgen van dien. Met name de buitenlandse namen waren natuurlijk lastig. Een sluitende registratie is onmisbaar voor verdere hulpverlening.

’s Avonds om kwart over negen komt het RIT opnieuw langs. Ze brengen het nieuws waar de familie op dat moment al voor vreest. ‘Nick is zaterdagmiddag, rijdend op zijn brommer, door een brok puin geraakt. Volgens de RIT’ers heeft hij zijn nek gebroken en is hij direct overleden.’ Betty staat stil bij de pijn die zij zelf die ochtend heeft gevoeld. ‘Op weg naar de camping heb ik het voorvoeld. De hevige pijn in mijn nek heb ik gevoeld. Achteraf begreep ik dat ik gevoeld heb wat er even later op die plek zou gebeuren. Zonder dat ik wist wat hem te wachten stond. Ik heb er nog steeds spijt van dat we niet naar huis zijn gegaan. Je blijft het idee houden dat alles dan misschien anders was gelopen.’

Identificatie van Nick

Betty gaat met de RIT’ers mee om haar zoon te identificeren. Het is voor haar direct duidelijk. ‘Hij had een grote hoofdwond, maar die hadden ze netjes weggewerkt. Ik herkende zijn hoektand, die een beetje voor de andere tand stond. Zijn afgekloven nagels waren typisch voor Nick. Het was een nagelbijtertje. Ik woelde met mijn hand door zijn haar, hij had zulk mooi haar, en ik wist: “Dit is Nick.” Ik kreeg nog een plastic zak mee met daarin zijn portemonnee en zijn mobiel. Die was waarschijnlijk door het RIT uitgezet, toen we steeds probeerden contact te zoeken met Nick. Ook kregen we zijn brommercertificaat mee, dat hij kort daarvoor had gehaald. Hij was er enorm trots op. Met deze harde confrontatie kwam een eind aan de slopende onzekerheid.’ André wordt ook gevraagd om zijn zoon te identificeren, om helemaal zeker te zijn. ‘Hij lag in een heel oud kerkje, helemaal achterin. Het was net alsof de weg naar hem toe steeds langer werd, net als in een vertraagde film. Alsof je hard loopt maar niet vooruit komt. Zo voelde het. Ik twijfelde of het Nick was. Hij zag er zo anders uit dan we gewend waren. Hij was een clown, een gangmaker. Totdat Betty de afgekloven vingers liet zien. Toen wist ik ook zeker dat Nick een van de slachtoffers van de vuurwerkramp was.’

In het ziekenhuis bezoeken André en Betty hun (schoon)moeder, die daar

En ook alleen op die manier kan zekerheid worden verkregen over de vraag wie getroffen zijn en waar getroffenen zich bevinden. Met name toen in de loop van de avond grotere groepen getroffenen met bussen bij de Diekmanhal arriveerden, slaagden we er niet meer in om iedereen systematisch te registreren. Sommigen werden helemaal niet geregistreerd, anderen meerdere keren. Mensen gingen naar het toilet en liepen via een andere uitgang weer naar buiten. Mensen vertrokken zonder zich af te melden. Door de tekortkomingen bij de registratie bevatten de lijsten onjuistheden. Dat leidde weer tot veel verwarring en onrust bij de mensen die de lijsten doornamen, toen we ze op de ramen van de Diekmanhal hadden geplakt. Dat waren de lijsten waarop ook Betty en André Azink hebben gekeken om te zien of hun zoon Nick daar tussen stond.’

De professional

Joop vertelt hoe hij in de sporthal probeerde om als professional aan het werk te blijven, maar bij thuiskomst alsnog breekt. ‘Die nacht hebben we met de familie Ransing gesproken, die op zoek was naar hun kinderen. Later is duidelijk geworden dat zij hun twee kinderen waren kwijtgeraakt. Mevrouw Ransing verloor daarnaast haar ouders en haar broer. Vervolgens rijd je naar huis. Dat is pas het moment dat de film als het ware gaat draaien. Dan kijk je terug en denk je na. “Wat is er eigenlijk allemaal gebeurd.” Toen ik thuis de oprit opreed, werd het me even te kwaad. Mijn dochter kwam mij tegemoet rennen. Op zo’n moment realiseer je je pas wat die mensen meemaken die hun kind kwijt zijn. Dan komt de ramp heel dichtbij. Heel dichtbij.’

Naarmate de opvanghal langer zijn functie vervult, wordt de organisatie professioneler. ‘We kregen ondersteuning van defensie. Ook werden we wat kritischer op het inzetten van vrijwilligers’, zegt Jelle.

na de hartaanval is opgenomen. Ze ziet haar dochter in rouw. “Wat mot ’n hoop met-moak’n”, zegt ze. Betty weet wat ze bedoelt. Ze is de derde generatie in de vrouwelijke lijn die haar jongste zoon verliest.

Crmiatie en stille tocht

Het leven gaat door. André herinnert zich dat hij en Betty de volgende dag bij de groenteboer achter een paar oudere dametjes staan. Ze praten over de ramp en dat het zo erg is dat het prachtige Chinese porseleinen servies van een van hen bijna helemaal stuk was. André: ‘Ik werd van binnen hels. Het liefst had ik uitgeschreeuwd dat onze zoon bij die kole-reramp omgekomen was. In de auto hebben we zitten janken.’

De crematie van Nick vindt op vrijdag 19 mei plaats. De rouwauto met de familie passeert op weg naar het crematorium een rouwstoet voor een van de omgekomen brandweermannen. Tegelijkertijd komt van de andere kant een witte trouwkoets aangereden. Een ogenblik staan alle drie de stoeten stil. André heeft het gevoel dat hij deel uit maakt van een vreemde film, zoals de verschillende facetten van het leven op de bewuste splitsing van de Gronaustraat met elkaar verweven raken. Er komen veel mensen naar de crematie. Voor de familie is het hartverwarmend dat er zelfs zo veel mensen zijn, dat een deel van de aanwezigen de bijeenkomst buiten meemaakt. Een goede vriend van Nick spreekt, net als André. Namens de gemeente Enschede spreekt wethouder Buursink. Voor Betty’s moeder wordt de bijeenkomst op video opgenomen. Zij zal de video nooit meer zien. Ze overlijdt de volgende dag in het ziekenhuis.

Op vrijdagavond organiseert de gemeente Enschede ter nagedachtenis aan de slachtoffers een stille tocht. De familie Azink gaat direct vanuit het crematorium naar de herdenking in het centrum van de straat. ‘We kwamen niet verder dan de Deurningerstraat. Daar stonden Betty en ik stil. Verbaasd. Ontroerd. Tussen een boompje en een bord van de gemeente was een spandoek opgehangen met daarop de tekst “Nick. Ama-zing Azink. You’11 never walk alone.” Ploeggenoten van de Enschedese

‘Een heleboel mensen meldden zich om te helpen. In het begin kun je die hulp goed gebruiken, bijvoorbeeld met het opzetten van de bedden. Maar later moet je die hulp echt afkappen. Dat klinkt onaardig en wordt ook als heel vervelend ervaren, want ze bieden immers gratis hulp aan. Maar op een gegeven moment moet het allemaal wel gecoördineerd worden en goed verlopen. Dan moet je daar keuzes in durven maken.’

Bezoek koningin Beatrix en Oosting

Zondag 14 mei is het bezoek van koningin Beatrix een lichtpuntje op een gitzwarte dag. Jelle: ‘Ze was een oprechte troost voor de mensen in de hal. Schudde handen, omhelsde mensen, gaf schouderklopjes. Ze kwam los van de donkere pakken die haar begeleidden. Ze vond haar eigen weg tussen de slachtoffers en nam alle tijd om de troost te bieden die de mensen bij haar zochten. Ze luisterde naar alle verhalen die mensen hadden. Het deed de mensen ontzettend goed dat ze er was.’

Na een aantal dagen stopt de opvang en wordt de hal alleen nog gebruikt voor de verspreiding van goederen. Eigenlijk hoopt de gemeente dat de hal maandagmiddag al gesloten kan worden, als de bewoners van de buitenste ring naar hun huizen terug mogen keren. Maar dat blijkt een verkeerde inschatting te zijn. De bewoners van de buitenste ring slapen niet in de hal, maar zijn vooral opgevangen door familie en vrienden in de buurt. Zij hadden nog geld en bankpasjes mee kunnen nemen en zijn daardoor mobieler dan de mensen in de opvanghal. Daar verblijven vooral mensen uit de binnenste ring, mensen die geen familie of vrienden hebben waar ze op terug kunnen vallen. Enige dagen later is ook voor hen alternatieve opvang geregeld en sluit de hal voor overnachtingen. Tegen die tijd kan Jelle zich opmaken voor een gesprek met de commissie-Oosting,

club Sparta hadden dit voor hem gemaakt. Eronder lagen bloemen, FC Twente-sjaaltjes en shirtjes, noem allemaal maar op. Naar mijn gevoel hebben we wel een kwartier naar dat doek staan kijken. Met tranen in de ogen hebben we het bekeken. Het deed ons meer dan de toespraak van premier Kok of Jan Mans in het Volkspark.’ Van het verdere verloop van de stille tocht maakt de familie weinig meer mee. ‘Op dat moment hadden we weinig oog voor burgemeester Mans. Later is er een goed contact ontstaan tussen hem, zijn vrouw en ons. Hij is een paar keer bij ons thuis geweest. In de nasleep van de ramp hebben we elkaar ook op het stadhuis gesproken. Hij toonde zich altijd enorm betrokken bij de slachtoffers.’

Terug naar huis

De politieagent bij de afzetting had het bij het rechte eind. Het duurt twee weken voordat André en Betty hun huis mogen bezoeken. André: ‘Het rampgebied was afgesloten en werd bewaakt. Met groepen bewoners mochten we op een gegeven moment in een bus door het gebied rijden. Wij hadden behoefte om op de piekwaar Nick was omgekomen bloemen neer te leggen. Maar dat mocht niet. De gemeente had geen pakken en mondkapjes voor ons, om ons te beschermen tegen asbest. Terwijl de koningin zonder enige bescherming in het rampgebied was geweest. Daar waren we enorm boos om!’

Het huis van Betty en André staat er nog, maar heeft met de ontploffing veel schade opgelopen. Niet alle schade wordt door de verzekering vergoed. Betty: ‘Je beleeft de hele periode na de ramp met een heel apart gevoel. We waren op dat moment nog kapot van verdriet. Eigenlijk hadden we helemaal geen puf om al die materiële zaken te regelen. Op zo’n moment mis je iemand die praktische zaken voor je kan regelen en dingen organiseert. Daar staat je eigen hoofd helemaal niet naar. Het zou een hoop narigheid kunnen voorkomen. Op een gegeven moment stonden we bij de stadsbank, omdat alle getroffenen geld van de gemeente kregen. We stonden aan het loket om dat geld op te halen. Van een baliemede-

die inmiddels is aangetreden om de vuurwerkramp te onderzoeken. ‘Van onze afdeling is een aantal mensen ondervraagd, door allerlei onderzoekers. Ik heb nooit geweten dat er zoveel onderzoeks- en organisatiebureaus waren in Nederland. Iedereen stortte zich toen op verschillende facetten van de ramp. Omdat de opvang in grote lijnen wel aardig goed was verlopen, had de commissie daar niet zo vreselijk veel over op te merken. Wel blijf je het gevoel houden dat je wordt ondervraagd door iemand die het zelf nog nooit van nabij heeft meegemaakt. Eigenlijk niet weet waarover hij praat. Bij ons speelde dat nog niet zo sterk, maar bij onze collega’s van de brandweer hebben ze veel kwaad bloed gezet. Die zijn heel kritisch benaderd. Je moet niet vergeten dat de brandweerlieden ook nog eens vier collega’s hebben verloren, dus dat was al een hele klap. Als je dan na afloop op een hele kritische manier wordt benaderd en ondervraagd, valt dat wel eens verkeerd. Er is hier intern dus een beetje dubbel gevoel als het gaat over het napraten en evalueren. We vinden het belangrijk dat er lessen worden geleerd uit de ramp, maar je moet waken voor de wijsheid achteraf. Dat is soms een lastig spanningsveld.’

Terugblik

Nu, jaren later, denkt Joop niet zo vaak meer terug aan die dagen. Joop: ‘Ik heb het een beetje weggestopt. Van tijd tot tijd komt het terug. Bijvoorbeeld na de overstromingen van Katrina in New Orle-ans. Toen ik de beelden zag van de opvang in de Super Dome, was ik blij dat het bij ons niet zó groot was. Het moet volgens mij daar verschrikkelijk zijn geweest. Er schijnt zelfs nog moord en doodslag te zijn geweest. Zo ver is het in de Diekmanhal gelukkig nooit gekomen.’ Ook bij Jelle zijn de herinneringen wat verder weggestopt. ‘In de eerste tijd na de ramp heb ik veel presentaties gegeven. Ik denk dat ik wel een keer of vijftig in het land heb verteld hoe we het hebben aangepakt. Allemaal bedoeld om onze lessen over te dragen. In de

werker kregen we een papier, waar ook op stond welk bedrag Nick zou krijgen. Ze wist niet dat hij bij de ramp was omgekomen. We werden direct apart genomen en er werden excuses gemaakt, maar het is wel gebeurd. Later hoorden we ook dat je vlak na de ramp een mobieltje van de gemeente kon krijgen. Dat wisten wij niet. We waren met hele andere dingen bezig. En wat denk je van de toestanden met de verzekering. We kregen bij lange na niet alle schade vergoed.’ Stap voor stap proberen André en Betty hun leven weer op de rails te krijgen. Ze krijgen regelmatig bezoek van een maatschappelijk werkster, die hen aanraadt om het huis te verkopen en letterlijk opnieuw te beginnen. Aileen: ‘Ik ben samen met mijn ouders uit het rampgebied verhuisd naar het huis waar ze nu wonen. Toen ik later zelf een nieuwe start wilde maken, was het eerste huis dat ik aangeboden kreeg een etage middenin het voormalige rampgebied. Ik ben er niet eens wezen kijken.’

Verdriet

Betty staat stil bij de ondersteuning die André en zij kregen bij het zoeken naar een nieuw huis. ‘De gemeente heeft ons geholpen met het nieuwe huis. Via de verzekering krijg je verschillende vergoedingen. Dat levert soms scheve gezichten op. Mensen denken dat wij er warmpjes bij zitten, in een nieuw huis met nieuwe spullen. Dan zeg ik altijd dat ze alles mogen hebben, als ik mijn zoon vandaag terugkrijg. Dat verlies komt nooit meer goed.’ Ze betreurt het nog steeds dat ze op het moment dat hij stierf niet bij hem kon zijn. ‘Ik heb geen afscheid van hem kunnen nemen. Hij is van ons weggerukt. Het was zo’n leuke en vrolijke jongen. Ik mis hem elke dag. Ik ben echt een avondmens. Als hij dan ’s avonds thuiskwam dan praatten we nog even wat. Als hij ergens mee zat, besprak hij het met zijn moeder. Dan kon hij het laten rusten. Dat is allemaal voorbij.’

Ook Aileen mist haar jongste broertje nog dagelijks. ‘We gingen veel met elkaar om. Ik heb veel moeite gehad met het feit dat we die middag ruzie hebben gehad. Een tijd lang voelde ik me schuldig omdat ik hem naar

dagelijkse praktijk is de ramp nu veel minder prominent aanwezig. Al staat de wereld op 13 mei rond de klok van halfvier altijd nog even stil. De klap die toen kwam, staat in het geheugen van elke Ensche-deër gegrift. Dat blijft je leven lang bij.’

mijn gevoel de dood in heb gejaagd. Hij is na onze woordenwisseling het huis uitgerend, waarna ik hem nooit meer heb gezien. Bij zijn graf heb ik hem in gedachten mijn excuses aangeboden. Toen voelde ik een zacht briesje opsteken. Het voelde alsof twee handen mijn tranen wegveegden. Dat was voor mij een heel duidelijk teken dat hij het me vergeven heeft. Het gaf me de rust om de ramp een plek te geven.’

Zowel Betty als Aileen heeft Nicks aanwezigheid daarna nog meermalen ervaren. Ze putten er troost uit. Betty: ‘Op een avond hoorde ik allemaal gestommel op Nicks kamer. Het was alsof onze clowneske gangmaker weer als vanouds was thuisgekomen, zijn schoenen uitschopte en op zolder zijn bed in dook. Het was even alsof de tijd was teruggedraaid en de hele vuurwerkramp nooit was gebeurd. Toen ik het de volgende morgen aan Aileen vertelde, bleek dat zij hetzelfde had gehoord. Dat zijn voor ons bijzondere momenten.’ Aileen voelt niet alleen van tijd tot tijd Nicks aanwezigheid, ze ziet ook in haar opgroeiende kinderen veel van haar jongste broertje terug. ‘Zeker Martijn lijkt ontzettend veel op Nick. Toen hij een maand of drie oud was, keek hij op een keer omhoog naar de grote foto van Nick die bij mijn ouders boven de tafel hangt. Hij begon spontaan te lachen. Dat zijn mooie ervaringen die we meemaken. Net zoals iemand die paranormaal begaafd is en mijn moeder vertelde dat Nick over haar kleinkinderen zal waken. Ik zie het als een bemoediging dat we ons geen zorgen hoeven te maken over de vierde generatie.’

Nick, de enthousiaste gangmaker van de Azinks, lijkt voort te leven in de volgende generatie. André: ‘We hebben het nodige meegemaakt. We hebben Nick te vroeg verloren. Maar we zien het tegelijkertijd als een schrale troost dat Nick, in de 22 jaar dat hij heeft geleefd, meer heeft genoten dan menigeen die 92 is geworden. Zo herinneren we hem graag. Als die gekke Azink, die zelfs bij een verlies van Sparta de hele kantine nog vrolijk kreeg.’

