De gebroken ketting
‘Als mamma op bezoek komt en er ligt een boek van Primo Levi of Gerhard Duriacher op tafel, heb ik altijd een gevoel of daar pornografie ligt.’ Deze uitspraak van mijn zusje illustreert ten voeten uit de wereld waarin wij thuis leefden. Ons joods-zijn was een taboe.
In de zomer van 1981 leef ik volledig in de wereld van Emma Goldman, een groot anarchiste en voorvechtster van gelijke rechten voor vrouwen. Ik lees haar dikke autobiografie, ‘Living my iife’. Zij houdt mij die hele zomer gevangen onder een amandelboom in Zuid-Frankrijk. Zij beschrijft uitgebreid hoe zij onder de moeilijk-ste omstandigheden aan haar principes vasthield. Zij emigreerde in 1885, op zeventienjarige leeftijd, uit Rusland naar Amerika.
Haar verslag van Black Friday, 11 november 1887, maakt onuitwisbare indruk op mij. Op die dag werden in Chicago vijf fabrieksarbeiders opgehangen wegens hun deelname aan een staking, op 1 mei 1887, voor betere werkomstandigheden. De eerste mei is wereldwijd geworden tot de ‘Dag van de arbeid’.
Jarenlange vervolging en opsluiting in de gevangenis hebben Emma Goldman niet weerhouden in haar strijd voor betere werkomstandigheden en betere gezondheidszorg voor vrouwen. Haar autobiografie steunt mij om door te gaan met mijn eigen politieke en maatschappelijke activiteiten. Zij wordt mijn grote voorbeeld van een onafhankelijke strijdbare vrouw.
In 1985 adviseert mijn psychotherapeute mij het zojuist verschenen boek ‘Strepen aan de hemel’ van Gerhard Duriacher te lezen. Dit boek beschrijft de ervaringen van de schrijver in de oorlog, de vervolging, de deportatie, de kampen. Duriacher was twee jaar jonger dan mijn moeder. Het boek zou mij enig inzicht kunnen geven in de belevingswereld van iemand van haar leeftijd in de oorlog. Het was voor mij ondoenlijk om mijn moeder vragen te stellen. Het taboe thuis besloeg niet alleen de joodse identiteit maar ook iedere vraag naar het verleden van mijn ouders.
Ik was sinds ruim een jaar in psychotherapie en het werd me langzaam aan duidelijk dat ik niets maar dan ook niets wist over de ervaringen van mijn ouders voor en tijdens de oorlog. Ik wist alleen dat mijn moeder in 1938 als twaalfjarig vluchtelingetje in Nederland was gekomen. Dat zij mijn vader in ‘Barneveld’ had leren kennen en in ‘Theresienstadt’ met hem getrouwd was.
Mijn vader was inmiddels overleden dus mijn moeder was de enige die mij informatie zou kunnen geven. Maar wij waren helemaal niet gewend om zo intiem met elkaar om te gaan. Ons contact was intellectueel en gericht op praktische zorgzaamheid. Emoties deelden wij niet. Vragen naar het verleden betekent het raken aan emoties. Dat had ik inmiddels in therapie ontdekt.
Gerhard Durlacher legt in zijn boek een verband tussen zijn persoonlijke belevenissen en de wetenschappelijk-historische verslaglegging. Hiermee relativeert hij voor mij de geschiedenis zoals ik die op school heb geleerd. De rol van de geallieerden en de Nederlanders ten opzichte van de joden was helemaal niet zo positief. Ik krijg een stukje antwoord op de vraag hoe de Endlösung heeft kunnen plaatsvinden. Tegelijkertijd lees ik het zeer persoonlijke verslag van een jongen die deze dodelijke waan heeft overleefd. Met kloppend hart lees ik zijn ervaringen in kamp There-sienstadt. Alsof ik stiekem in mijn moeders dagboek zit te lezen.
