De pijn van januari 2015 : Het meervoudige verdriet van Frankrijk achter de aanslagen in Parijs
Als een lijkwade gaapte het gigantische zwarte doek met de woorden ‘Je suis charlie’ het voorbijrazende verkeer aan dat vanaf de A8: la Proveniale, Nice schampt. Het was woensdag 14 januari, precies een week na de aanslagen in Parijs. De (media) historicus Niek Pas was in Nice, toevallig, voor een congres. Hij merkte er hoe dit immense doek de pijn van Frankrijk, die week après, tot uitdrukking bracht. Maar niet ieders pijn.
Overal in deze meest Italiaanse der Franse steden - Nice kwam pas in i860 onder Parijs’ bestuur - had Charlie zijn tekens achtergelaten. Epicentrum was de Place Garibaldi. Het plaveisel, de stoepranden en zelfs de sokkel van de oude Guiseppe waren beplakt met stickers en zwarte papiertjes: ‘Je suis Charlie’. Tussen de bomen hing een eenzaam doek met slogans, opmerkingen en aanmoedigingen. Het plein van de beroemde zoon van Nice, held van de Italiaanse eenheid, was in de dagen na die 7e januari de huiskamer voor vele tienduizenden inwoners. Een symbolischer plek voor collectieve, spontane, uitingen van solidariteit met de slachtoffers, met de Republiek, met republikeinse waarden dan het Garibaldiplein is nauwelijks denkbaar. De Franse voorliefde voor pleinen om hun vrijheidsstrijd kenbaar te maken stamt uit het Revolutietijdperk. Het einde van de absolutistische monarchie in 1789 was tevens het begin van Frankrijks claim op universele rechten voor de burger en beginselen zoals vrijheid en gelijkheid.
Dominant in de publieke ruimte waren niet de bloemenzeeën maar de stickers, affiches en teksten. Parijs, Nice, elders in Frankrijk: deze uitingen zijn te beschouwen als een geactualiseerde variant op ‘la prise de parole’, waarmee filosoof
Michel de Certeau de protesten in 1968 aanduidde. Op deze wijze uiten Fransen zich. En zoals elders in Frankrijk werd de openbare ruimte ingezet voor herdenking en protest in één. Hetzelfde proces speelde zich af in het domein op de rand van publiek en privé: in winkels en restaurants waren zwarte A4tjes met witte tekst ‘Je suis Charlie’ alom aanwezig. Rouwbrieven in negatief, statements, zichtbaar voor iedere klant. Charlie was overal maar symboliseerde tegelijkertijd niet het hele verhaal van de aanslagen.
De berichten over de aanslag op de redactie waren schokkend. Hetzelfde geldt voor het vervolg, de ontknoping, de intensieve mediati-sering via oude en nieuwe media, voorzien van indringende beelden, interviews met getuigen en familieleden, live verslaggeving van achtervolging en politie-inzet. Een drama dat zich in drie dagen ontrolde: 7 januari, de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo door de broers Chérif en Saïd Kouachi; 8 januari de moord op een agente in Montrouge door Amedy Koulibali (aanvankelijk nog niet in verband gebracht met Charlie Hebdo) en de zoektocht naar de broers Kouachi; 9 januari, de moorden en gijzeling in de joodse supermarkt ‘Hyper Cacher’ Port de Vincennes, Parijs, door Koulibali en de ontknoping, klokke 17:00 uur, in zowel Parijs als Dammartin-en-Goële. In dit dorpje ten noorden van Parijs hadden de broers zich verschanst in een drukkerij en werden ze neergeschoten in een uitbraakpoging die geïnspireerd leek op de finale van Butch Cassidy and the Sundance Kid.
De eerste klap, de aanslag van 7 januari door Chérif en Saïd Kouachi, kwam het hardst aan. Hier was het hart van de Franse cultuur geraakt. Weliswaar intellectuele cultuur en marginaal in zekere zin, maar te allen tijde de dialoog zoekend met Franse - en universele -kwesties en problemen. De aanslagen van 8 en 9 januari, door Koulibali, voegde hier andere aspecten aan toe die de pijn verdiepten en ook vele malen complexer maakten: aanslagen op vertegenwoordigers van de Franse staat, en op een specifieke groep burgers: Fransen met een joodse achtergrond.
