Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk : Onderzoeksbevindingen van de Commissie Deetman

Schokkend was de berichtgeving begin 2010 over seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland. Tien jaar daarvoor waren dergelijke praktijken al aan het licht gekomen in de Verenigde Staten, nu bleken ook hier deze misstanden voor te komen. om aard en omvang van het seksueel misbruik van minderjarigen, alsmede de verantwoordelijkheden waaronder dit misbruik kon plaats vinden, in kaart te brengen is een onderzoekscommissie ingesteld onder voorzitterschap van Wim Deetman. Dit artikel gaat in op de belangrijkste bevindingen.

 

In het onderzoek wordt onder seksueel misbruik verstaan:

‘Seksuele contacten van vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerkprovincie - geestelijken, religieuzen, pastoraal werkers met een kerkelijk dienstverband, leken en vrijwilligers werkzaam voor de Kerk - met een kind of jongere onder de achttien jaar, toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van genoemde vertegenwoordigers, zonder dat deze, als gevolg van lichamelijk of relationeel overwicht, emotionele druk, drang of geweld, het gevoel heeft (gehad) de seksuele contacten te kunnen weigeren.' (Deetman et al., 2011; p. 17)

 

De periode waarop het onderzoek betrekking heeft strekt zich uit van 1945 tot mei 2010. Bij de slachtoffers gaat het om minderjarigen die vielen onder de verantwoordelijkheid van personen werkzaam binnen de Nederlandse Rooms-Katholieke Kerkprovincie, zijnde geestelijken, religieuzen, pastoraal werkers met een kerkelijk dienstverband en leken. De Onderzoekscommissie heeft tussen maart en december 2010 zo’n 2000 meldingen en berichten ontvangen, waarvan 1795 betrekking hebben op seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Dit betrof spontane meldingen en meldingen die na toestemming van de melder zijn overgedragen vanuit Hulp & Recht (een kerkelijke instelling waar slachtoffers van seksueel misbruik terecht konden voor hulp en recht), de media en de commissie-Samson. Dit aantal zegt echter niet genoeg om uitspraken te doen over de omvang en de aard van het seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk. Er kan immers sprake zijn van vertekeningen van de meldingen, zoals onder- of overrapportage.

 

De Onderzoekscommissie heeft daarom naar een andere manier gezocht om een wetenschappelijk onderbouwde schatting te geven van de omvang en aard van dit seksueel misbruik binnen de RK kerk. Zij heeft hiervoor gebruik gemaakt van vragenlijsten onder een selectie van de melders en van een survey (uitgevoerd door TNS NIPO) bij een representatieve steekproef van 34.234 Nederlanders van veertig jaar en ouder. Verder is gebruik gemaakt van informatie van het KASKI (Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut) en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut. Bij de interpretatie van de gegevens is voorzichtigheid geboden omdat het onderzoek tot 65 jaar terugkijkt, het geheugen feilbaar is en er verschillende opvattingen zijn over wat onder seksueel misbruik moet worden verstaan (zie ook www. onderzoekrk.nl).

 

De slachtoffers

Uit de survey blijkt dat één op de tien Nederlanders (9.7%) voor hun achttiende jaar tegen zijn of haar zin seksueel is benaderd door een meerderjarig niet-familielid. Het aantal Nederlanders dat in deze groep rooms-katholiek is opgevoed is hoger dan degenen die niet roomskatholiek zijn opgevoed. Andere factoren zoals sociaaleconomische status en culturele achtergrond kunnen evenzeer een rol hebben gespeeld. Het gaat hier om seksueel misbruik in de ruime betekenis van het begrip: lichte, matige maar ook ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarigen. Hieruit blijkt dat ervaring met ongewenste seksuele benaderingen voor het achttiende jaar door volwassen niet-familieleden een breed voorkomend maatschappelijk verschijnsel vormt dat niet alleen voorkomt bij de Rooms-Katholieke Kerk.