1 A. Azink, Tien jaar ouder in twee dagen, Enschede: 2006

NICO HOFFER

(SECRETARIS STICHTING VETERANENZIEKTE)

In 1999 voltrekt zich in Nederland s werelds grootste legionella-uitbraak. Meer dan tweehonderd bezoekers van de Westfriese Flora in Bovenkarspel raken besmet door verneveld water dat uit verontreinigde bubbelbaden ajkomstig blijkt. 32 mensen overlijden in dat eerste jaar aan de gevolgen van legionella. Niek Hojfer is een van hen. Zijn zoon Nico richt na zijn dood met twee anderen de Stichting Veteranenziekte op, om lotgenoten bij elkaar te brengen en voorlichting te geven over deze ziekte.

Niek Hoffer is een gezonde man, halverwege de zeventig, als hij in het voorjaar van 1999 met zijn vrouw de Westfriese Flora in Bovenkarspel bezoekt. Nico haalt zijn vaders dagboek aan, waarin hij schrijft: “Wat ben ik een rijk mens. Ik ben vandaag voor het eerst in twintig jaar weer bij de Westfriese Flora geweest en ik heb de bloemenpracht aanschouwd. Er waren veel mensen van mijn leeftijd of jonger, die gebrekkig waren en werden rondgereden. En ik, Niek Hoffer, liep daar frank en vrij rond. Kerngezond. Ik ben een rijk man.” Met betraande ogen vertelt Nico hoe zijn vader in twee weken aftakelde. ‘Veertien dagen later was hij dood. Een legionellabacterie is bij hem en vermoedelijk ook bij mijn moeder in de longen terechtgekomen. Mijn moeder, een longpatiënte, werd niet ziek, mijn vader is eraan bezweken.’

Op zondag 7 maart 1999 hoort Nico Hoffer dat zijn vader plotseling is opgenomen in het ziekenhuis in Hoorn, ’lk woonde in Zutphen, maar was met mijn vrouw en kinderen op familiebezoek in Alkmaar. Zijn acute opname verraste me. Ook ging er bij mij een alarmbel rinkelen. Een paar dagen daarvoor had ik hem aan de telefoon gehad. Hij had me allerlei dingen voor de voeten geworpen. Dat vond ik vreemd,

ELS BORST

(OUD-MINISTER VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT)

Els Borst is minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het eerste paarse kabinet, als in Bovenkarspel de legionella-uitbraak plaatsvindt. In de loop der jaren ontstaat een nauwe band tussen haar en de Stichting Veteranenziekte, die de belangen behartigt van de getrojfenen en nabestaanden van de legionella-uitbraak. Het is vooral de toekomstgerichte manier van werken die haar in de stichting aanspreekt.

De medische wereld is Els Borst niet vreemd. Na haar studie geneeskunde en haar promotie aan de Universiteit van Amsterdam begon ze een carrière als arts. Later werd ze hoogleraar, directeur van het Universiteitsziekenhuis van Utrecht en vicevoorzitter van de Gezondheidsraad. ‘De medische wereld is een enorm boeiende wereld’, zo begon Els Borst haar verhaal op een herdenkingsbijeenkomst in Bovenkarspel. ‘De Franse bacteriedeskundige René Dubos, bekend van zijn boeken over de geschiedenis van epidemieën, heeft het ooit treffend omschreven, door te zeggen dat “iedere poging van de mens om de wereld te modelleren tot vele onbekende gevolgen leidt. Het lot van de mensheid blijft ongewis, omdat de natuur op een onbewaakt ogenblik en op onvoorziene wijze zal blijven toeslaan.’”

In 1999 slaat de natuur toe op de bloemententoonstelling in Bovenkarspel. ‘Legionella is voor artsen geen vreemd verschijnsel’, zo zegt zij nu. ‘Jaarlijks hebben wij in Nederland te maken met ongeveer veertig patiënten bij wie de veteranenziekte wordt geconstateerd. Vrijwel altijd ging het dan om individuele gevallen, waarbij het ook

omdat hij normaal gesproken altijd een lieve en begripvolle man was. Ik kon het niet plaatsen en dacht: “Waar gaat dit over?” Pas later bleek zijn onverklaarbare gedrag samen te hangen met de infectie die hij eind februari had opgelopen op de Westfriese Flora.’

In het ziekenhuis herkennen de artsen de ziekte niet. Ze denken aan een longontsteking. Niek Hoffer krijgt antibiotica voorgeschreven. De antibiotica lijken averechts te werken. Nico is blij dat hij zijn vader diezelfde zondag nog in min of meer wakkere toestand ziet. ‘Maar hij was al ver heen. Ik ben bij hem gebleven in het ziekenhuis. Pas toen het beter leek te gaan ben ik weer aan het werk gegaan. Totdat ik woensdag op mijn werk werd gebeld dat het niet goed ging. Toen ben ik teruggegaan naar het Westfries Gasthuis in Hoorn.’

Nico Hoffer, journalist van beroep, merkt in het ziekenhuis dat er iets ergs aan de hand is. ‘Er heerste een paniekerige, verwarde stemming. Ernstig zieke mensen. Medicijnen die niet aansloegen. Artsen die het ziektebeeld niet konden plaatsen. Ik ben links en rechts vragen gaan stellen in het ziekenhuis. Er bleken binnen een paar dagen tientallen patiënten te zijn opgenomen. Ze hadden allemaal verschijnselen van griep en longontsteking, zonder dat een concrete diagnose kon worden gesteld.’ De patiënten komen uit de hele regio. Vooral uit Noord-Hol-land. Maar ook in de rest van het land, van Delfzijl tot Terneuzen, belanden mensen met onverklaarbare griepverschijnselen in het ziekenhuis. Nico: ‘De GGD belde mij die donderdagavond 11 maart op en stelde mij, in verband met de ziekte van mijn vader, allerlei vragen. Ook vroegen zij of mijn vader naar een expositie of een groot publieksevenement was geweest. Ik vertelde dat hij de Westfriese Flora had bezocht. Na die belronde werd duidelijk dat de Westfriese Flora wel eens de gemeenschappelijke factor zou kunnen zijn. Ik heb toen even geworsteld met de vraag of ik de journalist of de zoon moest spelen. “Je moet de zoon spelen”, was het antwoord van mijn hoofdredacteur. Ik ben hem er nog dankbaar voor.’

niet altijd de dodelijke variant betrof.’ Volgens Borst zijn het met name de mensen die in het buitenland op vakantie zijn geweest, die slachtoffer van de ziekte worden. ‘Het zijn situaties waarbij de waterleiding van een hotel gedurende langere tijd niet is gebruikt. Met name na een winterperiode zie je dat de eerste gasten kunnen worden getroffen, omdat de toeristen onder de douche springen zonder dat de kraan eerst goed is doorgelopen. Zij krijgen dan letterlijk een regen van bacteriën over zich heen. Besmetting ontstaat vooral doordat mensen de kleine druppeltjes met besmet water inademen. De douche en het bubbelbad zijn daardoor de grote boosdoeners. De incubatietijd is ongeveer twee weken. De patiënten zijn vaak alweer terug in Nederland als ze dan plotseling ziek worden.’ Maar in het geval van Bovenkarspel is er een andere oorzaak met ongekende gevolgen. ‘De uitbraak was de grootste die we ooit hebben meegemaakt. Zelfs groter dan de epidemie op de veteranenbijeenkomst in een hotel in Philadelphia, waar de ziekte haar naam aan te danken heeft.’

Eerste dagen

Het is in meer opzichten een bijzondere dag wanneer Els Borst op de hoogte wordt gebracht van de crisis die zich rond Bovenkarspel voltrekt. ‘Het eerste wat die week opviel, was het feit dat zo veel patiënten opeens tegelijk met een ernstige longontsteking het ziekenhuis in Hoorn werden binnengebracht. Maar ook elders in het land waren mensen met longziekteverschijnselen opgenomen. De aandoeningen leken op een longontsteking, maar de antibiotica sloegen niet aan. Een epidemie als deze is dan een enorme puzzel voor de betrokken artsen. De puzzel was bijna opgelost toen wij op het Ministerie van VWS gewaarschuwd werden. Dat was op vrijdag 12 maart 1999. ’s Ochtends had ik toevalligerwijs net het verhoor gehad door de parlementaire enquêtecommissie die de Bijlmerramp onderzocht. Dat

Legionella

Vrijdagmiddag 12 maart 1999 komt het NOS Journaal om 16.00 uur met een extra uitzending. In de uitzending worden Nico s angstige vermoedens bevestigd dat op de Westfriese Flora iets is misgegaan. ‘Professor Speelman, Hoofd Infectieziekten van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, had samen met dr. Prins, een longarts uit het Westfries Gasthuis, ontdekt dat het ging om een legionella-uitbraak. Later bleek de besmetting te zijn veroorzaakt door verneveld water, dat op de Westfriese Flora was verspreid door een aantal bubbelbaden. De ziekte is ook bekend onder de noemer veteranenziekte, naar een legionella-uitbraak in 1976, waar honderden Vietnamveteranen tijdens een reünie in een hotel plotseling ziek werden. Daaraan zijn toen meer dan twintig mensen overleden.’

‘Nu duidelijk was dat hier sprake was van legionella, konden artsen de ziekte beter behandelen. De antibiotica die eerder waren gegeven, werkten juist averechts bij legionellapatiënten. Voor mijn vader kwam het nieuws echter te laat. Het ging steeds slechter met hem.’ Nico houdt zich de hele week nog intensief met hem bezig. Hij voelt de speciale band met zijn vader. ‘In die laatste dagen is hij nog één keer bij kennis geweest. Hij opende zijn ogen en ik was zo blij als een kind. Ik rende de gang op en riep: “Hij komt terug”. Maar het was maar voor even. Drie dagen later is hij gestorven.’

Stichting Veteranenziekte

In het ziekenhuis, op de gang van de Intensive Care, ontmoet Nico die week Fred Bertrand. Hij begeleidt daar zijn beste kameraad, die ook ernstig ziek is. Hij heeft dezelfde ziekteverschijnselen als de vader van Nico. Ook Freds vriend overlijdt aan de ziekte. Fred en Nico besluiten zich te organiseren. ‘We kenden elkaar helemaal niet, maar voelden allebei dat er iets groots speelde. We vonden dat er iets gemeenschappelijks moest komen. Met Vok Bakker erbij hebben we vrijdag 19 maart de Stichting Veteranenziekte i.o. opgericht. Bij Fred thuis heb ik een persbericht op mijn vaders typemachine zitten maken, want hij had geen computer. Als

was een pittig verhoor over de gezondheidsklachten van de mensen die bij de vliegramp betrokken waren geweest. Vervolgens stond een lunch met Nelson Mandela op het programma, in het kader van het staatsbezoek dat hij op dat moment aan ons land bracht. Ik kijk op die bijeenkomst terug als een van de hoogtepunten van mijn ministerschap. Toen ik na deze twee intensieve bijeenkomsten in de loop van de middag terugkwam op het ministerie, werd ik door een van de inspectie-ambtenaren ingelicht. Hij vertelde mij dat in Bovenkarspel sprake was van een epidemie, die hoogstwaarschijnlijk samenhing met de bloemententoonstelling aldaar. Al die gebeurtenissen vonden binnen een tijdsbestek van een paar uur plaats. Het nieuws kwam later die vrijdag ook uitgebreid op het NOS Journaal. Heel Nederland was ’s avonds op de hoogte dat mensen met long-klachten in ziekenhuizen waren opgenomen en dat er ook mensen waren overleden.’

Na overleg met medisch directeur Timmer van het Westfries Gasthuis besluit minister Borst om de volgende ochtend af te reizen naar Hoorn. ‘Namens het kabinet ben ik naar Hoorn afgereisd om daar onze deelneming te betuigen.’ De medisch directeur vertelt de minister hoe de puzzel was opgelost. ‘Op woensdag waren vier mensen met longklach-ten opgenomen. Kort daarop waren twee mensen overleden. Vanuit de wetenschap dat je in Nederland tegenwoordig niet meer overlijdt aan een reguliere longontsteking, was dat alarmerend genoeg om het Landelijk Centrum Infectieziekten in te lichten. Het aantal slachtoffers liep ondertussen steeds verder op. Totdat dr. Speelman van het AMC met een test kwam, die in korte tijd met grote mate van zekerheid legionella kon aantonen. De uitslag was positief. Kort daarop zag de heer Timmer op de lokale zender beelden van de mooie waterpartijen op de Flora in Bovenkarspel. Zo is bij hem het kwartje gevallen dat de waterpartijen waarschijnlijk de bron zouden zijn van de epidemie.’

journalist wist ik de weg naar het ANP en andere media, dat hielp. Fred heeft dat persbericht naar de media gefaxt. Zo is het begonnen. Een dag later stierf mijn vader.’

Na de begrafenis vertrekken Nico Hoffer en de kersverse voorzitter van de Stichting Veteranenziekte, Vok Bakker, op 25 maart 1999 naar Den Haag, waar ze een afspraak hebben bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daar krijgen zij het advies om een soort patiëntenvereniging te worden.

Informatiebijeenkomst gemeente Stede Broec

In diezelfde periode wordt op het gemeentehuis van de gemeente Stede Broec in Bovenkarspel een informatiebijeenkomst georganiseerd. De burgemeester, de directeur van het ziekenhuis, de directeur van de regionale GGD en nog enkele hulpverlenende instanties geven de aanwezigen een toelichting op de ontstane situatie. De onrust in de gemeente is groot, honderden mensen uit het hele land liggen in ziekenhuizen en elke dag sterven er mensen. Nico Hoffer is ook aanwezig. De mensen die de bijeenkomst bezoeken, hebben veel vragen. Op die vragen kan op dat moment geen antwoord worden gegeven. De gemeente probeert de slachtoffers echter zo veel mogelijk tegemoet te komen. Dat merkt Nico, wanneer hij bij de gemeente medewerking vraagt voor zijn Stichting Veteranenziekte. Het was een emotionele avond, waarbij er verwijten vielen in de richting van de gemeente, maar vooral in de richting van het bestuur van de Westfriese Flora. Er was kritiek op burgemeester Haanstra. Hij was burgemeester van Stede Broec, maar ook voorzitter van het bestuur van de Westfriese Flora. In die hoedanigheid was hij ook verantwoordelijk voor die Westfriese Flora. De bedrijfsleider van de Flora was raadslid. Het was een wereldje van “ons kent ons”. Het zal nooit meer duidelijk worden, wij hebben geen bewijzen, maar er is altijd een vermoeden bij ons blijven hangen dat in de tijdsspanne tussen de uitbraak en het begin van het feitenonderzoek mogelijk bewijsmateriaal is verdwenen.’

Op het moment dat men erachter komt dat sprake is van een legi-onella-uitbraak, is de ziekte bij veel patiënten niet meer te stoppen. Borst spreekt in de pers over “pure pech dat de epidemie is uitgebroken”. Terugblikkend kan Els Borst zich wel verplaatsen in de verwijten van oud-burgemeester Haaksman van Delfzijl, die het opnam voor een patiënte uit zijn gemeente. Hij verweet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat het de huisartsen te laat had gealarmeerd. Zij hadden volgens Haaksman eerder alert moeten zijn op patiënten met longaandoeningen. ‘Pas donderdagavond ontstond enige zekerheid over de mogelijke besmettingshaard. De Westfriese Flora kwam als mogelijke besmettingsbron ter sprake, maar zekerheid was er toen nog niet. Die zekerheid had waarschijnlijk niet veel sneller kunnen worden gegeven. Pas op vrijdagmiddag was met zekerheid te stellen dat we te maken hadden met een legionella-besmetting. De artsen hadden toen duidelijke instructies kunnen krijgen via het NOS Journaal. Al had het de patiënte in Delfzijl waarschijnlijk niet meer kunnen redden. Haaksman had in zoverre gelijk, dat het NOS Journaal de andere artsen sneller op het juiste spoor had kunnen zetten, als zij direct waren geïnformeerd over de antibiotica die nodig waren om een legionella-infectie goed te behandelen.’

Terwijl het aantal doden dagelijks oploopt, onderhoudt Borst intensief contact met medisch directeur Timmer. ‘Het aantal doden liep die eerste week op tot 15. In de weken daarna is het doorgestegen tot een totaal van 32 doden en 250 patiënten. Vanuit de overheid konden wij op dat moment niet veel beginnen. Op de Flora was alles stilgelegd en werd onderzoek uitgevoerd door het Openbaar Ministerie. Pas veel later is gereconstrueerd hoe het is misgegaan. De waterslang heeft de hele winter ongebruikt in de hal gelegen. Die is aangesloten op twee whirlpools, die daar ook tentoongesteld

Lotgenotenbijeenkomst

De gemeente Stede Broec geeft de Stichting Veteranenziekte op alle mogelijke manieren de ruimte en medewerking om zich te ontplooien. Nico: ‘De gemeente was ook overvallen door de grote legionella-uitbraak. Ik vind dat zij binnen hun vermogen hun best hebben gedaan om het de slachtoffers in elk geval zo gemakkelijk mogelijk te maken. We kregen direct de beschikking over allerlei faciliteiten: een vergaderlokaal, adressenbestanden, een kopieerapparaat. Daardoor konden we al snel een eerste lotgenotenbijeenkomst organiseren, in het gemeentehuis in Bovenkarspel. Daar konden mensen elkaar ontmoeten, ondersteunen en eikaars verhalen delen.’

Een paar maanden later wordt in dezelfde plaats een grote markeringsbij-eenkomst georganiseerd in sporthal De Kloet. De Stichting Veteranenziekte krijgt veel steun, niet alleen van de gemeentelijke maar ook van de landelijke overheid. Minister Borst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is op de bijeenkomst aanwezig. Ook de Commissaris van de Koningin Van Kemenade en burgemeester Haanstra spreken de lotgenoten toe. Nico herinnert zich vooral de gevoelens die bij de slachtoffers en nabestaanden overheersten: ‘Wij waren emotioneel, boos en voelden ons tekort gedaan. De overheid had het allemaal maar laten gebeuren. De Westfriese Flora had de bestaande richtlijnen niet opgevolgd. Dat gevoel van woede heeft later pas plaatsgemaakt voor een constructiever gevoel, namelijk om ons in te zetten voor anderen die met legionella in aanraking komen.’

