De joodse naoorlogse generatie aan zet

‘Hier krijg je iets wat je noch van de buitenwereld, noch van de andere joodse organisaties krijgt: het vanzelfsprekend erbij horen.’

In dit artikel zal een poging worden gedaan duidelijk te maken wat de Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW) voor ogen stond toen het begon met zijn project voor de naoorlogse generatie, welke activiteiten zijn gerealiseerd en welke betekenis die voor de deelnemers eraan hebben gehad en nog hebben.

De aanleiding

Een aantal jonge hulpverleners van JMW, zelf behorend tot de joodse naoorlogse generatie, neemt in 1984 het initiatief tot een werkconferentie in Bergen (NH) om met leeftijdgenoten over hun persoonlijke ervaringen te spreken. Deze ervaringen en soms ook problemen hebben betrekking op het feit dat zij in een sfeer van (traumatische) oorlogsherinneringen zijn opgegroeid. Zonder iets af te willen doen aan het leed van hun ouders, stellen zij dat dat feit het persoonlijk functioneren kan beïnvloeden en soms zelfs belemmeren. En zij zijn hulpverlener genoeg om te beseffen dat dit niet alleen voor de deelnemers aan deze werkconferentie geldt, maar voor velen van hun generatiegenoten.

Na de eerste inhoudelijke verkenning in Bergen worden in 1985, en dan voor een grotere groep, twee weekends georganiseerd in Garderen. De deelnemers spreken met elkaar over zaken als:

-    het al of niet uitgesproken ‘familiegeheim’ en de last die dit met zich mee heeft gebracht,

-    de zorg om de ouders en de rolomkering die nooit meer lijkt terug te draaien, en

-    de opvoeding van de kinderen (de derde generatie) en wat daarbij, wellicht onbewust, wederom wordt doorgegeven.

Er is veel wederzijdse herkenning en het besef dringt door dat ieder niet alleen staat maar dat er een overeenstemming, een gezamenlijkheid is, die tot onderlinge steun kan zijn bij het oplossen van problemen. Het inzicht groeit dat de als persoonlijk ervaren problemen mede te maken hebben met het feit te behoren tot een specifieke groep: de joodse generatie van na de oorlog.

Vanaf september 1986 wordt het mogelijk deel te nemen aan gespreksgroepen speciaal voor de naoorlogse generatie, op diverse plaatsen in het land. In de groepen wordt gewerkt aan het oplossen van persoonlijke problemen, aan zelfontplooiing, aan het vergroten van de weerbaarheid vooral in het licht van vermeend antisemitisme en aan het versterken van de joodse identiteit. Deze ontwikkeling sluit onmiskenbaar aan bij de algemene tendens in de samenleving om op zoek te gaan naar de eigen identiteit, eigen waarden, eigen normen, een eigen levensplan. Voor de joodse groep komt hier nog bij dat de meerderheid van de samenleving geen idee heeft wat vervolging inhoudt en wat de consequenties hiervan kunnen zijn voor de overlevenden, en ook voor hun kinderen. Men kan spreken van een dubbele identi-teitsbreuk: die met de joodse en die met de niet-joodse samenleving.

Twee voorbeelden

Een vrouw, na de oorlog geboren, heeft een joodse moeder en een niet-joodse vader. Haar moeder verloor in de oorlog haar man en al haar kinderen en is na de oorlog hertrouwd. Zij is grootgebracht omringd door foto’s van overleden broertjes en zusjes. Voortdurend werd zij met hen vergeleken. Voor haar was dit heel gewoon. Zij is twee keer gehuwd geweest, beide keren met een niet-joodse man. Beide relaties zijn stukgelopen. Zij begrijpt niet waarom, maar ze durft ook geen nieuwe relaties meer aan te gaan.

Eenmaal in de gespreksgroep vertelt ze haar verhaal. Ze durft niet te huilen. De gedachten aan het verleden maken haar gek. Stukje bij beetje deelt zij haar onderdrukte emoties met de groep. De groep helpt haar hierbij en ook haar lichamelijke klachten in hoofd en nek verdwijnen. Zij voelt zich sterker. Zij zegt zich voor het eerst op haar plaats te voelen in joodse kring en bouwt heel voorzichtig aan een nieuw joods leven.