De reacties op de 7e januari waren direct, massaal en planetair. Spontane uitingen van solidariteit vonden plaats, vooral in de westerse wereld, in stedelijke omgevingen. Deze massale uitingen staan in schril contrast tot tegengeluiden her en der in de arabisch sprekende wereld: diverse grote steden in onder meer
Charlie Hebdo is in 1992 opgericht. Tot de voorlopers behoren onder andere Hara Kiri (1960) maar de wortels van politieke satire in Frankrijk reiken ver terug in de tijd. Vanwege de felle (en soms ook ronduit botte) manier waarop kerk en staat werden aangeklaagd, is het blad in de jaren zestig en zeventig herhaaldelijk verboden. De redactie staat voor een fundamenteel humanistische visie op de mensheid, een strikte scheiding tussen religie en staat en links-libertair engagement.
Pakistan, Jordanië en Algerije waren het toneel van demonstraties tegen sportprenten van de profeet. In de Nigeriaanse stad Zinder ging het Frans cultureel centrum in vlammen op. In Frankrijk werden tientallen incidenten gemeld met een anti-islamitisch karakter: moskeeën werden beklad of bestookt met molotovcocktails.
De schok was onder meer zo groot omdat de redactie van Charlie Hebdo diverse generaties omvatte. De oudste medewerker, Georges Wolinski, tachtig jaar, was zijn carrière in de jaren vijftig begonnen. Dat wil zeggen dat drie, vier, generaties Fransen zich in hem herkenden. Wolinksi’s tekeningen waren een zegel van de Vijfde Republiek, opgericht in 1958 door Charles de Gaulle. Meer dan een groepje gemarginaliseerde journalisten en politiek tekenaars vertegenwoordigde Charlie Hebdo ook die typisch Franse ‘intellectueel’: de kunstenaar, academicus die zich laat horen en zien in het publieke debat. Frankrijk was geraakt in de kern van zijn publieke debat, dat zoveel meer betekent in een land waar vanouds de relatie tussen staat en samenleving uiterst grillig en moeizaam is.
Het ideologisch fundament van de Franse republiek stoelt op een aantal pijlers. In de eerste plaats is de Republiek ‘een en ondeelbaar’. Frankrijk is sterk centralistisch georganiseerd en bestuurd: ‘Parijs’ heeft het voor het zeggen. Een tweede fundament is ‘laïcité’, een begrip dat zich moeilijk letterlijk in het Nederlands laat vertalen, maar dat neerkomt op een strikte scheiding tussen Kerk en Staat. Het derde aspect is de school. Scholing is niet zozeer een fundament als wel een belangrijk instrument om de waarden van de Franse republiek te verspreiden. Het openbare onderwijs, voor iedereen toegankelijk ongeacht ras, religie of sociaaleconomische komaf, is idealiter de grote gelijkmaker en biedt de mogelijkheid op basis van mérites carrière te maken en een plekje in de Franse samenleving te vinden.
Maar de school is de laatste decennia juist een haperend integratie-instrument gebleken. En de pijn zit dieper, sociaalcultureel en sociaaleco-nomisch. De banlieuerellen zitten nog vers in het geheugen. Maar de Franse voorsteden zijn niet (alleen) de oorzaak van de hedendaagse problemen met de politieke islam. De profielen die van de daders verschenen, maakten heel duidelijk hoe complex de problematiek was. Wat vermag scholing in de context van
gebroken gezinnen, afwezige vaderfiguren, een gemankeerde opvoeding, geknakte identiteiten en hooggespannen verwachtingspatronen van jonge mannen?
De aanslagen maakten drie verschillende soorten pijn zichtbaar. In de eerste plaats de pijn van de geschonden waarden van de Franse republiek, heel specifiek: persvrijheid. Persvrijheid werd trouwens in die eerste dagen na 7 januari nogal eens verward met de vrijheid van meningsuiting. In elk geval was het dominante frame ‘vrijheid versus radicale Islam’.
Dit was het thema dat leidde tot grootschalige, (inter)nationale mobilisatie en ook de motor was achter de Republikeinse mars op zondag 11 januari in Parijs, de grootste ooit in Frankrijk, waar tal van internationale hoogwaardigheidsbekleders hun opwachting maakte. Met de pijn van de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo kan de (inter)nationale publieke opinie zich duidelijk identificeren. Dit bleek ook uit het oplagecijfer van het eerste nummer van Charlie Hebdo dat binnen een week werd uitgebracht: ruim 7 miljoen exemplaren. Een blad in de marge werd een internationaal icoon.
Een tweede vorm van pijn ligt beduidend complexer, en betreft de gemankeerde integratie. Frankrijk herbergt de grootste moslimpopulatie binnen haar grenzen in Europa. Zowel de broers Kouachi als Koulibali waren terroristen van eigen bodem: jong, masculien, met een immigrantenachtergrond, afkomstig uit gebroken gezinnen, gefnuikte (school)carrières, zoekend naar houvast, identiteit en een cause, die ze op een gegeven moment gevonden meenden te hebben in een heilsleer en een vijand. In de dagen na de aanslagen spitste het debat in de media zich in eerste instantie toe op het failliet van de Republiek en haar instrumenten, met name de school.