Met hulp van de gemeente realiseren de lotgenoten binnen een jaar een herdenkingsplaats. In Bovenkarspel richten de lotgenoten een bomentuin in, ter nagedachtenis aan de 32 legionella-slachtoffers die de uitbraak op de Westfriese Flora heeft geëist en de ruim 200 mensen die ernstig ziek werden.

Procedures

De Stichting Veteranenziekte richt zich niet alleen op het lotgenotencontact, maar onderneemt ook actie als het gaat om een schaderegeling voor

stonden. De nevel van het opgewarmde water bevatte die dodelijke legionellabacteriën. In de handleiding van een Whirlpool staat weliswaar dat je de leidingen eerst goed moet doorspoelen, maar zoals zo vaak het geval is met regelgeving wordt dat soort aanbevelingen nooit opgevolgd. De voorschriften waren correct maar werden dus niet opgevolgd.’

Ministerraad

Els Borst koppelt haar ervaringen met de legionellaramp terug naar de ministerraad. In de Trêveszaal komen de ministers te spreken over de verantwoordelijkheid van de overheid. ‘De overheid houdt zich op zo’n moment natuurlijk bezig met de vraag wie verantwoordelijk is. Voor ons was het verhaal duidelijk. Wanneer wij als overheid een verantwoordelijkheid zouden dragen, zou direct de schadevergoeding op tafel komen. Er waren de nodige mensen die ernstige klachten hadden overgehouden aan de uitbraak. Die konden niet of maar beperkt werken, waardoor zij met inkomensderving te maken hadden. Al vrij snel werd duidelijk dat het vooral de eigenaren van de whirlpools waren die steken hadden laten vallen. Het kabinet had de behoefte om de mensen financieel tegemoet te komen, zonder schuld te bekennen. Noch de organisatie van de Flora, noch de overheid had eigenlijk iets verkeerd gedaan. Toen is besloten om geld te storten in een slachtofferfonds, het Legionellafonds. Het is daarmee meer een donatie geworden dan een schadevergoeding. Wij vonden als kabinet dat het niet aan de overheid was om schuld te bekennen. Dat aspect hebben wij aan de rechter willen overlaten, die ons uiteindelijk in de zaak tegen de Consumentenbond in het gelijk heeft gesteld.’

Els Borst toont haar betrokkenheid ook persoonlijk. ‘Ik heb enkele malen gesproken op de bijeenkomsten die jaarlijks in Bovenkarspel

de slachtoffers. Nico en mede-oprichter Fred Bertrand hebben daarvoor in maart 1999 al een ontmoeting met het bestuur van de Westfriese Flora. Daar vinden zij weinig begrip. ’Wij kwamen natuurlijk aan hun instituut. Die Westfriese Flora was in Noord-Holland een enorm begrip. Er kwamen

50.000 tot 60.000 mensen per keer. Al tientallen jaren lang. Met de Flora begon de lente in Noord-Holland. Opeens was daar een enorme storm overheen gekomen. Wij, van de Stichting Veteranenziekte, zeiden hardop dat de Westfriese Flora verantwoordelijkheid moest tonen. Vanuit hun perspectief viel dat niet goed.’

Sommige getroffenen en nabestaanden starten ook een individuele procedure. Nico doet met 120 andere getroffenen mee met de collectieve procedure, die later in 1999 via de Consumentenbond wordt gestart. De zaak wordt aangespannen tegen de eigenaren van de besmette bubbelbaden, tegen de organisatie Westfriese Flora en tegen de Nederlandse Staat. De centrale vraag is wie door de gedupeerden aansprakelijk kan worden gesteld voor de geleden schade.

De overheid heeft in hetzelfde jaar het Fonds Legionella al in het leven geroepen en doneert geld om slachtoffers tegemoet te komen. Nico, die voor de Stichting Veteranenziekte zowel op gemeentelijk als landelijk niveau erkenning en ruimte krijgt, ervaart nu ook de andere kant van de overheid. Op het gebied van de aansprakelijkheid en schadevergoeding is de overheid minder welwillend. Nico hierover: ‘Mensen die kort in het ziekenhuis hadden gelegen kregen een bedrag van 4000 gulden, mensen die langer in het ziekenhuis zouden moeten blijven een bedrag van 8000 gulden en nabestaanden van ouders of andere gezinsleden 10.000 gulden. Toen deze bedragen werden voorgesteld, hebben wij als stichting de overheid verzocht de bedragen te vergroten met een factor van ruim twee. We wilden helemaal niet het onderste uit de kan, want wij weten dat het merendeel van onze doelgroep uit oudere mensen bestaat. Die mensen zijn al uit het arbeidsproces, dus de financiële schade valt te overzien. Maar we wilden wel meer dan het kleine bedrag dat we uitgekeerd kregen. Wij pleitten

werden georganiseerd. Ik heb onder meer een toespraak gehouden toen de bomentuin in Bovenkarspel is geopend. Daar waren 32 bomen gepland, voor ieder slachtoffer een boom. Bij die bijeenkomst heb ik in alle openheid toegelicht dat we als overheid geen schuld op ons konden nemen, maar de mensen wel tegemoet wilden komen.’ De uitkering die de getroffenen uit het fonds krijgen, bedraagt maximaal 10.000 gulden. ‘Dat bedrag was niet al te hoog, maar er zat niet meer in het fonds. Hadden we een hogere vergoeding uitgekeerd, dan had de overheid het risico van precedentwerking gelopen. Dan zouden de claims van andere rampen direct binnenstromen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Daar waren wij erg alert op in die tijd.’

Stichting Veteranenziekte

De verstandhouding met de Stichting Veteranenziekte is tot op de dag van vandaag goed. ‘Onze relatie is gelukkig nooit verstoord door de juridische procedure tussen de getroffenen en de rijksoverheid. Nico Hoffer heeft met zijn club veel voor elkaar gekregen. Ik heb er veel respect voor dat zij de lijnen heel goed gescheiden konden houden; tussen mijn vertegenwoordigende rol vanuit de overheid die geen aansprakelijkheid op zich wilde nemen en mijn andere rol als persoon die betrokken is bij de getroffenen. Ze wisten, met andere woorden, heel goed de functie en de persoon te scheiden, iets wat je in dit soort situaties zelden ziet. Inmiddels zit ik in de Raad van Advies van de stichting. Vanuit die rol zie ik dat de stichting zich in de loop der jaren op een voortreffelijke wijze heeft weten te ontwikkelen naar een patiëntenvereniging, die ook nieuwe patiënten aan zich weet te binden. Men kijkt niet alleen met lotgenoten terug naar de ramp in 1999, maar werkt ook aan het verbeteren van de voorlichting voor nieuwe patiënten. Ook behartigt de stichting de belangen en propageert ze nieuwe regelgeving op het gebied van

voor een bedrag van circa vijf miljoen gulden, in plaats van ruim anderhalf miljoen gulden die uiteindelijk is uitgekeerd. We wilden juist een juridische procedure voorkomen, want we wisten dat zoiets jaren zou duren. Dan zouden veel van onze mensen de uitkering ervan waarschijnlijk niet meer zelf meemaken. Helaas heeft minister Borst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die ik voor de rest een warm hart toedraag, dit verzoek geweigerd. Zij gaf aan dat het kon worden uitgelegd als een schuldbekentenis van de overheid, als VWS de slachtoffers en nabestaanden dit geld zou uitkeren. Zij vond het de taak van de rechter uit te maken wie wel of niet aansprakelijk was.’

Wetgeving verscherpt

De uitbraak van de veteranenziekte in Bovenkarspel heeft tot gevolg dat de overheid strenger gaat toezien op de regels rondom watervoorziening van zwembaden, ziekenhuizen en hotels. Zo’n 800.000 installaties in Nederland moeten strenger gecontroleerd worden op de aanwezigheid van legionella. De voorschriften worden aangescherpt. Totdat na een jaar een nieuw kabinet aantreedt. Als Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’s) klagen dat de wetgeving veel te streng is, worden nog maar

16.000 installaties, met name van de bejaarden- en verzorgingstehuizen, gecontroleerd. Nico: ‘Wij vinden dat nog altijd verkeerd. Vanuit onze achtergrond hameren we op een zo scherp mogelijke wetgeving, zodat een uitbraak als in Bovenkarspel niet nog een keer plaatsvindt.’

Uit de slachtofferrol

De eerste jaren na de legionella-uitbraak zijn tropenjaren voor Nico Hoffer. De werkzaamheden voor de Stichting Veteranenziekte slokken veel van zijn schaarse vrije tijd op. Maar het resultaat mag er zijn. In tegenstelling tot veel andere patiëntenverenigingen is de Stichting Veteranenziekte een organisatie die beklijft. De achterban blijft de organisatie trouw, toont interesse en is massaal aanwezig op bijeenkomsten. Nico Hoffer heeft een vermoeden

legionella. Het is prachtig om te zien dat mensen het verdriet hebben weten om te buigen in iets constructiefs. Zij zijn niet stil blijven staan bij de ramp van toen.’

Volendam

Naast de Legionellaramp maakte Els Borst ook de cafébrand in Volendam als bewindspersoon mee. De ramp in Volendam vond twee jaar na de legionella-uitbraak plaats. ‘Er zijn overeenkomsten tussen Volendam en Bovenkarspel, in die zin dat het in beide gevallen ging om gebeurtenissen met een feestelijke aanleiding. In Volendam was dat de viering van oudjaar, in Bovenkarspel was de Westfriese Flora een jaarlijkse happening. De bloemententoonstelling in Bovenkarspel was letterlijk het begin van de nieuwe lente, waarbij mensen vanuit de wijde omtrek naar de bloemenpracht kwamen kijken. Dat was echt een dagje uit. Maar er zijn ook grote verschillen tussen beide rampen. De slachtoffers in Volendam waren zichtbaar. Het waren jonge mensen, die door de brand gehavend werden. De cafébrand in Volendam blijft daardoor altijd zichtbaar. De getroffenen van de legionellaramp zijn onzichtbaar. Die zie je niet meer. Die zitten thuis, hebben geen goede longfunctie meer en zijn arbeidsongeschikt. Het zijn oudere mensen. Als je het geheel overziet was de uitbraak in Bovenkarspel niet mediageniek en is het daardoor bij veel mensen in de vergetelheid geraakt. Tot op de dag van vandaag weten weinig mensen dat er 32 mensen bij die uitbraak zijn omgekomen.’

Aanpak problef?iatiek

In de weken volgend op de uitbraak bepleit minister Pronk van Milieu dat de regelgeving rond legionella moet worden aangepast. ‘Jan Pronk was erg voor het “voorzorgsprincipe”. Het lijkt op het credo “bij twijfel, niet inhalen”. Het is een principe dat voortkomt uit de Europese regelgeving. De Nederlandse regelgeving is na de uit-

hoe dat komt: ‘We hebben de boel bij elkaar weten te houden omdat we hebben gewerkt aan een goede verstandhouding. Zowel intern met lotgenoten en nabestaanden, als extern met de gemeente en het Ministerie van VWS. Bij lotgenotengroepen zie je vaak dat mensen verschillende belangen hebben en tegenover elkaar komen te staan. Dat is bij ons niet gebeurd. Wij hebben een gedreven bestuur. Ik maak al vanaf het begin deel uit van dat bestuur en wilde van meet af aan een vuist maken voor onze doelgroep, net als mijn medebestuursleden. Daarnaast speelt mee dat onze doelgroep ouder is. We hebben veel vertrouwen gekregen. Maar het voornaamste is denk ik dat wij, als getroffenen, niet in de slachtofferrol zijn blijven hangen. Je kunt knakken als riet of buigen als bamboe. Riet blijft liggen, maar bamboe buigt en veert terug na een tegenslag. Wij willen verder, voorlichting geven, de kennis over legionella verspreiden. In al die jaren zie je dat wij ook nieuwe slachtoffers aan ons hebben weten te binden. Een groot deel van onze achterban bestaat nu uit mensen die in de jaren na 1999 bijvoorbeeld op vakantie in het buitenland legionella hebben opgelopen. De focus van onze stichting is daarmee breder geworden dan alleen de Floraramp.’ Ledenbijeenkomsten spelen nog altijd een belangrijke rol voor de Stichting Veteranenziekte. Nico benadrukt dat sprekers daarbij bepalend zijn. Jaarlijks nodigt het bestuur vooraanstaande sprekers uit, zoals professor Speelman van het AMC, die de stand van zaken over legionella op medisch gebied komt toelichten, of Pieter van Vollenhoven die over de slachtofferrol spreekt. Ook Kamilla Lettinga, die is gepromoveerd op de langdurige gevolgen van een legionellabesmetting, heeft een lezing voor de lotgenoten gehouden. ‘We hebben veel oog voor de wetenschappelijke ontwikkelingen die ons raken. Dat helpt ons ook om vooruit te blijven kijken. Zo heeft professor Gersons, psychiater in het AMC, ons tijdens een bijeenkomst eens verteld over het leven na de ramp. Daar herkenden veel mensen zichzelf in. Mij is ook de toespraak van de psycholoog Carlo Mittendorff in 2000 bijgebleven. Hij vond het een goed idee dat nabestaanden terug gingen naar de Westfriese Flora. Mittendorff vergeleek een

braak in Bovenkarspel op verschillende manieren aangescherpt. Zo is bepaald dat alle waterleidingen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen, sportkantines en dergelijke moesten worden nagekeken en in sommige gevallen worden vervangen. Dat laatste gold met name wanneer er dode bochten in de leidingen zaten, waar de bacterie zich kon ophopen. Pronk wilde legionella het land uitjagen. Daarover verschilden wij van mening. De arts in mij zei dat elk van de ministers miljoenen legionellabacteriën in zijn eigen tuin had. Er kon dus geen sprake van zijn dat we die bacterie voor eens en altijd uit Nederland konden verwijderen. Mede daarom is de keuze gemaakt om die cruciale leidingen bij tehuizen en kantines te laten controleren en verder in te zetten op een voorlichtingscampagne. De voorlichting was een belangrijke pijler in het beleid. Het ging om de voorlichting aan huisartsen, instellingen voor de gezondheidszorg en GGD’s, maar ook aan consumenten, producenten en verkopers van producten met een verhoogd risico op legionella-besmetting. Ook de voorlichting aan sauna’s, zwembaden, kampeergelegenheden en hotels werd geïntensiveerd. We vonden dat het publiek ook vertrouwd moest raken met het feit dat je na een vakantie het water eerst een tijdje moet laten doorlopen voordat je een glas water drinkt of onder de douche stapt. Of het water in een plantenspuit vervangt als dat warm is geworden. Of ‘oud’ water uit een tuinslang laat lopen, voordat iemand daarmee gaat sproeien. Die campagne is toen groots aangepakt, al zou ik niet de mensen de kost willen geven die dat soort dingen nog steeds niet weten. Ik ben bang dat veel lessen van toen bij het grote publiek inmiddels weer zijn weggezakt.’

ramp met vuur. “Als een vuur brandt, wordt dat op een gegeven moment minder. Een ramp kun je vergelijken met het uitbarsten van een vuur. Het wordt uit zichzelf altijd minder. Je kunt twee dingen doen. Het vuurtje laten smeulen, of er in gaan porren. Als je erin gaat porren, gaat het eerder uit.” Ik vond dat een mooie beeldspraak.’

Eerste en tweede lustrum

In 2004 viert Nico Hoffer met de Stichting Veteranenziekte het eerste lustrum. Het volgende lustrum zal in 2009 plaatsvinden. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. Het bestuur is bijeengekomen met leden van de Adviesraad, waarvan onder andere oud-minister Els Borst deel uitmaakt. Nico Hoffer: ‘We willen op 12 maart 2009 een grote bijeenkomst houden in de kerk van Bovenkarspel, met de burgemeester van de gemeente Stede Broec en diverse hoogwaardigheidsbekleders. Deze datum hebben we gekozen omdat op 12 maart 1999 voor het eerst duidelijk werd dat het de legio-nellabacterie was die tot de vele zieken en doden leidde. In het najaar van 2009 willen we een medisch-technisch congres organiseren. Ten slotte willen we nog een documentaire maken en een herdenkingsboek uitbrengen.’ Of de stichting na het tweede lustrum verder gaat met de herdenkingsbijeenkomsten weet Hoffer nog niet. ‘Bij de herdenking van afgelopen februari in de bomentuin stonden we met een man of dertig, veertig in de kou. Fred droeg een gedicht voor. Ik dacht: “Nico, je doet het voor hén, en voor de mensen na hen: dat het niet meer gebeurt.” Je moet het nog volhouden tot het najaar van 2009.” Ik hoop dat de stichting daarna door anderen wordt voortgezet. De Stichting Veteranenziekte zal zich waarschijnlijk steeds meer gaan richten op nieuwe slachtoffers. De herdenkingen in Bovenkarspel zullen in de loop der jaren waarschijnlijk bescheidener van opzet worden. Al zal er altijd wel behoefte blijven aan enige vorm van herdenking.’

Vergeten ramp

In de rechtszaak die met de Consumentenbond is aangespannen, beslist de rechtbank in Alkmaar in 2002 dat noch de landelijke overheid, noch de Westfriese Flora aansprakelijk is voor de geleden schade van de gedupeerden. In 2007 wordt deze uitspraak door het Gerechtshof in Amsterdam overgenomen. Alleen de whirlpoolhouders worden aansprakelijk gesteld. Nico ziet het als een gevoelig verliespunt. Als stichting hebben wij het misschien op het vlak van de emotie, gevoel en psyche goed gedaan, maar op het gebied van reële schadevergoeding hebben we te weinig binnengehaald.’