Een vrouw heeft haar joods-zijn altijd als zwaar en angstig ervaren. Zij wijt dit aan haar moeder, die na de oorlog niet meer als joodse vrouw heeft durven leven. Haar vader is toen zij drie was overleden. Zij mist hierdoor joodse kennis en een joodse omgeving. Zij neemt dit haar moeder kwalijk, maar staat zich het uiten van dat gevoel niet toe wegens het verlies en verdriet van haar moeder. Zij voelt zich ervoor verantwoordelijk te doen wat moeder niet heeft gekund, namelijk de joodse draad weer op te pakken. Zij hoopt ook haar moeder hiermee te helpen. Het zoeken van aansluiting kost haar echter veel moeite.

Zij neemt deel aan een gespreksgroep in de hoop een aantal persoonlijke belemmeringen op te heffen. Aansluitingsproblemen, onveiligheid en eenzaamheid zijn haar thema’s. Na verloop van tijd wordt haar duidelijk dat haar werkelijke pijn zit in het feit dat zij kinderloos is gebleven. Bijna de gehele familie is omgekomen en door haar kinderloosheid houdt de familie nu op te bestaan. Zij voelt het als plichtverzaking en heeft het gevoel dat ‘Hitler nu toch heeft gewonnen’. Zij is blij met het joodse contact in de groep, maar zal op aanraden van de begeleidster toch ook individuele hulp zoeken.

Een voorlopige conclusie

Waar het om gaat in deze twee voorbeelden is de herkenning en de erkenning. Herkenning, waardoor de deelnemers niet meer het gevoel hebben de enige te zijn en alleen te staan in hun worsteling met het verleden en met hun afkomst. Juist doordat zij hun eigen situatie herkennen in het verhaal van de ander, kunnen zij ‘van binnen uit’ elkaar helpen en steunen. Erkenning, waardoor zij met hun klachten naar buiten kunnen treden in de wetenschap dat de problemen in hun persoonlijk leven mede worden veroorzaakt door het feit dat zij behoren tot een bepaalde categorie in de Nederlandse samenleving. Zij kunnen zo met een gerust hart hulp ‘van buiten’ vragen, zonder angst te hebben voor een afwijzing door hun omgeving.

Alleen: wat gebeurt er als de groep is afgelopen? Er is een proces in gang gezet dat vraagt om een vervolg. Er is een referentiekader geschapen waar individueel ervaren problemen een plaats kunnen krijgen, maar tegelijkertijd is de behoefte manifest geworden om frequenter en langduriger contact met elkaar te hebben en tot uitwisseling, tot delen te komen. Bij velen wordt het gemis aan een joods sociaal netwerk schrijnend gevoeld. Naast de psychosociale hulp is er behoefte ontstaan aan een dynamische ontwikkeling op het sociale en culturele vlak. Er is behoefte aan eigen ontmoetings- en contactmogelijkheden met lotgenoten. Het spreekt vanzelf dat de bestaande joodse organisaties, waar hun ouders meestal deel van uitmaken, niet de eerst aangewezene zijn om die ontmoeting mogelijk te maken. Het ligt meer voor de hand dat de joodse naoorlogse generatie zelf haar kaders schept en haar eigen netwerk opbouwt. Een bijkomend voordeel zou zijn dat kinderen uit gemengde huwelijken of zij die niet in de joodse traditie zijn opgevoed ook een plek kunnen krijgen. Een eigen plek, waar niet de polariserende vraag aan de orde is of iemand wel joods genoeg is en volgens de joodse wet recht van spreken heeft. Een plek waar telt dat iemand, door z’n familiegeschiedenis en de last van het verleden, het joods-zijn met angst en dreiging associeert. Een plek waar hij of zij ervoor kan kiezen om alleen de positieve betekenis van z’n joodse identiteit te onderzoeken.

Dat hiermee het oordeel van de ouders dat ‘zij niets hebben meegemaakt’ en dat ‘zij nergens last van kunnen hebben’ overwonnen moet worden, is slechts de (emotionele) golfslag aan de oppervlakte. De diepere onderstroom is het recht op een eigen joodse identiteit: een eigen verhouding tot de joodse geschiedenis en een eigen verhouding tot de gruwelijke jaren van de oorlog. Zij zoeken niet zozeer naar het exclusieve dat het jodendom kan bieden maar meer naar het inclusieve, het aanvaarden van hun eigen situatie naast die van de ander, hun leeftijdgenoten. In feite ruilen zij het objectief-juiste ‘ik ben joods’ in voor het per-soonlijk-moreel aanvaardbare ‘ik voel mij joods’, en willen hieraan samen met gelijkgestemden vorm geven.

