Niet de schuld, wel de straf. Kinderen van 'foute' ouders

In 1981 verscheen Foute boel, de eerste autobiografie waarin een NSB-kind zijn persoonlijke ervaringen tijdens en na de oorlog beschreef. in de daaropvolgende jaren volgden nog vijf autobiografieën van NSB-kinderen, al snel aangeduid als kinderen van ‘foute’ ouders. Allen met dezelfde rode draad: de kinderen, inmiddels volwassen, voelden zich slachtoffer van de oorlog, terwijl ze zich door hun omgeving juist als ‘foute Nederlanders’ beschuldigd voelden. Sinds de jaren tachtig zijn de ervaringen van kinderen van ‘foute’ ouders op verschillende manieren onderzocht en in algemene termen beschreven. De autobiografieën maken de - veelal schrijnende - levensverhalen van NSB-kinderen tastbaar. Veel tastbaarder dan door er in algemene termen en met distantie over te praten.

 

Dat men de verhalen van NSB-kinderen in de eerste decennia na de oorlog niet hoorde, had alles te maken met de verhalen die juist wél te horen waren. Vooral de ervaringen van Joodse slachtoffers en verzetsmensen kleurden de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog op individueel niveau in. Beide groepen werden erkend als slachtoffers, mede (of misschien vooral) vanwege het psychische leed dat zij hadden doorstaan. Boeken als Ondergang van Jacques Presser en films als Begrijpt u nu waarom ik huil? leverden een belangrijke bijdrage aan deze erkenning als oorlogsslachtoffer.

 

Psychisch leed voor velen

 

In de jaren tachtig kwam daarin een kentering. De maatschappelijke ontwikkelingen droegen eraan bij dat steeds meer groepen met hun oorlogservaringen naar buiten traden, met veel aandacht voor het psychische leed dat was doorstaan en ontstaan. De groepen streefden ernaar erkend te worden als oorlogsslachtoffer. Opvallend en nieuw was de aanwezigheid van de ‘tweede’ generatie, de kinderen van de oorlogsgetroffenen.

 

Ook NSB-kinderen traden vanaf 1980 vaker met hun verhaal naar buiten. ‘Naar buiten treden’ betekende voor hen een brief sturen naar het veelbeluisterde radioprogramma Mensen van radiopastor Alje Klamer of hun verhaal vertellen aan een journalist van de krant. Vijf NSB-kinderen kozen voor een andere manier. Zij beschreven hun ervaringen in een autobiografie. Achtereenvolgens verschenen in de jaren tachtig Foute boel (1981) van Jac. van Gool, Niet de schuld, wel de straf. Herinneringen van een NSB-kind (1982) en Op zoek naar erkenning. De strijd van een NSB-kind om een plaats in de naoorlogse samenleving (1985) van Rinnes Rijke (pseud. voor Piet van Weelden), De tweede generatie. Herinneringen van een NSB-kind (1985) van P. Berserk (pseud.), Niemandsland (1989) van Duke Blaauwendraad-Doorduijn en Het verleden voorbij (1989) van Hanna Visser (pseud. voor Gonda Scheffel-Baars). De laatste twee schrijvers waren lid van Werkgroep Herkenning, de lotgenotengroep die in 1981 was opgericht voor kinderen van ‘foute’ ouders.

 

NSB-kinderen, (n)iets bijzonders?

 

Nog steeds is de omvang van de groep NSB-kinderen niet exact bekend. Het moeten er honderdduizenden zijn. Inmiddels is vast komen te staan dat een deel van de NSB-kinderen (grote) problemen ondervond en ondervindt door hun verleden. Naast de vele overeenkomsten met de problematiek van andere kinderen van de oorlog, zijn er specifieke aspecten aan het verhaal van kinderen van ‘foute’ ouders. Bij hen geen trots op het verleden, maar slechts schaamte. Ze werden vaak veroordeeld vanwege de foute politieke keuze van hun ouders, hoewel zij daar als kind part noch deel aan hadden. Over de familieleden die in ‘foute’ dienst sneuvelden, kon moeilijk gerouwd worden. Dat hun ouders als ‘de vijand’ werden gezien, leverde vaak een loy-aliteitsconflict op. De stigmatisering en veroordeling door de omgeving ging ook na de oorlog nog lang door. De schaamte en angst om over het verleden te praten, was (en is soms) daardoor bij veel kinderen van ‘foute’ ouders groot. Deze schaamte is één van de redenen waarom het zo lastig is de aantallen kinderen van ‘foute’ ouders in kaart te brengen.