In februari 2008 stuurt de Consumentenbond een brief naar de minister van Justitie, Hirsch Ballin. In die brief staan de verschillende grote rampen die Nederland de laatste jaren hebben getroffen op een rij: Enschede, Volendam, de Bijlmerramp, de Herculesramp en ook de legionella-uitbraak van Bovenkarspel. De bedragen die daar vanuit de overheid tegenover zijn gesteld, laten volgens Nico een groot verschil zien. Maar het antwoord van de minister is dat de overheid vooralsnog genoeg heeft gedaan. Nico: Al met al vinden we dat we er in vergelijking tot de andere rampen bekaaid vanaf zijn afgekomen. Zowel qua erkenning als qua status. We voelen ons slachtoffers van een vergeten ramp. Bij het woord legionella denken mensen vaak in de eerste plaats aan salmonella, vanwege de overeenkomst in de woorden, of ze zeggen dat het iets met bloemen te maken heeft. Bij Volendam komt dat brandende café direct op het netvlies. Bij Enschede zie je die wijk Roombeek. Bij ons zie je een mens, net als mijn vader, die gemoedelijk langs de bloempjes kuiert. De legionellaramp heeft nooit die impact op het collectieve bewustzijn gehad die de andere rampen wel hadden. Tragisch genoeg was het geen mediagenieke ramp. Peter van der Velden, als onderzoekspsycholoog verbonden aan het Instituut voor Psychotrauma, zei vorig jaar bij onze lotgenotenbijeenkomst: “Legionella ontbeert een gezicht. Jullie hebben geen gezicht.” De volgende dag kreeg ik een mailtje van een jonge vrouw van 23, die 14 jaar was toen haar vader overleed aan de gevolgen van de veteranenziekte. Haar wereld stortte in, haar vader was dood, haar moeder kwijnde weg. Dat is precies wat Van der Velden aangaf. Zij vertegenwoordigt het verborgen leed dat bij legionella hoort.’

Vliegramp in Faro | COR TEN HOVE

COR TEN HOVE

Op 21 decmiber 1992 crasht op het vliegveld van de Portugese stad Faro een DC-10 van Martinair, twee maanden na de vliegtuigramp in de Bijlmermeer. Aan boord van het toestel zijn vooral Nederlanders die de kerstdagen in de Algarve willen doorbrengen. Van de 327passagiers en 13 bejnanningsleden vinden 54 passagiers en 2 stewardessen de dood. Meer dan 200 mensen raken gewond. Cor ten Hove is één van hen.

Cor ten Hove en zijn vrouw Yvonne zijn in 1991 verhuisd naar Sche-veningen. In de nieuwe straat hebben ze veel last van hangjongeren en vandalen, die al twee maanden lang met vuurwerk in de weer zijn. Omdat ze de overlast zat zijn, besluiten ze een vakantie te boeken naar de Algarve. Voor dag en dauw melden zij zich op Schiphol, om met een chartervlucht van Martinair naar het zonnige Portugal te vliegen.

De vlucht verloopt vanaf het begin vervelend. ‘We hadden dat jaar regelmatig gevlogen, dus we hadden de nodige ervaring toen we plaatsnamen op stoelen 1 la en 11b. Het begon er mee dat de vlucht met vertraging vertrok. Vervolgens ging de start gepaard met heel veel herrie. We besloten nooit meer een chartervlucht te nemen. Toen we eenmaal in de lucht waren, leek het weer een vlucht als alle andere.’ Het vliegtuig nadert het vliegveld van Faro in slecht weer. ‘De bewegingen werden steeds extremer. Door een geratel in de linkermotor vertrouwden we het niet. Opeens trok het vliegtuig met vol vermogen op. Ik voelde een schok alsof de wielen de grond raakten, daarna ging het weer met vol vermogen omhoog.’ Yvonne en Cor pakken eikaars hand. Het toestel maakt een klim alsof het een looping wil maken. Cor doet zijn sloffen aan, die hij onderweg had uitgedaan. Je weet immers maar nooit. ‘De stewardessen, die normaal gesproken altijd tot het laatste moment door het gangpad lopen, zaten muisstil op hun plaatsen. We wachtten af. Behalve het geraas van de motoren werd het doodstil in het vliegtuig. Na een nieuwe landingspoging ging het mis. Gekraak. Een klap. Het keukentje van het vliegtuig versplinterde in een ogenblik. De hoofdstewardess kwam met stoel en al op mij af. Het waren de laatste beelden die ik mij van de crash zelf herinner.’

Cor licht toe dat Yvonne en hijzelf beiden met stoel en al van de vloer worden gerukt. ‘Ik was er direct van overtuigd dat Yvonne dood was. Ik heb zelfs niet gezocht. Ik was wazig. Groggy. Het vliegtuig lag op z’n kant. Aan een kant was het donker. Daar durfde ik niet naartoe. Aan de andere kant was brand, daar durfde ik ook niet naartoe. Omdat het vliegtuig was gekanteld, lag de hoofdingang boven ons, als een gat in de lucht. Dat was voor mij de enige uitweg. Je krijgt een andere manier van denken. Een familie vroeg mij hun dochter onder mijn hoede te nemen en ik heb hun dochter, een wildvreemde, naar boven geduwd. Daarna ben ik uit het vliegtuig geklommen. Terwijl ik dat deed dacht ik “dit kan niet, wat ik nu doe”. Het leek alsof ik lijm aan mijn voeten had. Er was helemaal geen houvast en toch lukte het mij om dat meisje en mijzelf uit het toestel te duwen. Ook jaren later blijft het voor mij onverklaarbaar.’

Onderzoeksrapport

Cor maakt duidelijk dat het hem steekt dat ondanks het officiële rapport over de oorzaak van de ramp er nog zo veel vragen onbeantwoord zijn. ‘Ik noem drie dingen. Er zijn er veel meer. Allereerst werd direct na de crash ontkend dat er überhaupt problemen met het toestel waren toen we van Schiphol vertrokken. Al heel snel werden opmerkingen daarover naar het land der fabelen verwezen, onder de verklaring dat wij als passagiers het bij het verkeerde eind hadden omdat we zo geëmotioneerd waren. In het rapport werd eindelijk toegegeven dat er wél problemen waren met het toestel. Daarnaast ontkent het onderzoek dat mensen na de crash via de hoofduitgang uit het toestel zijn gekropen. Volgens de onderzoekers zou dat onmogelijk zijn geweest. Ik kan het zelf ook niet

BERTHOLD GERSONS

(HOOGLERAAR PSYCHIATRIE)

Als hoogleraar Psychiatrie is Berthold Gersons verbonden aan het Acade-misch Medisch Centrum (AMC) van de Universiteit van Amsterdam en adviseur van Centrum 45. Sinds de jaren tachtig heeft hij zich toegelegd op posttraumatische stressstoornissen (PTSS), onder meer bij getroffenen van de Faroramp. Na de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede en de brand in Volendam werd professor Gersons door de regering om advies gevraagd. Vaak ging dat over de manier waarop gezondheidsklachten na een ramp, in het bijzonder posttraumatische stressstoornis, behandeld of voorkomen kunnen worden. Op zijn initiatief werd Impact opgericht, het landelijk kennis- en adviescentrum voor psychosociale zorg na rampen.

Tijdens de verhoren bij de parlementaire enquête naar de Bijlmerramp werd Berthold Gersons gevraagd het begrip PTSS toe te lichten. Hij maakte de vergelijking met dementie, de ziekte waardoor mensen dingen vergeten en steeds minder kunnen onthouden. ‘Bij de posttraumatische stress-stoornis is dit eigenlijk precies omgekeerd’, zo vertelde hij de commissie. ‘Het gaat erom dat door de heftige angst bij een ramp, die echt met levensgevaar te maken heeft, beelden, geuren en geluiden zich als het ware vastzetten op het netvlies. Je kunt ze niet meer vergeten en je raakt daardoor in een toestand dat je steeds bang bent dat het gevaar zich gaat herhalen. Met je verstand weet je vaak wel dat het zich niet direct zal herhalen, maar het gevoel is anders. Mensen die door mij werden behandeld en op mijn kamer in het AMC zaten, doen hun hoofd plots naar beneden als er een vliegtuig overkomt, terwijl zij weten dat het vliegtuig waarschijnlijk niet zal neerstorten. De klachten die daarmee samenhangen, zijn

verklaren, maar weet wel 100 procent zeker dat ik samen met een meisje via die kant uit het toestel ben geklommen. Het waren onvermoede krachten.’ Tot slot wijst Cor op de brandende motor. ‘In het Portugese onderzoeksrapport is aangegeven dat de brandweer al voor het neerstorten was gealarmeerd, omdat er een explosie bij het toestel was waargenomen. Die observatie heeft nooit de Nederlandse rapporten gehaald. In Nederland is de daags na de crash geopperde “onverwachte windvlaag” nog steeds de belangrijkste oorzaak van de crash. Dat is ook de lezing die door Martinair wordt onderschreven. Elke referentie van slachtoffers naar een brandende motor wordt categorisch ontkend. Yvonne, die zelf bij het raam zat, had een vuurgloed met eigen ogen gezien. Maar volgens de onderzoekers heeft ze dat verward met het schijnsel van het oranje licht onder het toestel.’

Cor is ervan overtuigd dat de ware oorzaak van de ramp moet worden gezocht in een kapotte remmotor, regenval en vooral cockpit-manage-mentfactoren. ‘Al bij de start in Nederland waren er problemen met een motor. Eén remmotor is toen vastgezet. Bij de landing in Faro had het vliegtuig volgens veel van de slachtoffers minder remcapaciteit dan normaal, waren de weersomstandigheden uitermate slecht en was de natgeregende baan aan de korte kant voor een zwaar beladen toestel als dat van Martinair.’ Het feit dat geen van de onderzoeksrapporten ingaat op deze combinatie van factoren, is nog altijd een barrière voor de getroffenen. ‘Er blijft vijftien jaar na dato een doofpotsfeer hangen rond het ongeluk. Toen we als slachtoffers vroegen of het klopte dat de luchtverkeersleiding in Faro alarm had geslagen, werd geantwoord met een stellig “nee”. Later bleek het niet de luchtverkeersleiding maar de luchthavenbrandweer te zijn geweest die de eerste alarmering heeft gedaan. Maar dat wordt er dan niet bij verteld. Vanuit Martinairs perspectief valt dat zelfs nog wel te begrijpen, omdat je als organisatie zult moeten vechten om te kunnen overleven. Vragen van slachtoffers zul je strikt juridisch willen beantwoorden. Maar voor ons heeft de houding van Martinair bijgedragen

herbelevingen. Die herbelevingen komen door kleine gebeurtenissen naar voren. Verder kunnen zij slecht slapen en hebben zij concen-tratieproblemen, omdat zij als het ware steeds in de gaten moeten houden of er niet iets gevaarlijks gebeurt. Dat complex noemen wij posttraumatische stress-stoornis.’

De mate waarin PTSS zich bij mensen voordoet, verschilt volgens Berthold Gersons van land tot land, van situatie tot situatie, van mens tot mens. ‘Ieder mens raakt uit balans na blootstelling aan acuut gevaar. De heftigheid van die reactie verschilt per tijdperk en land. Begin 1900 was de kindersterfte heel hoog, maar over begeleiding in die tijd weten we weinig. Na de overstromingen in 1953 kregen nabestaanden minder begeleiding, maar ze konden misschien ook meer hebben.’

Politieagenten

Berthold Gersons maakt voor het eerst in de praktijk kennis met PTSS als hij in 1980 bij de GGD in Amsterdam met politieagenten werkt. ‘Zij kregen hele slechte beoordelingen, waar ze enorm kwaad over waren. Ze snapten eigenlijk niet waarom zij zo slecht beoordeeld werden. Toen ben ik met zestien politieagenten gaan praten. Ik merkte dat die mensen prikkelbaar waren, omdat ze ontzettend geïrriteerd waren na de schietincidenten. Het is een van de symptomen van PTSS, naast de slaapproblemen waar zij ook mee te kampen hadden. Ze waren enorm prikkelbaar en maakten foute inschattingen omdat ze concentratieproblemen hadden. Dat was voor het eerst dat ikzelf met PTSS in aanraking kwam. Uiteindelijk zijn uit die sessies behandelmethoden en de zelfhulpteams van de politie voortgekomen. Sindsdien praten politieagenten met elkaar over ingrijpende gebeurtenissen op het werk. Vroeger gebeurde dat niet. Tegenwoordig val je buiten de boot wanneer je juist niet over je emoties praat. Dat is een

aan het gevoel dat we niet erkend zijn in onze zorgen. We zijn nooit 100 procent serieus genomen, omdat er voor Martinair altijd de dreiging van aansprakelijkheid was. Dat heeft het verwerkingsproces bij velen van ons belemmerd.’

Ziekenhuis

Cor klimt bovenop het vliegtuig, om zich vervolgens zo’n zeven meter naar beneden te laten vallen op het moment dat er in het staartstuk een ontploffing is. De brand wordt feller. De regen valt met bakken uit de hemel. Op de grond hoort hij een bekende stem. Zonder bril ziet hij weinig. Bovendien wordt het pas laat licht op de kortste dag van het jaar. Maar de stem herkent hij uit duizenden. Het is Yvonne. ‘Ik dacht dat ik haar nooit meer zou zien. We omhelsden elkaar. Tegelijk beseften we dat we weg moesten rennen. Weg van het brandende toestel. Mensen liepen onsamenhangend door elkaar. Ook daar gebeurden onverklaarbare dingen. We hebben mensen zien wegrennen, terwijl later bleek dat ze hun been op meerdere plaatsen gebroken hadden. Blijkbaar was de adrenaline zo hoog, dat het kon. De hele situatie was veel te groot, het was gewoon niet te bevatten. Je kreeg het idee dat je meespeelde in je eigen film. Ik kwam ergens op het luchthaventerrein een vrouw tegen. Die heb ik in een ambulance geholpen. Met haar ben ik vervolgens meegereden naar het streekziekenhuis. Ik dacht niet na. Dat deed ik gewoon.’ De situatie in het plaatselijke ziekenhuis van Faro is een georganiseerde chaos. ‘Iedereen stonk naar kerosine. Alle gangen lagen vol met slachtoffers. Mensen zaten in de bezemkast te wachten tot ze geholpen konden worden. Met man en macht werd gewerkt om iedereen te helpen. En dat lukte, ’s Avonds was er niets meer te zien van de chaos van een aantal uren daarvoor. Dat was grandioos.’

Naarmate de tijd verstrijkt, melden zich verschillende vrijwilligers bij het ziekenhuis. ‘Mensen die geen dienst hadden meldden zich spontaan om het team van artsen en verpleegkundigen te ondersteunen. Nederlanders

hele verandering ten opzichte van die beginjaren.’

In de loop der jaren raakt Gersons steeds meer gefascineerd door de manier waarop mensen met ingrijpende gebeurtenissen als crises omgaan. ‘Op een congres in Brussel werd ooit, onaangekondigd, een video getoond van lijken die boven kwamen drijven in de Herald of Free Enterprise, de veerboot die vlak buiten de haven van Zeebrugge was gezonken, ’s Nachts zag ik die beelden nog steeds voor me. Het was goed om te ervaren hoe zoiets je kan raken, ook al word je er op deze manier slechts indirect mee geconfronteerd.’ In de jaren daarna komt Gersons’ onderzoek in een stroomversnelling. ‘Ik was in 1989 uitgenodigd voor een conferentie in San Francisco, vlak nadat daar een aardbeving was geweest. Dat was een aparte situatie. Ik heb veel verhalen gehoord van mensen die ik daar op straat heb aangesproken. In 1992 raakte ik betrokken bij de Bijlmerramp, waar ik van nabij meemaakte wat de impact van een ramp kon zijn. Twee maanden later werd ik gebeld of ik ondersteuning wilde geven aan de slachtoffers van de Faroramp en naar Portugal wilde afreizen. Het werd mijzelf te veel. Ik ben daar toen niet naartoe gegaan, maar heb van afstand advies gegeven omdat ik mijn eigen grenzen besefte. Later ben ik ook bij de vuurwerkramp betrokken geraakt. Het was vlak na de Bijlmerenquête. De overheid had duidelijk op het netvlies dat de ellende van de Bijlmerramp voorkomen moest worden. Uit alle kennis die in Enschede en later Volendam is opgedaan is uiteindelijk Impact voortgekomen.’

Faroramp

Jaren na de Faroramp komt Gersons weer in contact met getroffenen van deze Portugese vliegramp. Cor ten Hove beschrijft in zijn boek ‘Faro. De ramp na de ramp’ hoe de sessies verlopen. In zestien door een psychiater geleide gesprekken herbeleeft hij de crash. Naast de

uit de buurt meldden zich ook bij het ziekenhuis, om te helpen en te tolken tussen de Nederlandse slachtoffers en het verplegend personeel. Anderen gingen het stadje in om voor de slachtoffers sigaretten te halen. De hele aanpak was daar gericht op improviseren. Soms denk ik dat de Portugezen juist goed zijn in improviseren en dat wij dat zijn verleerd. In Nederland zijn we zo gewend om alles via regeltjes dicht te timmeren, dat we hier zijn vergeten hoe je in tijden van crisis met improvisatie buitengewone prestaties kunt neerzetten. Iedereen deed zijn best en droeg zijn steentje bij. Een schril contrast met de nasleep van de ramp, toen allerlei partijen zich met hun eigen belangen in de crisis gingen roeren. Daar was in het Portugese ziekenhuis totaal geen sprake van.’

Naar het hotel

Cor beschrijft hoe drie opvanghotels worden ingericht voor de slachtoffers. In het hotel zijn wederom vrijwilligers beschikbaar, die de getroffenen waar het maar kan ondersteunen. ‘Ik had een enorme behoefte aan een krantje en een glas whisky. Bij mij leefde sterk het gevoel dat alles weer normaal was, zodra ik mijn krantje en mijn borrel zou hebben. Dat werd geregeld. Verder was het in ons hotel betrekkelijk rustig, omdat de Portugese overheid het hotel direct had laten afschermen door de politie. Daardoor kon de pers niet ongemerkt naar binnen. Dat gaf een enorm rustig gevoel. Verder werden door inwoners van Faro kleren gebracht. We hebben met z’n allen staan graaien in een enorme berg met kleren. Want we hadden niets meer. We waren alles kwijt.’ In het hotel hebben Cor en Yvonne voor het eerst tijd om de ramp op zich in te laten werken. ‘Daar zagen we ook de eerste televisiebeelden van de crash. We legden er contact met andere getroffenen, met wie wij nog steeds contact hebben.’