Ik lees over mensen die mijn moeder misschien ook kent, straten waar zij vast ook heeft gelopen, gebouwen waar zij misschien wel heeft gewoond. Het is beangstigend maar tegelijkertijd opluchtend. Hier wordt iets tot realiteit gemaakt wat voordien alleen maar in mijn fantasie bestond. Wat vormloos en onbenoembaar was wordt tastbaar, krijgt een naam en emoties mee. Een ontstellende honger naar persoonlijke belevenissen ontwaakt in mij. Ik ben niet geïnteresseerd in historische feiten, ik wil ervaringen. Hoe hebben mijn ouders deze vreselijke toestanden ervaren, hoe hebben ze kunnen overleven of willen overleven? Ik wil weten hoe mensen onder deze omstandigheden de zin van het bestaan niet verliezen. Philip Mechanicus’ dagboek ‘In dépot’ geeft me een zeer gedetailleerd inzicht in het leven in kamp Westerbork. ‘Het respijt’, waarin Primo Levi schrijft over de jarenlange zwerftocht om thuis te kunnen komen, vertelt mij hoe het mogelijk was na de bevrijding voldoende vitaliteit te bezitten om verder te gaan. Alle verhalen die ik lees over het dagelijkse leven in de kampen zijn bouwstenen om het onbegrijpelijke tastbaar te maken. Door deze tastbaarheid kan ik het een plaats in mijn eigen leven geven. De gepersonaliseerde geschiedenis van de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog geeft vorm aan mijn afkomst: ik ben het kind van overlevenden van de holocaust.
In 1992 kom ik in aanraking met boeken van de Franse filosoof Alain Finkielkraut. In die tijd ben ik betrokken bij Europese culturele activiteiten voor jongeren. Een Brusselse collega attendeert mij op het boek ‘De ondergang van het denken’. In dit essay legt Finkielkraut de historische wortels bloot van de verwording en commercialisering van de Europese cultuur. Hij geeft mij inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de natie-staat, het ontstaan van het nationalisme in de negentiende eeuw. Hij definieert het begrip cultuur als de identiteit van een volk. Hij maakt helder waar deze culturele identiteit afglijdt naar nationalisme. Hij geeft mij een handvat om mijn eigen joodse identiteit een plaats te geven. Ik word nieuwsgierig. Ik heb het boek nog niet gelezen of tot mijn grote vreugde komt de vertaling uit van zijn ‘De imaginaire jood’. Alsof hij het speciaal voor mij geschreven heeft. Finkielkraut is van mijn leeftijd en is ook in de zestiger jaren politiek actief geworden. Alsof ik mijn eigen geschiedenis lees, maar hij gaat een stap verder. In dit essay geeft hij aan hoe het de naoorlogse joodse generatie ontbreekt aan een concrete joodse identiteit. De ouders van deze generatie zijn te getraumatiseerd. Zij zijn met te weinigen en ontberen de steun van een joodse samenleving, wat Tamarah Beni-ma zo treffend noemt ‘de lege sociale ruimte’. Door het wegvagen van drie generaties, grootouders, ouders en kinderen, is de ketting verbroken. De traditie van ‘Ie dor va dor’, het doorgeven van generatie op generatie, is kapot. De naoorlogse generatie groeit op met een ontworteld jodendom. Ik begrijp dat ik de aansluiting moet zoeken met het vooroorlogse jodendom.
Ik realiseer me weer dat ik absoluut niets weet over de geschiedenis van mijn familie. Wie zijn mijn grootouders, hoe leefden zij, welk beroep hadden zij? Wat voor jeugd hebben mijn ouders gehad? Het begin van een zoektocht dus. Deze zoektocht heeft mij wortels gegeven. Had ik voordien het gevoel dat ik uit de lucht kwam vallen, nu voel ik me geworteld. Ik kan achteromkijken naar een familie waar ik uit voortkom.
In 1994 volg ik de cursus ‘Jewish women, tradition and renewal’ aan de Amsterdam Summer University. Hier stuit ik op het boek ‘De memoires van Glikl Hamel (1645-1724)’.