 

Schrijven als verwerking

 

Als wordt geschreven over de problematiek van een bepaalde groep, gebeurt dat in algemene termen. Horen we erover op individueel niveau, dan worden deze problemen concreet en invoelbaar. Door de naoorlogse vijandigheid, óók in de jaren tachtig nog, werd het een moedige daad om als kind van ‘foute’ ouders je verhaal op te schrijven. Zo voelde Rinnes Rijke zich na de publicatie in 1982 genoodzaakt onder te duiken vanwege telefonische bedreigingen. De NSB-kinderen die gingen schrijven, hoopten herkenning bij lotgenoten op te roepen én wilden de andere kant van de oorlog laten zien: het perspectief van onschuldige kinderen. Hoewel de verhalen erg verschillen, lijkt één gemeenschappelijke noemer van groot belang: alle schrijvers waren ten tijde van de oorlog kind en daardoor niet verantwoordelijk voor de keuzes van hun ouders.

 

Het deksel van de put

 

De meeste schrijvers beginnen hun verhaal op Dolle Dinsdag1, de dag waarop ze als kind (net als veel andere NSB-kinderen) voorgoed uit hun vertrouwde omgeving werden weggerukt:

 

Toen ik naar bed ging hoorde ik buiten rumoer, heel even maar. Ik voelde me bang en liep naar beneden. In de voorkamer stonden vader en moeder verbijsterd naar de ramen te kijken. Een groot stuk was bedekt met oranje-rode smurrie, de tomaten-pitjes bleven aarzelend hangen en het bleke rode sap siepelde omlaag zoals een bloedstraaltje uit een kapotte knie langs een been drupt. ‘Jullie moeten hier weg', zei vader. (Niemandsland, 29)

 

Na de vlucht op Dolle Dinsdag brak voor veel kinderen een periode van ontheemding en onduidelijkheid aan in Duitsland. Na de bevrijding werden veel kinderen geïnterneerd, net als hun ouders. De jongste kinderen werden opgevangen in kindertehuizen. Jac. van Gool kreeg van een kampbewaker de brochure De held van Buchenwald te lezen:

 

Er was een heel bijzonder bezoek geweest: een man die echt zélf in Buchenwald heeft gezeten, en die nou eens kwam kijken hoe kinderen van N.S.B.-ers behandeld werden. [...] En wat hij vertelde, klopte precies met de verhalen uit die brochure! [...] Henk Brouwer had hem verteld van zijn ervaringen in Westerbork, waar hij drie dagen heeft gezeten. Toen was het die man z'n beurt om verbaasd te kijken. ‘Dat lijkt godverdomme wel Buchenwald. Nou, als ze zó de mensen denken te verbeteren, zijn ze d'r wel vies naast.' (Foute boel, 77-78)

 

Veel NSB-kinderen hadden te maken met pesterijen tijdens en na de oorlog:

 

Els die naast me in de bank zit en fluistert: ‘Ik moet van mijn ouders aan mijnheer van Aalst vragen of ik naast iemand anders mag zitten. Als hij het niet doet zullen ze een briefje schrijven.' En een paar dagen later zit Els ergens anders in de klas. En naast mij krijg ik Annie, Annie naast wie niemand wil zitten, omdat ze een huidziekte heeft waardoor er allemaal schilfers om haar heen liggen. Gegiechel in de klas: ‘Nu zit het schurft bij elkaar.' Maar ook Annie brengt een briefje mee en zo zitten de schurftigen ieder alleen in een bank. Incidenten die je als kind voelt maar niet begrijpt en die zoveel pijn doen als de lijfelijke afstraffing die ik kreeg toen ik op een donkere wintermiddag van school naar huis liep en een portiek werd ingetrokken en de schooltassen op mij beukten. [...] Hoe anders was de geschiedenisleraar Dr. Aker! [...] Hij zag het kennelijk als zijn plicht mij duidelijk te maken hoe slecht mijn ouders waren en gaf dan ook regelmatig het advies dat het beter zou zijn ‘te vergeten dat ik ouders had'... (Niemandsland, 11, 116)