Van slachtoffer naarprobleejn

Later op de avond arriveren ook de eerste hulpverleners uit Nederland. ‘Er waren mensen van diverse reisorganisaties en andere organisaties, naar

gesprekken krijgt hij de opdracht om een fictieve brief aan Martin Schröder te schrijven, de directeur van Martinair. Als laatste stap wordt Ten Hove gevraagd, door middel van een afscheidsritueel, de behandeling af te sluiten. Door deze manier van behandelen accepteert hij stap voor stap dat de crash echt gebeurd is en echte gevolgen heeft. ‘Rampen vinden plaats in levens’, zo zegt Gersons.

‘Vaak wordt gedacht dat mensen in vergelijkbare situaties min of meer dezelfde reactie zullen hebben. Mijn ervaring is anders. Cor ten Hove was iemand die een goede baan had toen de Faro-ramp hem overkwam. Hij had geen referentie, geen enkel besef van wat er op hem afkwam. Hij had geen ervaring met gevaren. Dan wordt het moeilijk om te bevatten in wat voor situatie je terecht bent gekomen. De werkelijkheid kan dan genadeloos hard zijn. Bij hem speelde ook de lichamelijke conditie mee. Hij was fervent wielrenner. Hij kon na de Faroramp niet meer fietsen door de pijn die hij steeds had. Hij vertelde ook over merkwaardige verschijnselen. Als hij in de trein reed kreeg hij opeens het beeld dat de locomotief ergens in vloog. Dat waren droomachtige constructies, die atypisch zijn voor PTSS. Bij PTSS zie je wel dat mensen last krijgen van nachtmerries, maar het is uitzonderlijk wanneer iemand in wakkere toestand dergelijke beelden krijgt.’ Door de behandeling is Cor ten Hove in staat om de ramp alsnog een plek te geven. Als je meer klinisch redeneert, weten we tegenwoordig dat een aantal mensen nooit last van PTSS zal krijgen en anderen wel. Bij het merendeel van de mensen gaat PTSS na verloop van tijd weer over. Maar er zijn ook mensen die last hebben en dat vasthouden. Medisch gezien is het nog niet uitgekristalliseerd waar dat exact door komt.’

Wat volgens Gersons meespeelt is het gegeven dat de getroffene zelf weinig invloed kan uitoefenen op PTSS. ‘Een kenmerk van deze

Faro gekomen. De volgende ochtend waren zij ook aanwezig bij de eerste briefing van Martinair en de hulpverleners. Daar heb ik voor het eerst ervaren dat we van de “slachtofferrol” in de “probleemrol” werden gemanoeuvreerd. Er moest een groot aantal mensen terug naar Nederland worden gebracht en wij waren daarbij het logistieke probleem geworden. We zaten in een zaaltje toen ons een keuze werd voorgelegd. Dat gebeurde op een toon van “wij weten wat goed is voor het slachtofFer”. De bottom-line van de hele bijeenkomst was de keuze tussen een terugvlucht of een treinreis richting Nederland. De terugvlucht zou worden begeleid door artsen en verpleegkundigen, de treinreis niet. Het werd al vrij snel duidelijk dat de trein eigenlijk geen optie was. Want zonder paspoort werd het knap moeilijk om op eigen gelegenheid terug te komen. Je moest behoorlijk zeker van jezelf zijn wilde je in dat stadium de trein nog pakken.’

Terugvlucht

Met een grote groep medelotgenoten besluiten ze, tegen de eigenlijke wil van Yvonne in, toch maar met het vliegtuig terug naar Schiphol te gaan. ‘Tijdens de vlucht is het nodige gedaan om het als normale vlucht te presenteren, maar we misten iemand die ervaring had met het begeleiden van mensen met vliegangst. Dan was de terugvlucht als psychische ervaring beter verlopen. Je kunt je voorstellen dat je hyperalert in het toestel zit. Ik heb geprobeerd mijn zinnen te verzetten met een Portugese Donald Duck. Totdat de landing naderde. Er was een gezamenlijk schreeuwen en huilen, eerst van spanning en daarna van opluchting.’ Eenmaal terug op Nederlandse bodem worden Cor en Yvonne opgewacht door familie en vrienden. ‘Mijn vader bracht een trui mee. Ik trok ‘m aan en voelde me weer een beetje een individu. Ik had weer iets eigens. Terwijl wij blij waren met de hereniging met onze familie, kwam een vrouw langs met een foto. Ze vroeg of we de vrouw op de foto kenden. Ik schrok enorm. Zij was de vrouw die in het vliegtuig rechts naast

stressfactor is dat je er vanuit de wil geen greep op hebt. De getroffene kun je als zodanig niet verwijten dat hij die stressfactor heeft. Dat leidt soms tot verwarring. De essentie van PTSS is een ontregeling van het angstsysteem. Het angstsysteem is van oudsher belangrijk om te overleven. Dat verklaart ook waarom mensen in levensbedreigende situaties helder lijken te denken en de meest krankzinnige details onthouden. Tegelijkertijd treedt ook een vertekening op. Een agente vertelde mij eens dat zij het idee had dat de man die op haar wilde inslaan een enorm grote man was. Toen zij hem een paar maanden later op het politiebureau zag, bleek het een heel iel mannetje te zijn. Dat zijn typische vertekeningen die in levensbedreigende situaties optreden. Het angstsysteem is een systeem dat heel snel werkt. Die overleving hebben we van de dieren. Het leidt ertoe dat je snel in staat bent om te vluchten. Heel weinig informatie is genoeg om te reageren. Later kijken mensen wel eens terug vanuit het idee “had ik niet dit of dat moeten doen”. Maar uit onderzoek blijkt dat het denksysteem op dat moment letterlijk geremd wordt.’

Volgens Gersons zijn veel van onze denksystemen geautomatiseerd. ‘Als we een straat oversteken, weten we precies hoe snel we dat moeten doen. Daar denken we niet of nauwelijks over na. Mensen die last krijgen van PTSS, hebben een verstoring van het geautomatiseerde systeem. Dat komt dan niet tot rust. Het blijft actief, waardoor het gewone denken wordt geremd. In behandelingen zien we vaak dat mensen het leven meer gaan waarderen als ze zich realiseren dat ze ook dood hadden kunnen gaan. Dat noemen we posttraumatische groei. Dat zijn bewustere processen waar we beter op kunnen sturen en als psychiater meer invloed op hebben. Het andere deel is impliciet. Daar gaan we terug naar de situatie om de emoties er alsnog uit te laten komen, omdat op het moment dat de ramp zich voordeed daar geen tijd voor was. Bij veel mensen zie je dat de angst verdwijnt

mij had gezeten. Ik heb haar na de crash niet meer gezien. Ik vond het heel vervelend dat we haar op dat moment niet meer konden vertellen. Later vernam ik dat zij was overleden. Wij op stoel 1 la en 11b hebben het overleefd. Zij op stoel 11c niet. Zo smal kan de scheidslijn zijn.’

Ziekenhuisopname en herdenking

Nadat Cor en Yvonne kort hebben bijgepraat met hun familie, gaan ze op zoek naar de bus waarmee ze naar een van de ziekenhuizen moeten worden vervoerd. Sommige bussen gaan naar het VU-ziekenhuis, andere naar het AMC. ‘We waren op zoek naar iemand van SOS International die ons zou vertellen naar welk ziekenhuis we moesten. Maar iedereen van die organisatie was op dat moment al weg. We zijn toen maar in de bus naar het VU-ziekenhuis gestapt, waar we verder zijn onderzocht. Ik kwam toevallig in het ziekenhuis als begeleider van Yvonne. Had Yvonne niet gecontroleerd moeten worden, dan was mijn letsel waarschijnlijk nooit ontdekt. Zoals er veel meer letsel, ook bij anderen, niet of te laat is ontdekt. Hier ligt een echt crisismanagement probleem.’ In het VU-ziekenhuis wordt bij Cor een gebroken rugwervel geconstateerd. Van het ene op het andere moment mocht ik niet meer bewegen en moest ik plat blijven liggen. Ik was alsnog een echte patiënt.’ Cor wordt vervoerd naar het Bronovo-ziekenhuis in Den Haag. ‘Ik vond het toen erg moeilijk om de groep in de steek te laten. Iedereen was vanwege een mogelijke MRSA-bacterie op een gezamenlijke afdeling gelegd. Bij het vertrek merkte ik dat ik veel moeite had om de groep te verlaten.’

Na een aantal dagen in het Bronovo-ziekenhuis mag Cor naar huis. ‘Onderweg schrok ik van elke beweging en van elk geluid. We kwamen gelukkig veilig thuis. Aan iedereen die het maar horen wilde, vertelde ik mijn verhaal, ’s Nachts sliep ik onrustig, ook van de pijn.’ Aan het eind van dezelfde week volgt ook de herdenking van de ramp. ‘De herdenkingsdienst in Amsterdam was indrukwekkend. De pers hield zich netjes op de achtergrond. De heer Schröder, directeur van Martinair, beloofde

als ze in staat zijn om het moment alsnog opnieuw te beleven. Bij een klein deel blijven de emoties hangen.’

Gersons haalt het voorbeeld aan van een andere patiënt. ‘Een timmerman ging op vakantie en maakte toen een crash mee. Hij had een positief zelfbeeld. Hij was geliefd, omdat hij iedereen altijd hielp. Na de ramp bekroop hem een schuldgevoel. Hij voelde zich schuldig, omdat hij levend uit het toestel was gekropen en een tas had meegegrist, terwijl anderen levend verbrand waren. Hij voelde zich schuldig, zijn positieve zelfbeeld was weg. Hij ging vechten, probeerde zich dood te rijden op een motor, raakte verslaafd aan alcohol. Zijn leven was complete chaos. Na de behandeling viel alles op zijn plek. Het gaat nu goed met hem. Het geeft aan hoe verschillend mensen met dergelijke gebeurtenissen om kunnen gaan.’

Lotgenotencontact

Een ander fenomeen waar Gersons zich professioneel op richt zijn de lotgenotencontacten. Deze contacten vormen een andere manier om emoties een plek te geven. ‘In de jaren tachtig leidde ik wedu-wegroepen. In de sessies met die weduwen hadden ze allemaal het hoogste woord. De lotsverbondenheid is enorm belangrijk. Je merkt dat mensen veel met elkaar hebben als ze in dezelfde omstandigheden zitten. De doodsdreiging geeft een enorme hechting. Dit is ook bekend van veteranen. Die kennen elkaar en hebben weinig woorden nodig. Tegelijkertijd is de ene lotgenotengroep de andere niet. De rol van de voorzitter kan daarin heel sturend zijn. Is het iemand die zich door de overheid bedonderd voelt, of juist iemand die er het beste van wil maken? Vaak zie je mensen opstaan die allerlei samenzweer-theorieën zien. Iedere groep slachtoffers is weer anders. Maar in het algemeen is lotsverbondenheid een groot goed voor getroffenen. In vaktermen verwijzen wij wel naar de “honeymoon”-fase, waarin de

ons een “hand op onze schouder zo lang het nodig is”. We kregen weer een iets positiever beeld van Martinair. We praatten met medepassagiers en namen afscheid van de omgekomen stewardessen en passagiers.’

De verloren jaren

Het jaar na de crash staat volgens Cor in het teken van ongeloof. ‘Ik besefte vol ongeloof nauwelijks wat mij was overkomen. Ongeloof omdat ik mezelf niet meer herkende. Het besef dat de oude Cor niet meer bestond kwam pas later. In eerste instantie dacht ik dat de klachten erbij hoorden. Vanuit het idee dat het vanzelf wel over zou gaan, alsof het een soort verkoudheid was. De werkelijkheid bleek echter bikkelhard.’

Cor krijgt in toenemende mate last van klachten, zowel fysiek als mentaal. De klachten blijven jarenlang slepen en drukken een zwaar stempel op zijn werkzame leven. ‘Het werkelijke probleem is dat wij als passagiers nooit goed zijn onderzocht. De hele behandeling in Nederland was een voortzetting van de behandeling in Portugal, terwijl de eerste intake in Portugal met een enorme snelheid is gedaan. Alle klachten die ik later ontwikkelde, werden afgedaan als psychisch. Psychisch ging ik ook hard achteruit. Ik keek alle overkomende vliegtuigen na. In de auto kreeg ik steeds meer last in drukkere situaties, waarbij ik niet meer wist hoe ik moest reageren. Thuis schrok ik van elk geluid en kon ik uren opgerold in een hoekje van de bank bang zitten wezen.’ Pas later beseft Cor waar de problemen vandaan komen. ‘De klap van de crash is de boosdoener geweest. Ik heb een enorme klap met mijn hoofd gehad toen we zijn neergestort. Daardoor zijn mijn wervels verschoven. Als ik mijn hoofd nu op een bepaalde manier houd, wordt de bloedtoevoer geremd of zenuwen afgekneld. Dat heeft als fysieke uitwerking dat ik depressieve gedachten krijg. Niet alle medici geloven dat. Maar ik ervaar het zelf. Als ik de wasmand verkeerd oppak, ben ik twee dagen depressief. Maar die link had ik toen nog niet gelegd.’ Terwijl Cor met zijn problemen worstelt, speelt ook een grote reorganisatie op zijn werk. ‘Het vertroebelde het beeld op mijn

lotsverbondenheid centraal staat. Grofweg bestaan rampen psychologisch gezien uit drie fasen. Allereerst komt na een ramp of aanslag de directe, levensreddende hulp op gang. In de tweede, zogenoemde honeymoon-fase ontstaat vaak een speciale band tussen getroffenen en niet-getroffenen: bestaande hiërarchische structuren vallen weg en maken plaats voor onvoorwaardelijke hulp, steun en begrip. Maar na een paar weken volgt de harde, derde fase. Alle niet-getroffenen gaan weer aan het werk, de ramp is uit het nieuws en als het ware voorbij. Terwijl getroffenen nog steeds hulp en steun nodig hebben. Zij lopen dan het risico om te worden uitgemaakt voor klagers. De gemeenschap pakt wel de concrete problemen op, door te zorgen voor financiële hulp, kleren en de herbouw. Maar voor de geestelijke littekens is veel minder aandacht. Vanuit het perspectief van de psychiatrie waken we ervoor dat de klachten niet worden afgedaan als aanstellerij, maar serieus worden genomen in bijvoorbeeld een informatie- en adviescentrum dat voor langere tijd actief blijft. In Enschede hebben we direct de bewonersvereniging opgezet en ondersteund, om de mensen ook zelf iets gezamenlijks in handen te geven waarmee ze een vuist konden maken richting de overheid.’

Menselijke maat

Gersons stelt dat zaken voor de samenleving als geheel goed zijn geregeld, maar de menselijke maat op individueel niveau vaak mist. ‘Dat is ook logisch, omdat het bijna ondoenlijk is om dat laatste leed weg te nemen. Als je het niet zelf hebt meegemaakt, zul je altijd een andere voorstelling hebben van wat er is gebeurd. Ik maak het nu zelf mee in een project waarin ik in aanraking kom met bedreigde politici. Voor het eerst maak ik hen nu mee. Ik ben bij de mensen thuis geweest en zie met eigen ogen wat voor invloed de bedreiging heeft op de persoon en zijn of haar familie. Dat heb ik mij daarvoor niet zo kunnen inbeelden. Dat betekent tegelijkertijd dat ook slachtoffers

situatie. Ik ervoer vooral de miskenning van mijn situatie, wanneer ik bij bedrijfsartsen over mijn situatie praatte. Mijn klachten bleven doorgaan en verergerden. Op mijn werk en bij medici trad al snel een bepaalde “Faro-moeheid” op. Ik kreeg reacties als “Houd eens op over Faro. Er zal wel iets anders aan de hand zijn” en “Laat het nu maar achter je, dan gaat alles beter.” Ik kon steeds minder goed functioneren. Door arbo-artsen en anderen werd me steeds maar weer gesuggereerd dat ik de ramp misbruikte bij mijn problemen rond de reorganisatie. De personeelsfunctionaris had zelf een tramongeluk meegemaakt en vertelde me glashard dat ze daar ook niets van had overgehouden. Anders gezegd: ik moest me niet aanstellen. Het ging steeds sneller bergafwaarts met mij. Cynisch gezegd heeft die miskenning van de werkelijke problemen niet bijgedragen aan een spoedig herstel. Een lichtpuntje waren medelotgenoten, die min of meer vergelijkbare dingen meemaakten. Dat heeft me die jaren op de been gehouden. Ik besefte dat ik niet gek aan het worden was.’

Posttraumatische stress

Achteraf bezien beseft Cor dat hij lange tijd dacht de ramp verwerkt te hebben, maar hij in werkelijkheid nog midden in de ramp leefde. ‘Pas vier jaar later, toen ik instortte, viel het op zijn plaats. Pas toen liet ik toe dat ik het echt zelf had meegemaakt, dat het geen film was. Ik had zelf in het toestel gezeten. Toen kwam ook het verwerkingsproces op gang en praatte ik niet meer zo afstandelijk over de ramp.’ Het verwerkingsproces is ingezet met een behandeling van professor Gersons, psychiater en verbonden aan het AMC. ‘Daarvoor was ik via verschillende kanalen steeds doodgelopen in mijn behandelingen. Via lotgenoten kreeg ik de naam van Gersons door. Vanaf het eerste moment kreeg ik op zijn afdeling een gevoel van thuiskomen. Gersons gooide het namelijk over een heel andere boeg. Met een combinatie van ontspanningsoefeningen en gerichte vragen, maar vooral door zwijgen, ben ik aan een herbeleving begonnen. Want hij had als eerste door dat ik middenin een herbelevingsfase

moeten begrijpen dat anderen het ook écht niet begrijpen. En nooit helemaal zullen begrijpen. Hoe begripvol ze ook zijn.’

Wat in Gersons ogen is toegenomen, is de erkenning voor mensen die verschrikkelijke zaken hebben meegemaakt. ‘Veteranen en anderen krijgen tegenwoordig vaker medailles en lintjes. Dat helpt enorm bij de verwerking van de trauma’s. Dat is wel iets van deze tijd. Soms loopt de erkenning ook mis door de omstandigheden. Zo kwam de Faroramp vlak na de Bijlmerramp. Hierdoor kwam de Faroramp in de schaduw van de Bijlmerramp te staan. Bovendien speelde mee dat de ramp ver weg, in Portugal, was gebeurd. Het is stom toeval, maar essentieel voor de manier waarop de verwerking verloopt. Dat soort dingen heb je nu eenmaal niet in de hand.’