 

Van de Nederlanders van veertig jaar en ouder heeft één op de honderd (0,9 procent) tot één op de driehonderd (0,3 procent) ervaring met ongewenste seksuele benadering voor het achttiende jaar door een pleger die werkzaam was binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Naar schatting zijn 10.000 tot 20.000 personen rooms-katholiek opgegroeid, heeft een deel van zijn jeugd doorgebracht in een rooms-katholieke instelling en maakt melding van seksueel misbruik voor het achttiende jaar door een pleger werkzaam binnen de Rooms-Katholieke Kerk, gepleegd in de periode tussen 1945 en 1981. Het gaat hier om ervaringen die uiteenlopen van zeer licht tot ingrijpend. Het betreft enige tienduizenden die seksueel misbruik melden, door plegers werkzaam in de Rooms-Katholieke Kerk in de periode 1945 tot 1981. Enkele duizenden hebben ernstige misbruikervaringen opgedaan.

 

Het risico op ongewenste seksuele benadering van kinderen in instellingen (internaten, kostscholen, seminaries, kindertehuizen) ligt twee keer zo hoog dan het landelijk gemiddelde. Er is geen verschil gevonden tussen rooms-katholieke en niet-rooms-katholieke instellingen. Kinderen in 24-uurs instellingen van onderwijs en opvoeding waren kwetsbaar omdat zich daar meer gelegenheid tot (onopgemerkt) grensoverschrijdend gedrag voordeed en ouders afwezig waren. Bovendien hadden ouders vaak onvoldoende zicht op de internaatsituatie waarin hun kind zich bevond. Als hun kind vertelde dat het seksueel misbruikt was, was het voor ouders soms lastig in te schatten. Een dergelijke inschatting viel vaak uit in het voordeel van de volwassenen aan wie zij de opvoeding en het onderwijs van hun kind hadden toevertrouwd en wier gezag zij niet wilden ondermijnen. Op dagscholen was de afstand tussen de leefwereld van kinderen en hun ouders veel kleiner, omdat ouders dagelijks met hun kinderen te maken hadden. Klachten van ouders bij oversten of schoolbestuurders leidden dan tot snellere reacties.

 

De plegers

De Onderzoekscommissie ontving 1795 meldingen over seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk die informatie bevatten over mogelijke plegers. Een aantal door melders met naam genoemde plegers bleek niet bekend bij de desbetreffende bisdommen, ordes of congregaties. Ook is aannemelijk dat twee of meer genoemde namen betrekking hadden op dezelfde persoon. Er zijn gegevens ontvangen van alle bisdommen en 65 ordes en congregaties, waaronder achttien congregaties van vrouwelijke religieuzen. In totaal zijn ongeveer 800 namen van plegers herleidbaar tot personen die werkzaam zijn of waren in bisdommen, ordes en congregaties. Van deze 800 personen is bekend dat er nog minstens 105 in leven zijn. Van deze 105 personen zijn er veertien uitgetreden. Verder is onduidelijk wie van deze personen nog in functie zijn. De desbetreffende bisschoppen en hogere oversten zijn op de hoogte. De Klachtencommissie van het nieuwe Meldpunt Seksueel Misbruik RKK behandelt klachten waarbij nog levende plegers betrokken zijn met voorrang. (www.meldpuntmisbruikrkk.nl)

 

Plegers van seksueel misbruik werden onder druk gezet door hun biechtvader om uit te treden, zo is gebleken uit de aanvragen tot ontslag van de geloften van een aantal religieuzen die zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik. De Onderzoekscommissie heeft niet kunnen vaststellen of die druk werd uitgeoefend om meer slachtoffers te voorkomen of om het aanzien van de religieuze stand te beschermen.

 

De verantwoordelijken

Gezagsdragers met hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden wisten ervan, ook al ontging sommigen misschien de precieze ernst van het probleem. De kerkelijke archieven gaven de onderzoekscommissie een beeld van hoe bestuurders en verantwoordelijken al dan niet omgingen met de problematiek. Er is sprake van een gefragmenteerde bestuursstructuur in de Nederlandse kerkprovincie. Deze berust op autonomie als bestuurlijk beginsel en is van kracht in de afzonderlijke bisdommen. De bisschoppen zijn onafhankelijk van elkaar verantwoordelijk voor het beleid binnen het eigen bisdom, en leggen daarover verantwoording af aan de Heilige Stoel in Rome, het internationale bestuursorgaan van de Rooms-Katholieke Kerk. Het beginsel van autonomie is eveneens van kracht voor religieuze ordes en congregaties. De autonomie van deze religieuze gemeenschappen ten opzichte van de bisschoppen is gradueel. De zeggenschap van een bisschop over lekencongregaties van bisschoppelijk recht, gevestigd in zijn bisdom, was aanzienlijk. Over de ordes hadden bisschoppen in bestuurlijke zin daarentegen nauwelijks iets te zeggen. De Onderzoekscommissie wijst daarom op het belang van eendrachtig handelen van de Rooms-Katholieke Kerk naar de slachtoffers toe op het gebied van erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg.

