Niet denken, niet voelen niet herinneren: Abram de Swaan over genocidale daders

Op 10 september jl. hield prof. dr. Abram de Swaan de vijfde Freudlezing, met als titel Over genocidale daders - de onmisbare psychoanalyse. De Swaan bood in deze lezing een overzicht van onderzoeksresultaten met betrekking tot door mensen veroorzaakt geweld. Hij maakte daarbij een ronde langs de sociologie, sociale psychologie, primatologie en archeologie om tenslotte uit te komen bij de psychoanalyse. Jeannette Lely doet verslag.

 

Geweld behoort tot het gedrags-repetoire van mensen

 

De Swaan meldde dat er in Nederland maar weinig mensen zijn met gevechtservaring: (oud)militairen, enkele nog in leven zijnde oud-SS’ers en onderwereldfiguren. Onder hen leven zij dte het doden van anderen uit eigen ervaring kennen. Op een bevolking van ruim 16 miljoen mensen vormen zij een kleine minderheid. Van de meerderheid der Nederlanders zit trouwens een aardig percentage avond aan avond op tv naar moordverhalen te kijken. Moord is in onze media een abttracte kunstvorm geworden.

 

Historisch bezien leven we dus in een zeer vreedzame tijd. Die betrekkelijke vrede maakt het moeilijk om gewelddaden te begrijpen. Hebben psychologen nu een beter begrip van gewelddadige aanvechtingen? Spraakmakende sociaal-psychologische experimenten zoals van Milgram (het toedienen van elektrische schokken) of Zimbardo (gevangenisexperiment) tonen het enorme effect aan van de invloed van gezagsfiguren en van het groepsgebeuren. Maar ze maken niet duidelijk waarom bepaalde mensen overgaan tot geweld en anderen niet. Bestaat er zoiets als een predispositie, een - mogelijk genetisch bepaalde - eigenschap die het verschil maakt?

 

De agressieregulatie onder de Nederlandse bevolking is zeer strikt gekanaliseerd. Mensen kunnen hun gewelddadige neigingen verwerken binnen fictie, fantasie en sport. Opvallend is dat zelfs dagdromen vaak een sterk compromiskarakter hebben. Ook binnen de vrijheid van de verbeelding bewegen de meeste mensen zich nog binnen de kaders van recht en rede. Toch zijn agressieve neigingen bepaald geen artefact; ze worden niet door de onderzoeker veroorzaakt. De neiging tot het uitoefenen van geweld jegens soortgenoten wordt in de recente literatuur in verband gebracht met het gewelddadige karakter van onze voorouders binnen de primaten. Zelfs de huidige chimpansees zijn gewelddadig. Ook de liefderijke Bonobo's kunnen echter dienen als voorbeeld voor ons gedrag. Het onderzoeksveld overziende, blijkt er tussen de hominiden - mensen en hun voorlopers -zoveel variatie te zijn dat er geen concluderende uitspraken mogelijk zijn.

 

Geweld behoort dus tot het gedragsrepertoire van mensen. Onder bepaalde omstandigheden kan de mens zich zeer gewelddadig gedragen. Tegelijk moeten we natuurlijk ook kijken naar de regulering van die agressieve neigingen. Iedere agressor onder onze voorouders moet ook beschikt hebben over agressieregulerende genen. Anders waren er weinig overlevers geweest. Uit het onderzoek van schriftloze volken blijkt wel dat er altijd een hoog percentage gewelddadige doodsoorzaken is geweest. Een van de conclusies is dat groepsgewijze gevechten toenemen met het groeipercentage van de mensengroepen zelf.

 

Opvoedingsklimaat belangrijk

 

Heden ten dage wordt geweld minder geuit, vanwege de civiliserende invloed van onze staatsapparaten. In Nederland worden één of twee op honderdduizend mensen slachtoffer van moord of doodslag. Dat is voor Europa een gemiddeld cijfer. Het is ook niet veel hoger dan een eeuw geleden. Maar waar wapendragers minder slachtoffers maken onder tegenstanders, maken ze veel meer slachtoffers onder ongewapende burgers. Daarbij dient men zich wel te bedenken dat zaken als plundering en verkrachting twee eeuwen geleden tot het normale krijgsbedrijf behoorden. Nu vormen ze een reden voor schaamte. De aandacht voor verkrachting is trouwens ook pas opgekomen sinds vrouwen zijn toegetreden tot de rijen der vakhistorici.

 

Uit het experiment van Zimbardo1 valt af te leiden dat gewelddadige proefpersonen zich in niets onderscheiden van minder gewelddadige proefpersonen. Onder historici en sociaal-psychologen is men het er inmiddels over eens dat iedereen in een bepaalde situatie gewelddadig kan worden. Een notie als een genetische predispositie wordt nu gezien als misvatting. Men spreekt zelfs van een fundamentele attributiefout. De situatie is bepalend voor het gedrag van mensen in die bijzondere situatie. Dit situationalisme is als een echo van de Heidelberger Catechismus: ‘de mens is geneigd tot alle kwaad’.