Het was nodig wat langer stil te staan bij deze ontwikkeling om aan te geven in welke moeilijke positie de joodse naoorlogse generatie zich bij de start van het JMW-project bevond en welke moed er nodig was om én hun ouders én joods Nederland én hun niet-joodse omgeving te trotseren. Waarbij het om meer gaat dan het verwerken van de oorlogsgeschiedenis. Het is een last die zij door hun opvoedingssituatie met zich meedroegen en die zij van zich wilden afschudden om voor zichzelf te kunnen opkomen.

Het zou hun de kracht opleveren om een werkelijk proces van ‘joods volwassen worden’ in gang te zetten. Dat die ‘volwassenheid’ niet een twee drie is te bereiken moge duidelijk zijn, maar met hulp van buiten zouden eerste stappen in die richting kunnen worden gezet. Het lag voor de hand dat JMW hierbij zou helpen en in 1989 werd in die zin het project voorbereid.

Het naoorlogse-generatie-project

Wat JMW voor ogen staat is om binnen het project een zodanig activiteitenprogramma op te stellen dat er twee doelen tegelijkertijd worden gediend. Enerzijds het boven tafel helpen krijgen en helpen oplossen van problemen en belemmeringen die een persoonlijke ontwikkeling in de weg staan. Een groot deel van de joodse naoorlogse generatie kenmerkt zich tenslotte door een min of meer vastgelopen identiteitsontwikkeling, die zich uit in problemen met relaties, opvoeding van de kinderen, studie en werk. Anderzijds wil JMW de basis leggen voor een sociaal netwerk, waarin ieder zich vrijelijk kan bewegen en dat de mogelijkheid biedt in ongedwongen sfeer contacten te leggen, de eigen joodse identiteit en cultuur te verkennen en te definiëren, onderlinge steun en hulp te verwerven en zo nodig de weg te vinden naar specifieke hulpverleningsvormen.

Een van de gesignaleerde problemen is het ontbreken van een referentiekader en van de mogelijkheid om met lotgenoten van gedachten te wisselen. Om die reden worden op diverse plaatsen in het land kennismakingsbijeenkomsten georgan seerd, waar de aanwezigen worden aangespoord een eerste inzicht te geven in hun wensen, behoeften en mogelijke hulpvragen.

Bijna zeshonderd mensen nemen aan deze bijeenkomsten deel. Een paar opmerkelijke uitspraken na afloop:

-    Ik dacht dat dit exclusief mijn problemen waren; ik weet niet of ik het wel leuk vind dat anderen die problemen ook kennen.

-    Het leeftijdverschil blijkt niet mee te spelen, hoewel ik daar bang voor was als jongste van de groep.

-    Eerst vond ik het spannend, ik was benauwd, maar door de herkenning was het waardevol; ik beschouw het als een opstapje naar verdere activiteiten.

-    Ik dacht eerst ‘o jee, problemen’, maar het was leuk met positieve dingen bezig te zijn; ik wil informele contacten en een ontmoetingsplek.

-    Deze avond was zwaar, ik zou behoefte hebben aan verdere ontmoetingen, bijvoorbeeld op een meer informele plek.

-    Ik zou veel vaker deze bijeenkomsten willen, of een café waar alleen joden bij elkaar komen.

-    Ik vind zo’n avond heerlijk en doodeng, ik zou graag alleen een eetclub willen hebben.

-    Ik voel meer voor gerichte gesprekken, zonder er vooraf een etiket op te plakken.

-    Heel spannend vond ik het, ik ben nog nooit met zoveel joden bij elkaar geweest.

-    Ik vond het een leuke avond, maar vond niet altijd bij iedereen aansluiting.

-    Ik vond het niet nieuw, maar wel verrassend door de openheid, heel spannend, veel herkenning.

-    Ik zou wel iets samen willen.

Van de gewenste activiteiten noem ik hier: een gespreksgroep, een café, actie tegen antisemitisme, een kookgroepje, feestdagen samen vieren, een joods koor, iets voor de kinderen, lessen Iwriet, themagroepen, joodse les, joods theater, vrijdagavond-maaltijden, een groep met niet-joodse partners, en praten over geweld en onderdrukking in het gezin.

Op verzoek van JMW heeft het Werkteater een toneelstuk geschreven, ‘Nagelaten werk’, dat op 22 plaatsen is opgevoerd. De voorstellingen confronteren de toeschouwers soms heel intens met voor hen herkenbare en pijnlijke beelden. Na afloop heeft iedereen de gelegenheid om met elkaar en met de spelers na te praten. Circa 70% van de toeschouwers doet dat ook.