De gesprekken in Nice gingen niet alleen over de aanslag, maar ook over de aanslagen. En die maakten ook een ander soort pijn zichtbaar. Die van het antisemitische karakter van de moorden in de ‘Super Cacher’ bij de Porte Vincennes. Een van mijn collega’s, een Fransman met joodse roots, academicus en actief in de plaatselijke politiek in Nice, had ook zo zijn bedenkingen bij de herdenkingen. Hij was zelf meegelopen in de republikeinse mars in Nice op zondag ii januari - de grootste manifestatie uit de Franse geschiedenis met miljoenen burgers op de been in heel Frankrijk - maar vroeg hij zich af: waarom werd er nu volop gedemonstreerd? Waar waren de Fransen toen Mohammed Merah in maart 2012 in Toulouse bij een school een rabbijn en drie joodse kinderen doodschoot, nadat hij overigens drie militairen had vermoord? En waarom gingen Fransen niet massaal de straat op naar aanleiding van de geruchtmakende ontvoering, marteling en dood van de joods-marokkaanse Ilan Halimi, in 2006, door een groep moslimjongeren die zichzelf ‘de barbaren’ noemde? Is er een hiërarchie in rouwverwerking waarbij intellectuels jrangais verheven zijn boven Frans-joodse burgers?
Bijzonder ongemakkelijke, maar terechte vragen. Uiteindelijk vertegenwoordigden de slachtoffers van de aanslagen op 7-9 januari diverse bevolkingsgroepen en waren in dit opzicht een dwarsdoorsnede van het hedendaagse Frankrijk: seculier en religieus, joods en arabisch, Francais de souche en immigranten. En toch knaagt het waar het de maatschappelijke reactie op het groeiende antisemitisme in Frankrijk betreft. Het hedendaagse antisemitisme heeft een Arabische bron, maar Frankrijk kent tevens een lange traditie van inheems antisemitisme. Dit antisemitisme van eigen bodem steekt de laatste jaren weer de kop op. Op deze wijze dreigt een van de best geïntegreerde groepen Franse burgers, joden, te vervreemden van de Republiek. Het aantal emigranten naar Israël stijgt.
De intensieve mediatisering en bijkomende solidariteitsexplosie duurden 1 a 2 weken en vervolgens zakte Parijs heel snel weg uit de (internationale) actualiteit. Het verbond van nieuwste media en mondialisering, de omloopsnelheid van nieuws, leidt telkenmale tot een ongemeen vlot opschalen en dito afschalen. De hoeveelheid energie die hierbij vrijkomt is van welhaast nucleaire dimensie. Hoe verhoudt dit zich vervolgens tot het langere termijnproces van rouw, verwerking en verdriet? Hier moet immers ook energie en aandacht voor worden vrijgemaakt.
Het ontbreken van een duidelijke bedding voor de herdenking van de aanslagen zou het verwerkingsproces wel eens kunnen bemoeilijken. Er
is in de eerste plaats geen eenduidige datum, een symbolisch moment zoals ‘9/11’, waarop alle ‘verdrietenergie’ zich kan richten. In de tweede plaats betrof het niet één gecoördineerde aanslag op één enkele groep, maar een nogal diffuus complex van acties gericht op diverse doelen: een redactie, politieagenten en joden. Het is natuurlijk koffiedik kijken hoe de herdenkingsplechtigheid in januari 20i6 zal verlopen, maar het wordt nog een hele puzzel om de aanslag op de persvrijheid, op de Franse staat en op burgers van joodse komaf in een zinvol samenhangend verband te gedenken.
Tot slot, wat betekenen de pijnen van Frankrijk voor Europa, voor Nederland, voor ons als mensen? De aanslagen in Kopenhagen op 14-15 februari 2015, een poging tot imitatie van de aanslagen in Parijs, maken duidelijk, dat we er wereldwijd mee te kampen hebben. Het probleem is universeel en complex en kan alleen in internationaal verband afdoende behandeld worden, met inzet van juridische en veiligheids-instrumenten, samen met scholing en discussie over maatschappelijke en universele waarden.
NIEK PAS is als (media)historicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
In: Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 12 | 1 | april | 2-5
https://oorlog.arq.org/sites/default/files/domain-50/documents/cogiscope_2015_-_1-50-1498723498743998209.pdf