 

Ook de naoorlogse sociale uitsluiting is in de egodocumenten prominent aanwezig. Die verhalen zijn vaak heftig, zoals bij P. Berserk:

 

Het gaat er niet om hoe schuldig wij waren, maar hoe schuldig wij zijn. Mijn nieuwe chef zei kort geleden ook niet: ‘Ik heb gehoord dat jij fout was.' Hij zei: ‘Ik heb gehoord dat jij fout bent.' Onze straf duurt nog voort. Wij waren niet fout, wij zijn fout geboren! Geen ontsnapping mogelijk. (De tweede generatie, 40)

 

NSB-kinderen als slachtoffer

 

Natuurlijk, zoveel jaren na dato kunnen herinneringen vervormd zijn en letterlijke dialogen niet meer waarheidsgetrouw of zelfs omgebouwd. Toch geven de verhalen een goede indruk van de ervaringen van NSB-kinderen. De moeite die ze hebben om na de oorlog weer een leven op te bouwen en de plotselinge ontwrichting van hun leven houdt direct verband met het NSB-verleden. De Werkgroep Herkenning formuleerde het slachtofferschap van kinderen van ‘foute’ ouders als volgt: de kinderen leden onder de keuze van hun ouders. Een keuze waarin zijzelf geen enkele stem hadden gehad.

 

Miskenning?

 

Sinds NSB-kinderen vanaf de jaren tachtig met hun ervaringen naar buiten traden, loopt de zoektocht naar de erkenning als oorlogsslachtoffer als een rode draad door hun geschiedenis, ook erkenning in de vorm van een wetenschappelijk onderzoek naar hun ervaringen. Voor het NIOD-onderzoek Erfenissen van collaboratie (2008-2012) bleek het onmogelijk een representatieve groep NSB-kinderen samen te stellen. Om die reden is het onderzoek meer gericht op de manier waarop wetenschappers, media en overheid naar de NSB-gezinnen keken in plaats van op de problematiek van de kinderen zélf. De representativiteitseis zit het onderzoeken van een duidelijk aanwezige problematiek van deze groep kinderen in de weg en dat is tragisch. Voor de kinderen van ‘foute’ ouders voelt het, 65 jaar na de bevrijding, - opnieuw - alsof hun ervaringen niet erkend en niet serieus genomen worden. Door hun omgeving vaak als daders bejegend, voelden en voelen velen zich slachtoffer van de keuze van hun ouders. Niet de schuld, wel de straf dus.

 

Dit artikel is een ingekorte versie van het onderzoek Kinderen van NSB'ers. De opkomst en problematiek van een slachtoffergroep geplaatst binnen het algemene denken over de psychische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog (2009). Dit onderzoek is te lezen op: www.jhsg.nl (zoekterm ‘lenie bolle’).

 

Meer verhalen van kinderen van ‘foute’ ouders op:

http://hetverhalenarchief.nl/kinderen-over-foute-ouders

1

Op 5 september 1944, later Dolle Dinsdag genoemd, vluchtten Duitsers en ‘foute’ Nederlanders massaal weg uit Nederland. Door een foutief bericht van Radio Oranje was het gerucht ontstaan dat de bevrijding nabij was.

 

LENIE HANSE-BOLLE specialiseerde zich in levensverhalen en werkt als historica vanuit haar bureau Lenie Hanse Tekst & Onderzoek.

Referentie: 
Lenie Hanse-Bolle | 2013
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 10 | 4 | december | 16-19
Trefwoorden: 
autobiografieen, erkenning, kinderen van ‘foute ouders’, NSB, oorlogsgetroffenen, persoonlijke ervaringen, psychosociale problematiek, schaamte, stigmatisering, tweede generatie