Impact

Terugkijkend op twintig jaar ervaring met PTSS ziet Gersons een duidelijke ontwikkeling. ‘Mensen beseffen, meer dan vroeger, dat ingrijpende gebeurtenissen veel gevolgen kunnen hebben. Er is het besef dat PTSS niet zomaar overgaat. Daar is meer belangstelling en aandacht voor. Daarnaast zie je dat iedereen zijn eigen netwerken bouwt. Als iets in het netwerk gebeurt, viert de solidariteit hoogtij. Als iets buiten het netwerk gebeurt, is het aan de overheid om het te regelen. Je ziet dat de individualisering ertoe leidt dat de overheid veel vaker de gaten moet dichten die vroeger door de kerk en andere gemeenschappen werden opgevuld.’ Als geestelijk vader van Impact vindt hij het belangrijk dat daar de kennis over PTSS wordt geborgd. ‘Maatschappelijke ontwikkelingen hebben effect op PTSS. In die context moet je de kennis over psychosociale zorg kunnen inzetten als zich in Nederland of daarbuiten rampen voordoen. Internationaal gezien kun je stellen dat Impact binnen Europa een redelijk uniek instituut is. In Nederland heeft de stichting de psychosociale zorg

was blijven hangen. Ik had geen nachtmerries, wat atypisch is voor een posttraumatische stress-stoornis. Maar het was voor hem duidelijk dat ik mijn herbelevingsfase eigenlijk nooit had afgemaakt. Daar zat de crux. Toen dat duidelijk was, viel alles eindelijk op zijn plaats.’ Stapje voor stapje komt Cor met Gersons elke sessie dichter bij het moment waar hij blokkeert. ‘Gersons had gelijk. Er zat bij mij een duidelijke blokkade. Elke keer als ik het verhaal als een spannende film vertelde, stokte mijn verhaal bij het moment dat ik Yvonne tegenkwam. In de rust van de behandeling bleek het helemaal geen probleem te zijn. Door de rust en een bepaalde vorm van hypnose kon ik die spanning toelaten. Er werden andere lagen aangeboord waardoor ik nu wèl met emotie over de crash kon praten en de herbeleving daadwerkelijk kon beginnen.’

Terwijl de therapie loopt, worden de problemen op Cors werk groter. ‘Op mijn werk was het beeld dat ik zat te zieken en mijn ontslag probeerde te ontlopen. Dat was een zware periode. Terwijl ik privé juist schot in de zaak zag, omdat ik eindelijk het ware probleem aan het aanpakken was. Ik had eindelijk iets beet waarmee ik aan mijn toekomst kon werken.’ Gersons zet Cor op het spoor om de herbeleving ook letterlijk op te pakken. ‘Als afscheidsritueel van de behandeling door Gersons ging ik naar Faro, om daar het vliegveld en de crashplek te bezoeken Op het strand verbrandde ik het oude visitekaartje van het werk. Want dan liet ik in feite mijn oude leven achter mij. Samen met Yvonne ben ik die kant op gegaan en hebben we ook, zonder ons kenbaar te maken, in het opvanghotel, Hotel Faro, overnacht. Pas bij het vertrek hebben we dat verteld aan de medewerkers.’ Het weerzien met het hotel is bijzonder. ‘We kwamen in de ruimte waar we werden ingelicht over de terugkeer. Zodra ik binnen was, werd ik enorm gespannen. Ik besloot foto’s te maken. Het was letterlijk en figuurlijk een heel donkere kamer. Al fotograferend ben ik door het hotel gelopen. Ik heb foto’s gemaakt van de ruimte waar we tv hadden gekeken en van de hal waar de kleren hadden gelegen. Ik heb zo veel mogelijk vastgelegd op de camera. Totdat ik buiten in het licht stond. De

na rampen op de kaart gezet. Het mooie van Impact is dat het met een been in de wetenschappelijke wereld en met het andere been in de praktijk van alledag staat. Dat is een hele waardevolle combinatie om de steeds vernieuwende wetenschappelijke inzichten ten goede te laten komen aan getroffenen, nu en in de toekomst.’

foto’s heb ik nooit meer gezien. Maar het had voor mij een mooie symboliek om op die manier de ramp achter me te kunnen laten.’

De ramp na de ramp

Cor leert de ramp zo goed en zo kwaad als dat gaat achter zich te laten. Hij probeert zijn leven terug op de rails te zetten, al wordt hij nog dagelijks met het gebrek aan begeleiding en de harde gevolgen van de ramp geconfronteerd. ‘Ik heb moeite te accepteren dat mijn huidige toestand grotendeels ook de eindsituatie is. Wat heeft bijgedragen in het verdere verwerkingsproces is het boek dat ik heb geschreven. Op aanraden van Gersons heb ik mijn ervaringen ook op papier vastgelegd en vervolgens besloten om het uit te geven om mijn ervaringen met anderen te delen. Het werd een lijvig boek, onder de titel “Faro. De ramp na de ramp”.1 ‘Het boek had als ondertitel “van slachtoffer naar probleem”, want dat was de rode draad in mijn ervaringen.’

Het boek sluit af met een beschouwing op de verstrekkende gevolgen die de ramp op zijn dagelijks leven heeft gehad en de steun die hij daarbij van medelotgenoten heeft ervaren. ‘Lotgenoten kunnen door hun gezamenlijke ervaringen elkaar helpen. De ervaringen en problemen van slachtoffers van “erkende” rampen zijn niet uniek. Ook slachtoffers van “kleine” rampen als ongelukken, geweldsmisdrijven en ziektes hebben vaak gelijke ervaringen en problemen. Voor hen is het vaak nog moeilijker (h)erkenning te vinden omdat zij alleen staan. De ervaringen van slachtoffers van “erkende” rampen moeten ook gebruikt worden om de begeleiding van slachtoffers van “kleine” rampen te verbeteren. Een belangrijke taak hierbij hebben de lotgenotenorganisaties. Want juist zij kunnen zowel slachtoffers als hulpverleners duidelijk maken dat een slachtoffer niet het probleem is, maar een probleem heeft. Ze kunnen duidelijk maken dat een mens meer is dan zijn probleem.’

C. ten Hove, Faro: de ramp na de ramp. Van slachtoffer naar probleem, Eindhoven: 2002

Vliegramp Bijlmermeer | IVY DAVELAAR

IVY DAVELAAR

Zondag 4 oktober 1992 stort een vrachtvliegtuig van de Israëlische lucht-vaart??iaatschappij El Al neer op twee flats in de Amsterdamse Bijh?ier-meer. 43 mensen komen om het leven en honderden mensen raken dakloos. Ivy Davelaar woont in Haarletn maar verblijf die dag bij een vriendin in de Bijlmermeer, net als haar zoon Corsön, zijn vriendin Morena en hun baby Gerson. Corsön en Morena blijven langer dan gepland in Amsterdam en moeten rond halfzeven de deur uit om ??ielk te halen voor hun baby. De baby zal zijn ouders nooit meer zien. Ivy Davelaar over het leven na de ramp die alles anders ??iaakte.

Ivy Davelaar is in 1988 van de Antillen naar Nederland verhuisd. Zij betrekt met haar drie kinderen een flat in de Bijlmermeer, maar is bang dat haar kinderen met verkeerde vrienden in aanraking zullen komen. Ze wil haar kinderen in een veilige omgeving laten opgroeien en besluit daarom na drie jaar naar Haarlem te verhuizen. Haar 17-jarige zoon Corsön en zijn 18-jarige vriendin Morena trekken met hun baby van een jaar bij haar in. De familie gaat alleen nog naar Amsterdam Zuidoost om vrienden en kennissen op te zoeken. Corsön vertrekt op de bewuste 4e oktober op de brommer naar Amsterdam en Morena neemt met het kleintje de trein. Ivy ziet haar zoon even later weer bij haar vriendin in de Bijlmermeer. Hij knutselt die middag wat aan zijn brommer. Tegen halfzes vertrekt hij naar vrienden beneden in de flat. Ivy: ‘Ik zat bij mijn vriendin, acht hoog, en we zagen een vliegtuig laag overkomen. Even later hoorden we van de man van mijn vriendin dat een vliegtuig tussen Kruitberg en Groeneveen was neergestort. Hij wilde gaan kijken maar kwam al vrij snel weer terug omdat alle wegen waren afgesloten. Geen moment dacht ik eraan dat mijn zoon bij het

ED VAN THIJN

(OUD-BURGEMEESTER AMSTERDAM)

Als Ed van Thijn op zondagavond 4 oktober 1992 wordt gebeld omdat in Amsterdam Zuidoost een Boeing 747 is neergestort, begint de zwaarste periode uit zijn loopbaan. Ed van Thijn heeft als burgemeester van Amsterdam het opperbevel over de rampenbestrijding. Wekenlang staat hij aan het roer van een crisisorganisatie van een ramp die nog steeds zijn littekens nalaat.

Zoals velen in Nederland kijkt Ed van Thijn op zondag 4 oktober 1992 even na half zeven naar Studio Sport, wanneer zich in de Bijlmermeer een drama voltrekt. Een Boeing 747 van El Al boort zich in de flats Kruitberg en Groeneveen. ‘Ik werd als eerste gebeld door mijn toenmalige voorlichtster, Noortje van Oostveen. Zij meldde dat er een gerucht rondging dat een vliegtuig was neergestort. In eerste instantie denk je dan aan een sportvliegtuigje, totdat ik om kwart voor zeven Eric Nord-holt, de toenmalige korpschef in Amsterdam, aan de lijn kreeg. Hij was de eerste die mij vertelde dat een Boeing 747 was neergestort.’

Rampenwet

Korte tijd daarna belt de ambtenaar Rampenbestrijding, die de burgemeester verzoekt de Rampenwet in werking te laten treden. ‘Ik wist niet hoe de rampverklaring in zijn werk ging, maar dat was betrekkelijk eenvoudig. Ik hoefde enkel ‘ja’ door de telefoon te zeggen. Het Rampenplan van de gemeente Amsterdam was daarmee officieel van kracht.’

Van Thijn gaat direct naar het stadhuis, waar in de bunker een eerste crisisberaad volgt. ‘Dat was het begin. Je gaat van beslissing naar beslissing. Vanaf het eerste besluit om op de Wibautstraat niet rechtsaf te gaan

ongeluk betrokken zou zijn. Ook niet toen ik ’s avonds laat thuis kwam en ze nog niet thuis waren gekomen. Ik vermoedde dat ze waren opgehouden door het ongeluk. De volgende ochtend keek ik nog even om het hoekje van de deur voordat ik naar mijn werk ging. Ze waren er nog niet en dat zat me toch niet lekker. Op mijn werk ben ik gaan bellen. Eerst naar huis. Daar nam niemand op. Toen naar Corsöns werk. Daar hoorde ik dat hij niet was komen werken. Ik schrok. Ik vond het vreemd en begon erg ongerust te worden. Mijn vriendin had hem na die vorige avond ook niet meer gezien. Ik besloot die middag eerder vrij te nemen en naar Corsöns vrienden in Amsterdam Zuidoost te rijden. Ik kwam een vriendin van hen tegen, die mij vroeg waar Corsön was. Zij vertelde me dat hij met Morena zondagavond rond halfzeven met de brommer naar de avondwinkel was gereden om melk te halen voor de kleine. De baby, bijna anderhalf jaar oud, bleef achter bij zijn tante in de flat Echtenstein. Sindsdien had niemand ze meer gezien. Ik heb ze toen onmiddellijk in het crisiscentrum in de Bijlmersporthal als vermist opgegeven. Het was daar een chaos. Heel veel mensen kwamen vermisten opgeven. Ik ben tot negen uur ’s avonds in de opvanghal blijven wachten. Daarna ben ik naar huis gegaan. Ik deed de voordeur open en zag dat de kamer er nog precies uitzag zoals ik hem die ochtend had achtergelaten. Ik stapte de kamer in en begon te gillen. Ik voelde dat mijn zoon niet meer leefde. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik heb de tv aangezet en de beelden van de ramp zitten kijken. Steeds maar weer dezelfde beelden. Het enige wat op dat moment door mij heen ging was: “ze zijn dood”.’

De klap

Vrienden en familie, op de Antillen en in Nederland, proberen Ivy gerust te stellen en niet van het ergste scenario uit te gaan. Maar ze voelt dat het niet goed zit. Elke dag gaat Ivy terug naar het crisiscentrum in de sporthal. Ze blijft er de hele dag wachten, om geen informatie

richting de plek van de ramp, maar juist linksaf te gaan naar het stadhuis. Terwijl alles aan je trekt om juist naar de plek van de ramp te gaan.’ Minister Dales van Binnenlandse Zaken belt al snel met burgemeester Van Thijn. ‘Ze sprak duidelijke taal: “Jij gaat deze crisisoperatie leiden.” Ze gaf mij het vertrouwen dat we in Amsterdam de ramp aankonden. Op het stadhuis begonnen we bij pagina één van het rampenplan: “Zorg dat alle mensen die daar staan gealarmeerd worden en in het beleidscentrum komen.” We zijn nooit verder gekomen dan die eerste pagina. De rest was improvisatie. Er had nooit iemand rekening gehouden met een vliegramp. Laat staan een vliegramp in een woonwijk.’

Binnen een half uur is het grootste deel van de rampenstaf compleet. Naast Van Thijn bestaat het team onder meer uit de commandanten van de politie, brandweer, GGD en de vervoersdiensten. Het team staat voor een enorme opgave. De chaos is die eerste uren groot. ‘Er gingen allerlei verhalen rond over plunderingen. Het aantal mensen dat zou zijn omgekomen steeg met het uur. Het was aan ons team om prioriteiten te stellen. Het eerste dat natuurlijk moest gebeuren, naast het bluswerk van de brandweer en de inzet van de ambulancediensten, was het vrijmaken van het terrein van onbevoegden. Artsen en hulpverleners moesten ongestoord hun werk kunnen doen.’ De doorgaande wegen worden afgesloten om de hulpdiensten vrij baan te geven. Daarnaast wordt er opvang voor slachtoffers geregeld. In de Bijlmermeer wordt een sporthal ingericht als opvanghal. Die eerste nacht worden veel slachtoffers ook in het marine-etablissement ondergebracht. ‘Op televisie zag je lange rijen mensen naar de bussen gaan. Je zag toen al dat we te maken hadden met veel verschillende nationaliteiten. De ramp kreeg letterlijk een kleur, vele kleuren.’

Van Thijn bezoekt de rampplek nog diezelfde avond. Rond elf uur ziet hij met eigen ogen de onbeschrijfelijke ravage. ‘Dat is het moment dat je oog in oog staat met de ontreddering, met de onwezenlijke chaos. Het zag

te missen. Zo nu en dan praat ze met hulpverleners, maar die kunnen haar niet vertellen wat ze wil horen. Ze wil weten waar haar zoon en schoondochter zijn. Omdat Ivy zelf niet in de Bijlmermeer woont, heeft ze weinig contact met andere getroffenen. Behalve met een Antilliaanse politieagent praat ze met bijna niemand. Ze voelt zich eenzaam en aan het eind van iedere lange dag wachten gaat ze naar haar vriendin in Amsterdam, waar ze de nachten doorbrengt. Eten, drinken en slapen, het lukt niet. De onzekerheid is moordend.

‘Op donderdag voelde ik me echt ziek. Ik had sinds maandag niet meer geslapen en ik kon niet meer. De leegte die je voelt is immens.’ Als Ivy die dag hoort dat de politie de puinhopen in het rampgebied heeft opgeruimd, wordt ze wanhopig. Zal ze nu niets meer van haar zoon terugkrijgen? ’s Avonds hoort ze dat het Rampen Identificatie Team (RIT) Morena heeft gevonden. Voor zichzelf weet ze nu zeker dat ook Corsön er niet meer is. Hij en Morena waren immers samen onderweg toen de ramp gebeurde. Een dag later krijgt Ivy gelijk als het RIT bij haar vriendin op bezoek komt. ‘Ik had het RIT twee adressen gegeven, van Haarlem en van mijn vriendin in Amsterdam. Zelf zat ik in het crisiscentrum, toen haar man mij kwam halen. Ze lieten mij een zwarte haarvlecht zien en vroegen me of ik die herkende. Ik barstte in huilen uit en wist dat het zijn haar was. Ook gaven ze mij zijn gouden ring terug, die ik hem voor zijn verjaardag had gegeven, en zijn bril. Mensen raadden mij af om Corsön nog te zien, want hij was niet meer te herkennen. Eerst wilde ik het toch, maar uiteindelijk heb ik er vanaf gezien.’ Ivy’s echtgenoot komt over vanuit de Antillen en regelt met Ivy de begrafenis die een week later plaatsvindt op Cura^ao. ‘Bij de begrafenis kreeg ik alsnog de neiging om in de kist te kijken. Ik wilde hem zo graag nog een keer zien, maar het kon niet meer. De kist was verzegeld. Nu ben ik er rustiger onder. Misschien is het toch beter dat ik hem herinner zoals hij was.’

eruit als een gebombardeerde stad: ineengestorte en zwartgeblakerde gebouwen, mensen die daar rondliepen, soms overlevenden, soms nieuwsgierigen. Er hing een doordringende brandlucht. De gedachte dat er zo veel mensen omgekomen waren was zo beklemmend. Dat bezoek zal ik nooit vergeten. Het was erger dan de eerste televisiebeelden, die ik in het beleidscentrum al had gezien.’