 

Het absolute kwaad is de genocide. Naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog zijn er wel belangwekkende observaties gedaan over genocidale daders. Opvallend daarin zijn opmerkingen als: gebrek aan empathie, vooral niet-kiezen, gedachteloosheid, onvermogen om te denken vanuit het standpunt van een ander. Het lijkt erop dat we niet moeten zoeken naar een predispositie (iets wat er is), maar naar wat er ontbreekt. Wat er mist, kan beschreven worden als dysmentalisatie. Mentalisatie is het vermogen zichzelf en anderen te ervaren in termen van impulsen, gevoelens, verlangens en behoeften. De mentalisatie heeft zich niet, of maar gebrekkig ontwikkeld in het kleine kind. Dit hangt samen met de gehechtheidkwaliteit in de geborgenheid van de gezinscontext. Deze tijdsgebonden invloeden kunnen een brug vormen tussen de predisposities en het situationalisme.

 

Met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog is dus het opvoedingsklimaat in Duitsland in de twintigste eeuw van belang. Wellicht heeft dit opvoedingsklimaat aanleiding gegeven tot mechanismen als isolatie van affect, afsplitsing, afscherming: processen van compartimentalisering, zoals De Swaan ze benoemt. Die mechanismen kunnen zich later uiten als niet denken, niet voelen, niet herinneren. Terzijde: het is niet altijd duidelijk of er sprake is van een lineaire of een circulaire causaliteit. Met de genoemde mechanismen zijn we aangeland bij het begrippenkader en de behandelpraktijk van de psychoanalyse. Nu leent de psychoanalytische praktijk zich niet gemakkelijk voor empirisch onderzoek naar genocidale daders. Toch meent De Swaan dat geen andere discipline dat splitsen en niet-herinneren kan bestuderen, hoe moeilijk het ook is. Ook al zullen weinig daders zich voor behandeling melden.

 

Tot zover het betoog van De Swaan. In een terugblik nog enkele associaties.

 

1    In tegenstelling tot de genocidale daders komen veteranen soms wel in behandeling. Een psychoanalytische behandeling in engere zin zal voor weinig veteranen in aanmerking komen. Maar in een geduldig, volhardend, steunend en soms explorerend behandelcontact kan men vele van de door De Swaan genoemde mechanismen herkennen.

 

2    De vermogens tot empathie, tot het zich verplaatsen in het standpunt van een ander, het vermogen om bij zichzelf goede en minder goede eigenschappen te verdragen; ze kunnen zich in een therapie ontwikkelen. Het is alsof hun menselijkheid rijpt. Opnieuw of pas voor het eerst? Dat valt soms moeilijk te zeggen. Net zoals de causaliteitsvraag moeilijk valt te beantwoorden.

 

3    De Swaan hield zijn lezing in de Geertekerk in Utrecht. Hij gebruikte als achtergrond de projectie van een kunstwerk dat een massale lynchpartij leek uit te beelden. Zowel de kerkelijke omgeving als het schilderij riep de invloed in gedachten die de massa kan uitoefenen op de enkeling.

 

4    Religieus en politiek gemotiveerd geweld behoren tot geweldsvormen die zeer moeilijk onder controle te houden zijn. De Geertekerk wordt echter inmiddels gebruikt door de Remonstrantse Broederschap. Deze beweging heeft in de zeventiende eeuw veel te lijden gehad van religieus en politiek gemotiveerd geweld. Zo roept eenzelfde ruimte tegengestelde zaken in herinnering: het lijden aan en het uitoefenen van geweld.

 

5    Diezelfde tegenstelling geldt ook voor de door De Swaan genoemde mechanismen: ze maken het niet alleen moeilijk voor iemand om weerstand te bieden aan gewelddadige gezagsfiguren en groepsprocessen, maar vormen ook een effectieve aanpassings-strategie in de gewelddadige situatie zelf.

 

6    Ook in de literatuur vindt onderzoek plaats van impulsen, gevoelens, verlangens en behoeften. De afgelopen weken las ik de beklemmende roman Haar naam was Sarah van Tatiana de Rosnay (Artemis, 2007). In dit boek wordt duidelijk dat er behalve de directe daders ook sprake is van strategen en medeplichtigen, omstanders, profiteurs. Niet denken, niet voelen, niet herinneren in vele varianten.

 

Onder al die directe, dan wel indirecte betrokkenen zijn ook individuen, die weten, die zich schamen, niet kunnen vergeten. Het antwoord van bovengenoemde auteur op de Franse betrokkenheid bij de genocide op de Franse Joden is vervat in de Hebreeuwse woorden Zakhor, Al Tichkah: herinner je, vergeet nooit! Dat geldt natuurlijk niet alleen in Frankrijk. Een kwestie van geduldig en volhardend onderzoek omwille van onze menselijkheid.

 

JEANNETTE LELY is psychotherapeut en werkzaam bij Centrum '45, op de polikliniek en dagkliniek voor vluchtelingen te Diemen.

 

1 Bij het gevangenisexperiment uit 1971 werd een groep studenten willekeurig in twee groepen opgesplitst: een gevangenengroep en een bewakersgroep. Na korte tijd begonnen de studenten zich naar hun rol te gedragen; gevangenen werden onderdanig, en bewakers kwamen in de verleiding om hun macht te misbruiken.

Referentie: 
Jeanette Lely | 2010
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 6 | 4 | december | 20-23
Trefwoorden: 
agressie, behandeling, daders, empathie, geweld, inlevingsvermogen, mentaliseren, opvoeding, psychoanalyse, sociale psychologie