Als Glikl Hamel haar dagboeken begint is ze 45 jaar; sinds twee jaar is ze weduwe, ze heeft twaalf kinderen en woont in Hamburg. Ze heeft besloten de handel van haar man voort te zetten en wordt een actieve, succesvolle zakenvrouw. Het boek fascineert enorm. Glikl is geen uitzondering. Het uitzonderlijke is dat ze het allemaal heeft opgeschreven. Ze schetst voor mij een wereld waarvan ik het bestaan niet kende. Een joodse vrouw uit de middenklasse, niet rijk, niet arm. Haar leefwereld beslaat heel West-Europa. Ze heeft familie- en handelsrelaties van Kleef tot Danzig. Ze huwelijkt haar kinderen uit van Amsterdam tot Praag. Ze vertelt dat joden in sommige steden niet mogen wonen of zelfs niet mogen overnachten. Hoe joden de schuld krijgen van individuele of regionale rampspoed.
Dat wat nog over is van mijn familie verspreid over de hele wereld leeft, is niet alleen een gevolg van de jodenvervolging voor en in de Tweede Wereldoorlog. Het is ook geworteld in de joodse geschiedenis en cultuur. Joden leven niet binnen nationale grenzen, zij leven overal. Ik heb mij nooit gebonden gevoeld aan een bepaald land, ik heb in verschillende vertoefd. Ik voel hoe mijn belevingswereld aansluit bij wat al eeuwen bestaat. Ik word mij ervan bewust hoezeer ik een nazaat ben van het West-Europese jodendom.
Ik sta nu midden in het joodse leven. Ik houd mij bezig met Thora en Talmoed, Jiddisch, Hebreeuws en joodse geschiedenis. De joodse geschiedenis is onder andere ook een aaneenschakeling van vervolging. De Babylonische ballingschap was slechts het begin. Ben ik als het kind van holocaust-overlevenden zo heel anders dan het joodse kind dat in de zestiende eeuw in Spanje bij de Inquisitie bijna zijn hele familie is kwijtgeraakt? Of anders dan het joodse kind in het Rijnland van wie de ouders de slachtingen tijdens de kruistochten in de tiende en elfde eeuw hebben overleefd? Historisch is er wel een verschil, maar emotioneel misschien niet.
Als ik nu de eerste hoofdstukken van Emma Goldmans autobiografie herlees, lees ik ook een heel ander verhaal. Het verhaal van een jonge joodse vrouw, die in de grote stroom van arme joodse emigranten uit Rusland in Amerika aankomt. Ze beschrijft haar jeugd in St. Petersburg. Ze geeft ons een goed beeld van de joodse wereld in Rusland aan het eind van de negentiende eeuw. Ze vertelt van haar aankomst in New York en hoe ze daar wordt opgenomen in de joodse gemeenschap. Hoe ze in contact komt met Jiddische schrijvers en dichters. Kortom, ze vertelt van een geschiedenis die vele duizenden Russische joodse vrouwen in die tijd in Amerika hebben meegemaakt. Maar toen, onder die amandelboom in 1981, heb ik dat niet zo gelezen.
Literatuur
Benima, Tamarah, De lege sociale ruimte van joden in Nederland.
In: ICODO-info vol. 11 (1994) 1, 55-62.
Durlacher, G.L., Strepen aan de hemel. Oorlogsherinneringen. Amsterdam: Meulenhoff, 1985.
Finkielkraut, A., De ondergang van het denken. Amsterdam: Contact, 3e dr. 1990.
Finkielkraut, A., De imaginaire jood. Amsterdam: Contact, 1992.
Goldman, Emma, Living my life. New York: Dover, 1980, 2 dl., foto-mech. herdr. van de uitg.: 1931.
Hamel. Glikl, De memoires van Glikl Hamel (1645-1724). Amsterdam: Feministische Uitgeverij Sara, 1987.
Levi, Primo, Het respijt. Amsterdam: Meulenhoff, cop. 1988.
Mechanicus, Philip, In dépot. Dagboek uit Westerbork. Amsterdam: Atheneum/Loeb, 2e dr. 1978.
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 107-110