Op het verkeerde been gezet

Van Thijn steunt in zijn te nemen beslissingen in belangrijke mate op zijn ambtenaar Rampenbestrijding en zijn hoofd voorlichting. ‘De eerste avond om twaalf uur plande de voorlichtster een persconferentie. Ik piekerde er niet over om daarbij te zijn, maar zij was stellig in haar overtuiging dat de ramp een gezicht moest krijgen.’ De voorlichtster concentreert alle pers op het stadhuis en organiseert in de dagen daarna twee persbijeenkomsten per dag. ‘De eerste werd om halfzeven in de ochtend gegeven en de tweede om halfzes in de namiddag. Daarmee zorgden wij ervoor dat wij vlak voor de grote journaals met eigen nieuws kwamen. Ik realiseerde me vanaf dat moment dat mediamanagement en de nieuwsvoorziening een wezenlijk onderdeel uitmaken van crisismanagement. Het is niet alleen een middel om verslag te doen over de stand van zaken, maar ook een strategisch middel om berichtgeving te sturen en geruchten adequaat de kop in te drukken.’

Maar een persconferentie brengt met zich mee dat journalisten allerlei vragen stellen. Iedereen wil de eerste persconferentie van alles weten over de omvang van de ramp. Die vragen weet Van Thijn te pareren. Wel zegt hij, op basis van informatie van deskundigen, dat er 81 appartementen zijn getroffen. De rekensom van 4 tot 5 slachtoffers per appartement is dan snel gemaakt. Van Thijn hierover: ‘Ik ben nog verbolgen over het feit dat ik die eerste avond op het verkeerde been ben gezet. Met die appartementen zijn we de mist in gegaan. Ik heb mij ertoe laten verleiden om aantallen te noemen. De druk was enorm groot en we moesten wat. Bij

Vlucht in werk

Na de begrafenis probeert Ivy haar leven zo goed en zo kwaad als het kan weer op te pakken. Op aanraden van de huisarts maakt ze een afspraak bij het RIAGG. ‘Ik heb daar één gesprek gehad met een mevrouw. Met veel moeite deed ik mijn verhaal en zij keek mij zo onaangedaan aan dat ik zei: “Weet u, u begrijpt me niet, u weet niet wat ik voel.” Ik ben weggegaan en heb mijn huisarts gezegd dat ik geen gesprekken meer wilde voeren. De eerste jaren heb ik met bijna niemand over de vliegramp gepraat. Misschien was het anders geweest als mijn broers en schoonzussen in Nederland hadden gewoond, dan had ik daar meer steun van gehad. Maar nu vluchtte ik voor mijn verdriet. Ik dompelde mij onder in mijn werk. Liefst tot ’s avonds laat. Dan kon ik doodmoe in slaap vallen. Ik kon niet praten, maar had een loodzwaar gevoel in mijn hele lichaam. Ook met mijn man kon ik er niet over praten. We gingen zo verschillend om met het verlies van onze zoon, dat het niet meer ging tussen ons. In 1995, drie jaar na de Bijlmerramp, besloot ik om te scheiden.’

Praktische hulp

Ivy bezoekt al die jaren de Pinkstergemeente, maar ook daar ervaart zij niet de steun die ze op dat moment zoekt. ‘Verder dan oppervlakkige contacten, een kaartje in de bus en een enkel bezoek ging het op dat moment niet. Ik had geen flauw idee waar ik hulp moest zoeken. Misschien zag ik ook de zin daarvan niet in. Ik wilde alleen mijn zoon terug en dat kon niet. Achteraf denk ik dat het fijn zou zijn geweest als er iemand was geweest die mij had geholpen, bijvoorbeeld op praktisch gebied. Want je moet zo veel doen, terwijl je hoofd er gewoonweg niet naar staat. Bij alles wat ik moest doen, zoals de formulieren die ik moest invullen, de afspraken die ik moest maken of eenvoudigweg de mensen die ik wilde spreken, dacht ik steeds: “Het interesseert me niet, ik heb mijn zoon verloren!”’

de vuurwerkramp in Enschede zag je hetzelfde bij burgemeester Mans. Maar hij zat er dicht bij en ik zat er ver vanaf. Daar hebben we later nog wel eens contact over gehad. Elke lezing die ik geef over mijn ervaringen met de Bijlmerramp begin ik met: “De media willen een getal. Of het nu gaat over de tsunami, over een natuurramp in Birma, over de aanslagen in New York of over een brand in Volendam, ze willen een getal.” Terugblikkend moet je je daar niet toe laten verleiden. Ik zou dat nooit meer zo doen. Want later bleek dat weliswaar 81 woningen waren uitgebrand, maar dat daarvan 31 appartementen direct waren getroffen. De meeste mensen uit de andere appartementen konden hun woning nog op tijd verlaten.’

Autoriteitenstop

Van Thijn wordt de eerste avond ook gebeld door premier Lubbers. Hij deelt mee dat de koningin en een aantal ministers de volgende dag naar de plaats van de ramp willen komen.’Ik vertelde hem dat het niet zo goed uitkwam, omdat ik mijn handen vol had aan de rampenstaf. Ik vond het nog te vroeg en was bang dat ze ons voor de voeten zouden lopen.’ Uiteindelijk komt men tot een compromis. De koningin brengt met de kroonprins en twee ministers een bezoek aan de rampplek. Ook bezoeken zij de sporthal, waar de koningin met slachtoffers spreekt. Vervolgens kondigt Van Thijn een autoriteitenstop af. ‘Dat was echt nodig, want iedereen wilde komen. Ambassadeurs, andere ministers, kamerleden en gemeenteraadsleden. Ik heb gezegd dat de eerstkomende vijf dagen niemand welkom was.’

Betrokkenheid Israëli’s

De eerste avond krijgt Van Thijn ook een telefoontje van de Israëlische ambassadeur. ‘Hij vertelde dat hij zojuist grootvader was geworden. Ik dacht dat hij gek was geworden, feliciteerde hem maar zei dat ik nu wel iets anders aan mijn hoofd had. Totdat hij zei: “Als ik morgen grootvader was geworden dan had mijn vrouw aan boord van het gecrashte vliegtuig

Lotgenotencontact

Bij toeval ontmoet Ivy in 1996 via een vriendin dominee Ruff. ‘Ruff was betrokken bij de Stichting NaBij, de stichting van de Nabestaanden Bijlmerrramp. Hij belde mij op en nodigde me uit voor een bezin-ningsavond met andere nabestaanden van de Bijlmerramp. Hij vertelde dat het praten en bidden met lotgenoten de pijn niet wegneemt, maar de situatie wel draaglijker kan maken. Na veel aarzeling ben ik gegaan. Er was in Vogelenzang een bijeenkomst van drie dagen. Ik heb met dominee Ruff afgesproken dat ik één dag een paar uurtjes zou komen. En daar heb ik geen spijt van gehad. Daar ontmoette ik mensen die mij begrepen. Ik was het niet van plan maar uiteindelijk vertelde ik, in tranen, dat ik mijn zoon verloren had tijdens de Bijlmerramp. Mevrouw Truideman, die naast mij zat, deed daarna haar verhaal. Haar beide kinderen, een zoon en een dochter, waren bij de ramp omgekomen. Ik begreep niet hoe zij verder kon leven, mijn verdriet is al zo groot, maar ik had mijn twee dochters nog. Zij had na de Bijlmerramp geen kinderen meer. Wat ik merkte was dat we elkaar begrepen. Voor het eerst was ik in staat om samen met anderen kracht te putten uit de ervaringen.’

Dominee Ruff geeft Ivy via de bijeenkomsten de steun die zij al die jaren heeft gezocht. Door haar in contact te brengen met lotgenoten merkt zij hoe belangrijk het is verdriet te delen. Ook komt de dominee regelmatig bij Ivy en haar dochters op bezoek, neemt hen mee uit eten of gaat een dagje met hen uit. Domineer Ruff vraagt of Ivy lid wil worden van de stichting het Groeiende Monument, die de jaarlijkse herdenking organiseert. Ivy stemt toe. ‘Tijdens de eerste vergaderingen was ik stil en dacht ik bij mezelf: “Waar hebben jullie het over? Ik heb mijn zoon verloren, jullie begrijpen me toch niet. Wat doe ik hier?” Maar tijdens een van deze vergaderingen maakte iemand een grappige opmerking en moest ik lachen. Het was voor het eerst sinds 1992 dat ik weer moest lachen. Ik ging ook in de activiteitengroep die het

gezeten”.’ De ambassadeur brengt namens de Israëlische regering de condoleances over en meldt dat een groep hulpverleners op dat moment klaar staat op Ben Gurion, het vliegveld van Tel Aviv. ‘Ze zouden binnen drie uur in Amsterdam kunnen zijn. Ik heb hem dringend verzocht zijn mensen daar te houden. Ik realiseerde me dat de relatie met El Al nog diffuus was en we na afloop mogelijk nog een appeltje met hen te schillen zouden hebben.’ Van Thijn blijkt intuïtief de juiste beslissing te hebben genomen. Als de flight data recorder niet boven water komt, doet het verhaal al snel de ronde dat de Mossad achter de verdwijning zit. ‘Het verhaal dat de Joodse burgemeester samen met de Israëli’s onder een hoedje speelde, is door journalisten meerdere malen naar voren gebracht. Als er ook nog een groep Israëlische hulpverleners had rondgelopen, waren die verhalen ongetwijfeld nog erger geweest.’

Caring government

In de bunker onder de Stopera bouwt Van Thijn aan een hecht crisisteam. ’We probeerden niet te veel in de samenstelling van het team te variëren. Dat was fysiek zwaar, maar zorgde er wel voor dat we de continuïteit in kennis, achtergrondinformatie en beleidsinbreng konden borgen. Steeds nieuwe vragen kwamen op ons bord. Mochten de reddingswerkers zonder beschermende kleding aan de slag? Hoe kunnen we zoveel mogelijk levens redden? Hoe kunnen we zo snel mogelijk weten welke mensen erbij betrokken zijn? Hoe gaat de identificatie van slachtoffers in zijn werk?’ Het crisisteam neemt de caring government-gedachte als uitgangspunt. Het COT heeft ons in die tijd geadviseerd om vast te houden aan het beginsel dat niemand bij de opvang en zorgverstrekking onder de gevolgen van de ramp mocht lijden. Dat hield ook in dat we ons meerdere malen per dag op het rampenterrein lieten zien. We hebben de opvang voor de slachtoffers geregeld. De herhuisvesting is snel ter hand genomen. We hebben ervoor gezorgd dat de sociale dienst beschikbaar was om bestaansmiddelen uit te delen. Iedereen kreeg een snip, want die mensen hadden

programma bepaalt voor de herdenkingen en bezinningsdagen. Dat werk heeft me wel geholpen, het was voor mij misschien een soort verwerkingsproces. ’

‘In de jaren na de ramp was ik elk jaar een paar maanden voor de herdenking alleen bezig met mijn eigen verdriet. Nu kan ik dingen doen voor andere mensen die verdriet hadden. Toen het tien jaar geleden was dat de ramp plaatsvond, hebben we een grote herdenkingsbijeenkomst gehouden met veel hoogwaardigheidsbekleders. Ieder jaar zorgen we ervoor dat nabestaanden kunnen spreken, dat er afgevaardigden waren van de gemeente en dat de kerken vertegenwoordigd waren. Tijdens een van de herdenkingen heb ik een gedicht voorgedragen. Een andere keer heb ik een lied gezongen. Bij de vijftienjarige herdenking hebben we het sober gehouden. En nu bezinnen we ons op de vraag of en hoe we door moeten gaan met de herdenking. Ik zal zelf, hoe dan ook, blijven herdenken. Op de verjaardag van mijn zoon of soms, als ik in de buurt ben, ga ik eventjes op de bank zitten. Ik kijk dan naar ‘de boom die alles zag’ en het herdenkingsmonument. Dat zal ik iedere vierde oktober blijven doen.’

Enquêtecommissie

In 1999 gaat de parlementaire enquêtecommissie naar de Bijlmerramp van start. In het kader daarvan wordt ook Ivy geïnterviewd. ‘Ik heb gezegd dat het voor mensen die psychische of lichamelijke klachten hadden misschien wel prettig was om erachter te komen wat er precies gaande was. Bijvoorbeeld om te weten of er al dan niet gevaarlijke stoffen aan boord waren geweest. Maar voor mijzelf maakte het niet zoveel uit. Ik kreeg mijn zoon er niet mee terug. Het blijft voor mij alleen moeilijk te verteren dat ze een vliegtuig met mankementen toch de lucht in hebben laten gaan. Als het vliegtuig in orde was geweest, was het niet neergestort. Daar kan ik nog altijd kwaad over worden.’

niets meer. Dat 30 procent er misbruik van heeft gemaakt, doet daar niets aan af. Als de mensen die het echt nodig hadden het maar zouden krijgen. Dat soort beslissingen hebben we die dagen genomen.’

Tijdens de ontmoetingen in de sporthal in de Bijlmer spreekt Van Thijn met regelmaat met overlevenden. Vreemd genoeg heb ik me vanaf het eerste moment koelbloedig en rationeel opgesteld. Ik heb me emotioneel afgesloten en heb tamelijk professioneel gehandeld, terwijl ik normaal gesproken wel een opgewonden standje ben.’

Conflict met Rampen Identificatie Team

Na anderhalve dag begonnen de bergingswerkzaamheden, omdat daarvoor nog sprake is van instortingsgevaar. ‘Toen de bergingsmachine eenmaal ging draaien, en het Rampen Identificatie Team (RIT) aan de slag ging, ging het tergend langzaam omdat de zaak iedere keer werd stilgelegd zodra een stoffelijk overschot werd gevonden. Ik vond dat de bergingswerkzaamheden veel te langzaam gingen. Het RIT ging uit van de gedachte dat iedereen geïdentificeerd moest worden en dat het team daarom met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te werk moest gaan. We hebben toen besloten om de snelheid op te voeren. We riepen groot materieel in. De stoffelijke resten werden geborgen, waarna de identificatie-werkzaamheden in een hangar op Schiphol plaatsvonden.’

Van Thijn over de beslissing van destijds: ‘Het ging mij om de nabestaanden. Maar daarbij hebben we geriskeerd dat niet iedereen geïdentificeerd zou worden. Ik had een aantal redenen om het proces te versnellen. De eerste reden was uitputting van de hulpverleners, met name bij de brandweer. De tweede reden was het feit dat de werkomstandigheden, waarin de hulpverleners verkeerden, vreselijk waren. Een andere overweging was de gezondheid van die mensen. Maar mijn slotoverweging, de belangrijkste, was dat ik me al vanaf de eerste dag had beziggehouden met de rouw-plechtigheid, voor mensen uit al die verschillende culturen. Ik vond dat we in het weekend na de ramp iets aan rouwverwerking moesten doen.

Ivy doet niet mee met het bevolkingsonderzoek. ‘Ik had destijds heel vaak hoofdpijn, maar dat was volgens mij niet het gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Tijdens de ramp was ik in Amsterdam, maar ik woonde in Haarlem, dus ik hoorde niet bij de omwonenden. Voor die mensen is het wellicht belangrijk. Mij deed het niets. Ik had mijn zoon verloren, dat was het enige wat op dat moment voor mij speelde.’

Kleinzoon

Ivy verliest niet alleen haar zoon tijdens de Bijlmerramp. Al in de week dat zijn ouders nog vermist zijn, neemt een tante de baby in huis. ‘Ik hoorde dat de moeder van mijn schoondochter het kind had opgeëist. Ik vond het begrijpelijk dat de moeder van de moeder hier meer recht op had dan ik als moeder van de vader. Via de telefoon hebben we met elkaar afgesproken dat we na de begrafenissen afspraken over de opvoeding van Gerson zouden maken.’

Maar het loopt allemaal heel anders. Ivy hoort dat niet de moeder van Morena op Aruba de voogdijschap krijgt over Gerson, maar twee groottantes die in Nederland wonen. Bij het veranderen van het voogdijschap grijpt Ivy in en eist de voogdij over haar kleinzoon. Van de groottantes hoort Ivy dat ze haar kleinzoon nooit meer te zien zal krijgen. Een slepend conflict bij de Voogdijraad wordt gestart. Daar hoort zij waarom zij geen voogd mag zijn. De tantes beweren dat Ivy destijds niet goed voor Corsön, Morena en Gerson heeft gezorgd zodat ze een zwervend bestaan leidden. Via een andere weg hoort ze dat het op Aruba allemaal geregeld is, zonder haar erin te kennen. Van een omgangsregeling komt niets terecht. Elke keer als Ivy Gerson wil ophalen wordt een reden verzonnen waardoor het bezoek niet door kan gaan. Als Gerson twee jaar is vertrekt hij met de familie van moeders kant definitief naar Aruba, waar hij wordt opgevoed door zijn groottante en haar moeder.

Daar konden we niet weken mee wachten. Mijn rekensom was dat daar honderden slachtoffers onder het puin lagen. Wanneer bij elk stoffelijk overschot geheel of gedeeltelijk de berging werd stil gezet zouden we nog weken bezig zijn. Dat kon niet. Het moest binnen een week geklaard zijn. En dat deed ik dus uit respect voor de nabestaanden. Die moesten zo snel mogelijk zekerheid krijgen. Maar ik heb het risico genomen dat mogelijk niet iedereen geïdentificeerd zou kunnen worden.’

Van Thijn schetst het dilemma. Voor mij was het de zwaarste beslissing uit mijn loopbaan. Het was paradoxaal. Ik wilde het versnellen om de nabestaanden zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen geven, terwijl er een kans bestond dat daarmee sommige identificaties niet tot stand konden worden gebracht. Het RIT vond dat ik te grote risico’s nam, omdat zij niet in staat waren om hun werk naar behoren te verrichten. Gelukkig zijn alle slachtoffers uiteindelijk geïdentificeerd. Dat was een geluk bij een ongeluk. In alle eerlijkheid weet ik niet of ik deze beslissing nu weer op dezelfde manier zou durven nemen.’

Op Schiphol-Oost brengt Van Thijn een bezoek aan de RIT’ers. ‘Dat was een afgrijselijk bezoek. Verschrikkelijk. Wat ik daar heb gezien kan ik nauwelijks onder woorden brengen. Ik zag enerzijds totaal ongeschonden lijken, prachtige Antilliaanse vrouwen, totaal intact, naast flarden van lichamen. Afschuwelijker kan niet. Onvergetelijk is ook de geur van de ramp. Er was parfum aan boord van het toestel. Daardoor hing in de loods een rare geur met een mengeling van parfum, verbranding, kerosine en lijkenlucht. Toch kon ik mij emotioneel afsluiten. Ik was verbaasd over mijzelf. Ik was aan het werk, maar vond en voelde op dat moment niets.’