 

Vanaf de jaren negentig is aandacht voor slachtoffers langzaamaan op gang gekomen. Meldingen van seksueel misbruik hebben de afgelopen jaren regelmatig geleid tot contact tussen het slachtoffer en de pleger. Door de pleger of de verantwoordelijke bestuurder is in de meeste gevallen spijt betuigd. Excuses en schadevergoedingen dateren over het algemeen van na 2000. Vóór de jaren negentig zijn het voorkómen van reputatieschade of aangifte bij de politie belangrijke motieven geweest voor de RoomsKatholieke Kerk om in contact met slachtoffers te pogen met hen tot een vergelijk te komen. Soms werd in het verleden de biecht gebruikt om slachtoffers tot zwijgen te manen.

 

Kerkelijke en religieuze bestuurders namen zelf het initiatief tot contact, indien het echt niet anders kon. Aanleiding hiervoor waren klachten van ouders, geestelijken of andere betrokkenen - al dan niet onder dreiging van stappen richting politie en justitie. Belangrijk hierbij waren de sociale positie en status van de klager. De Onderzoekscommissie vermoedt dat minderjarige slachtoffers zich dat ook realiseerden en daardoor geen melding maakten van het seksuele misbruik. Bovendien werden jeugdige slachtoffers vaak niet serieus genomen door hun omgeving, of kwam het voor dat slachtoffers werden gezien als degenen die het misbruik hadden uitgelokt.

 

Gevolgen van seksueel misbruik

De Onderzoekscommissie doet geen uitspraken over de relatie tussen seksueel misbruik en psychische symptomen of klachten. Wel is uit het onderzoek gebleken dat degene die zich als slachtoffer van seksueel misbruik bij de Onderzoekscommissie heeft gemeld, meer psychische klachten rapporteert, dan slachtoffers van seksueel misbruik binnen de RoomsKatholieke Kerk uit de survey. Er bestaat een morele plicht voor de Rooms-Katholieke Kerk om degene die kampt met klachten als gevolg van ervaringen met seksueel misbruik door plegers van de Rooms-Katholieke Kerk, serieus te nemen en bij te staan. Deze morele plicht weegt bijzonder zwaar vanwege het publieke beeld van de Rooms-Katholieke Kerk als hoedster van waarden en normen op zedelijk gebied. Juist de schending van die waarden en normen door personen werkzaam in de Kerk heeft bij velen - binnen en buiten de Kerk - een gevoel van ontreddering veroorzaakt.

 

Seksueel misbruik van minderjarigen komt niet alleen voor binnen de Rooms-Katholieke Kerk maar is een ernstig maatschappelijk probleem in de Nederlandse samenleving. Het risico dat een kind werd misbruikt in een onderwijsinstelling bleek zelfs aanzienlijk hoger. Gezien de ernstige tekortkomingen in de wijze waarop de Rooms-Katholieke Kerk haar verantwoordelijkheden heeft genomen zijn mogelijk de psychische gevolgen voor de slachtoffers ernstiger dan wanneer er tijdig adequate hulp en nazorg was geboden. Daardoor had veel psychisch leed voorkomen kunnen worden.

 

Referentie

Deetman, Wim, Nel Draijer, Pieter Kalbfleisch, Harald Merckelbach, marit monteiro & Gerard de Vries, Seksueel misbruik van minderjarigen in de RoomsKatholieke Kerk. Uitgeverij Balans, 2011.

 

MICHAELA SCHOK is wetenschappelijk medewerker Veteraneninstituut en redactielid cogiscope

 

Referentie: 
Michaela Schok | 2012
In: Cogiscope: tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 9 | 4 | 12-15
Trefwoorden: 
adolescenten, katholicisme, katholieken, kinderen, Onderzoek, seksueel geweld