Een aantal joodse bezoekers vindt dat lang niet alle joodse aspecten aan bod zijn gekomen, wat natuurlijk waar is. Terwijl een aantal niet-joodse bezoekers juist van mening is dat er te veel nadruk wordt gelegd op het joodse aspect, wat natuurlijk de bedoeling is. Deze en vele andere opmerkingen hebben een discussie niet in de weg gestaan, die ook in eigen familiekring nog lang is voortgezet.

Het medium toneel blijkt een unieke mogelijkheid om veel mensen op hetzelfde moment de overgang te laten maken van tamelijke vrijblijvendheid en afstand houden ten opzichte van elkaar en het gestelde probleem, naar persoonlijke betrokkenheid en affiniteit met het thema.

Die persoonlijke betrokkenheid is volledig aanwezig bij een driedaagse manifestatie in Woudschoten. Er zijn themagroepen, workshops, de genoemde theatervoorstelling, een regiomarkt en een joods muziekfeest. De deelnemers maken kennis met elkaar, met eikaars vragen en met de joodse cultuur. Velen zien de manifestatie als een eerste stap naar de oplossing van hun persoonlijke problemen.

Aan het eind klinken geluiden als:

-    Dit was het feest der herkenning.

-    Hier kunnen wij samen huilen, lachen en dansen.

-    Mijn dieptepunt was mijn hoogtepunt.

-    Leed, herkenning, maar geen slachtoffer.

-    Blijdschap en angst gingen samen.

-    Ik stond nu eens niet alleen.

-    In Bergen was ik kapot, nu niet meer.

-    Moeilijk om bij dansexpressie in beweging te komen.

-    De workshop spiritualiteit was een topper.

-    Jammer dat het niet dieper ging.

-    Laat het niet bij deze ene keer zitten.

-    Veel losgekomen en nu alleen naar huis....

Na de kennismakingsbijeenkomsten, het Werkteater en Woudschoten is een scala aan activiteiten gevolgd, onder meer: gespreksgroepen; themadagen over identiteit, (gemengde) relaties,

opvoeding en vooroordelen; een reis naar Israël; landelijke ontmoetingsdagen op Woudschoten; joodse cafés; studiegroepen joodse cultuur. En ook JONAG, een zelfstandige belangenvereniging voor de joodse naoorlogse generatie in Nederland.

De ontwikkeling van de joodse naoorlogse generatie is nog niet ten einde. Nog steeds melden zich nieuwe deelnemers aan die bovenstaand proces vanaf praktisch het begin doorlopen. Nog steeds starten er nieuwe gespreksgroepen. Nog steeds zijn de studiegroepen joodse cultuur meer dan vol. Nog altijd zijn er leden van de naoorlogse generatie die voor het eerst naar de landelijke ontmoetingsdag komen, traditioneel op Woudschoten, om zich te oriënteren, ervaringen uit te wisselen en probleemsituaties te bespreken.

Kortom, nog altijd blijft er behoefte aan een plek waar men met lotgenoten kan werken aan individuele vragen en gemeenschappelijke problemen. En nog altijd heeft men behoefte aan informatie over wat er allemaal op joods gebied mogelijk is; het aantal abonnees op de informatiekrant de Benjamin is hoger dan 2200 en stijgt maandelijks.

Maar er is ook iets veranderd. Er is iets bij gekomen. Er is nu een sociaal netwerk waar men terecht kan om anderen, gelijkgestemden te ontmoeten en blijvende contacten te leggen. Of dat nu is in de cafés of bij de eigen vereniging JONAG, of bij een van de andere groepen die de laatste tijd - niet in de laatste plaats door de opkomst van de naoorlogse generatie - in (joods) Nederland zijn ontstaan.

Dat is het werkelijke effect van het naoorlogse-generatie-pro-ject. Dat er nu zoveel ontmoetingsmogelijkheden zijn waar men op enigerlei wijze aan de ontwikkeling en beleving van een joodse identiteit kan werken. Dat probleemvorming wordt gereduceerd of zelfs voorkomen. Dat men niet direct in de (therapeutische) hulpverlening terechtkomt, of anders tenminste het proces kan worden bespoedigd. Dat het nu mogelijk is om binnen een eigen joods netwerk sociale en culturele activiteiten te ontplooien.

De naoorlogse generatie verwoordt het zo:

-    Ik kan me nu bezighouden met mijn joodse wortels.

-    Ik heb geleerd dat jood zijn heel gewoon is.

-    Het is niet meer zo beladen.

-    Ik ben net een spons, ik zuig alles op.

-    Eindelijk thuis, jood zijn onder de joden.

-    Ik heb mijn joodse identiteit hervonden.

-    En ik heb er vele joodse vrienden bij.

Referentie: 
Reynoud van Ginkel | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 33-38