Herdenking en nazorg

Al op maandag, de dag na de ramp, spreekt Van Thijn met de wethouder Minderheden over de herdenking. ‘De herdenking vond een week later plaats. Het was een complexe organisatie, mede door alle verschillende organisaties en de emoties die bij iedereen nog aan de oppervlakte lagen.’

Juridisch gevecht

De verhouding tussen beide kanten van de familie verslechtert verder wanneer Ivy in een interview aangeeft dat ze hoopt dat de familie op Aruba Gerson met liefde opvoedt, zonder hem te zien als een goudmijn. De opmerkingen vallen slecht bij Morena’s familie. Zij zijn op dat moment net in een juridisch gevecht met vliegtuigfabrikant Boeing verwikkeld over een schadevergoeding vanwege de dood van de ouders van Gerson.

Al vrij kort na de ramp deden allerlei verhalen de ronde dat nabestaanden van omgekomen slachtoffers miljoenen guldens smartengeld zouden krijgen van vliegtuigfabrikant Boeing. De praktijk bleek anders te zijn. In 1995 deed Boeing schikkingsvoorstellen. Mijn man en ik kregen 50.000 gulden. Gerson, de achtergebleven zoon van Corsön en Morena, kreeg 100.000 gulden aangeboden, omdat hij zijn beide ouders had verloren. De tantes wezen dit bedrag af en gingen vervolgens zelf procederen tegen Boeing. Ze eisten anderhalf miljoen euro. Maar die claim werd afgewezen. Uiteindelijk kende de rechtbank Gerson slechts een bedrag van 25.000 dollar toe. Volgens de rechter zou Gerson geen emotionele schade hebben opgelopen, omdat hij nog maar vijftien maanden oud was toen de ramp zich voltrok.’

Weinig contact

Ivy ziet haar kleinzoon nauwelijks meer. De familie van Morena wil niet dat Gerson contact onderhoudt met Ivy en haar familie. Van de kaarten en cadeaus die Ivy voor Gersons verjaardag stuurt, hoort ze niets. Het doet haar veel verdriet dat haar kleinzoon van haar vervreemdt. Niet alleen Ivy, maar ook haar twee dochters worstelen met de vraag waarom Gerson bij hen wordt weggehouden. ‘Ook zij hadden het erg moeilijk met het feit dat ze niet met Gerson konden omgaan.’ Verdrietig en boos vertelt Ivy over de herinnering aan de tienjarige herdenking van de ramp. ‘De toen elfjarige Gerson verbleef met zijn

Met veel moeite lukt het de gemeente om de Rijksluchtvaartdienst ertoe te bewegen het vliegverbod boven de Bijlmer tot en met de zondag te handhaven. Van Thijn leidt de stille tocht, nadat hij heeft aangestipt hoe de nabestaanden één zijn in hun verdriet. ‘Ik heb gezegd dat we één waren, ook al zou ieder op zijn eigen wijze zijn rouw willen beleven. Ook heb ik gezegd dat de stille tocht misschien wel de zwaarste tocht van ons leven zou worden.’ De stoet van 15.000 mensen gaat van het Bijlmer Sportcentrum naar de plek van de ramp. Van Thijn: ‘Op verschillende podia langs de route brachten muziekgroepen en koren rouwmuziek ten gehore, die op onovertrefbare wijze de etnische diversiteit weerspiegelde.’ Ook wordt er een nazorgplan opgesteld. ‘Een paar maanden voor de ramp was iemand van het COT gepromoveerd op “De ramp na de ramp”. Die term was me bijgebleven. En een half jaar daarvoor had ik als burgemeester van Amsterdam het wereldcongres over posttraumatische stress geopend. Daar heb ik professor Gersons leren kennen. Als een van de eersten heb ik hem gevraagd om voor ons een nazorgplan op te stellen. Het beleidscentrum voor crisisberaad hebben we, juist om het nazorgplan op poten te zetten, pas na drie weken opgeheven. Want op het moment dat het voorbij is, gaat iedereen over tot de orde van de dag. Iedereen pakt dan weer zijn eigen agenda op. Ik dacht heel bewust: het is nu of nooit.’ Met de kennis van nu ziet Van Thijn waar het indertijd is misgegaan. ‘We hadden ons best gedaan. Diverse dependances van het RIAGG waren in de Bijlmermeer opengesteld. Het zag er allemaal prima uit, maar er kwam niemand opdagen. Traumatische stress is echt posttraumatische stress. Dat bleek later. De stress komt pas najaren boven. Niet in de eerste weken na de ramp. Toen in die eerste weken niemand gebruikmaakte van die opvanghuizen zijn al die centra weer gesloten. Alles werd onder de reguliere hulpverlening gebracht. Ondanks de goede bedoelingen is de nazorg in het slop geraakt. Dat is ook een van de belangrijkste conclusies van de Bijlmerenquête geweest. De kritiek lag vooral op wat er na de ramp was gebeurd, niet zozeer op de crisisbeheersing tijdens de ramp zelf.’

moeders familie in Nederland, maar mocht ons niet bij ons thuis bezoeken. Mijn dochters hadden foto’s van Gerson gemaakt en aan de groottantes gevraagd of Gerson met hen mee mocht naar Six Flags. Dat mocht niet. Ze mochten het kind alleen bij hen thuis zien. Dominee Ruff heeft nog geprobeerd de familie over te halen, zodat ik in het kerkgebouw, op een neutrale plek, even met mijn kleinzoon alleen zou kunnen zijn, maar zelfs dat wilden ze niet toestaan.’

Dat verandert in 2007 als Cornelly, Ivy’s oudste dochter, op vakantie naar Cura^ao gaat. Ivy raadt haar aan naar Aruba te gaan, omdat Gerson daar woont. ‘Voor het eerst vond de familie het goed dat Gerson vier dagen op Cura^ao bij de familie van zijn vader verbleef. Cornelly leerde haar neef goed kennen en maakte veel foto’s. Foto’s van Gerson met zijn tantes en zijn ooms, met zijn overgrootmoeder en met bijna al zijn neven en nichten. “Nu weet ik waar ik vandaan kom”, had hij nog tegen haar gezegd.’

Na deze ontmoeting zoeken Ivy en haar dochters naar een mogelijkheid om Gerson een keer naar Nederland te halen. Ivy: ‘Het ging niet goed met hem. Van Cornelly hoorden we dat hij een gesloten indruk maakte. Ze dacht dat hij niet gelukkig was. Maar ik wist niet wat ik eraan kon doen. Zelfs als ik hem een ticket had gestuurd, had zijn familie hem waarschijnlijk niet laten gaan. Pas geleden heb ik nog met Gerson gechat. Hij vertelde voor de zoveelste keer dat hij niet meer op Aruba wilde blijven. Hij wilde naar Nederland of naar Cura^ao. Wij wilden hem daar wel bij helpen.’

Auto-ongeluk

Maar dan gebeurt het onvoorstelbare. Tijdens de voorjaarsvakantie in 2008 gaat Gerson met een paar vrienden naar de film. Op de terugweg verongelukt hij in een frontale botsing met een andere auto. Hij overlijdt ter plekke. Ivy: ‘Ik heb altijd voor hem gebeden. Altijd gebeden dat het goed met hem zou gaan. Toen dit gebeurde heb ik hardop aan

Vermisten

Een belangrijk onderdeel van de crisisbeheersing is ook het opsporen van vermisten. Op de tweede dag na de ramp blijkt dat er 1588 vermisten zijn opgegeven. ‘De meeste meldingen van vermisten kwamen binnen via de telefoonlijnen die we hadden opengesteld. Het bleek vervuilde informatie te zijn. Er werd ontzettend veel misbruik gemaakt van de ramp. De halve criminele wereld heeft aan de telefoon gehangen. Iedereen die nog een grote belastingschuld had, heeft zich als vermist gemeld, bij wijze van spreken. En verder bleken sommigen wel 16 keer op onze vermistenlijst te staan. Een rechercheteam heeft in 72 uur de lijst van 1588 namen terug weten te brengen naar 110 namen. Ze hebben daar alle mogelijke technieken voor toegepast en adressenbestanden gekoppeld aan de namenlijsten. Een paar rechercheurs zijn ook naar Willemstad gegaan, waar zij 200 mensen aantroffen die op de lijst stonden. Ook lijsten van Weh-kamp zijn ingezet om erachter te komen wie in de flats hadden gewoond. Uiteindelijk hebben wij van die 110 namen er 30 kunnen identificeren als slachtoffer. In totaal zijn 43 mensen omgekomen bij de ramp, inclusief de driekoppige bemanning van het vliegtuig en één passagier.’

Illegalen

Niemand weet hoeveel illegalen zich op het moment van de ramp in het getroffen gebied bevinden. ‘Veel illegalen wilden zich niet melden, uit angst voor uitzetting. Na ruggespraak met staatssecretaris Kosto van Vreemdelingenzaken hebben we besloten dat alle illegalen die konden aantonen dat ze op het terrein van de ramp woonden of daar op dat moment verbleven, een verblijfsvergunning konden krijgen. Ik was mij bewust dat het een vergaande toezegging was. De geste was om twee redenen gedaan. Ten eerste om humanitaire redenen: een slachtoffer van een ramp is een slachtoffer, ongeacht zijn status. In de tweede plaats had ik die statistieken nodig, om de ramp kwantitatief op te lossen. Ik deed het dus ook uit welbegrepen eigen belang. Na een hele strenge procedure zijn 131 illegalen geaccepteerd.’

God gevraagd hoe dit kon! Zo vaak heb ik God gesmeekt om hem te bewaken, om hem te beschermen. Dat hij groot zou worden en dat ik hem tenminste een paar jaar kon meemaken. Maar mijn kleinzoon van zestien is overleden en we hebben hem nauwelijks gekend. Ik ben gelovig, maar ik kan niet begrijpen waarom hij op zijn zestiende, zijn vader op zijn zeventiende en zijn moeder op haar achttiende jaar uit het leven weggerukt moesten worden.’

Volgens Ivy hebben ook haar dochters het erg moeilijk. ‘Cornelly was zo blij dat ze na al die jaren eindelijk contact had gemaakt met Gerson. Nu blijkt dat het een afscheid is geweest. Het doet pijn wanneer je dochter je vertelt dat ze zich zo leeg en ongelukkig voelt, omdat ze haar broer en nu ook haar neef kwijt is. Zij vraagt zich, net als ik, af hoe het nu verder moet. Ik heb haar gezegd dat ze nu maar niet te veel moet doen, dat ze zichzelf moet sparen en aan haar kindjes moet denken. Misschien is het goed dat ze er een weekend tussenuit gaat, naar Ameland of een vakantie naar Spanje. Een echte oplossing kan ik haar ook niet geven.’

Ivy is op het moment van het interview net terug van Aruba, waar de begrafenis van Gerson heeft plaatsgevonden. Afgelopen weekend heb ik alle spullen nog eens bekeken die ik Gerson ooit had willen geven. Interviews die ik over de Bijlmerramp heb gegeven, het dossier met het proces over de omgangsregeling en een bandje met de stem van zijn vader en moeder. Dat bandje had ik hem zo graag nog gegeven. Net als de gouden ring van zijn vader. Die had ik afgelopen jaar aan Cornelly mee willen geven naar Cura^ao, maar helaas ben ik dat toen vergeten. Die ring hadden we ook in Gersons kist kunnen leggen, bedacht ik tijdens de begrafenis, maar ook toen dacht ik er te laat aan. Er zijn zo veel kleine dingen, die ik allemaal voor Gerson had bewaard. Ik weet nog niet wat ik er nu mee doen zal.’

Haar werk is voor haar wederom een goede afleiding. Maar net als na de dood van Corsön slaapt ze slecht. ‘Ik had niet kunnen bedenken

Eigen ejnoties

Burgemeester Van Thijn merkt dat hij in de weken na de ramp zakelijk en rationeel opereert. ‘Ik heb nauwelijks emoties toegelaten. Het kon gewoonweg niet. Ik voelde me verantwoordelijk voor de regie. Ik maakte me ongerust of alles wel goed zou gaan bij de stille tocht of andere bijeenkomsten. Ik heb mijn emoties niet toegelaten. Ik had een menselijke uitstraling, maar van binnen sloot ik alles af.’ De manier waarop Van Thijn met zijn emoties omgaat, verbaast hem. ‘Op een gegeven moment heb ik psychiatrische hulp ter beschikking gesteld voor iedereen die dat nodig had: voor de mensen in de opvang, voor brandweerlieden, hulpverleners en iedereen die slachtoffer was geworden van die ramp. Toen heb ik zelf het voorbeeld gegeven door ook een psychiater te bezoeken. Het was een bijzondere ontmoeting met iemand die mij jaren eerder al eens van dienst was geweest. Hij had me ooit gezegd dat ik altijd bij hem kon aankloppen. Ik belde hem en kon direct langskomen. Hij ontving mij in smoking, want hij had die dag afscheid genomen als hoogleraar aan de Erasmus Universiteit. Hij stond op het punt om naar het afscheidsdiner te gaan. Ik zei: “Ik kom op een heel slecht moment, maar misschien hebben we niet zoveel tijd nodig. Mijn probleem is dat ik géén probleem heb. Ik vind het zelf zo vreemd, dat ik onder deze omstandigheden zo’n koele kikker ben.” Maar hij wist het antwoord al. Het had volgens hem met mijn eigen jeugd te maken. Hij beschreef mij als een overlever. Als kleine jongen heb ik op achttien onderduikadressen gezeten. Ik ben verraden en op transport naar Westerbork gezet. Dat de treinen daarna niet meer reden is mijn redding geweest. Blijkbaar heb ik toen als kleine jongen al een mechanisme ingebouwd. Toen hij dat vertelde herkende ik dat wel.’

Werken na de ramp

Het crisisteam maakt geen haast met het terugschakelen naar de reguliere situatie. ‘Wij zijn bijna drie weken lang onafgebroken in touw geweest. Wij zijn volledig op elkaar ingespeeld geraakt. Op zulke momenten is het

dat ik dit zestien jaar na Corsöns dood weer zou mee moeten maken. Gerson was alles wat ik nog van Corsön had. Nu is ook hij er niet meer. Gisteren lag ik wakker. Ik denk dat ik zeker vier keer wakker heb gelegen. Ik slaap, na een half uurtje word ik wakker, ik lig te denken, val even in slaap en wordt weer wakker. Zo gaat het de hele nacht door. Ik weet niet hoe, maar ik denk dat alleen God me hoop kan geven om verder te gaan met het leven.’

moeilijk om de crisis los te laten. Ik stond erop dat ik de rampverklaring pas wilde intrekken als de volledige nazorg in de steigers zou staan. Uiteindelijk is de rampverklaring op 27 oktober ingetrokken.’ Het ingroup-gedrag van het beleidsteam brengt volgens Van Thijn een scheiding aan tussen de ambtenaren die de Bijlmerramp van nabij hebben meegemaakt en zij die er niet bij betrokken waren. Uiteindelijk zijn het de ambtenaar rampenbestrijding en de voorlichter die de burgemeester aansporen om mee te gaan op een dienstreis naar Indonesië, om zodoende even te kunnen ontsnappen aan de crisis. ‘Toen we met het vliegtuig opstegen viel ik direct in een diepe slaap. Van de vier dagen Indonesië herinnerde ik me weinig meer. Tijdens de speeches en de bijeenkomsten bleef ik in gedachten bij de ramp. Later besefte ik dat het niet vreemd is wanneer je met regelmaat terugdenkt aan die periode. Ik zie in dat voor veel betrokkenen een dergelijke ramp eigenlijk nooit voorbijgaat. Dat geldt niet alleen voor slachtoffers en nabestaanden, maar ook voor de mensen die het vanuit de crisisorganisatie van nabij hebben meegemaakt.’

NEDERLANDS GENOOTSCHAP VAN BURGEMEESTERS

Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is de beroepsvereniging van de burgemeesters in Nederland. Vrijwel alle burgemeesters zijn lid van deze vereniging, die zich vooral richt op de ontwikkeling van de burgemeestersfunctie. Daarbij behoort de collectieve belangenbehartiging namens de burgemeesters, het verzorgen van een uitgebreid opleidingenprogramma voor de burgemeesters en het bevorderen van de onderlinge contacten. Ook biedt het NGB ten tijde van crises ondersteuning aan (loco-)burgemeesters. Het NGB is gevestigd in Den Haag.

Meer informatie over de vereniging is terug te vinden op www. burgejneesters. nl.

IMPACT

Impact is het landelijk kennis en adviescentrum psychosociale zorg na rampen. Impact heeft tot doel het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige en adequaat georganiseerde psychosociale zorg na rampen. Tot het takenpakket van Impact horen het bundelen van ervaring en wetenschappelijke kennis, het inzichtelijk maken en beschikbaar stellen hiervan voor uiteenlopende doelgroepen en het bevorderen van samenwerking tussen betrokken partijen.

De activiteiten van Impact zijn er uiteindelijk op gericht om het ram-penbewustzijn en de ‘disaster preparedness’ te bevorderen. Daarnaast zet Impact de psychosociale zorg bij rampen prominent op de agenda van crisis management. Impact is gevestigd in Amsterdam.

Meer informatie over het kenniscentrum is terug te vinden op www. impact-kenniscentrum. nl.

COLOFON

auteurs Wouter Jong &  Marieke van der Post

uitgave Impact Meibergdreef 5 1105 AZ Amsterdam www.impact-kenniscentrum.nl

met medewerking van Nederlands Genootschap van Burgemeesters

vormgeving Burobraak, Arjan Braaksma

drukwerk

Lecturis

wereld van verschil Wouter Jong en Marieke van der Post Amsterdam, Impact ISBN 978-90-78273-04-2 / NUR 740

© Impact, Amsterdam, 20 OS Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en!of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van Impact.

1

 

Referentie: 
Wouter Jong; Marieke van der Post | 2008
113